| |
| |
| |
Anton van Wilderode
door Peter van Dycke
1. Biografie
Anton van Wilderode (pseudoniem van Cyriel Paul Coupé) werd met zijn tweelingbroer Filemon op 28 juni 1918 in het Oost-Vlaamse Moerbeke-Waas geboren. Hij groeide er op in een landelijk en gelovig milieu. Zijn moeder, Maria-Louisa van Severen, was een landbouwersdochter uit Moerbeke. Vader Edmond Coupé was huisschilder en getalenteerd gelegenheidsdichter, beeldhouwer, zanger en toneelspeler.
Na de lagere school in Moerbeke en een jaar middelbaar onderwijs in Oostakker, ging Van Wilderode in 1933 naar het Klein-Seminarie in Sint-Niklaas om er de humaniora af te maken. Tijdens de oorlogsjaren volgde hij de priesteropleiding in Gent. Het was ook in die periode dat hij als dichter officieel debuteerde. In 1943 namelijk, nadat hij voor het manuscript de Poëzieprijs van de Provincie Oost-Vlaanderen had gekregen, publiceerde Van Wilderode de bundel De moerbeitoppen ruischten. Eerder waren in onder andere het tijdschrift Roeping al enkele gedichten en novellen van hem verschenen.
Na zijn priesterwijding in 1944 studeerde Van Wilderode nog twee jaar klassieke filologie aan de universiteit van Leuven. In 1946 keerde hij naar Sint-Niklaas terug om er leraar te worden aan het Klein-Seminarie.
Van 1948 tot aan zijn dood was Van Wilderode redactielid van Dietsche Warande & Belfort. Hij werkte ook enige tijd mee aan onder meer De Standaard der Jeugd en de bladen Roeping, Nederland en Nieuwe Stemmen. Sinds 1981 behoorde hij tot de redactieraad van Vlaanderen.
| |
| |
Even na het verschijnen van Het land der mensen (1952), een bundel waarvoor hij de Prijs van de Vlaamse Provinciën kreeg, begon zijn actieve medewerking aan radio en televisie en aan Vlaams-nationale manifestaties, zoals het Vlaams Nationaal Zangfeest en de IJzerbedevaart. Tussen zijn vele activiteiten door maakte Van Wilderode reizen die hem in bijna heel Europa, maar ook ver daarbuiten brachten.
Van Wilderode ontving tal van prijzen en huldeblijken. In 1975 werd hij Doctor Honoris Causa van de Leuvense universiteit, lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde en kreeg hij de Koopalprijs 1974 voor zijn complete Vergiliusvertaling. In 1980 werd hem de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie toegekend voor de bundel Dorp zonder ouders. In datzelfde jaar ontving hij de Vondelprijs van de universiteit van Münster (West-Duitsland).
In 1987 kreeg hij de Driejaarlijkse Staatsprijs ter Bekroning van een Schrijverscarrière. Nog in 1987 mocht hij de Vijfjaarlijkse Prijs voor Letterkunde van de Vlaamse Provincies 1986 èn de Sabamprijs ontvangen, als twee bekroningen voor het hele oeuvre. Twee jaar later viel hem voor zijn Horatìusvertaling (1988) de Jaarlijkse Prijs De Standaard te beurt en samen met Max Wildiers en Hubert Lampo werd hij in 1993 door de Vlaamse Raad met een erepenning bedacht.
Na zijn pensionering in 1982 woonde en werkte Anton van Wilderode in zijn geboortedorp Moerbeke-Waas. Hij bleef een veelgevraagd spreker en tot aan zijn overlijden op 15 juni 1998 was hij een erg productief dichter.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Met de titel van zijn eerste bundel, De moerbeitoppen ruischten (1943), verwijst Anton van Wilderode niet alleen naar het bekende vers van Nicolaas Beets, hij bedoelt er ook de moerbeiboom mee die in 1906 in de ouderlijke tuin werd geplant en die meteen zijn hele jeugd symboliseert. De verleden tijd ‘ruisten’ is in dat verband niet zonder betekenis: die jeugd is onherroepelijk voorbij. De kindertijd heeft Van Wilderode echter zo gelukkig gemaakt, dat hij die wil blijven beleven. In heel wat gedichten roept hij daarom het veilige paradijs van zijn jeugd weer op. Maar al meent de dichter dat in de herinnering het voorbije geluk weer kansen krijgt, toch moet hij vaststellen dat die lyrische herbeleving het gemis dat hij ervaart vaak alleen maar verscherpt. In ‘Herinnering’ besluit hij:
Ik kan mij nimmermeer omgorden
voor iets dat nieuw en edel is;
ik ben gekwetst, ik ben verworden
Uit het onvervulbare verlangen dat Van Wilderode koestert, ontstaat een eenzaamheidsgevoel dat hem weemoedig stemt. Die weemoed om de menselijke onvolkomenheid projecteert hij in de natuur, het landschap van zijn jeugd, dat zo tegelijk bron van verlangen is en decor voor zijn eenzame heimwee. De herfstige stemming van Van Wilderodes eerste gedichten wordt nog versterkt in de afdelingen die hij schrijft voor zijn gestorven broertje (‘Egidius’-liederén) en vader (‘In memoriam patris’). In elegische verzen geeft hij uitdrukking aan de pijn om hun dood. Typisch voor Van Wilderode sluimert in die verzen toch de hoop op een beter leven, hier en over de dood heen:
Gij zult niet eenzaam zijn. De bloemen en de kruiden
werden maar even in hun bloei gestuit
en elke lente loopt de wingerd uit
wanneer de jonge wind keert van het zuiden.
Gij zult niet eenzaam zijn: de nachtegaal zal fluiten.
| |
| |
Ook na De moerbeitoppen ruischten blijven heimwee naar het persoonlijke verleden, eenzaamheid en hunkering naar een heilzame toekomst thematische constanten. Daarnaast echter wil Van Wilderode die strikt individuele thematiek doorbreken en verruimen door zich wezenlijk in de gemeenschap in te schakelen. Hij doet dat voor het eerst heel duidelijk in Najaar van Hellas (1947), waarin hij zijn bekommernis uitdrukt om de cultureel-ethische teloorgang van het Westen. De dichter hoopt dat het Avondland in de kracht van de (christelijke) liefde een heerlijke synthese zal waarmaken tussen ‘ivoor en brood’, dat is tussen de glanzendkoele volmaaktheid van zijn oorsprong (Hellas) en de menselijke nabijheid van het leven hier en nu:
O mijne vrienden, zal de Liefde dagen
die Hellas stervend naar de kruisboom dreef
of vlaagt het donker op de late lage
gewesten waar de zalige Ruusbroec schreef?
Wij zijn de jeugd in dit bezwaarde Westen
dat wegzinkt als een vogel onder schroot:
in ónze handen liggen nog de beste
gaven der aarde, ligt ivoor en brood.
Het land der mensen (1952) is heel kenmerkend voor de thematische dualiteit in Van Wilderodes dichtwerk. Het inleidende titelgedicht van die bundel verklaart dat ‘het land der mensen’ in feite het land van de eenzaamheid is. In een harmonieuze eenwording met de verkillende natuur, en met de dood tenslotte, ervaart de dichter hier meer dan ooit zijn alleen-zijn. De afdeling reisgedichten (‘Reizende zuidwaarts’) die erop volgt, maakt duidelijk dat ook reiservaringen die eenzaamheid niet opheffen. Ze vullen het verlies en gemis niet wezenlijk aan, ‘Want alle reizen zijn benaderingen / van iets onvindbaar liefs dat in de bocht / halfweegs het leven, als de dierste dingen, / verscholen blijft en tevergeefs gezocht’. In zuiderse landschappen, resten vaak van vergane culturen, projecteert en ontdekt Van Wilderode dan ook meestal het ‘landschap der ziel’: zijn eigen verdeelde gevoelswereld. ‘Hij heeft veel en ver gereisd, maar is nooit ver van zichzelf geweest,’ schreef Gaston Durnez terecht.
| |
Ontwikkeling
Maar in diezelfde bundel, en concreter nog dan in Najaar van
| |
| |
Hellas, geeft Van Wilderode blijk bereid te zijn om ook het reële land der mensen te betreden. In de slotafdeling immers bundelt hij een aantal gedichten ‘Ter gelegenheid’. Het zijn gedichten waarin hij het lyrisch individualisme overstijgt. Zijn poëzie zal voortaan ook een direct sociale dimensie kennen. Ze wordt meer werkelijkheidsbetrokken. In ‘Vader der Una Sancta’ bijvoorbeeld schrijft hij naar aanleiding van het Heilig Jaar 1950 over het naoorlogse Vlaanderen. Voorts draagt hij gedichten op aan Gezelle, Streuvels en Lodewijk Dosfel. Een mooi voorbeeld van die sociale betrokkenheid is ook ‘De rozas’, een gedicht waarin hij zich inleeft in de oorlogsdramatiek.
| |
Relatie leven/werk
Kunstopvatting
Na Het land der mensen blijft Van Wilderode realiteitsgevoelige verzen maken. Dit is trouwens ook de periode waarin zijn regelmatige medewerking aan de IJzerbedevaart en (later) aan het Vlaams Nationaal Zangfeest een aanvang neemt, gelegenheden voor Van Wilderode om dichterschap, priesterschap en Vlaams engagement nauw met elkaar te verbinden. Dat hij zich met zijn poëzie daadwerkelijk in de gemeenschap integreert, betekent zoals gezegd niet dat Van Wilderode zijn gevoelens van eenzaamheid en verlangen heeft overwonnen. Wel waar is dat hij zijn eenzaamheid als menselijk wezenskenmerk heeft aanvaard en gecompenseerd met dienstbaarheid. Christelijke overgave en inzet worden belangrijker dan romantisch-verlangende dromerijen. Van Wilderode is er immers van overtuigd dat de kunstenaar ‘verplicht (is) tot dienst. Dienaar is zijn rijkste, edelste én volledigste naam’. Van die innerlijke rijping en groei, van die deemoedige bereidheid getuigen gedichten als ‘Gebed’, ‘Sacerdos’ en ‘De rechterhand’:
Rechterhand zijn, een heel leven:
Altijd als een slinger bewegen,
groet zijn, vriendschap of zegen,
zonlicht verdragen en regen,
slaaf zijn, gehoorzaamheid.
| |
| |
Anders niet kunnen dan keren,
vastzitten vezel verband,
gevoelig zijn en verweren,
wachten tot niets meer kan deren
nooit, in geen enkel land.
Niets zijn dan rechterhand.
| |
Thematiek
Zoals in Het land der mensen laat Van Wilderode zich zijn hele oeuvre door wisselend inspireren door (antieke) zuidelijke en Waaslandse motieven. Zo staan in de bloemlezing van 1958 vier veelbesproken Griekenlandgedichten waarin hij onder meer zijn innerlijke strijd en (noodgedwongen) keuze voor de mensen symboliseert (‘Op het marmer van Delos’). Onder de veelzeggende titel Ik adem mijn eigen aarde (1967) bundelt Van Wilderode dan weer gedichten die hij in opdracht schreef bij een reeks Waaslandse foto's. In die gedichten poëtiseert hij heel concrete beelden uit zijn geboortestreek (een straat, een park, een bank, een beek, een akker,...) tot bijzonder plastische portretjes. Die bieden wel niet altijd evenveel symbolische geladenheid en interpretatiekans als de kritiek (Spillebeen, Rens) zou willen.
| |
Ontwikkeling
Met de publikatie van Dorp zonder ouders in 1978 doet zich opnieuw een accentverschuiving voor in Van Wilderodes poëzie. De dichter is in werkelijkheid naar de geboortegrond teruggekeerd - hij heeft een huis gebouwd bij de ouderlijke woning - en ook in zijn nieuwe bundel zoekt hij de streek van zijn jeugd weer op, inmiddels een ‘dorp zonder ouders’. Die terugkeer houdt meteen in dat de eerste thema's van verlangen en pijn aan belangrijkheid winnen. De dichter hoopt weer dat het dorp zal herleven zoals hij het ervoer. Maar oog in oog met de realiteit moet hij besluiten dat het paradijs van zijn jeugd en herinnering verdwenen is. Meer nog dan vroeger is Van Wilderodes poëzie hier, zoals hij zelf ooit zei, een ‘poëzie van verlies’ geworden. Verlies ván het jeugdgeluk, van ouders en vrienden, en stilaan van het leven zelf:
Alles groeit langzaam dicht, geringe dingen
en droefheden ontelbaar. Onbewogen
verwelkt als hooi het landschap voor mijn ogen.
Tegen dat verlies zet hij andermaal het moeizaam verworven wapen van de aanvaarding in:
| |
| |
Het land van amen, dat men moet aanvaarden
wanneer de jeugd voorbij is en de zachte
veranderingen van de voorjaarsnachten
terwijl de slaap komt, is een land van aarde.
| |
Thematiek
De doodsgedachte die in dit laatste vers en in heel Dorp zonder ouders indirect aanwezig is, expliciteert Van Wilderode in zijn volgende bundel De overoever (1981). Oorspronkelijk schreef hij die bundel bij een diareeks over ‘Het land van Vergilius’. Het gaat dus eigenlijk om (Italiaanse) reisgedichten, die in De overoever ook een symbolische tocht betekenen van dit leven naar het leven aan de overkant van de dood. De vlucht naar het jeugdparadijs werd inmiddels een tocht naar het eeuwige paradijs. Binnen een raamgedicht dat enkele belangrijke reismomenten verhaalt, plaatst Van Wilderode vijf reeksen gedichten. Eerst neemt hij moeilijk afscheid van thuis en het land van zijn kinderjaren:
Al wat ik achterliet en wil vergeten
verzamelt zich intens in mijn gedachten,
terwijl het lichaam verder wordt gereden
en weg van huis blijven de vragen wachten,
de zachte weren van onzekerheden
en zoveel zeer dat wij elkander deden.
Vanaf de tweede afdeling spelen alle gedichten in Italië. Van Wilderode beschrijft en interpreteert tientallen natuur- en stadsgezichten, kunstwerken in musea en (graf) monumenten. Veel van die beschrijvingen houden een beeldgeworden bezinning op dood en (eeuwig) leven in. In enkele verzen ontplooit zich ook een voorstelling van het hiernamaals:
Hier is een ander licht, een jonger goud
dan wat ik buiten vond. De dag is koud
waaruit ik wegging (bij de fonkelingen
van dit gewelf) en onvoorstelbaar oud
terwijl de ziel zwerft langs de zolderingen.
De reis leidt via Rome (de eeuwige stad) naar Venetië en eindigt daar met een barre ‘verbeelding’ die terugwijst naar het leven en naar huis, waar de vragen die de dichter achterliet zijn blijven wachten.
| |
| |
De doodsthematiek, aanwezig in Dorp zonder ouders en De overoever, werkt Van Wilderode op een ongewone manier verder uit in De Vlinderboom (1985). De Vlinderboom is opgevat als het poëtisch dagboek van Carlos Quinto (keizer Karel) waarin die zijn laatste levensmaanden vertelt. Teruggetrokken in de stilte van een Spaans klooster herinnert Carlos zich de lastige tocht naar zijn ‘laatste huis’; ‘opgevorderd voor een beter land’ maakt hij ook de balans op van zijn leven. Gelaten stelt hij vast hoe onbegrepen hij vaak was, eenzaam en verdeeld tussen vriend en vijand, overmand soms door de ‘taak waartoe zijn noodlot hem bestemde’. Vol berusting bereidt de keizer zich tenslotte voor op de dood. In De Vlinderboom heeft Van Wilderode zich intrigerend ingeleefd in de ambivalente (en niet onbetwiste) figuur van Carlos Quinto. Het is duidelijk dat hij zich ook ten dele met de keizer identificeert. De Vlinderboom sluit daarom aan bij de persoonlijke thematiek en de gevoelsinhoud van zijn vorige bundels.
| |
Stijl
Anton van Wilderode is een klassiek dichter. De bouwsteen van zijn poëzie is de samengestelde volzin die hij via enjambementen over ritmisch uitgebalanceerde verzen verdeelt. Dat leidt tot de vakkundige soepelheid die zijn hele poëzie kenmerkt. Van Wilderodes eerste gedichten zijn daarnaast opmerkelijk zangerig en melodieus. Oorzaak daarvan is het samenspel tussen de klankwaarde van zijn taalgebruik en de manier waarop hij vooral met natuursymbolen heel vage, onbestemde decors creëert. De klankkleur van zijn taal speelt Van Wilderode stelselmatig uit in assonanties, alliteraties en eindrijm. Het is duidelijk dat die muzikaliteit de romantischelegische thema's formeel intensifieert.
In gedichten daarentegen die meer op de werkelijkheid betrokken zijn, neemt die zangerigheid af. Vanaf Het land der mensen namelijk zijn heel wat gedichten concreter van zegging. Ze benaderen vaak zelfs de spreektaal en hebben een parlandotoon. De (tijdelijke) weigering om in een verdroomde realiteit te vluchten, doet Van Wilderode in die verzen een beroep doen op beelden uit de bekende, dagelijkse werkelijkheid. Illustratief voor die stilistische verschuiving is een vergelijking tussen de ‘In memoriam patris’-gedichten uit zijn
| |
| |
eerste bundel en een cyclus van zeven ‘In memoriam matris’ - gedichten samengebracht in de Verzamelde gedichten (1974). In de doodsgedichten voor vader worden de gevoelens waar het om gaat verwerkt en opgelost door ze (erg expliciet) te verlengen in een symbolisch harmoniërende natuur, die tegelijk de eeuwigheidsbelofte in zich draagt:
Onder een witte onsterflijke linde
slapen zijn hart en zijn stem.
Leg aan dat hart één beminde
nog: álles is dan bij hem.
In de ‘In memoriam matris’-gedichten daarentegen valt de klemtoon op het quasi-zakelijk registreren van de ervaringen na moeders dood. Gevoelens van verdriet en eeuwigheid worden er heel onnadrukkelijk gesuggereerd via herkenbare beelden:
Je kleinzoon vroeg naar jou. Hij is twee jaar.
Hij heeft jou veel gemist de laatste weken.
Je was er niet om hem wijs toe te spreken
wanneer hij 's middags rechtstond uit zijn slaap.
Hij ziet je nog bij 't venster met traag werk.
Ik zie het aan zijn oogjes die jou zoeken
want somtijds zit hij met zijn prentenboeken
zo stil als jij zat en zo glanzend ver.
Dan zegt hij iets onhoorbaars voor zich uit,
misschien geen echte woorden, rechte lijnen
die ergens op jou toelopen, verdwijnen,
tegen een witte muur vol zon gestuit.
Dat Van Wilderode met Dorp zonder ouders de eerste romantische thema's herneemt, betekent niet dat hij in dezelfde mate terugkeert naar de etherisch-zangerige sfeer van zijn eerste bundels. De verzakelijking in het taalgebruik neemt weliswaar weer enigermate af, toch blijft de formulering directer dan vroeger.
| |
Techniek
Van Wilderode heeft er kennelijk (hoe langer, hoe meer) behoefte aan om zichzelf bij het schrijven een min of meer vast kader op te leggen. Daarin zijn rijmschema, vers- en strofelengte vooraf bepaald. Zo zijn bijna alle gedichten van
| |
| |
Dorp zonder ouders opgesplitst in twee strofes van zeven en drie verzen (vers communs) met een regelmatig rijmschema. In Dorp zonder ouders compenseert die strikte structuur deels de bekende terugkeer naar de evasieve thematiek. Diezelfde bundel toont ook aan dat bijvoorbeeld een voorgenomen rijmschema wel steeds ondergeschikt blijft aan de inhoud van het gedicht. Dat geldt ook voor De Vlinderboom. Die bundel bestaat helemaal uit gedichten van drie vierregelige strofes in de jambische pentameter met omarmend rijm. Sinds hij Vergilius vertaalde, springt de dichter overigens moeiteloos met die vijfvoet om. Een enkele keer echter dwingt hij een vers in dat metrum.
| |
Traditie / Verwantschap
Met zijn eerste bundel al werd Van Wilderode in de traditie van neoromantische en symbolistische dichters als Van de Woestijne, Boutens, Leopold en Rilke gesitueerd (Westerlinck). Zijn melodieus-klassieke gevoelslyriek werd aanvankelijk door hen beïnvloed. Hij wist zich echter een eigen poëtisch profiel aan te meten. De stilistische evolutie in de jaren vijftig is dan ook maar in heel beperkte mate het gevolg van een experimentele invloed.
Samen met dichters als Hubert van Herreweghen, Jos de Haes en Christine D'haen vertegenwoordigt hij de traditionele stroming in de Vlaamse poëzie.
| |
Kunstopvatting
Van Wilderodes klassiek-heldere stijl is de concretisering van zijn principe ‘dat poëzie hoe dan ook mededeling is’. Gedichten worden volgens hem immers pas ten volle poëzie als ze gelezen (kunnen) worden. Hij heeft het daarom niet begrepen op bewust hermetische poëzie.
Schrijven is voor Van Wilderode zelf een wezenlijke aangelegenheid. In zijn poëzie ondergaat en doorleeft hij de rijkdom en beperktheid van het leven zelf. De ervaring dat de taal steeds weer te kort schiet om het diepste innerlijk te verwoorden, drukt hij paradoxaal uit in een aantal poëticagedichten:
Het diepste lied zingt binnenin
daar ruisen aarde en hemel in
en zwelt de ziel ten boorde.
| |
| |
Maar alles wat de mond beging
is het begin dier dromen,
| |
Visie op de wereld
Van Wilderodes poëzie staat direct in verband met zijn ideologische opvattingen als Vlaming en priester. De vanzelfsprekende Vlaamsgezindheid die Van Wilderode van huis uit meekreeg, ontwikkelde zich gaandeweg tot een bewust Vlaams engagement. Hij was een van de vele Vlamingen die sinds jaren op onpolitieke basis ijveren voor een autonoom Vlaanderen binnen een federalistisch België. Die betrachting kreeg onder meer gestalte in de jaarlijkse ‘IJzerbedevaart’, een Vlaams-nationale manifestatie gehouden aan de voet van de IJzertoren in Diksmuide en waarvoor Van Wilderode jaren lang de teksten schreef. Dat hij een keuze uit die bedevaartteksten opnam in zijn Verzamelde gedichten bewijst dat hij dat engagement zowel als de poëtische kwaliteit van die teksten niet geringschatte. Zijn liefde voor Vlaanderen drukte hij - zij het meer poëtisch dan ideologisch - evenzeer uit in het kunstboek Daar is maar één land dat mijn land kan zijn (1983).
Als priester (of in elk geval als christen) hield Van Wilderode in 1982 naar aanleiding van het dertigjarige bestaan van het Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond een toespraak over ‘Ethiek en kunst’. In zijn uiteenzetting betreurde hij, vanuit christelijk standpunt, de ethische ontwaarding van vele moderne kunstuitingen. Het verwijt dat hij sommige literatoren (zonder die evenwel te noemen) in dat verband maakte, werd hem in links-literaire kringen allerminst in dank afgenomen. Van Wilderode had het voorts over de ‘toenemende polarisering in de kunst’ en de ‘éénzijdigheid in de beoordeling van bepaalde [...] kunstenaars door de media’. Hij verwees daarmee enerzijds naar de ongenuanceerde indeling van kunstenaars in conservatief en progressief, waarbij hij voor zichzelf het recht opeiste ‘om conservatief te zijn op het ene, en progressief op het andere gebied’. Inzake de benadering van kunstenaars anderzijds, stelde Van Wilderode dat de ‘zogenaamde rechtsen’ in het (Vlaamse) medialand duidelijk benadeeld worden.
| |
| |
| |
Kritiek
De kritiek is in het algemeen overtuigd van Van Wilderodes versificatietalent. De gemakkelijkheid waarmee hij gedichten schreef, was voor sommige critici wel een aanleiding om van schoonschrijven] te spreken. Zij vonden met name dat Van Wilderodes poëzie wel fraai loopt, maar veel te weinig formele of thematische verrassingen biedt.
Ironisch genoeg blijkt de esthetische polarisering die Van Wilderode zo betreurde zich helemaal te weerspiegelen in de beoordeling van zijn werk. Op een aantal uitzonderingen na zijn het immers alleen maar ‘rechtse’ critici die hem zijn hele oeuvre lang (goedkeurend) zijn blijven volgen. Een van die uitzonderingen is Benno Barnard. Hij schreef in 1984 in het Nieuw Wereldtijdschrift een opmerkelijk stuk waarin hij Van Wilderodes werk (en tussendoor ook zijn persoon) evalueert. Ondanks een vrij felle afwijzing van Van Wilderodes ideologische standpunten kan Barnard heel wat waardering opbrengen voor de poëtische kwaliteit van het latere werk.
De aandacht voor Van Wilderodes werk is nog op een andere manier beperkt en eenzijdig. In Vlaanderen mag hij dan wel een (veel) besproken figuur zijn geweest, uitgebreide kritische interesse uit Nederland heeft steeds op zich laten wachten. Ook op dit punt is Barnard een uitzondering.
| |
Publieke belangstelling
Hoe dan ook, de poëzie van Anton van Wilderode kende een ongewone appreciatie bij het grote publiek. Vooral met zijn gelegenheidswerk heeft hij zich in Vlaams-katholieke milieus tot een erg geliefd en bekend dichter gemaakt. Dat die publieke belangstelling veel te maken heeft met ideologische raakpunten, spreekt vanzelf.
| |
Thematiek
Helemaal in de lijn van De Vlinderboom, publiceerde Anton van Wilderode in 1992 de cyclische bundel Apostel na de twaalf. Hij evoceert er in zes afdelingen met afwisselend epische, lyrische en dramatische verzen de jeugd, de bekering, de reizen, de medewerkers, de prediking en de dood van Paulus. Inspiratie voor deze biografie haalde Van Wilderode, soms woordelijk, uit de Handelingen en de Brieven van Paulus, maar hij plaatst het geheel toch tegen de achtergrond van zijn eigen reiservaringen in het spoor van de apostel-tentenmaker. De structuur van de bundel biedt ruimte voor een geregeld wisselend perspectief, enige
| |
| |
mythologische uitweidingen en een aantal ingebedde ‘verhalen’ rond de nevenpersonages. Zoals het geval was met Carlos Quinto in De Vlinderboom valt in Apostel na de twaalf de nadruk sterk op het menselijke in de figuur van Paulus en ook hier vindt een gedeeltelijke identificatie plaats tussen dichter en hoofdpersoon.
| |
Stijl / Techniek
Voor zowat alle 230 gedichten uit Apostel na de twaalf heeft Van Wilderode het vaste kader gekozen van drie kwatrijnen met telkens een omarmend rijm. Behalve in de strikte vorm komt het traditionele karakter van deze poëzie ook tot uiting in het veelvuldig gebruik van archaïserende of typisch Vlaamse woorden en uitdrukkingen. Die formele discipline, die Van Wilderode vooral sinds Dorp zonder ouders (1978) typeert, en de idiomatische eigenheden zijn ook opvallend aanwezig in bundels als Poedersneeuw (1991) en Het oudste geluk (1995). Op het thematische vlak sluiten deze bundels eveneens nauw aan bij het vroegere werk. Heimwee naar de verloren jeugd, de onomkeerbaarheid van het verleden, het verlies van beminden, de groeiende ouderdom - het zijn bekende gevoelens en ervaringen die de dichter verbeeldt en compenseert in dikwijls bijzonder sensitieve natuurportretjes of huiselijke stillevens, in (zuidelijke) reisherinneringen, anekdotische in-memoriam-gedichten of meer lyrische verzen. Uit een aantal poëticale gedichten blijkt daarnaast zijn blijvende overtuiging van de relatieve, maar weldoende aard van de poëzie:
Als poedersneeuw ligt poëzie. Eén uur
niet langer ach, zo onvoorstelbaar puur
als niets daarna stuifmeel en vogelveertjes.
Al wat op aarde valt verliest zijn duur.
| |
Relatie leven/werk
Thematiek
Logischerwijs ruimde Van Wilderode in zijn laatste bundels meer plaats in voor het thema van de dood. Naast het vitale vertrouwen dat hij als gelovig dichter had in het hiernamaals, duiken toch regelmatig ook een ingehouden vrees voor de dood op en een vreemdsoortig gevoel van berusting:
| |
| |
Vanwaar
Vanwaar komt klokgelui dat ik plots hoor?
Vanuit de toren in de ochtendsmoor?
Uit een of andre holte van de hemel
of uit een eerder land dat ik verloor?
Ik weet niet of ik lachen moet of wenen
nu het verleden voorloopt in mijn spoor!
| |
Kritiek
In de vaste posities die de kritiek in Vlaanderen en Nederland ten aanzien van dit werk leek te hebben ingenomen, kwam met het verschijnen van Poedersneeuw toch wat beweging. Zo wijdden de Nederlandse dichters en critici Hans Warren en Rob Schouten elk een vrij uitvoerige recensie aan de genoemde bundel. Toch moet hun aandacht meteen weer gerelativeerd worden: ‘Er is in deze gedichten niet veel dat stoort, er is echter ook niets dat je bijblijft,’ merkt Warren op. In Vlaanderen gaf, naast de Vlaamse Nederlander Benno Barnard, dichter Herman de Coninck blijk van een toenemende waardering voor de poëzie van Van Wilderode. Op te merken in dit verband is nog dat het de Nederlandse schrijvers Michel van der Plas en Jan Willem Schulte Nordholt zijn geweest die de flaptekst verzorgden van respectievelijk Poedersneeuw en Het oudste geluk. Nieuw was ook dat met de publicatie van de bloemlezing Ex libris (1994) voor het eerst werk van Van Wilderode tegelijk in Vlaanderen èn Nederland verscheen. Naar aanleiding van die uitgave vraagt de Nederlandse recensent Hans Werkman (Nederlands Dagblad, 12-3-1994) zich overigens af ‘hoe hij een dichter van zijn formaat over het hoofd heeft kunnen zien’. In deze beperkte kentering situeert zich ook de opname van Rudolf van de Perres essay Het land van de wortelstok. Over de poëzie van Anton van Wilderode (1991) in de reeks Leidse opstellen. Daartegenover staat dan weer dat Gerrit Komrij in zijn hernieuwde bloemlezing De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in 1000 en enige gedichten (1996) - waarvoor hij meer gedichten van Vlamingen koos - slechts één vers van Van Wilderode opnam. Al is dat er meteen wel één meer dan in de vorige uitgave.
| |
| |
| |
Publieke belangstelling
Het overlijden van Van Wilderode op 15 juni 1998 was voorpaginanieuws in de voornaamste Vlaamse kranten. De VRT-radio wijdde er een speciaal item aan.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Anton van Wilderode, De moerbeitoppen ruischten. Antwerpen 1943, De Nederlandsche Boekhandel, GB. (tweede, vermeerderde druk: 1944) |
Anton van Wilderode, Herinnering en gezang. Hoogstraten 1946, Poëziereeks van het tijdschrift De Spiegel, jrg. 2, nr. 4, april 1946, GB. |
Anton van Wilderode, Najaar van Hellas. Antwerpen 1947, De Brug, Mens en Muze 6, GB. |
Anton van Wilderode, Het land der mensen. Antwerpen 1952, De Nederlandsche Boekhandel, GB. |
Anton van Wilderode, Het herdertje van Pest. Een berijmde vertelling. Tielt 1957, privé-uitgave, G. (tweede druk: Antwerpen 1984, Stichting Mercator-Plantijn) |
Anton van Wilderode, Bloemlezing gedichten. Met een inleiding door prof. dr. A. Westerlinck. Antwerpen 1958, Standaard-Boekhandel, Bl. (waarin opgenomen gedichten uit De moerbeitoppen ruischten, Herinnering en gezang, Najaar van Hellas, Het land der mensen en ongebundelde gedichten) |
Anton van Wilderode, Filip de Pillecyn. Brugge 1960, Desclée De Brouwer, Ontmoetingen 22, E. |
P. Vergilius Maro, Aeneis 1-6. Vertaald en ingeleid door Anton van Wilderode. Brugge 1962, Orion-Desclée De Brouwer, Helios-reeks, Epos, (vert.) |
Anton van Wilderode, De dag van Eden. Hasselt 1964, Heideland, Vlaamse Pockets, Poëtisch Erfdeel der Nederlanden P20, Bl. |
Anton van Wilderode, André Demedts. Brugge 1965, Desclée De Brouwer, Ontmoetingen 58, E. |
Anton van Wilderode, Maria Moeder. Halle 1967, Pers en volksontwikkeling, Tekstbrochure van een evocatie. |
Sint-Niklaas en het land van Waas. Foto's (W. Kessels) en gedichten (A. van Wilderode). Antwerpen 1967, De Nederlandsche Boekhandel, GB. (omgewerkt en onder de titel Ik adem mijn eigen aarde opgenomen in Verzamelde gedichten) |
Anton van Wilderode, De dubbelfluit 1 en 2. Antwerpen/Hoom 1968, Standaard/Kinheim, Taalmozaïek 5, reeks Handboeken Nederlands, Bl. |
Anton van Wilderode, Het groot jaar-getijdenboek. Gedichten voor elke dag. Brugge 1971, Orion-Desclée De Brouwer, Bl. |
Anton van Wilderode en Fil de Ridder, Dier-bare poëzie. Gedichten over dieren. Brugge 1971, Orion-Desclée De Brouwer, Orion's Kleine Cultuurbibliotheek, Bl. |
Publius Vergilius Maro, Bucolica. Herdersgedichten. Ingeleid, vertaald en toegelicht door Anton van Wilderode. Brugge 1971, Orion-Desclée De Brouwer, Heliosreeks, GB. (vert.) |
P. Vergilius Maro, Aeneis 7-72. Vertaald en ingeleid door Anton van Wilderode. Brugge 1973, Orion-Desclée De Brouwer, Helios-reeks, Epos, (vert.) |
Anton van Wilderode, Verzamelde gedichten (1943-1973). Brugge 1974, Orion, De Gulden Veder, Bl. (waarin opgenomen De moerbeitoppen ruischten, Herinnering en ge- |
| |
| |
zang, Najaar van Hellas, Het land der mensen, Het herdertje van Pest, Maria Moeder, Ik adem mijn eigen aarde, Aan de weg timmeren (Vlaamse gedichten), Onverwachts onderweg (Ongebundelde en nieuwe gedichten); tweede druk, onder de titel Gedichten: 1976; derde, uitgebreide druk: Beveren-Antwerpen 1980, Orion-Colibrant) |
Publius Vergilius Maro, Het boerenboek Georgica. Ingeleid, vertaald en toegelicht door Anton van Wilderode. Brugge 1975, Orion, Helios-reeks, GB. (vert) |
Publius Vergilius Maro, Bucolica. Georgica. Aeneis. Vertaald door Anton van Wilderode. Tekeningen van Ianchelevici. Brugge 1978, Orion, GB. (vert.) |
Anton van Wilderode, Dorp zonder ouders. Brugge/Nijmegen 1978, Orion/B. Gottmer, GB. |
Anton van Wilderode, En het woord was bij God. Vijfhonderd religieuze gedichten uit de Nederlandse letterkunde. Tielt/Amsterdam 1979, Lannoo, Bl. |
Anton van Wilderode, De overoever. Beveren 1981, Orion-Colibrant, GB. |
Anton van Wilderode en Jef van Valckenborgh, Luisteren naar fluisteren. Een ongewoon boek dat over goedheid spreekt. Poëzie rond het mentaal-gehandicapte kind. Tielt 1981, Lannoo, Bl. |
Moerbeke-Waas toen en thans. Foto's (A. Meskens en W. Aper) en teksten/gedichten (A. van Wilderode). Beveren 1982, Orbis/Orion, GB. |
Anton van Wilderode, Ethiek en kunst. In: Vlaanderen, jrg. 31, nr. 190, september-oktober 1982, pp. 314-317, Rede. |
Anton van Wilderode en Jan Decreten, Daar is maar één land dat mijn land kan zijn. Tielt/Bussum/Leuven 1983, Lannoo/Davidsfonds, GB. |
Anton van Wilderode, Een tent van tamarinde. Gedichten uit Griekenland. Antwerpen 1984, Stichting Mercator-Plantijn, GB. |
Anton van Wilderode, De Vlinderboom. Tielt/Weesp 1985, Lannoo, De Golfbreker, GB. |
Anton van Wilderode, Dienstbaar het woord. Toespraken en teksten samengesteld en ingeleid door Rudolf van de Perre. Tielt/Weesp 1985, Lannoo, E/Bl. |
De dag begint bij een puin. IJzerbedevaarten in verzien van Anton van Wilderode. Diksmuide 1985, v.z.w. Bedevaart naar de graven van de IJzer, Bl. |
Anton van Wilderode, En het dorp zal duren. Met foto's van Jan Decreten. Tielt/Leuven 1986, Lannoo/Davidsfonds, GB. |
Anton van Wilderode, Het tweede jaargetijdenboek. Gedichten voor elke dag. Wommelgem 1987, Den Gulden Engel, Bl. |
Publius Vergilius Maro, Veel werd hij over zee gedreven. Het epos van Aeneas I. Vertaald en ingeleid door Anton van Wilderode. Leuven 1987, Davidsfonds, G. (vert.) |
Anton van Wilderode, Op hoop van vrede. Averbode 1988, Altiora, GB. |
Anton van Wilderode, Zachtjes, mijn zoon ligt hier. Antwerpen 1988, Facet, GB. |
| |
| |
Horatius, Liederen uit mijn landhuis. Vijftig gedichten. Vertaald en ingeleid door Anton van Wilderode. Tekeningen: Hugo Heyens. Leuven 1988, Davidsfonds, GB. (vert.) |
Anton van Wilderode, Het sierlijke bestaan van steden. Met foto's van Jan Decreton. Tielt/Leuven 1990, Lannoo/Davidsfonds, GB. |
Het hart op de tong. Romantische verhalen uit de 19de eeuw. Bijeengelezen en ingeleid door Anton van Wilderode. Leuven 1990, Davidsfonds, VB/Bl. |
Anton van Wilderode, Poedersneeuw, Kwatrijnen. Tielt 1991, Lannoo, GB. |
Anton van Wilderode, Apostel na de twaalf. Leuven 1992, Davidsfonds, GB. |
Anton van Wilderode, In al begonnen vrede. Tielt 1993, Lannoo, GB. |
Anton van Wilderode, De aarde van mijn geheugen. Europees huldeboek samengesteld en ingeleid door Eugène van Itterbeek. Leuven 1993, Leuvense Schrijversaktie, Europese reeks, Leuvense cahiers, nummer 121, Bl. |
Anton van Wilderode, Ex libris. Baarn/Tielt 1994, de Prom/Lannoo, Bl. (waarin opgenomen gedichten uit De moerbeitoppen ruischten, Najaar van Hellas, Het land der mensen, Dorp zonder ouders, De overoever, Een tent van tamarinde, Daar is maar één land dat mijn land kan zijn, De Vlinderboom, En het dorp zal duren, Poedersneeuw, Apostel na de twaalf en ongebundelde gedichten) |
Horatius, Voltooid mijn monument. De oden. Ingeleid, vertaald en toegelicht door Anton van Wilderode. Leuven 1995, Davidsfonds/Clauwaert, GB. (vert.) |
Anton van Wilderode, Het oudste geluk. Tielt 1995, Lannoo, GB. |
Anton van Wilderode, Barmhartig hout. Dertig Middeleeuwse Misericordes. Tielt 1996, Lannoo, GB. |
Anton van Wilderode, Hout op snee. Leuven 1997, Uitgeverij P., GB. |
Anton van Wilderode en Elisabeth Eybers, Tweegelui. Tielt 1997, Lannoo, Bl. |
Anton van Wilderode, De dag sneeuwt dicht. Kerst- en wintergedichten. Tielt 1998, Lannoo, GB. |
Anton van Wilderode, Reizend naar het licht. De mooiste religieuze poëzie. Verzameld en ingeleid door Piet Thomas. Tielt 1999, Lannoo/Bisdom Gent, Bl. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Frans Buyle, Een beteekenisvol en waarachtig dichter. In: Het Vlaamsche Land, 21/22-3-1943. (over De moerbeitoppen ruischten) |
A.v.B., De moerbeitoppen ruischten. In: Het Laatste Nieuws, 27-4-1943. |
Joris Eeckhout, Anton van Wilderode. In: Joris Eeckhout, Litteraire profielen XII. Antwerpen 1945, pp. 70-88. (over De moerbeitoppen ruischten) |
Sirius (= Urbain van de Voorde), Anton van Wilderode: Najaar van Hellas. In: De Standaard, 3-8-1947. |
Albert Westerlinck, Nieuw werk van Anton van Wilderode. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 47, nr. 8, oktober 1947, pp. 492-498. (over Najaar van Hellas) |
J. Roeland-Vermeer, Over het dichterschap van Anton van Wilderode. In: Kultuurleven, jrg. 20, nr. 1, januari 1953, pp. 43-47. (over het werk tot en met Het land der mensen) |
P.G. Buckinx, Anton van Wilderode in ‘Het Land der Mensen’. In: De Periscoop, jrg. 3, nr. 3, januari 1953, p. 2. |
C. Buddingh', Anton van Wilderode. In: Elseviers Weekblad, 31-1-1953. (over Het land der mensen) |
A. Westerlinck, Anton van Wilderode. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 53, nr. 5, juni 1953, pp. 319-320. (over Het land der mensen) |
Anton van Wilderode, De dichter Anton van Wilderode. In: Anton van Wilderode, Bloemlezing gedichten. Antwerpen 1958, pp. 7-20. |
José de Ceulaer, Anton van Wilderode - De menselijke belevenis. In: José de Ceulaer, Te gast bij Vlaamse auteurs II. Antwerpen z.j., pp. 85-92. (interview) |
L. Clerinx, ‘Daar ruisen aarde en hemel in...’ Dichter Anton van Wilderode. In: Het Belang van Limburg, 20/21-7-1965. (overzicht tot en met De dag van eden) |
Willy Spillebeen, Anton van Wilderode. In: Willy Spillebeen, Een zevengesternte. Leuven 1967, pp. 5-23. (over ‘romantische classici’ onder wie Van Wilderode) |
Jan Vanhaelen, ‘Maria Moeder’ te Halle. Wat is een verantwoorde hedendaagse hulde? In: De Standaard, 17-5-1969. (interview naar aanleiding van een heropvoering van Maria Moeder) |
M. van Nierop, Anton van Wilderode bespeelt de dubbelfluit. Letterkunde als boeiend en levend schoolvak. In: De Standaard, 4-7-1969. (over De dubbelfluit) |
L. Geerts, Van Wilderode - Literatuuronderwijs. In: De Nieuwe, 29-8-1969. (over De dubbelfluit) |
Bert Decorte, Met Anton van Wilderode in het Land van Waas. In: Bert Decorte, Per vers door Vlaanderen. Beschouwingen rond gedichten, door dingen uit Vlaanderen geïnspireerd. Tielt/Utrecht 1974, pp. 106-114. (over onder andere Het land der mensen) |
Gaston Durnez, Van Wilderode: poeta laureatus. In: De Standaard, 11-4-1975. (interview) |
Willy Spillebeen, Wonen in de taal in het land van de wortelstok. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 120, nr. 10, december 1975, pp. 777-783. (over Verzamelde gedichten) |
Wim Persoon, Zestien jaar rechtstreekse konfrontatie met Vergilius. Anton van Wilderode zet met ‘Georgica’ de kroon op zijn vertaalwerk. In: Gazet van Antwerpen, 16-1-1976. |
Fred de Swert, Anton van Wilderode. Brugge/Nijmegen 1977. (monografie) |
Joos Florquin, Anton van Wilderode. In: Joos Florquin, Ten huize van... 14. Leuven 1978, pp. 9-59. (interview) |
Rudolf van de Perre, Land van eenzaamheid. In: Rudolf van de Perre, De gekleurde wereld. Een dertigtal gedichten uit de hedendaagse Noord- en Zuidnederlandse letterkunde benaderd en verklaard. Brugge 1979, pp. 48-54. (bespreking van het gedicht ‘Het land der mensen’ uit de gelijknamige bundel) |
| |
| |
Bart Mesotten, En het Woord is poëzie geworden. In: Knack, 16-1-1979. (over En het woord was bij God) |
André Demedts, Dorp zonder ouders. In: Ons Erfdeel, jrg. 22, nr. 2, maart-april 1979, pp. 274-275. |
J. de Poortere, Anton van Wilderode. Dorp zonder ouders. In: Kultuurleven, jrg. 46, nr. 6, juli-augustus 1979, pp. 589-590. |
Verleihung des Joost-van-den-Vondel-Preises 1980 an Dr. Cyriel Paul Coupé (...) durch die Westfälische Wilhelms-Universität Münster. Hamburg 1980. (gelegenheidsuitgave, met onder meer laudatio van de bekroonde door Henri Draye, pp. 7-16, dankwoord, pp. 19-24, en feestrede van de bekroonde, pp. 27-36) |
H. Brems, Staatsprijs voor een dorp. Een gesprek met Anton van Wilderode. In: Onze Alma Mater, jrg. 35, nr, 1, maart 1981, pp. 63-70. (gesprek/essay naar aanleiding van de staatsprijs voor Dorp zonder ouders) |
Gaston Durnez, Anton van Wilderode. Het geheim van het Soete Waesland. In: Gaston Durnez, Vlaamse schrijvers. Vijfentwintig portretten. Antwerpen/Amsterdam 1982, pp. 69-72. |
G. van Doorne, Priester-Vlaming-Dichter Anton van Wilderode - Welvaart in eigen handen is geen poëzie. In: Het Volk, 1-7-1982. (interview over Vlaanderen, IJzerbedevaart) |
G.(aston) D.(urnez), Anton van Wilderode en Jan Decreton als poëtische gidsen. Landelijk Vlaanderen bestaat nog. In: De Standaard, 21-2-1983. (over Daar is maar één land dat mijn land kan zijn) |
Lieven Rens, Van moerbeiboom tot overoever. Antwerpen 1983. (detailstudie van het hele werk tot en met De overoever, biobibliografie) |
C. Alleene, Anton van Wilderode: ‘Gij zult niet eenzaam zijn.’ In: Spectator, 28-5-1983, pp. 88-94. (interview naar aanleiding van Daar is maar één land dat mijn land kan zijn) |
Vlaanderen, jrg. 32, nrs. 196-197, september-december 1983, speciaal Van Wilderode-nummer, waarin onder meer:
- | Lieven Rens, De tocht naar het ene land. De poëzie van Anton van Wilderode, pp. 258-264. (over het werk tot en met Daar is maar één land dat mijn land kan zijn) |
- | Roger Geerts, Anton van Wilderode en de goddelijke Mantuaan, pp. 265-268. (over de Vergiliusvertaling) |
- | Karel de Decker, Anton van Wilderode en zijn relaties met plastische kunstenaars, pp. 274-276. |
- | André Demedts, Van Wilderode, dichter en strijder, pp. 280-283. (over Van Wilderodes (Vlaams) engagement) |
- | Marcel Janssens, Doctor in de onderwijskunde, pp. 296-297. (over Van Wilderode als leraar) |
|
Willem Persoon, Anton van Wilderode. Antwerpen 1984. (monografie) |
Benno Barnard, De Vlaamse Vergilius. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 1, nr. 4, september 1984, pp. 78-83. (vooral over Gedichten, Dorp zonder ouders, De overoever) |
Gaston Durnez, Anton van Wilderode en zijn niet erg te prijzen levenswandel. In: De Standaard, 1-10-1984. (reactie op Benno Barnard in Nieuw Wereldtijdschrift) |
Rudolf van de Perre, Ik adem mijn eigen aarde. In: Anton van Wilderode, Dienstbaar het woord. Toespraken en teksten samengesteld en ingeleid door Rudolf van de Perre. Tielt/Weesp 1985, pp. 7-46. (over het hele werk en de figuur van Van Wilderode) |
Jan Veulemans, Bronwaarts met Anton Van Wilderode. In: Gazet van Antwerpen, 23-5-1985. (over De overoever) |
Erik Verstraete, De dag begint bij een puin. IJzerbedevaartverzen van Anton van Wilderode gebundeld. In: Gazet van Antwerpen, 23-7-1985. |
José de Poortere, Van Wilderode: De Vlinderboom. In: Poëziekrant, jrg. 9, nr. 6, augustus 1985, p. 6. |
| |
| |
Lieve en Rom Duprez, Kennismaken met Anton van Wilderode. Landegem 1985. (monografie) |
Joris Note, Van Wilderode, uit een webbe van legenden. In: De Nieuwe Maand, jrg. 28, nr. 10, december 1985, pp. 14-19. (over Van Wilderode naar aanleiding van De Vlinderboom) |
Wim Wylin, Anton van Wilderode: Alle goede poëzie is in wezen religieus. In: Het Teken, jrg. 58, nr. 6, december 1985, pp. 177-183. (interview) |
Benno Barnard, De Vlaamse Vergilius. In: Benno Barnard, Tijdverdrijf voor enkle fijne luiden, Antwerpen 1987, pp. 37-48. (algemeen) |
Rudolf van de Perre, [Over het gedicht ‘Het kind’ uit Verzamelde gedichten (1943-1973)]. In: Rudolf van de Perre, Die lezen mogen eenzaam wezen. Vijfiig gedichten kort belicht. Leuven 1987, pp. 20-22. |
Rudolf van de Perre, [Over het gedicht ‘De dag van Eden. 1.’ uit De dag van Eden.] In: Rudolf van de Perre, Die lezen mogen eenzaam wezen. Vijftig gedichten kort belicht. Leuven 1987, pp. 68-70. |
Rudolf van de Perre, Anton van Wilderode. Een monografie. Leuven 1988. |
Patrick de Rynck en Andries Welkenhuysen, Anton van Wilderode. In: Rudi van der Paardt (red.), Klassieke profielen. Een collectie essays over classici-literatoren uit de moderne Nederlandse letterkunde met een bloemlezing uit hun werk. Alkmaar 1988, pp. 156-173. |
Clem de Ridder, De ‘Vlaamse gelegenheidsgedichten’ van Anton van Wilderode: pleidooi in kort bestek. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 133, nr. 5, juni 1988, pp. 358-360. |
Patrick Lateur, De Vlaamse Vergilius. In: Vlaanderen, jrg. 37, nr. 222, september-oktober 1988, pp. 255-262. (portret) |
Jooris van Hulle, Het thuisland van de poëzie. In: Kultuurleven, jrg. 56, nr. 1, januari 1989, pp. 8-17. (dubbelinterview met Anton van Wilderode en Herman de Coninck) |
Marcel Janssens, Liederen uit het land der Sabijnen en uit het Waasland. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 134, nr. 1, februari 1989, pp. 120-123. (over Liederen uit mijn landhuis) |
Roger Lenaers, De ‘Vlaamse Vergilius’ ook de ‘Vlaamse Horatius’? In: Streven, jrg. 56, nr. 6, maart 1989, pp. 551-554. (over Liederen uit mijn landhuis) |
Fa Claes, Grootheid en beperktheid van een boegbeeld. In: Kruispunt, jrg. 31, nr. 132, juni 1990, pp. 88-107. (over de vierde editie van Verzamelde gedichten) |
Rudolf van de Perre, Het land van de wortelstok. Over de poëzie van Anton van Wilderode. Leiden 1991 (monografie). |
Hans Warren, Mild omzwachtelde waarheid. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 19-7-1991. (over Poedersneeuw) |
Herman de Coninck, Dit eigenste moment. In: Herman de Coninck, De flaptekstlezer, Amsterdam 1992, pp. 89-94. (over Poedersneeuw) |
Rudolf van de Perre, [Over het gedicht ‘Het land van Amen 7’ uit Dorp zonder ouders.] In: Rudolf van de Perre, Woorden om wakker te lezen. Vijftig gedichten kort belicht. Leuven 1992, pp. 84-86. |
Rudolf van de Perre, [Over het gedicht ‘Tarquinia 5: De fluitspeler’ uit De overoever] In: Rudolf van de Perre, Woorden om wakker te lezen. Vijftig gedichten kort belicht. Leuven 1992, pp. 101-103. |
Rob Schouten, Uur, natuur, lazuur, Pasen, blazen, pace. In: Vrij Nederland, 7-3-1992. (over Poedersneeuw) |
Herwig Verleyen, Vlaanderen met mascara. In: Kruispunt, jrg. 33, nr. 145, juni 1992, pp. 39-41. (over Het sierlijke bestaan van steden) |
Jooris van Hulle, De man van de weg. In: De Standaard, 31-10-1992. (over Apostel na de twaalf) |
Marc Roseeuw, Gesprek met Anton van Wilderode. In: Marc Roseeuw (red.), Vuurtorens. Averbode 1993, pp. 7-41. |
Eugène van Itterbeek, Een prismatische blik op Van Wilderode. In: Letters, jrg. 9, nr. 1, januari-maart 1993, pp. 94-98. (over Apostel na de twaalf) |
Script, jrg. 3, nr. 7, juli 1993, speciaal nummer ‘Anton van Wilderode 75’, waarin onder meer:
|
| |
| |
- | Rudolf van de Perre, Over muzikaliteit in de poëzie van Anton van Wilderode, pp. 93-99. |
- | Leo de Meulenaer, Gesprek met Anton van Wilderode, pp. 104-108. |
|
Marcel Janssens, Benno Barnard en Anton van Wilderode. In: Frank Baert (red.), Tekens voor Thomas. Opstellen aangeboden aan prof. dr. Piet Thomas naar aanleiding van zijn emeritaat. Tielt 1994, pp. 124-132. |
Marcel Janssens, Een brug te ver: Anton van Wilderode en het Hollands diep. In: Marcel Janssens, Met groter L. Van Couperus tot Claus. Leuven 1994, pp. 255-270. (over de waardering in Nederland) |
Rudolf van de Perre, Het diepste lied zingt binnenin. In: Rudolf van de Perre, De geur van een sonate. Essays over poëzie. Leuven 1994, pp. 63-74. (over klankexpressie in de poëzie van Van Wilderode) |
Jooris van Hulle, ‘Wie niet in Nederland uitgeeft, bestaat daar voor de recensenten niet’. In: Poëziekrant, jrg. 18, nr. 3, mei-juni 1994, pp. 4-7. (interview) |
Rudolf van de Perre, Anton van Wilderode. De Vlinderboom: gedichten. In: Lexicon van literaire werken, aanvulling 24, november 1994. |
Getuigenis, jrg. 36, Van Wilderode-nummer, derde trimester 1994, waarin:
- | Maria Sesselle, Anton van Wilderode, of Geen andere hartstocht dan bestaan, pp. 1-34. (interview) |
- | Simonne Vanfraechem-Cleeren, Priester-dichter Anton van Wilderode, pp. 35-39. |
- | Wim van Onckelen, De poëtische drieeenheid: mens, land en eeuwigheid, pp. 40-55. |
|
P.H. Dubois, Een bewonderenswaardige bundel. In: Ons Erfdeel, jrg. 36, nr. 2, maartapril 1996, pp. 273-274. (over Het oudste geluk) |
Stefan van den Bossche, Behaaglijk geluk: over de recente poëzie van Anton van Wilderode. In: Vlaanderen, jrg. 45, nr. 261, mei-juni 1996, pp. 173-174. |
Marcel Janssens, Met Vlaamse dichters naar het ‘buitenland’. In: Kultuurleven, jrg. 63, nr. 8, december 1996, pp. 30-33. (over de waardering in Nederland tegenover die in andere landen) |
Vlaanderen, jrg. 47, Van Wilderode-nummer, mei 1998, waarin onder meer:
- | Dirk de Geest, Gelijk een golf vooruitgeworpen, pp. 8-11. (over Najaar in Hellas) |
- | Willy Spillebeen, Anton van Wilderode en zijn ‘Land der mensen’, pp. 12-15. |
- | Hugo Brems, Een afgrond in de keuken, pp. 16-20. (over ‘Avond’ uit Verzamelde gedichten 1943-1973) |
- | Aleidis Dierick, Twee uren doodsangst, pp. 25-27. (over ‘Daarna’ uit De overoever) |
- | Dirk van Bastelaere, Mijn taal was heerschappij, pp. 32-36. (over het machtsmotief in De Vlinderboom) |
- | Jooris van Hulle, Als poedersneeuw ligt poëzie, pp. 37-40. (over ‘Ars poëtica’ uit Poedersneeuw) |
- | Gwy Mandelinck, De uien hangen pluizig in hun rokken, pp. 41-43. (over ‘Een week: donderdag’ uit Het oudste geluk) |
|
Marcel Janssens, Dichter van en over Vlaanderen. In: De Standaard, 16-6-1998. (n.a.v. het overlijden) |
74 Kritisch lit. lex.
augustus 1999
|
|