| |
| |
| |
L.H. Wiener
door Sander Bax
1. Biografie
Lodewijk Willem Henri Wiener werd geboren in Amsterdam op 16 februari 1945. Hij is de zoon van een joodse vader, wiens hele verdere familie zich in mei 1940 van het leven had beroofd. Na de oorlog werkte zijn vader in de effectenhandel. Met zijn ouders en zijn enige broer groeide Wiener op in Zandvoort.
Na enige tijd psychologie gestudeerd te hebben, voltooide Wiener de opleiding MO Engels. Hij gaf acht jaar les op de Scholengemeenschap Noord in Amsterdam, waarna hij in 1977 leraar Engels werd op het Stedelijk Gymnasium te Haarlem.
Als Lodewijk-Henri Wiener debuteerde hij in 1966 met het verhaal ‘Mijne heren’ in een jubileumnummer van het literaire tijdschrift Tirade. Een jaar later verscheen zijn eerste verhalenbundel, Seizoenarbeid, bij uitgeverij Meulenhoff. Vanaf dat moment werd het werk van Wiener uitgegeven door diverse uitgeverijen: Van Oorschot, De Bezige Bij, Bert Bakker en Contact. Sinds 1980 publiceert hij als L.H. Wiener. Wiener publiceerde verhalen in Tirade, De Gids, Avenue, Hollands Maandblad, De Tweede Ronde en Bunker Hill. In 2003 ontving hij de F. Bordewijkprijs voor zijn roman Nestor (2002). De verering van Quirina T. werd genomineerd voor de Libris Literatuurprijs 2007.
Lodewijk Henri Wiener woont in Haarlem, is drie keer getrouwd geweest en heeft twee kinderen uit zijn laatste huwelijk.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling / Thematiek
L.H. Wiener manoeuvreert in zijn veelal autobiografische verhalen op de grens van werkelijkheid en verbeelding. Hoe dun die grens is, werd al in 1967 duidelijk, toen hij gerechtelijk werd vervolgd vanwege het verhaal ‘Jansen’ uit zijn debuutbundel Seizoenarbeid (1967). Een Zandvoortse restauranthouder had de auteur voor de rechter gesleept, omdat hij zich herkend had in het personage Jansen, dat seks heeft met een van zijn serveersters. De auteur werd veroordeeld, omdat er geen sprake was ‘van een verhaal dat zich duidelijk aandient als fictie, juist door de trivialiteit van het verhaalde’. Het spel op de grens van fictie en (autobiografische) werkelijkheid, dat Wieners hele oeuvre doortrekt, heeft hem van meet af aan tot een controversiële auteur gemaakt.
In het voorwoord bij zijn verzamelde verhalen (De verhalen, 2002) vertelt Wiener dat hij lange tijd van mening is geweest dat zijn schrijverschap pas écht begonnen was met zijn derde bundel, Man met ervaring (1973). De verhalen uit zijn eerste twee bundels, Seizoenarbeid en Duivels jagen (1968), veroordeelde hij toen als jeugdwerk. Om die reden had hij ze bijvoorbeeld niet opgenomen in de verzamelbundel Misantropenjaren (1990). De verhalen in de eerste twee bundels zijn weliswaar ikvertellingen, maar zij bevatten veel minder verwijzingen naar het werkelijke leven van de auteur. Wel herkennen we in deze verhalen allerlei thema's die in het oeuvre een grote rol zullen gaan spelen: de fascinatie voor de dood, de verleidelijke, maar ook gevaarlijke vrouw en de vereenzelviging met kwetsbare dieren. Het lijkt erop dat Wiener in deze bundels zijn thematiek al op het spoor is, maar nog zoekt naar de juiste vorm.
| |
Thematiek / Techniek
Mogen de eerste twee bundels gelden als vingeroefeningen, vanaf Man met ervaring vindt Wiener de vorm die bij hem past. Hij gebruikt gebeurtenissen uit zijn eigen leven als bouwstenen voor zijn gestileerde verhalen. In de meeste ervan is er een ikverteller. Veel verhalen zijn gesteld in de onvoltooid tegenwoordige tijd en handelen over het dagelijkse leven van de schrijver Lodewijk Wiener, die soms bij name genoemd wordt en soms niet. Maar wat voor personage is Lodewijk Wiener eigenlijk? Hij
| |
| |
is in de eerste plaats eenzaam. Hiervan getuigen de openingszinnen van het verhaal ‘Mee-eters zijn welkom’; ‘Het is nu eenmaal zo: alles waarmee ik vriendschappelijke betrekkingen aanknoop wendt zich na verloop van tijd van mij af. Mannen weigeren mij hun vriendschap, vrouwen hun lichaam. Huisdieren worden vals of lopen weg; al moet ik hierbij aantekenen dat ik nog niet met stelligheid kan zeggen of mijn hond mij wel kwaadwillig heeft verlaten.’
Het verhaal ‘U vraagt wij draaien’ uit dezelfde bundel illustreert Wieners werkwijze. De ik-figuur vindt na thuiskomst van een vakantie een briefkaart van uitgever en redacteur Van Oorschot, die hem vraagt om een verhaal voor het literaire tijdschrift Tirade. Door het verzoek raakt ik-figuur Lodewijk Wiener in paniek: het vervolg van het verhaal gaat over de problemen die hij ervaart tijdens het schrijven en over zijn bewondering voor F. Bordewijk. Uiteindelijk zet hij zich aan het schrijven en belooft hij Van Oorschot snel een verhaal te zullen leveren.
Wiener speelt hier nadrukkelijk met de grenzen tussen feit en fictie: niet voor niets is juist dit verhaal uiteindelijk in Tirade voorgepubliceerd. De auteur voert het werkelijkheidsgehalte van een fictioneel verhaal zo hoog mogelijk op. Hierdoor ontstaat een zeer autobiografisch verhaal dat tegelijkertijd ook duidelijk geconstrueerd is. Deze verteltechniek zal Wiener ook later geregeld hanteren.
De ik-figuur heeft ook iets met drank. Herhaaldelijk wordt gesproken over zijn aandrang om naar het café te gaan. Hij heeft een duidelijke voorliefde voor bier, champagne en jenever (die in Wieners verhalen stelselmatig ‘Koningswater’ genoemd wordt). Zijn grootste zwakte is de seksualiteit. In het titelverhaal wordt hij na een concert van Simon en Garfunkel opgepikt door een meisje dat met hem het bed zegt te willen delen. Hij geeft daaraan maar al te graag gehoor. Hij begint aan een lange en moeizame nachtelijke tocht die op niets uitloopt. Uiteindelijk wijst het meisje hem af en eindigt het verhaal met de eenzame terugtocht van de ik-figuur.
In dit verhaal wordt een aantal thema's aan elkaar geknoopt die centraal staan in Wieners oeuvre. Het op niets uitlopende seksuele avontuur illustreert de eenzaamheid van de ik-figuur,
| |
| |
die het gevolg is van zijn onvermogen om met mensen te communiceren. De hoofdpersonen in zijn verhalen kunnen met recht misantropen genoemd worden, een term die Wiener in twee van zijn boektitels verwerkt heeft. Veel van de ik-figuren cultiveren hun mensenhaat zodanig dat deze een levenskunst wordt. De misantropie maakt deel uit van een bewust gekozen eenzaamheid die de ik-figuur uit het verhaal ‘Homo homini lues’ (Misantropie voor gevorderden, 1982) een ideologie noemt: ‘De misantroop handelt door niets te doen, te bedanken voor de eer, zijn beurt te laten overslaan, zich terug te trekken, ergens anders naar te kijken; en dit dan in de zwarte hoop de schade te beperken en niet mee te werken aan een steeds groter wordende chaos.’
| |
Kunstopvatting
In de roman Nestor (2002) heeft Wiener enkele brieven en een essay ingebed waarin de naamloze ik-verteller zich uitlaat over de relatie tussen werkelijkheid en fictie. Gezien het feit dat die brieven gericht zijn aan werkelijk bestaande personen als Xandra Schutte en Jeroen Brouwers, ligt het voor de hand te veronderstellen dat deze ik-figuur het standpunt van de auteur vertegenwoordigt. Die aanname wordt overigens weer ondermijnd door een waarschuwing van de ik-verteller, die tegelijkertijd een poëticaal statement is: ‘Ga ervan uit, geachte lezer dezes, dat alles wat ik neerschrijf niet gebeurd is, niet althans in een werkelijkheid waarin wij elkaar zouden kunnen ontmoeten en elkaar de hand drukken, of wat waarschijnlijker is elkaar naar de strot vliegen, maar slechts heeft plaatsgevonden in een door mijzelf geheel zelfstandig geschapen werkelijkheid, waarvan u middels betaling van een vaste winkelprijs op basis van vrijwilligheid en eigen risico deelgenoot kunt worden.’
Wiener benadrukt hier dat het autobiografische in zijn werk voor een groot deel schijn is: hij verkent de grens tussen feit en fictie door zijn eigen leven in een fictionele vorm te gieten. Het is geen probleem dat het geschrevene niet werkelijk heeft plaatsgevonden, want, zegt de verteller in Nestor. ‘Ware literatuur beschrijft een werkelijkheid die niet bestaat maar die echter is dan het origineel en de vraag in hoeverre de beschreven wereld op autobiografische gegevens berust per definitie overbodig maakt.’ De autonome wereld van de tekst kan volgens
| |
| |
Wiener alleen beoordeeld worden op artisticiteit (stijl) en op ethiek (authenticiteit).
| |
Traditie
In een interview met Arjan Peters uit 1990 wijst Wiener op twee belangrijke invloeden op zijn werk. Het behouden huis van Willem Frederik Hermans heeft een beslissende invloed gehad op zijn thematiek en Bordewijks Bint op zijn stijl. Verder gaat zijn voorkeur uit naar teksten die niet de indruk wekken aan de schrijftafel in elkaar geknutseld te zijn. Daartussen zitten nogal wat werken uit de traditie van de autobiografische literatuur. Voor Wiener vormen Max Havelaar van Multatuli, Het land van herkomst van E. du Perron en Op weg naar het einde en Nader tot U van Gerard Reve hierin de hoogtepunten.
| |
Verwantschap
Deze voorkeuren deelt hij met verschillende andere auteurs uit het tijdschrift Tirade. Zijn uitspraken over stijl en authenticiteit komen weliswaar uit een roman uit 2002, maar zouden zeker op hun plaats zijn geweest in het literaire debat van de jaren zeventig waarin Tirade-redacteur Goedegebuure als belangrijke criteria verwoordt dat de schrijver voldoende persoonlijkheid moet hebben om zijn ideeën de moeite van het overdenken waard te maken, dat hij het talent moet hebben om die ideeën een vorm te geven die op grond van ‘esthetische’ normen aanvaardbaar is, en dat hij een eigen, onverwisselbare stijl moet hebben, die een zekere mate van authenticiteit waarborgt. Het werk van Wiener kan gerekend worden tot de brede stroming van realistisch proza in de Nederlandse literatuur van de jaren zestig en zeventig. Net als andere aan Tirade meewerkende auteurs als R.J. Peskens, Henk Romijn Meijer, Judicus Verstegen en Jeroen Brouwers schrijft hij in het voetspoor van Gerard Reve. Deze auteurs schrijven vooral verhalen met een herkenbaar plot en aan de al dan niet autobiografische werkelijkheid ontleende verhaalgegevens. Het is hen er niet om te doen ingenieuze en complexe romans te schrijven, zij onderscheiden zich veeleer door de nadruk op de stilistische vorm waarin de beschreven werkelijkheid wordt weergegeven. Deze traditie breidt zich vanaf 1970 als een olievlek uit over de Nederlandse literatuur en beïnvloedt niet alleen de zogeheten ‘zeventigers’ (Peter Andriesse, Heere Heeresma), maar ook een groep auteurs die veel publiceren in het tijdschrift Maatstaf (F.B. Hotz, Maarten
| |
| |
Biesheuvel, Sal Santen, Mensje van Keulen, Maarten 't Hart).
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
Wiener heeft jarenlang te boek gestaan als een veronachtzaamd schrijver. Hij publiceerde bij vijf verschillende uitgeverijen, kreeg lange tijd geen prijzen en een lauwe kritiek. Voor Jeroen Brouwers was dit aanleiding om hem de meest verwaarloosde schrijver uit de Nederlandse letteren te noemen.
Aanvankelijk reageert de literaire kritiek verdeeld op Wieners verhalen. Naast de slechte verkoopcijfers beïnvloedt ook een negatieve kritiek als die van Frans de Rover in Vrij Nederland (1981) zijn reputatie negatief. Sommige critici (onder wie Kees Fens) vinden dat Wiener in zijn vroege werk het anekdotische niet ontstijgt. Dit proza bestaat volgens Fens vooral uit ‘loze mededelingen’. Andere critici echter waarderen vooral de stijl van de verhalen.
Halverwege de jaren tachtig treedt er een kentering op in de waardering. Critici als Wim Vogel, Rob Schouten, Karel Osstyn en Bart Vervaeck gaan positief schrijven over zijn oeuvre. Arjan Peters grijpt sinds Wegens mensenkennis gesloten iedere publicatie van Wiener aan om nog maar eens te benadrukken hoezeer de auteur jarenlang miskend is. Het is Peters' verdienste dat hij er keer op keer op gewezen heeft dat Wiener geen eenvoudig bekentenisproza schrijft, maar zorgvuldig gecomponeerde verhalen. De omslag in de literaire kritiek vindt een parallel in de waardering van Wieners werk. In 2003 ontvangt hij een literaire prijs (de F. Bordewijkprijs) voor zijn roman Nestor (2002) en in de daaropvolgende jaren verschijnen zijn verzamelde verhalen in twee delen. Inmiddels zijn ook critici als Jaap Goedegebuure en Elsbeth Etty overtuigd van Wieners houdbaarheid als auteur, getuige hun positieve reacties op het alom geprezen De verering van Quirina T. (2006).
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Het oeuvre van Wiener ontwikkelt zich lange tijd nauwelijks in verteltechnische zin, maar thematisch gebeurt er wél veel in. In zijn vroege verhalen is de ik-figuur vooral een volwassene. In de loop der jaren komen daar steeds meer verhalen bij die gaan over de jeugd van de ik-figuur. Vaak komen deze twee categorieën verhalen in mengvorm voor: in verhalen waarin een ikverteller melancholisch én ironisch terugkijkt op zijn jeugd. In deze verhalen is er daardoor een afstand tussen de ik-figuur die
| |
| |
vanuit het heden terugkijkt op zijn jeugd en de jeugdige ik-figuur in het verhaal voor wie de gebeurtenissen zeer belangrijk zijn. Naarmate zijn oeuvre groeit, geeft Wiener meer gegevens bloot die afkomstig lijken uit zijn eigen biografie. In de bundel Bomen die te mooi zijn moeten worden omgezaagd (1980) staan veel meer verhalen over zijn jeugd dan in zijn vorige bundels. In een aantal daarvan, die zich afspelen in de jaren vijftig, hebben de vader en de broer van de ik-figuur een centrale rol. De ik-verteller zet zijn broer neer als een contactgestoorde, licht autistische persoon die zich lang en verbeten kan concentreren op één taak.
| |
Thematiek
De dood is in Wieners gehele oeuvre een prominent thema. Zo wemelt het in Bomen die te mooi zijn moeten worden omgezaagd van de dode dieren: een wezel, een eend, een konijn, een reiger, een snoek, een rat en een nest jonge valken, allemaal zijn of gaan ze dood. Verschillende locaties die in Wieners verhalen het decor vormen (cafés, bordelen, casino's) kunnen gezien worden als metaforen van het dodenrijk. Wieners personages hebben tegelijkertijd een fascinatie voor de dood én een zeer grote angst ervoor die zij met hun schrijven op afstand proberen te houden. De dood wordt daarom het grote mysterie genoemd dat Wiener in zijn oeuvre probeert te bezweren.
Een andere belangrijk thema in dit oeuvre is dat van de femme fatale. Voor zijn personages is de vrouw letterlijk een noodzakelijk kwaad: zij biedt bedreiging en verlossing tegelijk. Het thema komt in vele verhalen voor, maar laat zich goed illustreren aan de hand van de roman De verering van Quirina T. In deze roman gaat de volwassen Victor van Gigch in Zandvoort op bezoek bij de inmiddels bejaarde moeder van zijn jeugdvriendje. Tijdens het grootste gedeelte van de roman zijn wij getuige van dit bezoek, dat hoe langer hoe meer het karakter krijgt van een wraakactie. Catharina van Nyenbeek wordt de zondebok die alle vrouwen representeert die Van Gigch in zijn leven hebben verleid én verlaten. Het verhaal over het bezoek aan Zandvoort wordt afgewisseld met twee andere gebeurtenissen: een briefwisseling met bewonderaarster Mathilde Kruithof en enkele confrontaties tussen de oude leraar en zijn jonge leerlinge Quirina Taselaar. In zijn relaties met beide vrouwen spelen seksuele aantrekkingskracht, angst en
| |
| |
bedreiging een rol. De jonge Quirina bedreigt Victor met haar seksuele toespelingen, de meer afhankelijke Mathilde wordt het slachtoffer van de wrede fantasieën die Van Gigch in zijn pornografische en gewelddadige brieven verwoordt. Vrouwen brengen in het leven van Victor van Gigch dreiging en verleiding, ‘seks is oorlog’, maar toch verwacht hij verlossing, wanneer hij verzucht dat Quirina T. de enige vrouw is die hem ‘nog redden kon’: ‘Quirina, absolve me’.
| |
Relatie leven/werk
Het oeuvre van Wiener kan gezien worden als ‘een literaire kroniek van het eigen leven’. In de bundels van na 1980 blijven we ik-verhalen tegenkomen over een drankzuchtige leraar, naast ik-verhalen waarin belevenissen uit de jeugd van die ikfiguur worden verhaald. In de loop van zijn oeuvre gaat Wiener langzaamaan minder verhullend schrijven over de belangrijkste gebeurtenissen in zijn eigen leven. Zo bevatten Wegens mensenkennis gesloten (1988) en Allemaal licht en warmte (1999) verhalen over de dood van de moeder en de herinnering aan het overlijden van de vader. In deze bundels komen ook verhalen voor over de zoon Arend. Daarin schrijft Wiener voor het eerst over de twee kinderen die hij twintig jaar eerder heeft verloren. In het verhaal ‘Ochtendwandeling met Arend’ uit Ochtendwandeling (1996) geeft de ik-figuur aan bang te zijn dat ook dit kind niet zal overleven. Aan het einde van het verhaal is het een vogel die hoop biedt voor de toekomst: de ik-figuur herkent er een Phoenix in. De hoofdpersoon ziet dat als een teken: de goden hebben zich bedacht. Deze passage illustreert de kentering die volgens Vervaeck optreedt in het oeuvre van Wiener. De misantropie is niet langer het enige redmiddel tegen de levensangst, maar het geluk en de belofte van leven die de kinderen meebrengen, kunnen de dood iets meer op afstand plaatsen. Dat wil niet zeggen dat Wieners verhalen daardoor harmonieus worden; niets is immers breekbaarder dan geluk.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Vanaf de bundel Misantropie voor gevorderden (1982) komt de joodse achtergrond van de ik-figuur aan de orde. Wiener heeft in deze bundel twee oudere, niet eerder gepubliceerde verhalen opgenomen, ‘Jachttafereel’ en ‘Paranoia Judaïca’, waarin de ik-figuur er zich schuldig over voelt dat hij joods is. Zijn hele familie immers is dood, dus dat ‘joods-zijn’ moet wel iets buiten- | |
| |
gewoon gevaarlijks zijn. Bovendien geeft het hem en zijn broer het gevoel tot een andere, ‘verkeerde’ groep mensen te horen. Waar de ik-figuur in verwarring is, daar blijkt de broer zich te verweren met agressie. Aan het einde van het verhaal vermoordt hij de jongen die hen steeds voor ‘jood’ heeft uitgescholden, met de woorden: ‘Die ongein heeft nu lang genoeg geduurd.’
In Wegens mensenkennis gesloten (1988) staat het verhaal ‘Lyken blyven in woning’, waarin een dramatische gebeurtenis onthuld wordt uit het leven van de vader van de ik-figuur. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog plegen de (joodse) ouders van de vader, diens broer en zus collectief zelfmoord. Zijn vader zelf is de enige die ervoor kiest om te blijven leven. In het verhaal ‘Voor 43,57% uitverkoren’ uit Ochtendwandeling denkt de ik-figuur na over de dood van zijn vader en over de verhouding die zij bij leven hadden, een verhouding die diepgaand beïnvloed werd door het joods-zijn. Aanvankelijk was hij verward en onzeker door de wetenschap van zijn joodse achtergrond, later werd hij net als zijn broer vooral agressief. Omdat hij in die periode niet kon communiceren met zijn vader, trok hij zich terug op zijn kamer om schrijver te worden. En in het schrijven heeft hij zijn problematische verhouding met het jodendom weten te overwinnen.
| |
Ontwikkeling / Techniek
Vanaf de bundel Naamloze meisjes (1984) komt er een nieuw personage voor in Wieners verhalen, de al eerder genoemde Victor van Gigch. Met het creëren van dit personage zet Wiener de eerste stap naar het (opnieuw) schrijven van romans. Dat begint in 1993 met de novelle De langste adem. Daarin hebben we te maken met de bekende ik-figuur die schrijver is en die veel vertelt over zijn vak. De passages waarin hij over zichzelf vertelt, worden afgewisseld met passages uit een tekst die de ik-figuur schrijft over Victor van Gigch. Deze vertelstructuur, waarin twee vertelniveaus door elkaar lopen, heeft Wiener verder uitgewerkt in de roman Nestor (2002).
In deze roman is óók een ik-verteller die reflecteert op het schrijverschap. De auteur confronteert een autobiografische ikverteller die de fictionaliteit van de autobiografie benadrukt, met fictionele personages (naast Van Gigch ontmoeten we ook Ezra
| |
| |
Berger) die heel dicht op de biografie van de auteur zitten. Mede door het invoegen van brieven en fragmenten van een Engelstalige tekst geeft Wiener de roman een fragmentarisch karakter. De verhalen over Ezra Berger en Victor van Gigch worden afwisselend verteld en worden telkens onderbroken door uitweidingen. Hoewel de ik-verteller gemodelleerd is naar L.H. Wiener, maken diverse gebeurtenissen die we kennen uit de autobiografische verhalen, nu deel uit van de levens van Berger en Van Gigch. Zo bevat Nestor bijvoorbeeld een uitgebreide passage over de twee overleden kinderen. Deze maakt in de roman echter onderdeel uit van het leven van Victor van Gigch. In de roman De verering van Quirina T. wordt minder gelaagd verteld dan in Nestor. Deze keer is Victor van Gigch het belangrijkste personage. Twee vertelniveaus worden afgewisseld: een niveau waarop verteld wordt door een ik-verteller die zich Victor van Gigch noemt en een niveau waarop verteld wordt over Van Gigch. Op deze manier vergroot Wiener de afstand tussen autobiografie en verhaal. Gedragingen en gebeurtenissen die we kennen uit het leven van ik-figuur Lodewijk Wiener uit de vroegere verhalen worden nu toegeschreven aan Van Gigch. In deze roman staat de dood van de ouders centraal, in het bijzonder de dood van de vader. Victor probeert vrede te hebben met het tragische leven van zijn vader en de dood van zijn beide ouders. Aan het einde van de roman besluit hij Zandvoort definitief te verlaten. Hij ziet dan zijn beide ouders in de auto naar Oostende rijden: ze lachen en zwaaien naar hem. Dit wekt de suggestie dat Van Gigch vrede vindt in de relatie met zijn ouders.
In Man met ervaring verwerkte Wiener mondjesmaat gegevens uit zijn eigen leven in fictionele verhalen over ik-figuren die de naam van de auteur dragen. Door de jaren heen zijn de verhalen en romans steeds fictioneler geworden: ze zijn verteltechnisch complexer en er komen verzonnen personages in voor. Tegelijkertijd echter is Wiener steeds meer autobiografische gegevens gaan toevoegen. In Nestor en De verering van Quirina T. worden lang verhulde gebeurtenissen zeer uitgebreid verwerkt. Hoe meer fictie, zo lijkt het, hoe meer autobiografie. Bij alle verteltechnische en thematische verschuivingen blijft de constante in
| |
| |
Wieners oeuvre het spel op de rand van verbeelding en werkelijkheid, op de grens van autobiografie en fictie.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Lodewijk-Henri Wiener, Seizoenarbeid. Verhalen. Amsterdam 1967, Meulenhoff, Meulenhoff Editie E 129, VB. (tweede, herziene druk: 1968) |
Lodewijk-Henri Wiener, Zwarte vrijdag. Roman. Amsterdam 1967, Meulenhoff, Meulenhoff Editie E 134, R. |
Lodewijk Henri Wiener, Duivels jagen. Verhalen. Amsterdam 1968, Meulenhoff, Meulenhoff Editie E 160, VB. |
Lodewijk-Henri Wiener, Man met ervaring. Amsterdam 1973, Van Oorschot, VB. (tweede druk, onder de auteursnaam L.H. Wiener: 1983, Bert Bakker; opgenomen in Misantropenjaren) |
Lodewijk-Henri Wiener, Bomen die te mooi zijn moeten worden omgezaagd. Amsterdam 1980, De Bezige Bij, BBLiterair, VB/GB. (opgenomen in Misantropenjaren) |
L.H. Wiener, Het blijft oppassen met die flikkers. De literatuurkritiek van de heer F. de Rover. In: Tirade, jrg. 25, nr. 270, november 1981, pp. 579-588, E. |
L.H. Wiener, Misantropie voor gevorderden. Amsterdam 1982, Bert Bakker, VB. (opgenomen in Misantropenjaren) |
L.H. Wiener, Naamloze meisjes. Amsterdam 1984, Bert Bakker, VB. (opgenomen in Misantropenjaren) |
L.H. Wiener, Wegens mensenkennis gesloten. Amsterdam 1988, Bert Bakker, VB. (opgenomen in Misantropenjaren) |
L.H. Wiener, Misantropenjaren. Verzamelde verhalen. Amsterdam 1990, Bert Bakker, VB. (bevat Man met ervaring, Bomen die te mooi zijn moeten worden omgezaagd, Misantropie voor gevorderden, Naamloze meisjes en Wegens mensenkennis gesloten) |
L.H. Wiener, De langste adem. Novelle. Amsterdam 1993, Bert Bakker, N. |
L.H. Wiener, Ochtendwandeling. Verhalen. Amsterdam 1996, Contact, VB. |
L.H. Wiener, Niet aaien. De dierenverhalen. Amsterdam 1997, Contact, Bl. |
L.H. Wiener, Allemaal licht en warmte. Amsterdam 1999, Contact, VB. |
L.H. Wiener, Nestor. Amsterdam 2002, Contact, R. (derde, herziene druk: 2003; zesde druk 2007, Pandora) |
L.H. Wiener, Een handdruk en een vuist. L.H. Wiener - G.A. van Oorschot (1966-1982). Heiloo 2003, Reservaat, Br. |
L.H. Wiener, De verhalen. 2 dln. Amsterdam 2003-2004, Contact, VB. |
L.H. Wiener, De verering van Quirina T. Amsterdam 2006, Contact, R. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
W.J. Lukkenaer, Het eigen stempel van Wiener uit Zandvoort. In: Haarlems Dagblad, 16-11-1968. (over Duivels jagen) |
Hans Berghuis, Van Kerkwijk en Wiener terug naar het verhaal. In: de Volkskrant, 14-12-1968. (over Duivels jagen) |
Kees Fens, Kockelkoren en Wiener verhalen van Brouwers. Koersen tussen simpelheid en vernuft. In: De Tijd, 4-1-1969. (over Duivels jagen) |
Bert Japin, Opmerkelijke verhalenbundels van twee jonge auteurs. In: De Telegraaf, 4-1-1969. (over Duivels jagen) |
Anneke Jansen, Vernietiging als thema. In: Algemeen Handelsblad, 5-2-1969. (over Duivels jagen) |
H.U. Jessurun d'Oliveira, Literaire belediging. In: J.A. Ankum e.a. (red.), Plus est en vous. Haarlem 1970, pp. 233-260. (over het proces naar aanleiding van ‘Jansen’) |
Paul de Wispelaere, Van extremiteiten naar Hollands realisme. In: Het Vaderland, 8-9-1973. (over Man met ervaring) |
Jan Willem Holsbergen, Prachtig boek over liefde. In: HP/Haagse Post, 29-9-1973. (over Man met ervaring) |
Ab Visser, Vrijheid, blijheid? In: Leeuwarder Courant, 14-3-1981. (over Bomen die te mooi gijn moeten worden omgezaagd) |
Frans de Rover, Sprokkelen van oud hout. In: Vrij Nederland, 28-2-1981. (over Bomen die te mooi gijn moeten worden omgezaagd) |
Wim Sanders, Drank, eenzaamheid en een geremd talent. In: Het Parool, 15-1-1982. (over Misantropie voor gevorderden) |
Thomas Verbogt, Bijzonder lelijke titel maar fraaie verhalen. In: Tubantia, 14-12-1982. (over Misantropie voor gevorderden) |
Johan van Iseghem, Opgepast. Mensen. In: De Standaard, 16-4-1983. (over Misantropie voor gevorderden) |
Reinout Hogeweg, Over misantropie en kameleons. In: Vrij Nederland, 13-8-1983. (over Misantropie voor gevorderden) |
Ton Verbeeten, Onlust. Boekje open. Verhalen van L.H. Wiener. In: De Gelderlander, 15-6-1984. (over Naamloze meisjes) |
Thomas Verbogt, Guur van Wiener proza. In: Tubantia, 4-8-1984. (over Naamloze meisje) |
Gerrit Jan Zwier, Een armoedig toneelstuk. In: Leeuwarder Courant, 7-9-1984. (over Naamloze meisjes) |
Ton Verbeeten, Aan de binnenzijde van het schrijverschap. In: De Gelderlander, 2-4-1988. (over Wegens mensenkennis gesloten) |
Jan-Hendrik Bakker, Ironie is leuk, maar niet alles. In: Haagsche Courant, 29-4-1988. (over Wegens mensenkennis gesloten) |
Wim Vogel, Een aanklacht tegen de dood. Sombere verhalen van L.H. Wiener. In: Vrij Nederland, 30-4-1988. (over Wegens mensenkennis gesloten) |
Peter Nijssen, Het veronachtzaamde oeuvre van Wiener. In: Utrechts Nieuwsblad, 1-7-1988. (over meerdere werken) |
Bert Peene, Nieuw werk van L.H. Wiener. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 133. nr. 10, december 1988, pp. 786-787. (over Wegens mensenkennis gesloten) |
Koen Vermeiren, [Recensie]. In: De Standaard, 14-1-1989. (over Wegens mensenkennis gesloten) |
Arjan Peters, Het leven is mooi, maar men moet leren hoe het te vergallen. In: Vrij Nederland, 3-11-1990. (interview naar aanleiding van Misantropenjaren) |
John Schoorl, Schrijven is een ambacht. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 5-1-1991. (interview) |
Wim Vogel, ‘Misantropenjaren’ van L.H. Wiener: proza van een vakman... ‘De chaos is groot maar ik ben groter’. In: Leidsch Dagblad, 7-2-1991. (over Misantropenjaren) |
G.A.I. Schuijt, Dichters liegen de waarheid, ofwel: Staan schrijvers boven de wet? In: T. Pronk en G.A.I. Schuijt (red.), Hoe vrij is kunst? Onderdrukking censuur en andere beperkingen aan de vrijheid van expressie. Amsterdam 1992, pp. 43-53. (onder andere over Wiener) |
Arjan Peters, Een hele enge mond vol scheve, gele tanden. Bij L.H. Wiener schuilt het
|
| |
| |
venijn in de alinea's. In: de Volkskrant, 17-9-1993. (over De langste adem) |
Alle Lansu, Er zit een duivel op mijn rug. In: Het Parool, 1-10-1993. (over De langste adem) Bert Kuipers, Ouderwets goede Wiener. In: Leidsch Dagblad, 7-10-1993. (over De langste adem) |
Jeroen Vullings, Zwanezang voor een ondankbaar publiek. In: Vrij Nederland, 8-1-1994. (over De langste adem) |
Alfred Kossmann, Wiener laat een schrijver tobben. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 4-2-1994. (over De langste adem) |
Karel Osstyn, Een goed glas en een tamme kraai. In: De Standaard, 5-3-1994. (over De langste adem) |
Wim Vogel, De buitenwereld als complot in nieuwe verhalenbundel. Strijd op leven en dood bij L.H. Wiener. In: Leidsch Dagblad, 5-9-1996. (over Ochtendwandeling) |
Jeroen Brouwers, Melancholicus met mensenkennis. In: HP/De Tijd, 20-9-1996. (over Ochtendwandeling) |
Doeschka Meijsing, Nergens een kustlijn. L.H. Wiener, een schrijver die weet heeft van gevaar. In: Elsevier, 5-10-1996. (over Ochtendwandeling) |
Rob Schouten, Zelfs op momenten van troost keert Wiener zich af. In: Trouw, 25-10-1996. (over Ochtendwandeling) |
Frans de Rover, De letteren in de herfst. Het is altijd herfst op zee. In: Vrij Nederland, 16-11-1996. (over Ochtendwandeling) |
Jeroen Brouwers, ‘Aan mensen kan ik geen touw vastknopen’. ‘Ochtendwandeling’ door L.H. Wiener. In: Jeroen Brouwers, Satans potlood. Verhalen en verhandelingen. Feuilletons, zomer 1997, pp. 138-146. (over Ochtendwandeling) |
Karel Osstyn, Aaien of bijten. In: De Groene Amsterdammer, 8-10-1997. (over Niet aaien) |
Arjan Peters, Stille tocht voor een dolle koe. In: de Volkskrant, 24-12-1997. (over Niet aaien) |
Pascal Cornet, Pijn als een geschubd monster. In: De Morgen, 29-1-1998. (over Niet aaien) |
Wim Vogel, De misantropie van Lodewijk Henri Wiener. Verhalen over een kwetsbare toeschouwer. In: Ons Erfdeel, jrg. 41, nr. 2, maart-april 1998, pp. 271-273. |
Martin Bril, Wiener. In: Martin Bril, Etalagebenen. Amsterdam 1998, pp. 26-28. |
Renee de Borst, Lodewijk H. Wiener gooit de remmen los. In: Haarlems Dagblad, 11-11-1999. (interview) |
Frank van Dijl, Literaire buitenstaander. In: Algemeen Dagblad, 10-12-1999. (over Allemaal licht en warmte) |
Jan-Hendrik Bakker, Wiener slaat nieuwe weg in. In: Haagsche Courant, 24-12-1999. (over Allemaal licht en warmte) |
Alle Lansu, In de literaire berm. In: Het Parool, 7-1-2000. (over Allemaal licht en warmte) |
Wilfred Takken, De miskende mens Wiener. In: NRC Handelsblad, 14-1-2000. (over Allemaal licht en warmte) |
Stefan Brijs, Schrijver tot de dood erop volgt. Nieuwe verhalen van L.H. Wiener: cynischer, melancholischer, autobiografischer. In: De Morgen, 2-2-2000. (over Allemaal licht en warmte) |
Wim Vogel, Al het dierbare wordt kapot gemaakt. In: Haarlems Dagblad, 14-8-2002. (over Nestor) |
Peter Hoomans, Ik heb me losgemaakt van de bescheidenheid. In: HP/De Tijd, 30-8-2002. (interview) |
Kees 't Hart, Overlast en middelmatigheid. In: De Groene Amsterdammer, 14-9-2002. (over Nestor) |
Rob Schouten, Verbannen uit het land van de onschuld. Verwant met Jeroen Brouwers, en met Reve. In: Trouw, 21-9-2002. (over Nestor) |
Karel Osstyn, Gevoelige roman van L.H. Wiener. Een teveel aan werkelijkheid. In: De Standaard, 14-11-2002. (over Nestor) |
Koen van Baelen, Vent in vorm. L.H. Wiener. In: Leesidee, jrg. 8, nr. 9, december 2002, pp. 714-717. (over meerdere werken) |
Koen van Baelen, ‘Zonder humor zijn we verloren’. In gesprek met L.H. Wiener. In: Leesidee, jrg. 8, nr. 9, december 2002, pp. 717-719. |
Dirk Leyman, Een geboren misantroop. In: De Morgen, 22-1-2003. (over Nestor) |
Koen van Baelen, Vent in vorm. Het werk van L.H. Wiener. In: De Tweede Ronde, jrg.
|
| |
| |
24, nr. 2, zomer 2003, pp. 110-118. (over meerdere werken) |
Arjan Peters, Schrijnende verlichting. In: de Volkskrant, 28-11-2003. (over De verhalen) |
Elsbeth Etty, ‘Mijn vingers trillen nu niet meer’. Niemand kan nog om de verhalen van L.H. Wiener heen. In: NRC Handelblad, 5-12-2003. (over De verhalen) |
Maarten Moll, ‘Schrijven is zinloos, maar niet schrijven is nog veel zinlozer’. In: Het Parool, 12-12-2003. (interview) |
Jaap Goedegebuure, Hoe L.H. Wiener van modder goud maakt. In: Haarlems Dagblad, 13-12-2003. (over De verhalen) |
Wim Vogel, Een flonkerend mozaïek over het menselijk tekort. In: Harry Bekkering en Jos Joosten (red.), Jan Campert-prijzen 2003. Nijmegen 2003, pp. 91-107. (over Nestor) |
Friso Keuris, Lijden met dieren. In: HP/De Tijd, 23-1-2004. (over De verhalen. Deel 1) |
Bart Vervaeck, ‘Doodgaan is niet goed voor mij’. Het werk van L.H. Wiener. In: Ons Erfdeel, jrg. 47, nr. 1, februari 2004, pp. 81-89. (over meerdere werken) |
Gerrit Jan Zwier, Bestaanswalging. In: Leeuwarder Courant, 17-9-2004. (over De verhalen. Deel 2) |
Pieter Waterdrinker, De lange weg naar Wiener. In: Hollands Maandblad, jrg. 46, nr. 681-682, augustus-september 2004, pp. 26-30. |
Bart Vervaeck, Adem in vacuüm. In: De Tijd, 16-10-2004. (over De verhalen. Deel 2) |
Arjan Peters, Een lege verjaardagskalender. Bij L.H. Wiener rechtvaardigen de boeken het bestaan. In: de Volkskrant, 22-10-2004. (over De verhalen. Deel 2) |
Sofie Gielis, Dode vogels vliegen niet. In: De Standaard, 18-11-2004. (over De verhalen. Deel 2) |
Tzum, nr. 24, 2004. Speciaal Wiener-nummer, waarin onder meer:
- | Coen Peppelenbos, L.H. Wiener. Zo'n prijs is echt geweldig, pp. 2-9. (interview) |
- | Gideon van Ligten, De niet-aflatende zenuwoorlog tegen het falen, pp. 11-15. (over Allemaal licht en warmte) |
|
Klaus Beekman en Ralf Grüttemeier, Belediging en literatuur. Pieter Waterdrinker, ‘Danslessen’. Of: zijn Zandvoorters makkelijk te beledigen? In: Klaus Beekman en Ralf Grüttemeier, De wet van de letter. Literatuur en rechtspraak. Amsterdam 2005, pp. 160-179. (onder andere over het verhaal ‘Jansen’ uit Seizoenarbeid) |
Wim Vogel, Hallucinerende roman van L.H. Wiener. In: Noordhollands Dagblad, 23-2-2006. (over De verering van Quirina T.) |
Brigit Kooijman, Het is allemaal fictie, dan ben je van het gezeik af. In: Haarlems Dagblad, 28-2-2006. (over De verering van Quirina T.) |
Jaap Goedegebuure, [Recensie]. In: Brabants Dagblad, 7-3-2006. (over De verering van Quirina T.) |
Elsbeth Etty, De schrijver moet afmaken. In: NRC Handelsblad, 17-3-2006. (over De verering van Quirina T.) |
Arie Storm, Seksheksen en koppige bejaarden. In: Het Parool, 23-3-2006. (over De verering van Quirina T.) |
Arjan Peters, De heks van Zandvoort. In: de Volkskrant, 24-3-2006. (over De verering van Quirina T.) |
Kees 't Hart, Hartstocht en wanhoop. In: Leeuwarder Courant, 31-3-2006. (over De verering van Quirina T.) |
Rob Schouten, Er valt niets te lachen. In: Trouw, 1-4-2006. (over De verering van Quirina T.) |
Max Pam, Vier sterren. In: HP/De Tijd, 28-7-2006. (over De verering van Quirina T.) |
Kees 't Hart, Schrijven heeft geen enkele zin, maar niet schrijven is erger. In: De Groene Amsterdammer, 13-9-2006. (interview) |
Bart Vervaeck, Een vrouwengeschiedenis voor vaders en zonen. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 151, nr. 4, september 2006, pp. 661-665. (over De verering van Quirina T.) |
Sander Bax, ‘Quirina, absolve me’. Roman van een verhalenverteller. In: Ons Erfdeel, jrg. 49, nr. 4, september 2006, pp. 604-606. (over De verering van Quirina T.) |
Sander Bax, Autobiografische dwalingen. Lodewijk H. Wiener. In: Sander Bax, De taak van de schrijver. Het poëticale debat in de Nederlandse literatuur (1968-1985). Tilburg 2007, pp.
|
| |
| |
258-279. (over de aard van het autobiografisch schrijven van Wiener) |
Martje Breedt Bruyn, Volgens L.H. Wiener. In: Vrij Nederland, 14-4-2007. (over De verering van Quirina T.) |
Paul Depondt, Ik wil geen schrijver zijn, ik bén een schrijver. In: de Volkskrant, 4-5-2007. (interview) |
108 Kritisch lit lex.
februari 2008
|
|