| |
| |
| |
Rein van der Wiel
door Bernd Albers
1. Biografie
Reinder Jacob van der Wiel werd op 14 februari 1953 te Zunderdorp, bij Amsterdam, geboren. Het grootste deel van zijn jeugd bracht hij door in Haarlem, waar zijn ouders in 1956 naartoe waren verhuisd. De ouderlijke entourage - zijn vader is Nederlands-Hervormd predikant - bracht hem in aanraking met boeken en kunst. In de gesprekken aan tafel kwamen daarnaast regelmatig ethische vraagstukken ter sprake. Van der Wiel volgde vanaf 1965 onderwijs aan het Karel van Manderlyceum, waar hij in 1973 het diploma gymnasium-alpha behaalde. Hij studeerde vervolgens Nederlands (met als bijvak kunstgeschiedenis) aan de Universiteit van Amsterdam. Na de afronding van zijn studie in 1978 werd hij leraar Nederlands aan de christelijke scholengemeenschap Buitenveldert. Hij was daarnaast tussen 1984 en 1987 als onderzoeker betrokken bij het Albert Verwey-project aan de Vrije Universiteit. Behoudens een onderbreking van een halfjaar, waarin hij voor studie op het eiland Capri verbleef, is Van der Wiel steeds in Amsterdam blijven wonen en werken.
Nadat hij al eerder artikelen over de beweging van Tachtig had gepubliceerd in tijdschriften als Het Oog in 't Zeil, De negentiende eeuw, Elegance, Bzzlletin en De Revisor en de uitgave had bezorgd van het dagboek van de schilder J. Eduard Karsen, publiceerde Van der Wiel zijn eerste literaire verhaal in 1986 in het tijdschrift De Revisor. In datzelfde jaar maakte dit verhaal deel uit van zijn debuut in boekvorm, de verhalenbundel Gezicht op Haarlem.
Van der Wiel is lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en bestuurslid van de stichting Jacobus van Looy.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek / Kritiek
Dat Rein van der Wiel tijdens en na zijn studie Nederlands een grote fascinatie heeft ontwikkeld voor de kunstenaars van de negentiende-eeuwse beweging van Tachtig, moge blijken uit zijn tijdschriftpublicaties en monografieën. Als neerlandicus heeft hij zich uitvoerig met de schilders en dichters uit deze periode beziggehouden, onder andere ook door studie en uitgave van hun briefwisselingen (Verwey, Eduard Karsen). In het boek Ewijkshoeve, tuin van tachtig (1988) schetst hij een uitvoerig beeld van deze kunstenaarsgeneratie. Daarbij is Ewijkshoeve, het landhuis van de schilder Willem Witsen waar vele schrijvers en dichters elkaar ontmoetten, als uitgangspunt genomen voor de beschrijving. Voor zover de literatuurkritiek aandacht had voor deze studie, reageerde ze positief. Zij prees Van der Wiels levendige, prettige stijl en zijn vermogen een onderdeel van de literatuurgeschiedenis op een uiterst onderhoudende wijze te vertellen. Anderzijds was zij van oordeel dat deze studie voor de kenner te weinig echt nieuwe inzichten in petto had.
Van dër Wiels interesse voor oudere kunstenaars en de kringen waarin deze verkeerden, kreeg een vervolg in de monografie Laetitia, Een verlangen en Capri (1997). Hierin geeft hij - vooral via de getuigenissen van Donna Laetitia Cerio, die als jong meisje opgroeide temidden van de toenmalige culturele elite - een beeld van de artistieke en culturele ambiance aan het begin van de twintigste eeuw. Opnieuw had de kritiek waardering voor zijn geduld, speurzin en eruditie en vond zij zijn verslag boeiend en kleurrijk geschreven.
Afgezien van deze (beroepsmatige) preoccupatie met eerdere kunstenaarsgeneraties, vooral die van Tachtig, lijkt zijn bewondering niet erg van invloed te zijn geweest op de verhalen en roman, die hij zelf voorafgaande aan en ten tijde van deze vakstudies publiceerde. Een aanwijsbare correlatie tussen bijvoorbeeld de literatuur van de Tachtigers en zijn fictionele werk ontbreekt ten enen male.
| |
Stijl
Gezicht op Haarlem, de verhalenbundel waarmee hij in 1986 debuteerde, is gespeend van erg grote literaire pretentie. De verhalen zijn geschreven in een eenvoudige, beknopte en levendi- | |
| |
ge, soms haast spreektaalachtige stijl. Aan de andere kant is deze eenvoudige stijl bij tijd en wijle flink beeldend en suggestief. Van der Wiel verstaat zichtbaar de kunst om met weinig woorden stemmingen en aandoeningen op te roepen.
| |
Thematiek
De Tachtigers staan niet alleen in stilistisch opzicht ver van hem af, wanneer het tenminste zijn fictionele werk betreft. Ook thematisch vaart Van der Wiel een geheel andere koers. Het cultuurpessimisme van de vroegere naturalisten is hem zelfs helemaal vreemd. Daarvan getuigen onder andere het mededogen en de voortdurend luchtige en geestige toon, waarmee hij uitbeelding geeft van de crises waarin de (vooral jeugdige) personages verkeren, maar ook van hun creatieve pogingen om te komen tot bewustwording en oplossingen om uit de impasse te raken.
Bovenal is de verhalenbundel op te vatten als Van der Wiels eerbetoon aan de kunst en de literatuur. Daarbij doet hij een beroep op het door hem aan de kunst toegedichte vermogen om de geheimen van de werkelijkheid te ontsluieren en zo tot verheldering en inzicht te komen. In dit verband moet ook de keuze voor de titel van de bundel worden begrepen, die naar het gelijknamige schilderij van Jacob van Ruisdael verwijst. Daarbij heeft de zuivere en vertederde, bijna liefdevolle blik waarmee Ruisdael eertijds zijn ‘Gezicht op Haarlem’ schilderde - een voor Van der Wiel vertrouwde ‘couleur locale’ -, zijn pendant gekregen in de gevoelige en humane wijze waarop Van der Wiel met een zekere distantie de beslommeringen en gemoedsgesteldheden van zijn personages weergeeft.
Het lange titelverhaal valt op te vatten als een staalkaart van wat de bundel te bieden heeft. Het biedt een kortdurende inkijk in het leven van de met zichzelf overhoop liggende zestienjarige gymnasiast Vincent Badoux. De puber is er zich welbewust van door velen gezien te worden als ‘veel te lastig voor z'n leeftijd en verstand’: hij gedraagt zich onhebbelijk tegenover zijn vader en stiefmoeder, is dwars, weerspannig en voert weinig uit op school, weet zijn vriendinnetje A.M. van zich te vervreemden en zou zijn vriend Tim soms wel eens in elkaar kunnen slaan en beuken. Veel van wat hij ziet en meemaakt brengt gevoelens van onzekerheid en verwarring bij hem teweeg, zoals wanneer
| |
| |
zijn vader hem tijdens een fietstocht confronteert met het schilderij van Ruisdael: ‘[...] omdat zijn vader het zei, veranderde er iets, werd er iets aan het landschap veranderd. Dat was het moment geweest waarop hij voelde dat het nodig was alles maar eens op te schrijven, en nu hij dat deed, wist hij ook dat het voortkwam uit zijn behoefte om er meer van te snappen. Over het algemeen snapte hij er namelijk niets van.’
Van der Wiel volstaat in ‘Gezicht op Haarlem’ echter niet met een weergave van de identiteitscrisis van deze tegendraadse adolescent; langzamerhand wordt tevens een wenkend perspectief geboden. Op school wordt bij Grieks Euripides' tragedie Hippolytus behandeld en Vincent gaat in zijn verbeelding de situatie in het klassieke stuk weldra aan zijn eigen omstandigheden spiegelen. Maar terwijl in het toneelstuk Faidra verliefd is geworden op haar stiefzoon Hippolytus, is het bij Vincent eerder andersom: hij projecteert juist zijn erotische verlangens en voorstellingen op zijn vijftien jaar oudere stiefmoeder Laura, nota bene degene die de plaats van zijn geliefde moeder heeft ingenomen, wat de verwarring in zijn leven alleen nog maar groter maakt. Wanneer hij de betekenis van de spreuk ‘Vicit vim virtus’ (deugdzaamheid heeft het geweld overwonnen) op het orgel in de St.-Bavo eenmaal goed op zich heeft laten inwerken, komt hij enigszins tot bedaren, aanvaardt hij zijn situatie en accepteert zijn innerlijke tweespalt. Niet langer zal hij het leven slechts ondergaan, maar hij wil zijn toekomst gaan overdenken en eindelijk zijn verantwoordelijkheid nemen.
Ook de andere verhalen in deze bundel behandelen dezelfde tegenstelling tussen de (literaire) verbeelding en de werkelijkheid, tussen de neiging tot lijdzaamheid en de uiteindelijke overgang tot actief ingrijpen, tussen de droom en de daad, tussen de gevoelens van onbegrip en onzekerheid en de momenten van bewustwording en inzicht. Daarbij wisselt Van der Wiel wel eens van perspectief, mede omdat een tweede invalshoek bij draagt aan een ruimer begrip.
Het verhaal ‘Kareol’ toont een eenzame, in zichzelf gekeerde werkloze neerlandicus, die betekenis tracht te geven aan twee op zichzelf staande gebeurtenissen. Een op het strand aanwezige vrouw in houtje-touwtjejas, naar wie hij staart en met wie hij
| |
| |
wel nader contact zou willen, brengt hij in verband met een verkeersongeluk, waarbij hij een achttienjarige jongen zich in een witte Porsche te pletter heeft zien rijden. Doordat hij met zijn verbeelding deze contingentie een literaire structuur oplegt, verleent hij er een zekere rechtvaardiging aan.
In het verhaal ‘Wilsonplein’ gebruikt het fantasierijke meisje Imma, dat van haar nogal inerte ouders thuis weinig aanmoediging krijgt en door hen met de huishoudschool gedreigd wordt, volop haar verbeelding en haar engagement om haar leven glans en zin te geven. Met de opvoering op school van een toneelstukje over de Zwaanridder onderzoekt ze in hoeverre zij en haar vriendje Ollie elkaar werkelijk waard zijn en zet zij haar ambitie later bij het toneel te gaan kracht bij.
| |
Thematiek / Relatie leven/werk
Behalve een reflectie op het spanningsveld tussen verbeelding en werkelijkheid laat het laatste verhaal uit de bundel, ‘Het monument’, tevens nog iets zien van Van der Wiels fascinatie voor de vroegere dichter en kunstenaar en diens leefomgeving. De jongeman, die een hoogbejaarde vrouw benadert met het verzoek om voor een onderzoeksproject aan de universiteit haar correspondentie met de gestorven dichter Eduard van Bree vrij te geven, doet daarbij sterk denken aan de schrijver zelf in de periode dat deze nog studeerde. Net als. in de andere verhalen is de verbeelding de motor om de werkelijkheid te veranderen: de vrouw, die al die tijd is blijven verwijlen in overdenkingen over haar verstarde, burgerlijke huwelijk en haar liefdesrelatie met de ijdele en egocentrische dichter, grijpt dankbaar de gelegenheid aan om ‘een kleine correctie op de [literatuur] geschiedenis’ te geven. Naar eigen inzicht en behoefte voorziet zij het verleden van een andere kleur door de briefwisseling te vervalsen.
Ook al heeft dit verhaalmotief dan wel een autobiografische herkomst, van een werkelijke autobiografische voedingsbodem is geen sprake. Vanzelfsprekend heeft Van der Wiel verder nog enigszins geput uit zijn kennis van de topografie van de stad Haarlem en heeft hij wat van zijn latere ervaringen met leerlingen in zijn hoedanigheid van docent aan een middelbare school verwerkt. Het stelde hem onder meer in staat om een herkenbare sfeer op te roepen en de problematiek van adolescenten levensechter voor het voetlicht te brengen.
| |
| |
| |
Kunstopvatting
Herkenbaarheid en levensechtheid dragen bij aan wat Van der Wiel in alle bescheidenheid met zijn proza beoogd heeft: hij wil - in eerste instantie aan zichzelf - een zo concreet mogelijk verhaal vertellen, dat wars is van pretentie en voortkomt uit het midden van het leven. Dat lezers van zijn werk eventueel meer betekenislagen zouden ontdekken, acht hij zinvol en mogelijk, maar is nooit zijn vooropgezet doel geweest.
| |
Visie op de wereld
Een dergelijke uiterst beperkte poëticale notie roept bij de lezer overigens nogal wat gevoelens van ambivalentie op, aangezien Van der Wiel de kunst immers de functie toekent een spiegel van de werkelijkheid te zijn. Het is evenwel mogelijk dat hij zijn eigen proza, nog niet tot de werkelijke kunst durft te rekenen. Ondanks deze schuchterheid heeft Van der Wiel in zijn werk wel degelijk een visie op de werkelijkheid trachten te ontvouwen. Hij wil immers vooral een positief gestemde visie op de mens laten zien, waar eerder zoveel andere schrijvers juist hamerden op zijn slechtheid en verdorvenheid. Van der Wiel gelooft dat er in elk mens in principe zeer veel positieve kracht en ambitie schuilgaan; dat de mens, ook wanneer deze daartoe maar gebrekkig in staat is en alles op het tegendeel wijst, in wezen gericht is op contact en omgang met de ander en dat hij vaak onvermoede krachten in zich weet te mobiliseren om situaties in het leven de baas te worden.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Kort na Gezicht op Haarlem publiceerde Van der Wiel de roman Hier aan land gaan, hier blijven (1988). Noch in stilistisch, noch in thematisch opzicht valt er een duidelijke ontwikkeling ten opzichte van zijn eerste boek waar te nemen. De kritiek had mogelijk daarom dan ook minder waardering voor dit tweede boek. Net zoals eerder in het verhaal ‘Gezicht op Haarlem’ krijgt in deze roman Van der Wiels optimistische visie op het positieve streven van de mens om greep te krijgen op zijn eigen leven gestalte, waarbij deze keer de legende van de heilige Tropez, die in de eerste eeuw na Christus in Zuid-Frankrijk aan land zou zijn gekomen, het literaire reliëf vormt. Aan de ene kant wordt het vizier gericht op de zestienjarige jongen IJk, die tijdens een vakantie met zijn vader aan de Côte d'Azur niet blijft steken in zijn heimelijke droom een goed surfer te worden, maar eindelijk durf en lef toont door een plank te huren en uit
| |
| |
zeilen te gaan. Dat hij ondanks alle inspanning en oefening op zee verdrinkt, doet weinig af aan zijn ambitie.
Maar meer nog dan over de positieve geldingsdrang van de zoon gaat de roman over de loutering van Vladimir Cremers, de vader. Was diens leven tot dan toe vooral zelfverloochening en imitatie geweest, het ongeluk van zijn zoon brengt hem tot inkeer. In een poging om tot een verwerking van het verlies van zijn zoon te komen begint hij in zijn verbeelding een ontdekkingstocht naar zijn eigen wortels, wat hem niet alleen eindelijk een gevoel van authenticiteit verschaft, maar ook resulteert in het bereiken van innerlijke rust en vrede en het toelaten van enig sentiment, namelijk ‘[...] dat hij zijn eigen land is, z'n eigen zee. Bij zichzelf schuilt, z'n eigen schouder is. Zelf grond, min of meer vaste grond om zelf te staan, voor anderen om te staan. Land om aan land te gaan.’
| |
Verwantschap / Traditie
De vraag in welke mate Van der Wiel bij een bepaalde stroming of tendens past, valt eigenlijk niet goed te beantwoorden. Waar zijn werk in thematisch opzicht geconcentreerd is op de verhouding tussen verbeelding en werkelijkheid, lijkt hij aardig in de traditie van het tijdschrift De Revisor te passen. In dat opzicht komt zijn werk ook wel enigszins overeen met dat van in dezelfde tijd debuterende auteurs als Menno van Beekum, Geert van der Kolk, Anneke Brassinga en Christien Kok. Maar Van der Wiels warsheid van pretentie, zijn behoefte slechts een onderhoudend verhaal te vertellen en zijn tamelijk conventionele praktijkvoering staan daarmee in een scherp contrast. Zonder van invloed of van verwantschap te mogen spreken, zijn het eerder de toon en de zeggingskracht van de poëzie, zoals hij die naar zijn zeggen onder andere in de gedichten van Hans Faverey en Rutger Kopland aantreft, die een inspiratiebron vormen voor zijn werk en waarmee het soms affiniteit vertoont.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Rein van der Wiel, Gezicht op Haarlem. Amsterdam 1986, Querido, VB. |
J. Eduard Karsen, Een droom en een scheidsgerecht. Een relaas bezorgd en ingeleid door Rein van der Wiel. Amsterdam 1986, Querido, Teksteditie. |
Rein van der Wiel, Ewijkshoeve, tuin van tachtig. Amsterdam 1988, Querido, E. |
Rein van der Wiel, Hier aan land gaan, hier blijven. Amsterdam 1988, Querido, R. |
Albert Verwey, Briefwisseling 1 juli 1885 tot 75 december 1888. Bezorgd, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Margaretha H. Schenkeveld en Rein van der Wiel. Amsterdam 1995, Querido, Teksteditie. |
Rein van der Wiel, Laetitia, Een verlangen en Capri. Amsterdam 1997, Querido, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Aleid Truijens, Eerbetoon aan de literatuur. Debuut van Rein van der Wiel. In: NRC Handelsblad, 29-8-1986. (over Gezicht op Haarlem) |
Wim Vogel, Een Haarlems debuut van Rein van der Wiel. ‘Ik heb eigenlijk geen bedoelingen.’ In: Haarlems Dagblad, 30-8-1986. (interview) |
Diny Schouten, Rites de passage in Haarlem. De topografie in de verhalen van Rein van der Wiel. In: Vrij Nederland, 20-9-1986. (over Gezicht op Haarlem) |
Ton Verbeeten, Rein van der Wiel debuteert met ‘Gezicht op Haarlem’. Om het plezier van het schrijven. In: Leeuwarder Courant, 26-9-1986. |
Ed van Eeden, Verhalen met een opgeheven vingertje, les in Haarlem. In: Utrechts Nieuwsblad, 3-10-1986. (over Gezicht op Haarlem) |
Wam de Moor, Zwagerman, Grobben en Van der Wiel. Drie debutanten en het ambacht van schrijver. In: De Tijd, 31-10-1986. (over Gezicht op Haarlem) |
Arnold Heumakers, Een strenge juf met nostalgie naar de jaren '60. In: de Volkskrant, 31-10-1986. (over Gezicht op Haarlem) |
Karel Osstyn, Introvert. In: De Standaard, 23-5-1987. (over Gezicht op Haarlem) |
Marita Mathijsen, Willem Witsen als trait d'union tussen schilders en schrijvers, Ewijkshoeve, het buitenverblijf van de Tachtigers. In: Vrij Nederland, 18-6-1988. (over Ewijkshoeve, tuin van tachtig) |
Arnold Heumakers, Een veertigjarig kind. Roman van Van der Wiel lijdt aan duidelijkheid. In: de Volkskrant, 30-9-1988. (over Hier aan land gaan, hier blijven) |
Wim Vogel, Zoeken naar grond onder de voeten. Subtiel drama van Rein van der Wiel. In: Vrij Nederland, 15-10-1988. (over Hier aan land gaan, hier blijven) |
Ed van Eeden, Een typisch geval van omgekeerde verhaal-analyse. Gelikte roman van Rein van der Wiel. In: Utrechts Nieuwsblad, 20-10-1988. (over Hier aan land gaan, hier blijven) |
Joost Niemöller, ‘Eigenlijk vind ik dit gesprek volkomen overbodig.’ In gesprek met Rein van der Wiel. In: Bzzlletin, jrg. 17, nr. 159, oktober 1988, pp. 54-62. |
Karel Osstyn, Diep in het paradijs. In: De Standaard, 25-2-1989. (over Hier aan land gaan, hier blijven) |
M.G. Kemperink, Ewijkshoeve. In: Literatuur, jrg. 8, nr. 1, januari-februari 1991, pp. 60-62. (over Ewijkshoeve, tuin van tachtig) |
Marion Witter en Jolanda Dreijklufft, Rein van der Wiel: ‘Ik denk dat een schilderij kan ontsluieren.’ In: Literatuur, jrg. 8, nr. 3, mei-juni 1991, pp. 158-159. (interview) |
Max Nord, Een ruim uitgevallen voetnoot. De muze van Capri. In: Vrij Nederland, 12-4-1997. (over Laetitia, Een verlangen en Capri) |
81 Kritisch lit. lex.
mei 2001
|
|