| |
| |
| |
Frank Westerman
door Nathanaël Veldhuijsen
1. Biografie
Frank Westerman, geboren op 14 november 1964 in Emmen, is christelijk opgevoed. Hij groeide op in Assen en bezocht daar de toenmalige christelijke scholengemeenschap voor Assen en omgeving die inmiddels de naam Vincent van Gogh draagt. Westerman verkoos de bètavakken boven Nederlands en literatuur, maar na het lezen van Nooit meer slapen van W.F. Hermans raakte hij in de vijfde klas atheneum ook in de ban van literatuur. Op achttienjarige leeftijd meldde hij zich bij de Landbouwuniversiteit Wageningen voor de studie tropische cultuurtechniek. Zijn afstudeeronderzoek naar de pre-Columbiaanse irrigatiemethoden van Aymara-indianen in de Andes verrichtte Westerman in 1987 in Peru. Hier schreef hij zijn eerste journalistieke reportages. Na een stage bij het tijdschrift Onze Wereld koos hij definitief voor het schrijven.
In 1992 vestigde Westerman zich als correspondent voor de Volkskrant in Belgrado. Twee jaar later publiceerde hij over deze tijd De Brug over de Tara (1994) - zijn debuut. Later werkte hij van 1997 tot 2002 in Moskou als correspondent voor NRC Handelsblad. Met De Graanrepubliek (1999) vestigde hij zijn reputatie als non-fictieschrijver. Westerman won met dit boek de Dr. L. de Jong-prijs en werd genomineerd voor de Generale Bank Literatuurprijs en de Gouden Uil. Voor het daaropvolgende Ingenieurs van de ziel (2002) ontving Westerman de J. Greshoff-prijs voor het beste essay en de Dr. Wijnaendts Franckenprijs voor werk op het gebied van essay en literaire kritiek. Het boek veroverde ook een plek op de shortlist van zowel de AKO Literatuurprijs als de Gouden Uil. In 2005 werd
| |
| |
het boek El Negro en ik bekroond met de Gouden Uil. Zowel El Negro en ik als Ararat (2007) werden genomineerd voor de Bob den Uyl-prijs voor het beste literaire of journalistieke reisboek (respectievelijk in 2005 en 2007). Westermans werk verscheen tot nu toe in vijfentwintig landen en in twaalf talen, waaronder het Pools, Kroatisch en Deens.
Westerman is getrouwd met schrijfster Suzanna Jansen. Samen hebben zij een dochter. Sinds 2002 werkt Westerman als fulltime schrijver van non-fictie in Amsterdam.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
Sinds Frank Westerman zich volledig op het schrijven van boeken heeft toegelegd, strijdt hij voor een volwaardige literaire status van zijn non-fictiewerken. Fictionaliteit is volgens hem een keuze van de auteur en geen criterium voor literatuur. ‘Ik stel de tweedeling frictie en non-frictie voor, waarbij boeken uit het eerste genre ontwrichten, prikkelen, choqueren of ons wereldbeeld net een graadje uit het lood zetten’, reageert hij bij de ontvangst van de Gouden Uil 2005. Met de woordspeling in zijn dankwoord, ageert Westerman tegen het aloude onderscheid tussen fictie en non-fictie. Hij betoogt dat verhalen die zijn geënt op de bestaande realiteit net als fictionele romans tot de literatuur kunnen worden gerekend. Het gaat er volgens hem om dat teksten iets loswrikken. ‘Schrijven, dat is: een nieuwe wereld scheppen door dingen te herbenoemen. Alles krijgt lading, betekenis, zin wellicht, door de woorden die je eraan toekent’, zegt hij in een interview met Ceelen en Van Bergeijk.
| |
Verwantschap / Techniek
Sinds de bekroning van El Negro en ik staat Frank Westerman, enigszins ongewild, bekend als één van de vaandeldragers van de ‘literaire non-fictie’. Zijn naam valt in één adem met die van andere non-fictieauteurs, zoals Geert Mak, Lieve Joris en Annejet van der Zijl. Deze voormalige journalisten schrijven eveneens waargebeurde verhalen met gebruikmaking van literaire middelen als compositie, verbeelding, perspectiefwisselingen, metaforen en spiegeltechnieken. Niet alleen het verhaal, ook het doordachte taalgebruik eist in hun boeken de aandacht op. Bovendien rijgen deze auteurs verschillende genres, zoals de journalistieke reportage, het essay, de geschiedschrijving, het biografisch onderzoek, het reisverslag en de politieke beschouwing, aaneen tot één coherent verhaal.
Anders dan bij sommige collega-schrijvers krijgt de vorm bij Westerman al snel prioriteit boven de inhoud: ‘Ik ben niet dienstbaar aan mijn onderwerp, ik eigen me het onderwerp toe.’ Hij acht de vertelling, de woordkeus, de timing en de compositie minstens zo belangrijk als de onderwerpen van zijn boeken. Meer dan de werken van andere non-fictieauteurs worden zijn boeken in diverse binnen- en buitenlandse kranten
| |
| |
en tijdschriften ook op hun literaire kwaliteiten beoordeeld. Dat komt enerzijds doordat Westerman een zekere complexiteit en gelaagdheid in zijn verhalen weet te brengen met verrassende verbanden en associaties en met intertekstualiteit. Anderzijds is de literaire beoordeling het resultaat van Westermans eigen (in interviews benadrukte) ambitie om literatuur te schrijven.
| |
Ontwikkeling / Techniek
Al in zijn eerste journalistieke boek, De brug over de Tara (1994), schakelt Westerman veelvuldig tussen zakelijke beschrijvingen en beeldend taalgebruik en ontwikkelt hij een eigen stem en toon. Hij laat aan de hand van talloze interviews zien hoe de verdeelde Joegoslavische Republiek met al die verschillende volkeren, talen en religies onontkoombaar moest ontaarden in een explosief kruitvat. Voor Srebrenica. Het Zwartste Scenario (1997), dat hij samen met Bart Rijs schrijft, smeedt hij zijn krantenartikelen samen tot een sterk beeldend, bijna filmisch verslag van de gebeurtenissen in en rond Srebrenica. Westerman en Rijs reconstrueren in een collage van observaties, anekdotes, feitelijke gegevens, analyses, interviews en beschouwingen het Nederlandse falen in wat zij ‘de grootste misdaad in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog’ noemen. De auteurs bedienen zich veelal van oral history met veel aandacht voor het menselijk drama achter de feiten.
Ook in zijn daaropvolgende boek De Graanrepubliek (1999) is de vorm documentair. De stijl krijgt echter steeds meer de overhand. De gedramatiseerde historie van Oost-Groningen, het ‘grimmigste stukje Nederland’, verhaalt over de landbouwgeschiedenis, over opkomende industrieën en over de spanning tussen rijke boeren en rode arbeiders. Net als Geert Mak in Hoe God verdween uitjorwerd (1997) koppelt Westerman persoonlijke levensverhalen, van bijvoorbeeld ex-landbouwminister Sicco Mansholt, arbeidersvoorman Koert Stek en akkerbouwer Tjard Tijdens, aan een groter verhaal: de teloorgang van de graanboeren in het Groningse Oldambt.
De Graanrepubliek is een combinatie van geschiedschrijving en onderzoeksjournalistiek, maar dan bewust subjectief. Als interviewer en observator treedt de verteller Westerman op in zijn eigen verhaal. In de verantwoording van De Graanrepubliek schrijft hij: ‘Niets is verzonnen, maar alles is gekleurd: het is
| |
| |
een selectie van alles wat mij heeft geboeid, verbaasd of ontroerd. Mijn trofeeën heb ik zo gerangschikt en belicht dat ik er - zoals een museumdirecteur met zijn tentoonstelling - een eigen verhaal mee vertel.’
| |
Traditie
De Graanrepubliek past in de traditie van het New Journalism, een journalistieke stroming die in de jaren zestig school maakt in de Verenigde Staten. Amerikaanse journalisten gebruiken dan steeds vaker literaire verhaaltechnieken en stijlvormen om de journalistiek te verlevendigen. Deze verslaggevers betrekken zichzelf en hun eigen subjectieve waarnemingen in hun reportages. Beschrijvingen worden veelkleuriger en de vertelmethodes en composities vertonen opvallende gelijkenissen met die uit de literatuur.
Deze voor ‘literair’ doorgaande stroming waait in de roerige jaren zestig over naar Nederland, waar bijvoorbeeld Harry Mulisch zich tijdelijk beweegt tussen literatuur en journalistiek. Net als de New Journaliste geeft Mulisch, die in 1961 het proces van Adolf Eichmann verslaat voor Elsevier Weekblad, niet alleen de feiten weer, maar interpreteert hij de feiten aan de hand van waarnemingen en eigen bespiegelingen om ze te extrapoleren naar een grotere algemene waarheid over de mensheid. De documentaire non-fictiewerken van Mulisch, zoals De zaak 40/61 (1962), Bericht aan de rattenkoning (1966) en Het woord bij de daad (1968), en de werken van New Journalists Tom Wolfe en Truman Capote inspireren Westerman later om zelf ‘frictie’ te schrijven. Dat is terug te zien in zijn boeken, waarin de non-fictieschrijver evenals zijn voorbeelden gebruikmaakt van een scènische opbouw, essayistische beweringen en innerlijke monologen om zijn teksten authenticiteit en zeggingskracht te geven. Ook het ik-perspectief komt overeen. In El negro en ik gaat Westerman bij zichzelf te rade wat hij nou van ontwikkelingswerk vindt.
Bemoeizucht, denk ik, vermeerdert smart. Maar stel dan dat je die redenering consequent doortrekt, wat doe je dan bij hongersnood, uitbuiting, genocide: je afzijdig houden? Dan lijkt me bemoeizucht een morele plicht. Ik krijg het journaalbeeld op mijn netvlies van een vliegtuiglading westerse hulp voor Af- | |
| |
ghanistan bestaande uit stembussen - en weer weet ik niet wat ik daarvan moet vinden.
Ook als de Nieuwe Journalistiek in Nederland wegebt en schrijvers weer kiezen voor fictie, blijft de aandacht voor de vertelkunst van het journalistieke verhaal. De doorbraak van de zogenoemde literaire non-fictie komt met Geert Maks succesboek Hoe God verdween uit Jorwerd (1996).
| |
Techniek
De Graanrepubliek en Ingenieurs van de ziel (2002) zijn vergelijkbaar met de werken van Geert Mak. Beide auteurs koesteren een persoonlijke compassie met hun onderwerpen en combineren onderzoeksjournalistiek met geschiedschrijving. In Ingenieurs van de ziel onderzoekt Westerman de houding van schrijvers in de meest repressieve periode van de Sovjet-Unie, de dictatuur van Stalin. Al reizend door het verleden en door het heden ontrafelt hij de tragische levensloop van romanticus Konstantin Paustovski en diens tijdgenoten die zich in de jaren dertig van de vorige eeuw voor het karretje lieten spannen van dictator Stalin. Vanaf El Negro en ik vaart Westerman een andere koers dan Mak. Hij kiest voor een persoonlijke, zelfbeschouwende en literaire aanpak. El Negro en ik en Ararat (2007) overstijgen het informatieve mimetische niveau, omdat ook de gehanteerde taal aandacht voor zichzelf vraagt. Zo heeft El Negro en ik een complexe compositie. Westerman begint zijn vertelling ergens in het midden van de verhaalgebeurtenissen om de lezer gelijk het verhaal in te trekken: ‘Is het mogelijk de doodsoorzaak te achterhalen van iemand die al anderhalve eeuw dood is?’ Hij geeft de voorafgaande gebeurtenissen daarna in retrospectief weer om tegelijk uitvoerig zijn zoektocht te beschrijven.
Beide teksten (El Negro en ik en Ararat) bestaan uit een inhoudelijke en stilistische mengeling van archiefwerk, reisverslag, interviews en beschouwing en uit reflecties op het eigen verhaal. Vrijwel alle werken van Westerman - boeken en korte verhalen - kennen een overwegend scènische opbouw, terwijl ze een sterke plot ontberen. De scènes zijn fragmentarisch, maar worden door overbruggende passages aan elkaar gevlochten. In Ararat beschrijft Westerman hoe de Duitse wetenschapper Friedrich Parrot in 1829 de berg Ararat probeerde te bedwingen,
| |
| |
om later diens ervaringen als referentiemateriaal te kunnen gebruiken. De auteur schakelt tussen biografische en historische gegevens, citaten uit het reisverslag, scènes van de beklimming en zijn eigen bespiegelingen daarover:
Na de oversteek van de Kaukasus en een wijnovergoten oponthoud in Georgië krijgen Parrot en de zijnen, ze zijn dan drie maanden van huis, eindelijk de Ararat in het vizier. De aanblik vervult hen met ‘een overweldigend gevoel voor de grootse werken van de Schepper’. Op de voorgrond tekent zich het silhouet af van het Armeense klooster van Etsjmiadzin. Terwijl de kleine karavaan van paardenkarren op de riviervlakte van de Araks arriveert, kleurt de lucht geel en groen en steken er stuifwinden op. Boeren maken dat ze wegkomen, maar Parrot denkt niet aan schuilen, ook niet als de bliksem de wolken met steeds kortere tussenpozen doorklieft. Om dit schouwspel is het hem te doen, het is een ervaring die hij verwoordt met de stem van een pelgrim: ‘Stond ik niet aan de voet van de Ararat, de gewijde berg van de ark die de sporen draagt van de wateren die ooit waren bevolen weg te vlieden, om een rustplaats achter te laten voor al wie er van de mensheid had overleefd? Bevond ik mij niet voor de muren van Etsjmiadzin, waarbinnen het christelijke geloof sinds de vroegste eeuwen van zijn verbreding had voortbestaan?’
Na de citaten uit het reisverslag van Parrot - die Westermans beschrijvingen moeten bekrachtigen - geeft de schrijver een korte historische schets van Etsjmiadzin voordat hij weer terugkeert bij de in scènes beschreven belevenissen van Parrot die hij naar eigen believen interpreteert. Hij brengt spanning in het verhaal door suggestieve vragen op te roepen en zet daarmee tegelijk de lezers aan het denken:
Parrot doet het voorkomen of de oude man ijlt. Hij weigert er tegensputteringen of protesten in te horen en rept vooralsnog met geen woord over het geloofsartikel dat de Ararat ‘onbetreedbaar’ verklaart. Kent Parrot deze kerkverordening niet, of negeert hij haar gewoon? Op de valreep geeft de katolikos hem
| |
| |
met kennelijke tegenzin een van zijn tolken mee: een twintigjarige diaken met de naam Abovian. Maar had hij anders gekund? Hoe zou de Armeense kerkvader een expeditie die de bescherming van de tsaar geniet, iets kunnen weigeren?
Westerman benadrukt vaak dat hij zichzelf als regisseur ziet die zelf de camerastandpunten bepaalt. De weergave in scènes sluit aan bij ons visueel ingestelde informatietijdperk waarin de beelden dominant zijn: in reclame, films en informatieartikelen. Soms geven de scènes de indruk dat we als lezer met onze neus boven op het verhaal zitten, andere scènes distantiëren de lezer van het gebeuren en geven de gelegenheid tot (zelf) reflectie. In El Negro en ik gebruikt Westerman zijn onderwerp als een lens waardoor hij onze en zijn eigen dubieuze omgang met niet-westerse volkeren onderzoek. El negro is een metafoor voor de universele ‘ander’. In Ararat past de auteur een andere truc toe. Hij gebruikt zijn atheïstische hoogleraar Salomon Kroonenberg met diens nihilistische wereldbeeld als contrastvloeistof voor zijn eigen nog onbepaalde positie ten opzichte van religie.
Ik zei Salle dat ik met de kennis van de twintigste eeuw, die mij op school stukje bij beetje was aangereikt, iets vergelijkbaars had doorgemaakt. Uiteraard op fastforward-snelheid, maar het kwam op hetzelfde neer: het weten waarmee ik me graag had laten injecteren was gaan werken als een serum tegen het geloven.
Hier stopte ik. Wat ik niet uitsprak maar wel dacht, was dit: en toch ben ik geen atheïst. ‘God bestaat niet’ zou je mij niet horen verkondigen. Het niet-bestaan van een Opperwezen viel niet te bewijzen en wie daar toch stellig over deed, waarin verschilde die van een gelovige?
Salle Kroonenberg ging verzitten. ‘Tja,’ zei hij. ‘Wat jij nu allemaal vertelt, is mij wezensvreemd. Ik ben atheïst.’
| |
Stijl
Stijl Het taalgebruik van Westerman is helder en ongecompliceerd. Hij varieert veel in zinsopbouw en wisselt kaalheid van gegevens af met originele gedetailleerdheid. Subtiel schakelt hij over van droog en zakelijk taalgebruik met weinig bijvoeglijke naamwoorden naar meer beeldend en poëtisch taalgebruik. Soms is
| |
| |
hij informatief en zakelijk, dan weer bloemrijk en persoonlijk. Aan het begin van het hoofdstuk ‘Maison Verraux’, waarin hij op bezoek gaat bij een Poolse bioloog in Parijs, grossiert hij in details:
Ter hoogte van de Gare d'Austerlitz heb ik een tijdje in het water van de Seine staan kijken, dat even vlug en onstuimig beweegt als de verkeersstroom op de kade. Honderd meter verderop in de Jardin des Plantes is er van dat geraas niets meer te merken. Het is maandag, een ochtend in februari. Ik loop met opgestoken kraag door een botanische tuin die ooit, voor de revolutie, Jardin du Roi heette. Grind onder mijn schoenen. Een arcade van natte takken boven mijn hoofd, daarboven: een druilerige hemel. Het pad is recht als een liniaal en had wat mij betreft oneindig lang mogen zijn. Maar in de verte neemt het een holle spurt tot aan Frankrijks Nationale Museum voor Natuurhistorie: een kolos met een glazen kap die onderdak biedt aan de meest uitgebreide selecties van diersoorten die op aarde rondkruipen of hebben rondgekropen.
Een illustratieve passage in El Negro en ik is de beschrijving van een busreis in Kingston in Jamaica waar de auteur als blanke een ware attractie vormt voor de inwoners. De reis in een ‘oven op wielen’ is zo scènisch en beeldend geschreven, dat de lezer zichzelf in de bus kan wanen. De tekst is ritmisch, met veel leestekens en herhalingen van klanken en woorden. De leestekens geven de tekst meer reliëf door tempo, intonatie en ritme aan te geven en benadrukken tegelijk de opwinding, aarzeling en ironie. De passage eindigt met ironie en zelfreflectie, iets wat ook kenmerkend is voor Ararat. ‘Met enige vertraging drong het tot me door dat ik op deze plek een attractie was. Mijn witheid trok een dierentuinachtig bekijks; en ik wist niet wat er van mij werd verwacht. Een kunstje? Moest ik gekke bekken trekken? Of diende ik dit gericht als een boetedoening te ondergaan?’ Uit Ararat blijkt hoezeer deze auteur is gefascineerd door het woord. Over elke zin is nagedacht. Soms lijkt zijn taalgebruik geforceerd. ‘A-ra-rat: je tong komt in drie keer trapsgewijs omhoog tegen je gehemelte en tikt bij “drie” tegen je tanden’,
| |
| |
schrijft hij, of: ‘In elke zin zocht ik naar woorden van het juiste gewicht en de juiste klank. Ik proefde ze op mijn tong, zoog erop tot ze de juiste kleur hadden en reeg ze aaneen tot kralensnoeren.’ Duidelijk is hier dat het taalgebruik aandacht vraagt voor zichzelf: ‘Kets twee zinnen tegen elkaar en er ontstaat vuur.’
| |
Verwantschap
El Negro en ik vertoont opvallende overeenkomsten met De Plaag (2001) van de Vlaamse auteur David van Reybrouck. Diens boek begint als een speurtocht naar het vermeende plagiaat van de Belgische Nobelprijswinnaar Maurice Maeterlinck, maar ontplooit zich later tot een geëngageerde beschouwing van de maatschappelijke en politieke werkelijkheid van Zuid-Afrika. Zowel Van Reybrouck als Westerman laten expliciet zien hoe hun teksten tot stand komen, maken gebruik van intertekstualiteit en problematiseren hun onderwerpen. Ze laten zich meevoeren in hun eigen verhaal dat ze tegelijk vanuit een zeker reflecterend standpunt overzien. Zowel De Plaag als El Negro en ik ontroeren door de persoonlijke ervaringen, het menselijk mededogen in de observaties en de oprechte twijfels over ethische kwesties en het eigen onderzoek.
| |
Thematiek
Westerman kiest geen modieuze, maar eigenzinnige thema's. De ene keer laat hij zich leiden door zijn eigen verbazing en verontwaardiging (El negro en ik), de andere keer wil hij aantonen waar bepaalde tradities vandaan komen (De Graanrepubliek) en in een ander boek wil hij de sporen achterhalen van mensen die een opmerkelijke missie koesterden (Ingenieurs van de ziel). Zelf zegt de auteur in februari 2007 in het artikel ‘Uitbenen dat verhaal, niet aandikken... en hij doet dat als volgt’ dat hij zich altijd laat inspireren door objecten die een verhaal kunnen dragen. Als voorbeelden noemt hij de opgezette neger uit El negro en ik en de berg Ararat in het gelijknamige boek. Dat Westermans boeken een groot publiek bereiken, komt mede doordat hij politieke en maatschappelijke thema's vertaalt naar menselijke verhalen, die zowel leunen op zijn eigen ervaringen en beschouwingen als op de emoties en gevoelens van zijn personages.
Zijn eerste twee journalistieke boeken zijn voornamelijk bepaald door de actualiteit, maar daarna laat hij zich leiden door het ‘ongerijmde’ dat hem fascineert. Het idee voor De Graanrepubliek begint met het opmerkelijke plan om in Noordoost-Gro- | |
| |
ningen korenvelden aan de zee terug te geven. El negro en ik gaat in feite over de arrogantie van het Westen en het verlies van Westermans geloof in ontwikkelingswerk. Na Srebrenica, Het zwartste scenario en tot aan Ararat thematiseren zijn boeken vooral het verleden. Ararat is vooral actueel: veel mensen hebben religie de rug toegekeerd, maar zoeken tegelijk naar zingeving in hun leven.
| |
Visie op de wereld
In zijn boeken laat Westerman meestal weinig twijfel bestaan over zijn positie ten opzichte van maatschappelijke verschijnselen en gebeurtenissen, maar tegelijk geeft hij zijn lezers de ruimte om hun eigen mening te vormen. In El Negro en ik is hij tamelijk uitgesproken over het failliet van het fenomeen ontwikkelingswerk. In het artikel ‘Integratiebeleid moet les van ontwikkelingshulp leren: bevoogding werkt niet’ van maart 2005 in NRC Handelsblad vergelijkt Westerman de superioriteits-gedachte van het Westen in internationale samenwerking met de manier waarop de Nederlandse regering allochtonen wil laten inburgeren. ‘Word zoals wij’, is volgens hem de boodschap van het arrogante Westen. Volgens Westerman is de Nederlandse overheid niet uit op integratie maar op assimilatie. Westerman ziet zichzelf echter niet als opinieleider. Zijn betrokkenheid vertaalt zich daarom niet in een eenduidige boodschap. Hij wil zijn lezers juist aanzetten tot beschouwing en reflectie. Zo laat hij zijn lezers nadenken over de discutabele Europese benadering van ontwikkelingswerk (in El Negro en ik), de relatie tussen religie en wetenschap (Ararat) en de opgelegde staatsliteratuur uit Rusland (Ingenieurs van de ziel).
| |
Kritiek
Tot aan Ararat krijgt Westerman bijna louter lovende kritieken. Recensenten loven zijn onderzoekende en geëngageerde houding ten opzichte van zijn onderwerpen, zijn scherpe en originele observaties en zijn eigenzinnige en kleurrijke beschrijvingen van werkelijke gebeurtenissen. Ook de uitvoerige historische, sociologische en antropologische contexten worden gewaardeerd. Atte Jongstra bewondert in NRC Handelsblad het doordachte taalspel met motieven en spiegeltechnieken in El Negro en ik. ‘Zo laat hij de oogverblindende witheid van een albinogorilla in de dierentuin van Barcelona rijmen met het schoensmeerzwart van de opgezette bosjesman, zijn voormalige
| |
| |
idealisme met Prinzipienreiterei van huisarts Arcelin, een zwarte jurk met een witte bedelares (...).’
In Ararat maakt Westerman zich volgens recensenten Pieter Steinz en Stine Jensen van NRC Handelsblad echter schuldig aan mooischrijverij en ‘kokette leentjebuur bij de literaire bibliotheek’. Van der List schrijft in Elsevier dat Westermans beschrijvingen over het beklimmen van de berg Ararat vol clichés zitten. Recensenten twisten met elkaar of Westerman literair schrijft. Sommige recensenten, zoals Arjan Peters (de Volkskrant) vinden de vorm saai en wijzen op het gebrek aan vernieuwing en vervreemding, anderen - zoals Michaël Zeeman in dezelfde krant - wijzen juist op de toegevoegde waarde van Westermans boeken aan de literatuur.
| |
Publieke belangstelling
Wel of geen literatuur, geen enkele non-fictieschrijver in het Nederlandse taalgebied sleept zoveel prijzen en nominaties in de wacht als Frank Westerman. De boeken van Geert Mak, Annejet van der Zijl en ook van zijn vrouw Suzanna Jansen (Het Pauperparadijs, 2008) verkopen daarentegen beter. Tegenover het grootste commerciële succes De Graanrepubliek waarvan in Nederland ruim 75.000 exemplaren zijn verkocht, staat In Europa (2004) van Geert Mak dat ruim 400.000 keer over de toonbank ging.
In het buitenland, waar de meeste verhalen tot stand zijn gekomen, is grote belangstelling voor Westermans boeken. Zijn werk is inmiddels aan vijfentwintig landen verkocht.
| |
Relatie leven/werk
Een constante in het oeuvre van Westerman is zijn geëngageerde houding. Hij laat zich op sleeptouw nemen door maatschappelijke ontwikkelingen en verschijnselen die de verbeelding tarten. El negro en ik en Ararat zijn erg persoonlijk, bijna autobiografisch. Hij neemt zijn eigen ontwikkelingen onder de loep en schrijft in de ik-vorm over zijn zelfonderzoek. Uit elk boek in zijn oeuvre blijkt zijn persoonlijke inzet. Van alle non-fictieauteurs durft alleen Lieve Joris zichzelf net zo kwetsbaar op te stellen. Westerman verzilvert al het fascinerende materiaal uit de hem omringende werkelijkheid optimaal in authentieke verhalen en slaat een brug tussen document en inleving, gebeurtenis en waarneming, wetenschap en kunst. Hij ent zijn woorden op de bestaande realiteit, de realiteit die de fictieschrijver - als
| |
| |
het gaat om complexiteit, wonderlijkheid en onwaarschijnlijkheden - bijna onmogelijk kan overtreffen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Frank Westerman, De brug over de Tara. Amsterdam 1994, Atlas, Literaire non-fictie. (2e vermeerderde druk: Amsterdam 2006, Olympus) |
Frank Westerman en Bart Rijs, Srebrenica. Het zwartste scenario. Amsterdam 1997, Contact, Literaire non-fictie. (2e druk: Amsterdam 1997, Atlas) |
Frank Westerman, De Graanrepubliek. Amsterdam 1999, Atlas, Literaire non-fictie. (24e, vermeerderde druk: Amsterdam 2008, Atlas) |
Frank Westerman, Ingenieurs van de ziel. Amsterdam 2003, Atlas, Literaire non-fictie. (14e druk: Amsterdam 2003, Olympus) |
Frank Westerman, El Negro en ik. Amsterdam 2004, Atlas, literaire non-fictie. (9e druk: Amsterdam 2006, Olympus) |
Frank Westerman, Frictie of non-frictie, daar gaat het om. In: Deus ex Machina, jrg. 28, nr. 11, december 2004. |
Frank Westerman, Ararat. Amsterdam/Antwerpen, 2007. Atlas, R. (3e druk: Amsterdam 2009, Olympus) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Fenneke Wiepkema, De Oldambtster cirkel is rond. Landbouw maakt plaats voor water. In: Agrarisch Dagblad, 15-4-1999. (over De Graanrepubliek) |
Michaël Zeeman, Niet bij surfplanken alleen. Water maakt in dollarpolders eind aan eeuw landbouwcultuur. In: de Volkskrant, 23-4-1999. (over De Graanrepubliek) |
Rob Schouten, Terug naar het land van Mansholt. Van steenrijke herenboeren en rode arbeiders. In: Trouw, 22-5-1999. (over De Graanrepubliek) |
Marcel Broersma, De bekering van Sicco Mansholt. In: Leeuwarder Courant, 29-5-1999. (over De Graanrepubliek) |
Kees Buijs, Verkommerende graanboeren en bolsjewieken. In: De Gelderlander, 14-6-1999. (over De Graanrepubliek) |
Michaël Zeeman, Waterwerken in de Sovjetliteratuur. Frank Westerman over drie schrijvers die de staatsprojecten bezongen. In: de Volkskrant, 15-2-2002. (over Ingenieurs van de ziel) |
Gert Jan Pos, Russische geschiedenis: Stootarbeid. In: Elsevier, 16-2-2002. (over Ingenieurs van de ziel) |
Aly Knol, Hoe grote Sovjet-schrijvers illusies moesten verkopen. In: GPD-dagbladen, 16-2-2002. (over Ingenieurs van de ziel) |
Sofie Messeman, Het land der nieuwe argonauten. In: Tijd Nieuwslijn, 13-3-2002. (over Ingenieurs van de ziel) |
Kees van Zomeren, Rotganzen onder Stalin. In: NRC Handelsblad, 13-4-2002. (over Ingenieurs van de ziel) |
Hans Veldman, Russische Schrijfmachines. In: Het Financieele Dagblad, 11-5-2002. (over Ingenieurs van de Ziel) |
Jan Stevens en Veerle Van Hoey, Ontwikkelingshulp doet schamen. In: De Standaard, 18-11-2004. (over El Negro en ik) |
Eric Bracke, Een historie zo zwart als schoensmeer. In: De Tijd, 20-11-2004. (over El Negro en ik) |
Atte Jongstra, Een huid zwart van de schoensmeer. Frank Westerman volgt het spoor van een opgezette man. In: NRC Handelsblad, 26-11-2004. (over El Negro en ik) |
Ger Groot, Bevrijd uit de boeien van de didactiek. Tien jaar non-fictie en essayistiek in Vlaanderen en Nederland. In: Deux ex Machina, december 2004. (plaatst Westerman in een literair-historisch kader) |
Marc Holthof, Een aanklacht tegen opportunisme. In: De Tijd, 21-3-2005. (over El Negro en ik) |
Ward Wijndelts, ‘Ik ga de Ararat beklimmen’. Frank Westerman over het winnen van de Gouden Uil 2005. In: NRC Handelsblad, 21-3-2005. (interview) |
Ben Ackermans, ‘Ik besluip als verteller mijn thema's’. In: Brabants Dagblad, 7-5-2005. (interview) |
Emiel Hakkenes, Waarheid ontstaat door schiften en zeven. Antisemitisme. In: Trouw, 27-4-2006. (interview) |
Han Ceelen, Jeroen van Bergeijk, ‘Anderen noemen het parelduiken’. In: Meer dan de feiten. Gesprekken met auteurs van literaire non-fictie. Amsterdam/Eindhoven 2007, Atlas, pp. 25-38. (interview) |
Hans Renders, God zoeken op de Ararat. Een injectie met ‘het weten’ is het serum tegen het geloven. In: Het Parool, 8-2-2007. (over Ararat) |
Pieter Steinz, Ik en de Pijnberg. Hoe koket is Frank Westermans zoektocht naar de plaats waar Noach strandde? In: NRC Handelsblad, 9-2-2007. (over Ararat) |
Thalia Verkade, Uitbenen dat verhaal, niet aandikken... en hij doet dat als volgt. In: NRC. NEXT, 9-2-2007. (over Ararat) |
Ger Groot, ‘En toch ben ik geen atheïst’. Frank Westerman reist naar de berg Ararat. In: Trouw, 10-2-2007. (over Ararat) |
Sandra Kooke, ‘De niet-gelovige is in het defensief’. In: Trouw, 10-2-2007. (over Ararat) |
Gerry van der List, Goddeloze pelgrim. In: Elsevier, 10-2-2007. (over Ararat) |
Tomas Vanheste, ‘Zeg, jij gaat toch niet ook al flirten met religie’. In: Vrij Nederland, 10-2-2007. (over Ararat) |
| |
| |
Jan Kuys, Rationalist zoekt het geloof. In: Leeuwarder Courant, 16-2-2007. (over Ararat) |
Koek Kleijn, Pelgrim blijkt toerist. In: De Groene Amsterdammer, jrg. 131, nr. 7, 16-2-2007: (over Ararat) |
Kees Versluis, ‘Ook ik was op zoek naar de Ark van Noach’. In: Intermediair, 1-3-2007. (interview) |
Jannetje Koelewijn, ‘Ik ben de regisseur. Ik kies het camerastandpunt’. Frank Westerman over ‘Ararat’ en de verbeelding van de non-fictieschrijver. In: NRC Handelblad, 10-8-2007. |
Stine Jensen, De botoxificatie van de nonfictie. In: NRC Handelblad, 7-9-2007. (over Ararat) |
Jaap de Jong, ‘De eerste zin, daar staat of valt je boek mee’. In: Onze Taal, nr. 12, december 2007, pp. 344-346. (interview) |
Marscha van Noesel, ‘Ik kijk nu naar de wereld door haar ogen’. In: Dagblad van het Noorden, 24-12-2007. (interview) |
Ad Zuiderent, Fictie ontmoet non-fictie. Frictie? Over een voorstel van Frank Westerman. In: Irena Barbara Kalla en Bozena Czarnecka (red.), Neerlandistische ontmoetingen. Trefpunt Wroclaw. Wroclaw 2008, pp. 250-266. (onder meer over Ararat) |
Michaël Zeeman, Hoe lezers soms reisgenoten worden. Bob den Uyl Prijs 2008. In: de Volkskrant, 25-4-2008. (over Ararat) |
116 Kritisch lit. lex.
februari 2010
|
|