| |
| |
| |
Dirk van Weelden
door Ton Brouwers
1. Biografie
Dirk van Weelden werd op 22 november 1957 te Zeist geboren. Hij groeide op in Alkmaar, als oudste zoon in een gereformeerd gezin van twee kinderen. Zijn vader was organisatiesocioloog en zijn moeder werkte als supervisor in de sociale hulpverlening. Eind januari 2001 zijn zij kort na elkaar overleden.
Op het gymnasium (RSG Noord-Kennemerland) ontwikkelde Van Weelden een passie voor kunst, literatuur en filosofie. In 1976 ging hij naar Groningen om er aan de universiteit filosofie te studeren. Hij raakte er bevriend met Martin Bril, met wie hij diverse, veelal ludieke schrijfprojecten ondernam. In 1983 rondde Van Weelden zijn studie af met een scriptie over Michel Foucault.
Hij vestigde zich vervolgens in Amsterdam om zich op het schrijven te richten. Met Bril opende hij ‘Kantoor Bril en Van Weelden’, een initiatief dat resulteerde in Arbeidsvitaminen (1987), een bundel verhalen en essays. De eerste roman van Van Weelden, Tegenwoordigheid van geest, kwam uit in 1989. Behalve fictie heeft hij beschouwende artikelen en ander kort proza geschreven, soms in de vorm van een kortlopende column. Dit werk gaat vooral over media (film, radio, literatuur, video, fotografie) en is verschenen in NRC Handelsblad en Vrij Nederland. Essays en verhalen van zijn hand zijn ook verschenen in de literaire tijdschriften Optima, De Revisor, DWB, Raster en De Gids, in Items en in het literaire hardlooptijdschrift 42, alsook in diverse catalogi van tentoonstellingen over werk van hedendaagse kunstenaars.
| |
| |
Sinds 1991 is hij redacteur van Mediamatic en sinds 1999 eveneens van De Gids. Voor zijn tweede roman, Mobilhome (1991), ontving hij de Multatuliprijs. In 1999 werd zijn oeuvre tot dan toe bekroond met de Frans Kellendonkprijs. De roman Orville (1997) verscheen ook in Duitse vertaling.
Dirk van Weelden woont en werkt in Amsterdam. Met zijn partner Annemie Stijns heeft hij een zoon en een dochter.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Het schrijverschap van Dirk van Weelden wordt gekenmerkt door een hang naar intellectueel spel en literaire omgang met de werkelijkheid. Zijn romans onderzoeken de rol van de buitenstaander en de betekenis van marginaliteit. Het gaat daarbij niet zozeer om het scheppen van geloofwaardige karakters, realistische verhalen of dramatische spanning waarin de lezer zich kan verliezen. Schrijven fungeert voor hem veeleer als een breekijzer om de werkelijkheid mee open te wrikken, de literatuur is primair een domein voor ideeënspel en het toevoegen van betekenis aan de wereld. De zucht naar intellectueel avontuur vloeit voort uit een kritische houding, een verzet tegen conformisme en het ogenschijnlijk vanzelfsprekende verloop der dingen, een houding die deels samenhangt met het anti-establishment en no future-wereldbeeld van de generatie die in de jaren zeventig volwassen werd. Tegelijk is kritiek of scepsis geen doel op zich, maar een middel om ruimte voor nieuwe ficties en bedenksels vrij te maken. Het engagement in dit experimentele werk schuilt vooral in de gedreven, individualistische sensibiliteit ten aanzien van taal, tekst, literatuur en werkelijkheid, zonder daarbij uit te zijn op vaste waarheden of definitieve inzichten.
In dit opzicht heeft Van Weeldens eerste roman, Tegenwoordigheid van geest (1989), een programmatische waarde. De roman vertelt het verhaal van Hany Panetella. Ofschoon gezegend met een levendige verbeelding en een goed stel hersens, presteert hij matig op school; tot ongenoegen van zijn vader is hij vooral bezig met sport en brommers. Na een paar mislukte vervolgopleidingen komt Panetella bij toeval in de sportfotografie terecht. Een reis naar Amerika heeft een vervreemdend effect op hem, en na terugkeer wordt zijn beroep slechts bijzaak, omdat hij alleen nog bezig is met een nieuwe, filosofisch getinte hobby: het begrijpen van wat werkelijk en wat mogelijk is en hoe die twee dimensies aaneengeschakeld zijn, wat ze met elkaar te maken hebben, hoe ze in elkaar over kunnen gaan.
Het aftasten van de mogelijke betekenis van ‘tegenwoordigheid van geest’ krijgt in deze roman gestalte in een rijke inventarisatie
| |
| |
van ideeën over dit onderwerp. Ze worden vooral gedragen door drie personages die Panetella in de loop van het verhaal ontmoet: de Drentse autodidactische filosoof Barkwehr, de Vlaamse Amerikanist Decostere en de Amsterdamse dichter en nachtportier Maaskant. Barkwehr vertelt Panetella over vertegenwoordigers van de sceptische filosofie, Decostere discussieert met hem over de literaire methode van Jack Kerouac en over The Confidence Man van Herman Melville, een boek dat Panetella al op jonge leeftijd fascineerde, en Maaskant legt hem uit hoe de visies van De Nieuwe Stijl en Gertrude Stein zich verhouden tot tegenwoordigheid van geest. Daarnaast ziet Panetella een programma over de Franse schrijver Alfred Jarry op tv en passeren er talloze kleine voorbeelden uit de cultuurgeschiedenis de revue, die zijn inzicht in de schakelkunst tussen realiteit en mogelijkheid verder nuanceren.
Hoewel het boek allerminst uit is op een strakke definitie van ‘tegenwoordigheid van geest’, verwoordt Barkwehr wat er op het spel staat: ‘een grotere opmerkzaamheid, een alerter en soepeler deelname aan menige situatie en gesprek, een kritisch bewustzijn van de wereld. Kortom de kwaliteit van het leven zou er mee gediend zijn. Een optimaal open geesteshouding.’
Dit streven naar onmiddellijkheid, naar een onbevangen, scherpzinnige, geestdriftige manier van omgaan met de dingen wordt verder onderzocht en afgetast in Mobilhome (1991) en Oase (1994). De naamloze ik-verteller uit de eerstgenoemde roman gaat op ontdekkingsreis in eigen stad. Hij wil het vertrouwde nieuw maken, het bekende vreemd. Op zijn bizarre tocht langs diverse locaties komt hij in aanraking met mensen en situaties die zijn kijk op de wereld ontregelen en zijn blikveld verruimen. Oase handelt over Yorick Oorman, een mislukte student die leeft van allerlei baantjes en verslaafd is aan het roesmiddel alfanol. Zijn vriendin is in verwachting, wat hem aanzet tot het schrijven van een soort handleiding over het leven voor het nog ongeboren kind. Hij wil alvast contact maken met het kind - het nog niet bestaande, het mogelijke - door verhalen, invallen en herinneringen bij elkaar te sprokkelen. Zijn bestaan blijkt vervreemd, programmaloos. Zijn verhouding tot de realiteit is vertroebeld, maar daarmee is zijn leven nog niet onaangenaam.
| |
| |
Hij wil voortdurend ‘ontsnappen’ uit wat hij weet, denkt en ziet om ‘een losse, vrije toestand op te zoeken.’ Net als Panetella en de ik-figuur van Mobilhome streeft Oorman naar een alternatieve, diepere dimensie van ervaring en bewustzijn.
| |
Techniek / Thematiek
De personages in de eerste romans van Van Weelden zijn randfiguren, mensen die met één been buiten de reguliere werkelijkheid staan of niet als gewone burger aan de samenleving wensen deel te nemen. Harry Panetella is als sportfotograaf nog redelijk goed terechtgekomen maar leeft uiteindelijk alleen voor zijn ongewone hobby, het naamloze personage uit Mobilhome zwerft als een nomade door zijn eigen stad en Yorick Oorman is de rommelaar in de marge bij uitstek. Hij verschaft zich toegang tot de wereld via een zijdeur, verkiest de roes van alfanol om de betovering van het normale en de bedwelming van de status quo te doorbreken en houdt zich bij voorkeur bezig met bespiegelingen over quasi-abstracte onderwerpen zoals stof en zwaartekracht.
De keuze voor deze personages hangt samen met de opvatting dat we het starre regime van het alledaagse en voorspelbare kunnen doorbreken - en dus mogelijk verrijken - door actief en doelbewust het andere of afwijkende op te zoeken. Onze ontvankelijkheid voor de buitenwereld is groter vanuit een marginaal perspectief. In de wereld van de vreemdeling of buitenstaander staat de noodzaak tot improvisatie en creativiteit centraal en dat vergroot de kans op originele inzichten, heldere waarnemingen of ‘tegenwoordigheid van geest’. Oorman omarmt vreemdelingschap zelfs als het grondprincipe van zijn bestaan, vanuit de gedachte dat de mens slechts op bezoek is in het eigen leven.
| |
Visie op de wereld
De teneur in Van Weeldens werk is optimistisch. Hoewel de betekenis van het bestaan niet kan worden vastgesteld, bieden de twijfel en onzekerheid die daaruit voortvloeien, ruimte voor spel, speculatie en inventiviteit. Het leven wordt beschouwd als een zwerftocht zonder doel, maar dit schept juist mogelijkheden tot zelfontplooiing. Voor Yorick Oorman is gebrek aan inzicht in verleden en toekomst aanleiding ‘voor steeds nieuwe, altijd weer even oncontroleerbare als verkwikkende mijmeringen en theorietjes’. Hij beleeft de wereld als vanuit een oase: omringd
| |
| |
door dorre wildernis is zijn speelterrein niet alleen een gevangenis en ballingsoord, maar ook een schuilplaats en uitkijkpost Hoewel menig personage zich onderscheidt door afwijkend gedrag en onaangepastheid, belichamen ze eerder een utopisch verlangen dan een tragische of nihilistische visie. De rondzwervende ik-verteller van Mobilhome formuleert zijn droom als volgt: ‘Wat ik wil bewonen is niet een huis of een plaats maar een onafhankelijk en mobiel economietje, waarin huizen, werk, slaap, informatie, steden, seks, feest, geld, vriendschappen, toeval en landschappen circuleren. Een thuis, maar dan mobiel.’ De romans komen uit bij het kleine, individualistisch getinte ideaal van vrijheid, autonomie en non-conformisme.
| |
Thematiek
Amerika fungeert in deze context als een belangrijk motief, vooral de illusieloze doch grenzeloos positieve uitstraling van de cultuur ervan. Van Weelden behoort tot de eerste generatie die van jongs af aan indringend met beelden en aspecten van de Amerikaanse werkelijkheid geconfronteerd werd via tv, film, muziek, literatuur, jeugd- en stripboeken en consumptiegoederen. Dit heeft geleid tot een zowel rijkgeschakeerd als verwrongen beeld van die samenleving. Voor Panetella bestaat Amerika aanvankelijk letterlijk als het land van zijn verbeelding - tijdens zijn jeugd gaan zijn fantasie en belangstelling vooral uit naar Indianen, ruimtevaart, detectives, blues en popmuziek. Zodra hij dit land echter met eigen ogen aanschouwt, is hij geschokt door de gewoonheid ervan, waarna hij geobsedeerd raakt door de intrinsieke spanning tussen werkelijkheid en verbeelding. Het kind dat de aanleiding vormt voor Oase, is verwekt in de woestijn van het Amerikaanse Westen. Oorman is daar met zijn vriendin heen gereisd om af te kicken en zijn relatie met haar te redden. Na terugkeer bedenkt hij: ‘Misschien worden we nooit meer zo mooi als we toen waren, in die helende leegte aan de Westkust.’ Panetella's Amerika van de verbeelding en Oormans Amerika van de leegte staan voor enthousiasme en creativiteit, voor reizen en beweging. Amerika is het land van volksverhuizers waar bijna iedereen als een rusteloze vreemdeling leeft. Want, zoals Maaskant uit Tegenwoordigheid van geest weet, een pionier wacht niet: ‘Hij beweegt en hij gaat en hij doet, maar hij wacht niet.’
| |
| |
| |
Kunstopvatting
Zo is ook de schrijver bij voorkeur steeds in beweging: hij is een gids, een pionier, iemand die zich graag in onbetreden gebieden begeeft. Aan het begin van Antonius Servadac (1994), een novelle over het mythische leven van een jonggestorven schrijver, wordt de lezer uitgenodigd voor een ‘guided tour’ door een donkere uithoek van de Nederlandse letterkunde; de verteller van Mobilhome beschouwt zichzelf als een gids die de lezer meevoert langs ongewone bezienswaardigheden in zijn stad; Oase wil ‘een soort wereldgids of gebruiksaanwijzing’ zijn voor het toekomstige kind en Tegenwoordigheid van geest kan gezien worden als een rondleiding door een ideeënmuseum. Het geïmpliceerde didactische karakter wordt gerelativeerd door een tastende, essayerende benadering. De bezochte ruimtes hebben bovendien eerder iets van een duistere, moeilijk toegankelijke schaduwwereld dan van een reële wereld vol eenduidige attracties. De suggestie is dat de schrijver alleen als gids of pionier fungeert binnen de werkelijkheid van zijn eigen schepping.
| |
Visie op de wereld
Toch blijft de historische of contemporaine realiteit allerminst buiten beeld. Een kritisch geluid klinkt door wanneer bijvoorbeeld in Oase wordt opgemerkt dat informatie in de informatiemaatschappij ‘meer op geld en vuilnis dan op kennis lijkt’; mensen die de digitale toekomst als een nieuw tijdperk en het aanbreken van een gouden eeuw zien, zijn ‘zwijmelaars’. En in het toneelstuk Pyrrho reist naar Athene (1994), waarin Pyrrho, schrijver en scepticus, op uitnodiging van de cynische ‘mediasten’ deelneemt aan een tv-debat over cultuur, wordt televisie beschouwd als het kampvuur voor mensen die in de waan van de communicatie geloven. Ondanks zulke kanttekeningen blijft maatschappijkritiek meestal ondergeschikt aan spel - het spel met taal, fictie, cultuur en idee. Tegenover zwijmelarij en vervlakking stelt de auteur de oorspronkelijkheid van het eigen schrijven als een vorm van avontuurlijk verdwalen, zwerven, een poging om intellectueel in beweging te blijven.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Het is vooral in zijn romans dat Van Weelden een eigen stijl en thematiek heeft weten te ontvouwen. De samen met Martin Bril geschreven boeken kunnen achteraf als vingeroefeningen worden beschouwd. In Arbeidsvitaminen (1987), een bundel losse verhalende en essayistische fragmenten over sport, muziek, lief- | |
| |
de, boeken en uit het leven gegrepen scènes, overheerst enthousiasme voor het schrijven. Maar een enkele uitzondering daargelaten (‘As’ bijvoorbeeld), hebben de stukken afzonderlijk aanzienlijk minder te bieden. Piano & Gitaar (1990), een satire op nieuwe trends in de zakengemeenschap, kwam bij verschijning al geforceerd over. Daarentegen weet Van Weelden in zijn eerste romans de levendigheid van Arbeidsvitaminen te koppelen aan een rijk gedachtegoed en een experimentele literaire vorm. De tendens naar een meer verhalende en minder essayistische verteltrant, ingezet met Oase, zet zich voort in Orville (1997), dat qua toon goed bij de eerste reeks romans aansluit. Het vertrouwde, montere geluid wordt in deze roman echter gekoppeld aan een ontnuchteringsplot. Hoofdpersonage Orville brengt samen met zijn vrouw, vrienden en kinderen een deel van de zomervakantie in een Frans landhuis door. Als initiator van de bijeenkomst zit hij vol illusies over het groepsgebeuren en verwacht hij van iedereen een creatieve inbreng, bijvoorbeeld in de vorm van een lezing of verhaal. Orville zelf wordt beheerst door grote scheppingsdrang, een obsessieve neiging om te pionieren, te ontdekken, te ontsnappen, betekenis te geven - een neiging die hij projecteert op de anderen. Zelf houdt hij als eerste een lange verhandeling over zijn bewondering voor de onderzoekingen van Herodotus, het ‘gelukkigste’ boek dat hij kent. Het gaat hem om de ‘houding’ die uit dat boek spreekt, zoals in de samenhang van weten en leven en de lofzang
op de diversiteit van kennis en wereld.
Al snel blijkt dat de anderen niet even bevlogen zijn als Orville en er ontstaan wrijvingen. Ze hebben niet allemaal even grote illusies over hun onderlinge vriendschap, iets wat Orville niet begrijpt. ‘Wat hem nog het meest verbaasde en teleurstelde is dat de anderen niet zo naar elkaar keken als hij naar hen: zoekend naar ontdekkingen, oplossingen, inzichten, die de vriendschap in een stromende encyclopedie veranderden, die het leven feestelijker en het overleven makkelijker maakten.’ Orville merkt gaandeweg dat hij anders in de werkelijkheid staat. Hij wil intensiever contact, ‘optimaal verbinding’, maximaal ‘aangesloten’ zijn op de levens van zijn vrienden. Aan het einde gaan zij echter een voor een voortijdig naar huis, hem
| |
| |
aanvankelijk in ontreddering achterlatend. Op zijn laatste dag in Frankrijk schrijft Orville hen alvast een brief met zijn analyse van het gezamenlijke verblijf en wat hij ervan geleerd heeft. Als doorgewinterde optimist weet hij toch een positieve draai aan de samenkomst te geven. Hij noemt zichzelf een ‘tot zijn volle tevredenheid gekraakt man’ en doorziet dat zijn idee van vrienden als ‘kunstmatige familie’ een verblinding was.
Na Orville wordt Van Weeldens werk diverser en publiceert hij gedurende tien jaar geen romans meer. De vertelstijl in de novelle Het refrein (2000) lijkt bijvoorbeeld nog weinig op die uit de eerdere romans. Het is een ‘glad’ verteld verhaal over het ontstaan van de liefde tussen Kaspar en Laura. Door de afwisseling van hun perspectieven wordt hiervan een verschillend beeld geschetst, en het thema van de novelle is dan ook dat we allemaal een eigen werkelijkheid scheppen: ‘Iedereen zag zichzelf en het leven zoals hij het wilde zien.’ Door de stof en de meer traditionele beschrijvingskunst krijgt het verhaal enigszins het karakter van een parodie of een pastiche. Zo opgevat, als experiment met een meer conventionele, gepolijste verteltrant, past het uiteraard weer wel binnen het oeuvre.
| |
Ontwikkeling / Thematiek / Relatie leven/werk
Een andere verschuiving in het schrijverschap van Van Weelden heeft betrekking op het toenemende autobiografische karakter ervan. Persoonlijk getinte visies, belevenissen en herinneringen aan jeugd of studietijd staan meer expliciet, dan wel minder verhuld aan de basis van essays en verhalen. In dit verband kan de thematiek van marginaliteit en het gebrek aan toekomstperspectief verbonden worden met het leven van de auteur, die opgroeide in het kielzog van de eerste naoorlogse generatie, de babyboomers. De leden van de ‘tweede’ generatie (de ‘post-babyboomers’) groeiden weliswaar op in grotere welvaart en kregen veelal een goede opleiding, maar zij zagen toch beduidend minder mogelijkheden tot maatschappelijke ontplooiing omdat de begerenswaardige banen al op jonge leeftijd in handen waren gekomen van de babyboomers. Dit heeft geleid tot een zeker gebrek aan richting en ambitie bij de generatie die in de jaren zeventig volwassen werd - het besef geen toekomst te hebben. Deze houding werd bovendien gevoed en gelegitimeerd door het anti-establishmentdenken en de politieke
| |
| |
en maatschappelijke veranderingen van de jaren zestig.
Menig stuk in Van hier naar hier (1999) en Straatsofa (2005) - bundelingen van eerder gepubliceerd materiaal, vooral uit de jaren negentig - brengt dit levensgevoel onder woorden. In ‘Naar Antwerpen’ (Van hier naar hier) keert de auteur bijvoorbeeld terug naar 1980, een moment in zijn leven waarop de geborgenheid van familie en de vanzelfsprekendheid van studie waren weggevallen. Voor het eerst ging het er werkelijk om een ‘eigen draai’ aan de dingen te geven, een toekomst te verzinnen, terwijl tegelijk het gevoel overheerste dat de vooruitgang ‘op’ was: ‘Hoe ging je dat doen, leven?’ Ook in ‘Opzien tegen de toekomst’ (2002), een column over een gesprek met zijn vader op een voorjaarsdag in 1978 in de auto onderweg naar Groningen, komt het besef in een vacuüm te leven en geen uitzicht te hebben op een specifieke toekomst goed tot uitdrukking. Als de vader vertelt dat hij voorziet dat zijn zoon op een dag ‘voor de kost’ zal schrijven, is laatstgenoemde ‘verbluft’ omdat hij niet zelf in staat is zo'n toekomstbeeld te formuleren - zo vervreemd is hij van wat voor eigen toekomstbeeld dan ook.
De persoonlijke dimensie van het schrijverschap wordt echter regelmatig gerelativeerd of op literaire wijze uitgebuit. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een essay over de mythe van het eigen geboortejaar Dit boek, dat kan worden beschouwd als literaire non-fictie, zet (Straatsofa), maar ook uit Looptijd (2003).
Dit boek, dat kan worden beschouwd als literaire non-fictie, zet in met de dood van de ouders van de ik-figuur: de doodzieke moeder sterft twee dagen na de plotseling overleden vader. Op de dag voor hun gezamenlijke begrafenis neemt de ik-figuur zich voor om het verdriet, zijn dubbele rouw, het leven onder een ‘loden hemel’, als volgt te bezweren: ‘Hij zal een jaar hardlopen en schrijven. Een schrijvend leven leiden en daarbij zijn hardlopende lichaam als personage kiezen. [...] Lopend en schrijvend zal hij ontvankelijk en gelijkmoedig worden. Zo kan de pijn naar believen komen en gaan. Nu, overmorgen en alle dagen van het jaar erna.’
In de zes hierop volgende hoofdstukken, die het midden houden tussen verhaal en bespiegeling, krijgt het rouwproces gestalte, zij het veelal indirect, door concentratie op het hardlopen en de betekenissen ervan voor de ik-figuur. Op verschillende locaties
| |
| |
gaat hij op zoek naar de ‘zoete eenzaamheid’ van het hardlopen. Reflecties over ouders en familie worden afgewisseld met technische en historische aspecten van zijn hobby. De gestroomlijnde, vrije beweging van het lopen in de buitenlucht vertoont veel raakvlakken met het spel van de herinnering en bespiegeling in de binnenwereld. Uiteindelijk ontdekt hij dat zijn drang tot bespiegeling en beweging niet voortkomt uit eenzaamheid, maar uit verbondenheid of zelfs ‘vergroeidheid’ met de belangrijke mensen en locaties in zijn leven.
| |
Kunstopvatting
De mythologie van het schrijverschap van Van Weelden krijgt aldus gaandeweg gestalte in een eigen vocabulaire - noties als ‘looptijd’, ‘schakelkunst’, ‘tegenwoordigheid van geest’, ‘aangesloten zijn’ - en een creatief mengsel van aarzeling en optimisme ten opzichte van de toekomst. Tegelijk gaat het in dit werk vanaf het begin om schrijven als een ‘expeditie’, om het aftasten en verwoorden van ideeën en het scheppen van fantasierijke, in zichzelf besloten werelden van tekst. Daarbij vormt het eigen verleden of het autobiografische slechts een van de ingrediënten en zijn fictie, fantasie en gefictionaliseerde ervaring even relevant. Met terugwerkende kracht herinnert Looptijd bijvoorbeeld aan Oase, waarin het schrijven van de roman de ontwikkeling van het nog ongeboren kind op de voet volgt. Zoals in deze roman het moment van de geboorte niet aan bod komt, zo valt in Looptijd de dood van de ouders buiten het verhaal. Het gaat er, met andere woorden, niet om de grote ervaringen van het leven (dood ouders, geboorte kind) simpelweg te beschrijven of te vertellen, maar om hun effect of mogelijkheden als basis voor literaire kunst te onderzoeken.
In dit verband fungeert de literatuur primair als een specifieke kenvorm. In het titelstuk van Straatsofa merkt Van Weelden op dat afgedankt meubilair - dat men wel in de straten van de grote stad tegenkomt - hem aanspreekt vanwege de vermenging van het intieme en het openbare, het particuliere en het mythische. Het zijn objecten, verhalen waarin de feiten ‘literair’ worden. ‘Als ik iets van de wereld begrijp, dan zo.’ Ditzelfde verklaart ook het veelvuldig teruggrijpen op en verwerken en integreren van literatuur van anderen in zijn essays en verhalen. De literatuur bestaat niet alleen als een historisch en maatschap- | |
| |
pelijk verschijnsel, maar ook nadrukkelijk als een afzonderlijke wereld met eigen wetten, spelregels en mogelijkheden. Tegelijk wordt literatuur zelf als onderdeel van een open universum van tekst opgevat. In het essay ‘De Integralist’ (1997) verwijst Van Weelden naar het ‘verlangen naar integralisme’, wat inhoudt: ‘de verbondenheid koesteren met de duizelingwekkende verscheidenheid die in de traditie van het geschreven woord bestaat, in en buiten de literatuur.’
| |
Stijl / Techniek
Deze literatuuropvatting komt ook tot uitdrukking in de stijl. Door de gerichtheid op de aftasting en de omcirkeling van die mogelijkheden zijn conventionele verhaalaspecten soms minimaal uitgewerkt. Het gaat niet primair om het bieden van een geraffineerd plot, subtiele beschrijvingen, sprankelende dialogen of een overtuigende psychologische ontwikkeling van personages. De verhalen bezitten een losse, open vertelstijl, die wel overkomt als onzorgvuldig of slordig, maar ook als levendig en spontaan. Ondanks de soms abstracte onderwerpen is het taalgebruik informeel en lichtvoetig. Als gevolg van het associatieve karakter van verhaal- en betoogtrant zijn er doorgaans bovendien veel toon- en ritmewisselingen. Deze aspecten onderstrepen dat het gaat om ‘gemaakte’ taal, om teksten waarvan vorm en inhoud zo veel mogelijk aan een aparte logica worden onderworpen. De opzet van bundels als Van hier naar hier en Straatsofa heeft bijvoorbeeld eveneens een ludiek, ‘gezocht’ karakter (zoals ook al in de titels tot uitdrukking komt).
| |
Traditie / Verwantschap
Inspiratie voor zijn werk lijkt Van Weelden vooral buiten de Nederlandse literatuur te vinden. Al genoemd zijn de school van de sceptische filosofie en Amerikaanse auteurs als Melville, Stein en Kerouac. De eerste romans van de Canadese schrijver Douglas Coupland, waaronder vooral Generation X (1991), zijn gebaseerd op een verwant artistiek levensgevoel. Uit een artikel over Het leven een gebruiksaanwijzing van de Franse auteur Georges Perec blijkt Van Weeldens bewondering voor de ‘speelse tekstmachinerie’ en de ‘geestelijke vrijheid’ van deze gids-roman, die hij een ‘eerbetoon aan het plezier’ noemt (zie Straatsofa). Binnen de hedendaagse Nederlandse literatuur deelt Van Weelden een voorkeur voor het picareske en nonchalante met schrijvers van de Generatie Nix. Veel werk van Gerrit Krol en
| |
| |
Charlotte Mutsaers gaat uit van een vergelijkbare speelse, essayistische benadering van literatuur. Een verwant no future-generatiebesef is terug te vinden in het werk van Nanne Tepper.
| |
Publieke belangsteling
De boeken van Van Weelden zijn tot nu toe hoogstens één of twee keer herdrukt, maar ze bereikten geen van alle een grote oplage - daarvoor zijn ze te eigenzinnig of te weinig gericht op de verleiding van de lezer door middel van conventionele kunstgrepen. Alleen Looptijd heeft aanzienlijk meer lezers gevonden en werd binnen twee jaar zes keer herdrukt, mogelijk mede doordat het ook op de sportpagina van een landelijk dagblad onder de aandacht werd gebracht. Het is in dit verband niet verwonderlijk dat de auteur in Tempo! (2007) opnieuw getuigt van zijn belangstelling voor het hardlopen. Naast beschouwingen over tal van concrete aspecten van deze bezigheid (zoals het belang van de schoen) wordt in deze bundel vooral de esthetiek van de vloeiende loopbeweging nader uitgewerkt.
| |
Thematiek
In Het middel (2007) komen veel vertrouwde ingrediënten uit de eerdere romans terug. Dit betreft niet alleen de aandacht voor media, toekomst, utopie en het zoeken naar een individuele levensfilosofie, maar ook op de pseudo-mimetische vertelstijl van deze dystopische roman. Een nieuw en meer actueel element is de aandacht voor culturele identiteit: de hoofdpersoon Victor Tamboelie heeft Nederlands/Marokkaanse ouders en hij beweegt zich in een fictioneel Nederland dat op vergelijkbare wijze is uitvergroot als de wereld in Cees Nootebooms In Nederland (1984). In deze halfwerkelijke ruimte gaat Tamboelie op zoek naar een medicijn voor zijn ongewone ziekte en komt hij terecht in allerlei bizarre situaties rond terreur en een sekteachtige organisatie. De boodschap van de roman is dat ons leven wordt geregeerd door onzekerheden: niemand heeft zelfinzicht, onze kennis is altijd gebrekkig en er komt nooit een einde ‘aan wat mensen nog niet weten’. Maar het besef van die leegte, onzekerheid en onvolkomenheid vormt juist de basis voor het ‘kleine beetje vrijheid, naastenliefde, billijkheid en geluk dat er kan zijn’.
| |
Kritiek
Vooral de eerste romans van Van Weelden hebben opmerkelijk veel krediet van critici gekregen. Ze zijn geprezen om hun oorspronkelijkheid en intellectuele gehalte, en gekarakteriseerd als
| |
| |
prikkelend, geanimeerd, onderhoudend en geestig. Al bestaat er tegelijk eenstemmigheid over de stilistische en verhaaltechnische tekortkomingen, de meeste critici nemen dit op de koop toe. Orville vormt vooralsnog een cesuur in de kritische belangstelling. De verschijning van deze roman ging gepaard met bijzonder veel aandacht in de pers, zoals blijkt uit uitgebreide interviews met de auteur en de vele en soms relatief lange en gedegen besprekingen. De beoordeling was evenwel aanzienlijk minder gunstig, vooral omdat de ontnuchteringsplot niet zou stroken met de montere vertelstijl. In dit boek is de onbevangenheid, schrijft Hans Goedkoop, verworden tot ‘een evangelie van de onbevangenheid’. Het werk heeft hierna minder en ook minder betrokken aandacht van recensenten weten te genereren, al geeft bijvoorbeeld Arnold Heumakers ook in zijn latere besprekingen blijk van zijn aanhoudende sympathie voor de experimentele literaire inzet ervan.
| |
Thematiek
Die inzet spreekt tot de verbeelding omdat het daarbij iedere keer opnieuw gaat om - net als voor Oorman uit Oase - een mouw te passen aan het menselijk bestaan. Het schrijverschap van Dirk van Weelden draait niet om herhaling van zetten, maar om het vinden van een steeds ander samenspel tussen een persoonlijk getinte intellectuele belangstelling en een fantasierijke tekst als literair antwoord daarop. Hoewel het cultiveren van onbevangenheid ook in het meer recente werk een factor van belang blijft, is er meer aandacht voor iets als bezielde reflectie, als natuurlijke pendant van tegenwoordigheid van geest. In dit verband merkt de ik-figuur van Looptijd op dat hij ‘lang en geduldig’ wil kijken naar de ‘gesloten pracht die de wereld is’. Waarom? Omdat zonder menselijke inspanning, hoe ambigu en voor velerlei interpretatie vatbaar ook, die ‘pracht’ anders ‘gesloten en betekenisloos’ zou blijven.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Dirk van Weelden en Martin Bril, Arbeidsvitaminen. Het ABC van Bril & Van Weelden. Amsterdam 1987, De Bezige Bij, EB. (2e druk: 1991, Bezige Bij pocket 83; 3e druk: 1999, Ooievaar pocket) |
Dirk van Weelden, Tegenwoordigheid van geest. Amsterdam 1989, De Bezige Bij, R. (2e druk: 1994, Bezige Bij Jubileumpocket) |
Dirk van Weelden en Martin Bril, Piano & gitaar. De vooruitgang volgens Bril & Van Weelden. Amsterdam 1990, De Bezige Bij, R. |
Dirk van Weelden en Martin Bril, Terugwerkende kracht. Een leesgeschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Amsterdam 1991, De Bezige Bij, Bl. |
Dirk van Weelden, Mobilhome. Amsterdam 1991, De Bezige Bij, R. (licentieuitgave: Vianen 1992, ECI) |
Dirk van Weelden en Martin Bril, Home sweet home. Bril & Van Weelden onderweg naar een nieuwe eeuw [Fragment]. Amsterdam 1992, De Bezige Bij, V. |
Dirk van Weelden, Antonius Servadac. Amsterdam 1994, De Bezige Bij, N. |
Dirk van Weelden, Pyrrho reist naar Athene. Amsterdam 1994, De Bezige Bij, T. |
Dirk van Weelden, Oase. Amsterdam 1994, De Bezige Bij, R. (2e druk: 1997 Meulenhoff; licentieuitgave: Den Haag 1996, XL) |
Dirk van Weelden, De Integralist. In: De Revisor, jrg. 27, nr. 5/6, 1997, pp. 131-136, E. |
Dirk van Weelden, Orville. Amsterdam 1997, Meulenhoff-editie 1629, R. (licentieuitgave: Den Haag 1999, XL; 3e druk: Amsterdam 2006, Eldorado) |
Dirk van Weelden, Van hier naar hier. Amsterdam 1999, Meulenhoff, Meulenhoff-editie 1689, EB. |
Dirk van Weelden, Het refrein. Amsterdam 2000, Meulenhoff, Meulenhoff-editie 1834, N. |
Dirk van Weelden, Opzien tegen de toekomst. In: Vrij Nederland, 15-6-2002, C. |
Dirk van Weelden, Looptijd. Amsterdam 2003, Augustus, R. (7e druk: 2005, Pandora-pocket) |
Dirk van Weelden, Straatsofa. Essays en verhalen. Amsterdam 2005, Augustus, EB. |
Dirk van Weelden, Tempo! Amsterdam 2007, Augustus, EB. |
Dirk van Weelden, Het middel. Amsterdam 2007, Augustus, R. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Rogier Proper, ‘De verhalen liggen op straat, je krijgt er alleen zere voeten van’. In: Vrij Nederland, 12-12-1987. (interview over Arbeidsvitaminen) |
Arnold Heumakers, ‘Het is maar wat een gek ervoor geeft’. In: de Volkskrant, 18-12-1987. (over Arbeidsvitaminen) |
Marjoleine de Vos, Vastberaden verwondering. In: NRC Handelsblad, 18-12-1987. (over Arbeidsvitaminen) |
Koos Hageraats, Een demonstratie van overbodigheid. In: De Tijd, 15-1-1988. (over Arbeidsvitaminen) |
Cyrille Offermans, Het spleetje van Rob de Nijs. In: De Groene Amsterdammer, 3-2-1988. (over Arbeidsvitaminen) |
Wim Vogel, Een nieuwe Hollandse Spectator. In: Vrij Nederland, 6-2-1988. (over Arbeidsvitaminen) |
Janet Luis, Leven als een basketballer. In: NRC Handelsblad, 17-11-1989. (over Tegenwoordigheid van geest) |
André Mathijsse, De charme van de overmoed. In: Haagsche Courant, 1-12-1989. (over Tegenwoordigheid van geest) |
Jaap Goedegebuure, Is het literaire engagement definitief verdwenen nu de grijze Revisor-generatie plaats gemaakt heeft voor een rebellenclub? In: Haagse Post, 2-12-1989. (over Tegenwoordigheid van geest) |
Alfred Kossmann, In de harde schoolbank. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 2-12-1989. (over Tegenwoordigheid van geest) |
Gertjan van Schoonhoven, Een odyssee om een ethiek te vinden. In: Nieuwsblad van het Noorden, 22-12-1989. (over Tegenwoordigheid van geest) |
T. van Deel, De kunst van het tegenwoordig zijn. In: Trouw, 4-1-1990. |
Robert Anker, Dubbelloopsparadox van het schrijverschap. In: Het Parool, 6-1-1990. (over Tegenwoordigheid van geest) |
Carel Peeters, Een wonder van eigen makelij. In: Vrij Nederland, 20-1-1990. (over Tegenwoordigheid van geest) |
Arjan Peters, ‘Ik houd een grote uitverkoop van twaalf jaar gedachtegoed’. In: Vrij Nederland, 10-2-1990. (interview over Tegenwoordigheid van geest) |
Janet Luis, Tijd vullen en rekken. In: NRC Handelsblad, 6-4-1990. (over Piano & Gitaar) |
T. van Deel, Ode aan de kunst van het uitstel. In: Trouw, 26-4-1990. (over Piano & Gitaar) |
Doeschka Meijsing, Lucht verkopen. In: Elsevier, 5-5-1990. (over Piano & Gitaar) |
Jessica Durlacher, Meesters in de luchtverkoop. In: de Volkskrant, 11-5-1990. (over Piano & Gitaar) |
Koos Hageraats, Handel in illusies. In: De Tijd, 18-5-1990. (over Piano & Gitaar) |
Frank Hellemans, Timebroken in de Lage Landen. In: Knack, 6-6-1990. (over Piano & Gitaar) |
Yves van Kempen, Bouvard en Pécuchet in het World Trade Center. In: De Groene Amsterdammer, 31-10-1990. (over Arbeidsvitaminen, Tegenwoordigheid van geest en Piano & Gitaar) |
Jan Blokker, Leren poepen op een potje. In: de Volkskrant, 6-4-1991. (over Terugwerkende kracht) |
Peter van Brummelen, Wat voor beeld heeft iemand van de Tweede Wereldoorlog die te jong is om hem te hebben meegemaakt? In: Het Parool, 6-4-1991. (interview over Terugwerkende kracht) |
T. van Deel, De kunst om stilzittend in beweging te blijven. In: Trouw, 12-12-1991. (over Mobilhome) |
Arnold Heumakers, De plek waar men niet voelt. In: de Volkskrant, 13-12-1991. (over Mobilhome) |
Janet Luis, Wat denkt een man die vier levens leidt? In: NRC Handelsblad, 20-12-1991. (over Mobilhome) |
Carel Peeters, Een nomade onderweg op zijn filosofische machine. In: Vrij Nederland, 21-12-1991. (over Mobilhome) |
Jaap Goedegebuure, Nomade in de Global Village. In: HP/De Tijd, 3-1-1992. (over Mobilhome) |
| |
| |
Robert Anker, De prins van Sealand wordt werkelijkheid In: Het Parool, 8-2-1992. (over Mobilhome) |
Gerrit Jan Zwier, Een mentale plattegrond. In: Leeuwarder Courant, 28-2-1992. (over Mobilhome) |
Sarah Verroen, Broer en zus in het land der letteren. In: De Groene Amsterdammer, 18-3-1992. (over Tegenwoordigheid van geest en Mobilhome) |
Koen Vergeer, Een thuis maar dan mobiel. In: De Morgen, 3-4-1992. |
Karel Osstyn, Introverte reis. In: De Standaard, 1-8-1992. (over Mobilhome) |
Annemiek Neefjes, Tussen de stoeptegels. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 139, nr. 5, 1994, pp. 640-647. (interview over Tegenwoordigheid van geest en Mobilhome) |
Joris Gerits, Servadac of Cadavres? In: De Morgen, 25-11-1994. |
Michel Maas, Schrijven is een verslaving met bedenkelijke gevolgen. In: de Volkskrant, 9-12-1994. (interview over Antonius Servadac en Oase) |
T. van Deel, Altijd loert het gevaar van vergiftiging, van langzame overdosering. In: Trouw, 23-12-1994. (over Oase) |
Arnold Heumakers, Kom op met die koter! In: de Volkskrant, 23-12-1994. (over Oase) |
Marc Reugebrink, Tussen zwaartekracht en zweven. In: Nieuwsblad van het Noorden, 23-12-1994. (over Oase en Antonius Servadac) |
Xandra Schutte, De ruis van de wereld. In: De Groene Amsterdammer, 4-1-1995. (over Oase) |
Johan Diepstraten, Novelle en roman van Dirk van Weelden. Verslaafd aan literatuur. In: De Stem, 6-1-1995. (over Oase en Antonius Servadac) |
Hans den Hartog Jager, Wachten op een kleine trotse bloterik. In: NRC Handelsblad, 6-1-1995. (over Oase) |
Alfred Kossmann, Er is hoop voor de ongeborene. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 6-1-1995. (over Oase) |
Carel Peeters, Het leven is een ongewis avontuur. In: Vrij Nederland, 14-1-1995. (over Oase) |
Robert Anker, Brieven aan een ongeboren zoon. De kantlijnvirtuoos. In: Het Parool, 20-1-1995. (over Antonius Servadac en Oase) |
Theo Hakkert, Yorick Oorman uit Dirk van Weelden's ‘Oase’ deelt ledigheid met figuren Generatie Nix. In: Dagblad Tubantia, 20-1-1995. |
Doeschka Meijsing, De ernst van een flierefluiter. In: Elsevier, 28-1-1995. (over Oase) |
Joris Gerits, Vruchtwacht lopen in de woestijn. In: De Morgen, 17-2-1995. (over Oase) |
Karel Osstyn, Thuiskomst van een dolende ridder. Dirk van Weeldens brieven aan een ongeboren ik. In: De Standaard, 23-2-1995. (over Oase) |
Sander Pleij, ‘Ik ben een integralist’. In: De Groene Amsterdammer, 8-10-1997. (interview over Orville) |
Arjan Peters, Het water zakt als je staat. Langzaam keert de missie van Orville zich tegen hem. In: de Volkskrant, 17-10-1997. |
Robert Anker, Utopie in Frankrijk. In: Het Parool, 24-10-1997. (over Orville) |
Jaap Goedegebuure, De kunst van de melange. In: HP/De Tijd, 24-10-1997. (over Orville) |
Hans Goedkoop, Onze radeloos bewuste tijd. Dirk van Weelden in de fuik van zijn onbevangenheid. In: NRC Handelsblad, 24-10-1997. (over Orville) |
Doeschka Meijsing, Infowoestijn. In: Elsevier, 1-11-1997. (over Orville) |
T. van Deel, Noise is, net als ruis, in de opvatting van Orville een positief begrip. In: Trouw, 7-11-1997. |
Marc Reugebrink, aan de werkelijkheid valt niet te ontsnappen. In: Nieuwsblad van het Noorden, 7-11-1997. (over Orville) |
Aleid Truijens, Slachtofferschap legt alles lam. In: de Volkskrant, 7-11-1997. (interview over Orville) |
Carel Peeters, Onbevangen zwaar op de hand. In: Vrij Nederland, 8-11-1997. (over Orville) |
Joris Gerits, Vriendschap die betovert en onttovert. In: De Morgen, 18-12-1997. (over Orville) |
Hans den Hartog Jager, ‘Wat is het stil hier hè!!’ Dirk van Weelden praat de wereld aan elkaar. In: NRC Handelsblad, 16-1-1998.
|
| |
| |
(interview) |
Ton Brouwers, Dirk van Weelden, Tegenwoordigheid van geest. In: Lexicon van literaire werken, aanv. 37, februari 1998, pp. 1-12. (analyse en interpretatie) |
Onno Blom, Dirk van Weelden vindt steeds opnieuw het wiel uit... ‘Weg met de beknelling in de literatuur’. In: Trouw, 4-3-1999. |
Robert Anker, Niet de zoveelste James Dean. In: Het Parool, 5-3-1999. (over Van hier naar hier) |
Arnold Heumakers, De motor aan de praat houden. In: NRC Handelsblad, 5-3-1999. (over Van hier naar hier) |
Arjan Peters, De ingeslikte puls van wat je hoorde. In: de Volkskrant, 19-3-1999. (over Van hier naar hier) |
Hugo Bousset, Wervelingen in stromend water. Over Dirk van Weelden en Javier Marías. In: Hugo Bousset, Bevlogen lichtheid. Amsterdam 1999, pp. 24-34. (over Orville) |
Arnold Heumakers, Liefde van een hufter en een mutsje. In: NRC Handelsblad, 13-10-2000. (over Het refrein) |
Robert Anker, Probeer eens een Bouquet. In: Het Parool, 25-10-2000. (over Het refrein) |
Max Pam, Al jaren veelbelovend. In: HP/De Tijd, 27-10-2000. (over Het refrein) |
Atte Jongstra, Het goede been, en het verkeerde: In: Leeuwarder Courant, 3-11-2000. (over Het refrein) |
Pieter Steinz, Gedachten die op de loop gaan. In: NRC Handelsblad, 5-9-2003. (over Looptijd) |
Judith Jansen, Lichtvoetige rouwverwerking. ‘Autobiografische gedachten’ van amateurhardloper Dirk van Weelden. In: de Volkskrant, 12-9-2003. (over Looptijd) |
Rof Bos, Een vlaggetje in de wind. In: de Volkskrant, 20-9-2003. (interview over Looptijd) |
Jaap Goedegebuure, De moraal van de hardloper. In: De Stem, 10-10-2003. (over Looptijd) |
Atte Jongstra, Dieselen. In: Leeuwarder Courant, 14-11-2003. (over Looptijd) |
Ton Brouwers, Dirk van Weelden, Oase. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 60, november 2003. |
Bas Groes, Hap, De hele winkel in één keer weggeconsumeerd. In: Bas Groes, McLiteratuur. Gesprekken met Nederlandse en Vlaamse auteurs over globalisering. [Rotterdam] 2004, pp. 96-105. |
Jaap Goedegebuure, Een symbool van tegendraads leven. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 21-9-2005. (over Straatsofa) |
Annemiek Neefjes, Filosoferen in de wigwam. In: De Standaard, 18-11-2005. (over Straatsofa) |
Arnold Heumakers, Lang leve de onwerkelijkheid! In: NRC Handelsblad, 25-11-2005. (over Straatsofa) |
Aleid Truijens, Sofa te vondeling gelegd. In: de Volkskrant, 3-2-2006. (over Straatsofa) |
Arjen Fortuin, De plant die ons moet binden. In: NRC Handelsblad, 5-10-2007. (over Het middel) |
Bas Belleman, Utopisten stinken naar kattenpis. In: Trouw, 6-10-2007. (over Het middel) |
108 Kritisch lit. lex.
februari 2008
|
|