| |
| |
| |
Marcel Wauters
door Jos Joosten
1. Biografie
Op 9 oktober 1921 werd Marcel Wauters in Aalst geboren als zoon van een beambte bij de Belgische Spoorwegen. In 1939 haalde hij zijn einddiploma Atheneum, vervolgens volgde hij een jaar Normaalschool te Gent. Hij werkte vanaf 1940 in overheidsdienst: eerst op het Ministerie van Economische Zaken en uiteindelijk bij de Dienst voor Statistieken in Brussel, de stad waar hij in 1947 zelf ook is gaan wonen. Marcel Wauters is gescheiden en leeft samen met zijn zoon in een in 1960 voor hem door dichter/architect Albert Bontridder ontworpen woning. In 1981 ging hij met vervroegd pensioen.
Zijn letterkundige carrière begon direct na de oorlog met enkele kleine artikelen over culturele onderwerpen in Front, het periodiek van de verzetsbeweging Onafhankelijkheidsfront. Door bemiddeling van zijn vriend en stadgenoot Louis Paul Boon werd Wauters in 1949 redacteur van Tijd en Mens ‘tijdschrift voor de nieuwe generatie’, het blad van de Vlaamse experimentelen. Hij bleef dat tot aan de opheffing in 1955.
In 1963 kreeg Marcel Wauters voor het manuscript van zijn vier jaar later gepubliceerde Nota's voor eenportret/Wit tegenbericht de Dirk Martensprijs van de stad Aalst. In 1975 werd hij bestuurslid van het Vlaamse PEN-centrum, waarvan hij van 1982 tot 1987 voorzitter was.
Onder de vele tijdschriften waarin hij publiceerde zijn het experimentele Taptoe, Nieuw Vlaams Tijdschrift, Podium en vooral Tijd en Mens de belangrijkste. Tot slot moeten de kritische bijdragen die hij in de jaren vijftig schreef voor het socialistische dagblad Vooruit nog vermeld worden.
| |
| |
In de loop van de jaren zestig begon Wauters zich te ontplooien als tekenaar. Vanaf 1971 publiceerde hij tekeningbundels met teksten van, onder meer, Gust Gils en Albert Bontridder. De laatste tijd houdt hij zich vooral bezig met het ontwerpen en maken van collages.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Ondanks het sterk experimentele en soms ontoegankelijke karakter van veel teksten van Marcel Wauters, is de primaire typering die op alle werk van hem van toepassing is ‘realistisch’. Wauters geeft in feite niets anders weer dan wat hij waarneemt en de bespiegelingen waartoe zijn waarnemingen aanleiding geven. De in zijn visie wankele verhouding tussen de ‘echte’ en de literaire werkelijkheid geeft het eigen karakter aan dit oeuvre en speelt er permanent een rol in. Het is een thematiek die al blijkt in zijn debuut Er is geen begin en geen einde. Dat bevat de rechtstreekse weergave van indrukken, opgedaan in een stadse omgeving, zoals Aalst, maar vooral Brussel, De bundel was een uitgave in de bescheiden reeks van eigen publikaties van het tijdschrift Tijd en Mens en verscheen in 1950.
| |
Verwantschap
Al eerder, tijdens de oorlog, was Wauters in zijn woonplaats Aalst bevriend geraakt met Louis Paul Boon. De invloed van deze schrijver op het vroege werk is op meerdere gebieden aanwijsbaar. Net als dat van Boon richt het oog van Wauters zich voornamelijk op de minder bedeelden, de arme stumperde, de bedelaars op straat in de grote stad. Toch uit de geëngageerdheid zich in eerste instantie enkel in het waarnemen van de schrijnende werkelijkheid op straat. Slechts een enkele keer blijkt een meer uitgesproken maatschappelijke plaatsbepaling, maar meestal staat hij erbij en kijkt ernaar, zonder commentaar. Kijken, zien en de precieze weergave van het beschouwde vormen het belangrijkste motief in deze verzen. Ook in praktische zin had Boon met Wauters' debuut te maken. Voor de uitgave had Boon als omslagtekening een gouache gemaakt en tevens schreef hij een inleiding; beide werden uiteindelijk niet bij de bundel gepubliceerd. De inleiding verwerkte Boon tot een hoofdstukje in De Kapellekensbaan.
| |
Thematiek
De titel van Wauters' debuutbundel was de eindregel van een willekeurig gedicht. Maar hij betekent meer: Er is geen begin en geen einde bevat elementen die al tekenend zijn voor het hele verdere literaire werk, zoals het beeld van de eeuwige beweging, zonder begin en einde en vooral ook de tegenstelling. In Wauters' gehele oeuvre blijkt zijn liefde voor het fenomeen
| |
| |
tegenstelling, èn voor de manier waarop dit fenomeen - tijdelijk - opgeheven kan worden: de paradox. In zijn essay ‘Het testament van Socrates’ omschrijft hij de paradox als ‘...een poging om in één enkele beweging, in één cirkelende geestesvlucht zowel het neen als het ja in de beschouwing op te nemen’. Deze gedachte komt bijvoorbeeld naar buiten in het volgende aforisme uit Als de nachtegaal toeslaat:. ‘Verlangen van het water: ijs te worden om te kunnen smelten’. Zowel de tegenstelling (ijs tegenover water) of misschien zelfs paradox, als ook de cyclische beweging zijn eenvoudig te vinden. De paradox blijft voortdurend in het werk terugkeren, zoals in de dubbele titel van de in 1967 verschenen bundel Nota's voor een portret/Wit tegenbericht, een bundel die in verschillende opzichten een centrale positie inneemt in Wauters' oeuvre. Twee tegengestelde polen in het werk tot dan toe komen hierin samen. De Nota 's beginnen steeds met de woorden ‘hij die’ en geven op die manier langzaam, beeld voor beeld, de contouren van een mens, een portret vol van de tegenstellingen van het innerlijk leven. (Een procédé waarop de dichter overigens ook in Haperingen (1981) zal teruggrijpen.) Daar tegenover staat de inhoud van het tweede gedeelte, Wit tegenbericht, waarin de tendens meer naar het vroege werk met de uiterlijke waarnemingen neigt, hoewel die een gecompliceerder karakter hebben gekregen.
| |
Techniek
Desondanks is bewust nagestreefde eenvoud het voornaamste kenmerk van Wauters' woordgebruik en stijl. Hij gebruikt nauwelijks metaforen, de gedichten zijn eigenlijk metaforen op zichzelf. Over zijn techniek in met name Er is geen begin en geen einde deed Louis Paul Boon de merkwaardige waarneming dat Wauters in feite een getrouwe schriftelijke navolger is van
de experimentele schilderkunst, al wijst zijn toelichting eerder op een relatie met het kubisme. Boon constateerde dat ieder gedicht een sterk beeldende weergave heeft door de vlakverdeling, de bewegingen erin en de nadruk op de visuele waarnemingen. In zijn artikel ‘Het geval Wauters’ schrijft hij: ‘Wauters [heeft] met deze kleine bundel, het expressionistisch gedicht doen ophouden vrij vers te zijn. Zijn gedicht, dat niet langer meer een zang, maar een planimetrische figuur is, heeft het zogezegde vrije vers zijn vrijheid ontnomen... het heeft het ver- | |
| |
bonden aan een strenge vlakverdeling, een welbepaalde lijnconstructie, en een harmonie van het beeld.’ Boon ontwikkelt zijn betoog vanuit de volgende regels uit Er is geen begin en geen einde:
het bestaande is een plat vlak
Hij ziet in deze ontkenning van de driedimensionaliteit en de afwijzing van het perspectief als gezichtsbedrog verwantschappen met het werk van moderne beeldende kunstenaars als Braque, Matisse en Picasso.
| |
Ontwikkeling
Hoewel de grens tussen poëzie en proza bij hem nooit helemaal scherp te trekken valt, ontwikkelt Wauters zich in zijn tweede bundel, Apoteek (1958), duidelijker naar het proza dat hij later zou publiceren. Voor het eerst wisselen de gedichten en korte stukjes in prozavorm elkaar zonder afscheiding af. Het absurde en het surrealistische beginnen duidelijk een grotere rol te spelen. Ook publiceert Wauters nu enkele gedichten in het Frans: de neerslag van zijn Brusselse woon- en werkomgeving. De realiteit blijft, zoals in het debuut, het belangrijkst, maar de eigen invulling ervan wordt duidelijker: er komt in zijn visie op de werkelijkheid een vervreemdend element Het experimentele is dan ook in eerste instantie inhoudelijk, van vormexperimenten is eigenlijk nog geen sprake.
Inspiratiebron is overigens niet meer alleen de bestaande werkelijkheid. Wauters gebruikt nu ook een fabel van Lafontaine of het verhaal over het ei van Columbus als aanleiding tot een vrije gedachtenvlucht.
| |
Traditie
Gaston Burssens, wiens invloed op Wauters door sommigen ook geconstateerd was, schreef in de vorm van twee brieven een inleiding op deze bundel. Hij ontkende daarin juist Wauters' status als experimenteel, en zag zijn werk vooral dicht bij de expressionisten staan.
| |
Thematiek
Wauters' ontwikkeling zet zich voort in Anker en Zon (1960), een titel die ontleend is aan een verboden volks Aalster dobbelspel. Deze titel is enerzijds illustratief voor het karakter van de
| |
| |
poëzie van Wauters, die duidelijk haar wortels vindt bij de uitingen die onder het volk, of zelfs enigszins aan de zelfkant, te horen zijn. In die uitlatingen herkent de dichter een grote poëtische authenticiteit. De titel verwijst ook naar de gok die het experiment, opgevat in zijn meest letterlijke betekenis, voor de dichter is. In de eerste twee afdelingen van de bundel wordt tenslotte verwezen naar het bedoelde dobbelspel zèlf: ze heten respectievelijk ‘Inzet - de opgooi’ en ‘Opgooi - de inzet’. Beide afdelingen staan voor het overgrote deel in prozavorm.
| |
Verwantschap
Vervreemdende effecten zijn in Anker en Zon veelvuldig toegepast. Niet voor niets maakt de lezer in dit boekje kennis met meneer K., die vaker bij Wauters terugkeert. De naam van dat personage verwijst zeker naar Franz Kafka, maar ook is er verwantschap met Brechts Geschichten von Herr Keuner, waarin in eerste instantie ook alleen van Herr K. sprake was, en dat zijn zeggingskracht ontleent aan de zeer eenvoudige vertelvorm en de exemplarische opbouw van de korte verhaaltjes.
| |
Stijl
Zoals eerder aangegeven is het onderscheid tussen poëzie en proza moeilijk te trekken in het werk van Marcel Wauters; men spreekt dan ook wel van ‘paraproza’. Toch moet het in 1969 gepubliceerde Als de nachtegaal toeslaat overwegend beschouwd worden als prozawerk, al blijft de poëtische onderlaag niettemin voortdurend present. Het boek bestaat uit schetsen en aforismen, maar bevat ook een paar ‘echte’ korte tot uiterst korte verhalen. Prominent blijft de heel eigen visie op de werkelijkheid aanwezig: een baas die vanuit het hondehok zijn erf bewaakt, of een ei dat kubusvormig is. Het zijn mogelijkheden in Wauters' soms zeer absurdistische verbeeldingswereld. Een typisch voorbeeld geeft het volgende zeer korte verhaal: ‘het kind werd netjes gewassen maar het wil opnieuw op straat gaan spelen en rent de deur uit. Als je besmeurd terugkomt snijd ik je hoofd af, roept de vader nog vooraleer het verdwijnt. Later komt het terug binnen, lachend en vuil, loopt tevreden op zijn vader toe die een mes neemt en het traag onthoofdt (die het mes neerlegt waarmee hij aardappelen zat te schillen en hartstochtelijk de kleverige wangen zoent).’
| |
Techniek
Hipoteek (1962) is het enige werk van Wauters dat uitsluitend in prozavorm geschreven is, zij het ook weer sterk experimen- | |
| |
teel proza. Delen ervan werden in 1952 en 1955 al in Tijd en Mens gepubliceerd. Zo paste Wauters in Vlaanderen al eerder dan bijvoorbeeld Ivo Michiels het experiment toe op prozateksten. Door de volle laag van commentaar van de ik-figuur lijkt Hipoteek op het eerste gezicht volkomen tegengesteld aan zijn commentaarloze vroege poëzie: juist iedere handeling en indruk raken vervreemd van de werkelijkheid. Echter, ook hier wordt in feite op de meest ‘realistische’ manier de innerlijke gedachtenstroom van een mens weergegeven. In werkelijkheid heeft die immers alleen logische samenhang voor de persoon zelf die denkt, terwijl hij letterlijk weergegeven permanent associatief en voor een buitenstaander moeilijk te volgen is. Hipoteek is één doorlopende innerlijke monoloog, waarbij door de schrijver geen bewuste poging is gedaan het voor de niet-ingewijde begrijpelijk te maken. Het lijkt of de woorden rechtstreeks op papier zijn gezet; de afwijking ten opzichte van de voorpublikaties wijst echter op het tegendeel.
Het concrete verhaalverloop is moeilijk samen te vatten, maar je kunt Hipoteek karakteriseren als de treurzang om een gestorven geliefde, Ingetje genaamd. Daarnaast krijgt de lezer ook indrukken van jeugdherinneringen en doodsvisioenen van de ik-figuur.
| |
Stijl
Opvallend is hier de stijl van rechtstreeks weergegeven, niet Stijl onderling samenhangende, associatieve invallen en vooral van losstaande woorden, die een zeer pregnant karakter krijgen tussen de volledige zinnen. Dit versterkt het vervreemdend effect van de tekst.
Hoewel in het boek zèlf de zin van het naar buiten brengen van de gevoelens over het gestorven Ingetje betwijfeld wordt, gebeurt dat weergeven natuurlijk tóch. Dat is paradoxaal, maar het verklaart meteen veel. Het voert rechtstreeks naar de titel Hipoteek, die verband houdt met een schuldgevoel ten aanzien van het dode Ingetje. Met de titel zal Wauters ongetwijfeld een klankverwijzing hebben willen maken naar zijn voorgaande Apoteek, maar hypotheek is vooral een synoniem van schuld. Het verhaal als geheel wordt zo de uitwerking van - opnieuw - een tegenstelling: de schuld tegenover de inlossing ervan.
| |
| |
| |
Ontwikkeling
Visie op de wereld
In de laatste grote bundel van Wauters, Vergeeld dossier, komen de eerder uitgezette lijnen allemaal samen: realistische waarnemingen op een eigen wijze verwoord, beschouwingen op het menselijk bestaan en een aantal verzen in het Frans. Het is een verzameling gedichten die in de loop van een tamelijk lange periode is ontstaan. Vaak zijn het weergaven van een krantebericht of toevallig opgevangen gesprekken. Maar ook de ontwikkeling die zich vertoonde sinds Er is geen begin en geen einde zet zich verder door. De visie is meer expliciet geworden, hoewel je eigenlijk moeilijk een visie ‘uit’ het werk van Wauters kunt halen. De visie is het totaal van het werk: met zijn ontregeling van de taal, en met zijn experimenten met èn zijn afwijkende invalshoeken op wat mogelijk is in de werkelijkheid. Het is in zijn geheel een verweer tegen het banale, tegen een realiteit die niet méér zou zijn dan wat zij is. Wauters' werk is ook een protest tegen een mensbeeld dat zichzelf te serieus neemt. Dat heeft de logische doch meteen enigszins paradoxale consequentie dat de dichter zichzelf ook niet absoluut serieus neemt. De rode draad door dit werk is dat Wauters veertig jaar lang stelselmatig elk houvast dat zowel literatuur als werkelijkheid lijkt te bieden, probeert ongedaan te maken.
| |
Relatie leven/werk
In Wauters' werk komen voortdurend gebeurtenissen uit het eigen leven terug. Dat blijkt onder meer uit het feit dat hij gebeurtenissen en dialogen die afkomstig zijn uit een Franstalige omgeving, van kantoor of van straat in Brussel, ook in die taal in gedichten weergeeft. Zijn eigen werkomgeving en het vervreemdende kantoorwerk op het ministerie zijn te herkennen als decor van verhalen en verzen. Daarbij blijkt soms een zekere verwantschap met gelijksoortige verhalen van zijn collega, zowel als schrijver als op kantoor, Maurice D'Haese. Soms geeft Wauters in zijn gedichten aan van wie zinswendingen afkomstig zijn. De namen uit zijn directe vriendenkring keren zo letterlijk terug in de poëzie.
| |
Traditie / Verwantschap
Naast de aanvankelijke verwantschap van Wauters' werk met Louis Paul Boon moet die met Paul van Ostaijen en Gaston Burssens genoemd worden. In het eigen taalgebied zijn verder overeenkomsten te constateren met andere schrijvers rond Tijd en Mens, met name Ben Cami en de zojuist genoemde
| |
| |
Maurice D'Haese. Een opvallend verschil met die generatiegenoten is dat in Wauters' werk de Tweede Wereldoorlog geen enkele zichtbare rol speelt. Dit terwijl de ontsporing van het geregelde leven en de vraag naar de zin van het bestaan in zijn werk net zo duidelijk voorkomt als bij hen. Werk van Wauters verscheen, samen met dat van deze en andere generatiegenoten, in ieder geval in de drie verschillende edities van de bloemlezing voor ‘jonge experimentele poëzie in Vlaanderen’ Waar is de eerste morgen?
Verwantschap is er ook met enkele vooroorlogse Franstalige schrijvers, in het bijzonder rond het surrealisme en dadaïsme: Pierre Reverdy en Max Jacob, over wie Wauters schreef en van wie hij werk vertaalde. Met name van Le cornet à dés van Jacob, inspiratiebron van meer experimentele literatuur, zijn duidelijk de sporen terug te vinden, ook al door de vervaging van de grens tussen proza of poëzie in dat werk. Hoewel enige verwantschap wel aanwijsbaar is, is het realisme van Wauters complexer dan de directe onbewerkte werkelijkheid van de ready-mades van Barbarber. Bij elkaar zijn deze invloeden niet meer dan wat losse sporen. Marcel Wauters neemt met recht zijn geheel eigen plaats in, zeker in de Nederlandstalige literatuur.
| |
Kritiek
Martin Mooij sprak in 1970, naar aanleiding van Als de nachtegaal toeslaat, over Wauters als ‘auteur voor fijnproevers’, en die typering lijkt gepast. Een soortgelijke karakteristiek komt trouwens regelmatig terug in de besprekingen. Er is een klein groepje bewonderaars, voornamelijk in Vlaanderen, dat zich steeds positief uitlaat over het zeer eigen en eigenzinnige karakter van Wauters' werk. Tot brede weerklank op dit aparte oeuvre is het niettemin nooit gekomen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Marcel Wauters, Er is geen begin en geen einde, z.p. [Brussel] z.j. (1950), z.u. [Tijd en Mens] GB. |
Marcel Wauters, Paul van Ostaijen's Het eerste boek van Schmoll In: Tijd en Mens, jrg 4, nr. 1, december 1953, pp. 8-12, E. |
Marcel Wauters, Apoteek. Antwerpen 1958, De Sikkel, GB. |
Marcel Wauters, Anker en Zon. Antwerpen 1960, Ontwikkeling, N.V.T. reeks, GB/VB. |
Marcel Wauters, Hipoteek. Antwerpen 1962, Ontwikkeling, N. |
Marcel Wauters, Nota's voor een portret. Wit tegenbericht. Wetteren 1967, GB. |
Marcel Wauters, Als de nachtegaal toeslaat. Antwerpen 1969, De Galge, GB/VB. |
Marcel Wauters, Voor een waterdruppel. Inleiding L.P. Boon. Brussel 1971, Tekeningbundel. |
Marcel Wauters, Vooreen waterdruppel 2. Met 7 gedichten door Gust Gils. Brussel 1972, Tekeningbundel. |
Marcel Wauters, Poetry International 18-21 juni 1974. In: Honest Arts Movement, jrg. 2, nr. 2, oktober 1974, pp. 115-121, G. |
Marcel Wauters, Remy C. van de Kerckhove. Antwerpen 1974, Helios, E. |
Marcel Wauters, Voor een waterdruppel 3. Met gedichten van Albert Bontridder. Brussel 1975, Tekeningbundel. |
Marcel Wauters, Een gril van de natuur. Met gedichten van Willem M. Roggeman. Ertevelde-Antwerpen 1979, Van Hyfte-Dimensie, Tekeningbundel. |
Marcel Wauters, Vergeeld dossier. Amsterdam 1980, De Bezige Bij, GB. |
Marcel Wauters, Het testament van Sokrates. In: De Vlaamse Gids, jrg. 64, nr. 6, november/december 1980, pp. 7-14, E. |
Marcel Wauters, Haperingen. Aalst 1981, GB. |
Marcel Wauters, Ter herdenking naar Jan Walravens toe. In: De Vlaamse Gids, jrg. 69, nr. 3, mei/juni 1985, pp. 3-7, E. |
Marcel Wauters, Max Jacob (1876-1944), Le cornet à dés. In: Eenzijdig gestreken, 21-3-1987, pp. 16-20, E. |
Marcel Wauters, Ter herinnering aan Maurice D'Haese. In: P.E.N.-Tijdingen, nr. 6-7, 3e-4e kwartaal 1987, pp. 45-51, E. |
Marcel Wauters, Pierre Reverdy (1899-1960), Accoucheur de néant. In: Eenzijdig gestreken, 21-12-1987, pp. 6-14, E. |
Marcel Wauters, Meneer en Mevrouw Ledepop. Met gedichten van Albert Bontridder en een inleiding door Roland Jooris. Aalst 1990, Stadsbestuur Aalst, Tekening bundel. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Louis Paul Boon, Het geval Wauters. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 5, 1951, pp. 984-996. (over Er is geen begin en geen einde) |
Boontje [ = LP Boon], De dichter Marcel Wauters. In: Vooruit, 28-9-1951. (over Er is geen begin en geen einde) |
J. [ = Jan van de Weghe], L.P. Boon en de planimetrische poëzie. In: De Meridiaan, jrg. 1, nr. 3, september/oktober 1951, pp. 94-95. (polemische reactie op L.P. Boon, Het geval Wauters) |
Louis Paul Boon, Over Taptoe en De voeten van Chaplin. In: Vooruit, 13-3-1954. |
Piet Thomas, Schimmenspel of nieuwe schepping? Marcel Wauters' Apoteek In: Nieuwe Stemmen, jrg. 14, nr. 4, maart 1958, pp. 174-176. |
Jan Walravens, Vreemde verzen. Een nieuwe bundel van Marcel Wauters. In: Het laatste nieuws, 29-1-1958. (over Apoteek) |
Jan Walravens, Een miniaturist in Vlaanderen. In: Het Laatste Nieuws, 22-8-19. (over Hipoteek) |
A. Bontridder, Marcel Wauters, dichter van het einde en het eindeloze. In: Komma, jrg. 3, nr. 2, 1967, pp. 1-3. (algemene karakteristiek van Wauters' poëzie) |
Willy Varewijck, Marcel Wauters die VOOR vermenigvuldigde met NA. In: Volksgazet, 9-11-1967. (over Nota's voor een portret. Wit tegenbericht) |
Mark Dangin, Nota's voor een portret - Wit tegenbericht. In: Vooruit, 7 december 1967. |
René Gysen, Nota's voor een portret In: Kentering, jrg. 9, nr. 1, januari/februari 1968, pp. 40-41. |
L.P. Boon, De dichter Marcel Wauters. In: L.P. Boon, Geniaal maar met te korte beentjes. Amsterdam 1969, pp. 154-158. (interpretatief artikel over Wauters' werk) |
Martin Mooij, Marcel Wauters, auteur voor fijnproevers. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 7-2-1970. (over Als de nachtegaal toeslaat) |
Jan Mestdagh, Voor dag en dauw op het spraakveld. In: De Rode Vaan, 9-4-1970. (over Als de nachtegaal toeslaat) |
Dimensie, jrg. 1, nr. 3, april 1977. Vriendenalbum voor de Tijd en Mens-dichters Bontridder en Wauters. (met beschouwingen over, en tekeningen en primair werk van Wauters) |
Willem M. Roggeman, De absurde kant van het dagelijks bestaan. In: De nieuwe gazet, 19-4-1980. (over Vergeeld dossier) |
Willem M. Roggeman, Twee gesprekken over L.P. Boon: 1. Marcel Wauters. In: Honest Arts Movement, jrg. 8, nr. 4, 1980, pp. 27-32. (biografisch artikel over de vriendschap tussen Marcel Wauters en L.P. Boon) |
Willem M. Roggeman, Marcel Wauters wordt zestig. In: De nieuwe gazet, 7-10-1981. |
Albert Bontridder, Inleiding tot de poëzie van Marcel Wauters. Aalst 1981. (een uitgebreid interpretatief essay over Wauters' poëzie, uitgegeven ter gelegenheid van een aan de dichter gewijde tentoonstelling in de stad Aalst in 1981) |
Willem M. Roggeman, Marcel Wauters. z.p. [Gent] 1986. (bevat een biografische schets, karakteristiek van het werk van Wauters en een bloemlezing eruit) |
41 Kritisch lit lex.
mei 1991
|
|