| |
| |
| |
Ellen Warmond
door Jan van der Vegt
1. Biografie
Ellen Warmond is het pseudoniem van Pieternella Cornelia van Yperen. Ze werd op 23 september 1930 te Rotterdam geboren, waar ze opgroeide als jongste uit een gezin met vier kinderen. Haar vader was vertegenwoordiger in meubelen. Ze bezocht de HBS in de Hofstedestraat, waar ze in 1946 het diploma HBS-A haalde.
Met de bedoeling van de dans haar beroep te maken, begon ze vanaf haar dertiende jaar balletlessen te volgen. Ze voltooide haar opleiding bij Netty van der Valk en heeft ook in Parijs een vakantiecursus gevolgd bij Olga Préobrajenska, een voormalig soliste van het Russische Ballet, bij wie ook grote sterren in hun vakantie kwamen trainen. Ze heeft een aantal jaren bij het Rotterdams Ballet Ensemble gedanst en omdat dit werk onbezoldigd was, moest ze daarnaast als secretaresse op een handelskantoor werken. Deze combinatie was een zware opgave en om gezondheidsredenen moest ze in 1953 stoppen met het ballet. Haar baan als secretaresse heeft ze tot mei 1955 gehouden, toen ze assistente werd van de hoofdconservator van het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag. Ze werkte onder andere mee aan de redactie van de schrijversprentenboeken. Ze is dit werk blijven doen tot januari 1983.
Als schoolkind schreef Warmond al versjes. Toen ze later moderne poëzie ging lezen, had het werk van Achterberg haar voorliefde. In 1952 had ze voor het eerst succes, toen ze in de Vara-prijsvraag voor jong talent de tweede prijs won en werk van haar werd opgenomen in de bloemlezing De Stijgbeugel (Amsterdam 1954). Ze liet ook gedichten lezen aan Anna Bla- | |
| |
man, die ze op haar beurt voorlegde aan uitgever Bert Bakker, destijds bezig met de oprichting van Maatstaf. In april 1953 debuteerde Ellen Warmond met drie gedichten in het eerste nummer van dat blad. In november 1953 kreeg ze voor Proeftuin, haar eerste bundel, de Reina Prinsen Geerligsprijs, die ze moest delen met Remco Campert. In 1961 werd haar werk opnieuw bekroond, met de poëzieprijs van de Jan Campert-Stichting die ze kreeg voor Warmte, een woonplaats. In 1973 volgde de poëzieprijs van het literair café Arti-shock te Soest; het was de enige keer dat deze prijs werd uitgereikt. Voor haar hele oeuvre kreeg Warmond in 1987 de Anna Bijnsprijs.
Ellen Warmond heeft met gedichten en verhalen vaak meegewerkt aan Maatstaf en werk van haar verscheen ook in De Nieuwe Stem en Gard-Sivik. In 1960 was ze op verzoek van Hans Sleutelaar lid van de redactiegroep van Gard-Sivik. Korte prozastukken publiceerde ze in Mandril en Het Parool. Ze werkte mee aan de rubriek ‘Vrij Spel’ in Vrij Nederland en schreef voor de Haagsche Courant commentaren bij gedichten, die zijn gebundeld in het boekje Voorkeur willekeur (1972).
In 1978 en 1980 maakte ze reizen naar Nepal, Sikkim en andere delen van het Himalaya-gebied.
Ellen Warmond woont sinds 1968 in Den Haag.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Verwantschap
Ellen Warmond is in 1953 niet onopvallend de Nederlandse poëzie binnengekomen. Niet alleen werd haar debuut Proeftuin bekroond met de Reina Prinsen Geerligsprijs - toen een prijs met veel prestige -, bovendien gaf Paul Rodenko haar een plaats in zijn Nieuwe griffels schone leien, de bloemlezing waarin hij in 1954 de Nederlandse avant-gardistische poëzie presenteerde.
In een beschouwing uit 1955 (Tussen de regels) preciseerde Rodenko de plaats die hij Warmond in de literaire situatie van dat moment toedacht. Hij noemde haar werk ‘een “transpositie in het experimentele” van de oude Criteriumpoëzie’. Hij vond dat zij niet, zoals de eigenlijke experimentelen, haar poëtische waarheden won uit het taalmateriaal zelf, maar dat haar toonzetting wel die van de nieuwe poëzie was. Daarom beschouwde hij haar als ‘een van onze belangrijkste moderne dichteressen’.
| |
Thematiek
Uit de vroege poëzie van Ellen Warmond spreken heel sterk gevoelens van gemis en eenzaamheid. Maar dat gaat veel verder dan de af- of aanwezigheid van het klein geluk dat in de poëzie van een voorgaande generatie zo'n belangrijke plaats innam. Wat zij in haar eerste bundel een ‘inoperabel tekort’ noemde, een leven ‘op vreeswater en schadebrood’, is een bestaan dat door een existentiële angst wordt overheerst, waarvoor zij beelden geeft die verschrikking en agressie uitdrukken of de verstoring van communicatie.
Dat het werkelijk om existentiële angst gaat, wordt duidelijk als we zien welke opvallende plaats het begrip tijd in Warmonds poëzie inneemt. In ‘Woonhuis’, een van de verzen waarmee zij in het eerste nummer van Maatstaf debuteerde, wordt de vervreemding van zichzelf, het ‘langzaamaan een ander’ worden, verbeeld in de klokslag die stolt, tijd die als een trage damsteen wegrolt.
In de existentiefilosofie (Heidegger, Sartre) wordt gezegd, dat de ervaring van de tijd ons steeds weer voor het niets plaatst, en de verschrikking daarvan treffen we, zoals bij veel naoorlogse schrijvers, ook in de vroege poëzie van Ellen Warmond aan.
De tijd is een belangrijk thema in Warmonds poëzie geble- | |
| |
ven. In Proeftuin schrijft ze: ‘de uren slaan in onverholen/doodsangst open en dicht’ en in De groeten aan andersdenkenden (1970) geeft ze voor het vernietigende aspect van de tijd het beeld van de grommende maag, de wolf voor wie het ik een ‘slordig maal’ is.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Maar in diezelfde bundel blijkt dat haar houding tegenover begrippen als tijd en niets zich ook ontwikkeld heeft. In de vier gedichten getiteld ‘Nul uur nul’ laat zij in beelden de stilstand van de tijd zien. Op dat middernachtelijk uur spint de tijd zich in, valt hij samen met de ruimte en kan het denken zich richten op ‘de juiste vorm/en exacte inhoud van/het niets’. Dit niets is hier een rustpunt dat waarschijnlijk minder met existentiefilosofie dan met oosterse (Chinese en Boeddhistische) wijsheid te maken heeft. In Warmonds bundels kan men ook herhaaldelijk verwijzingen daarnaar tegenkomen. In een gedicht uit de bundel Implosie (1976) tracht zij het ‘niets in balans/met het niets’ in beelden te vangen, zoals zij telkens weer zoekt naar poëtische concretisering van filosofische begrippen. De titel van dat gedicht is een ironische toespeling op Goethe: ‘Über allen Gipfeln sind Gipfeln’. Ook lijkt het in te haken op het slotgedicht uit de bundel Uitzicht op inzicht (1974), waarin het gaat om de onmogelijkheid het oog werkelijk op een bergtop te laten rusten, want: ‘door iedere gedachte aan niets/rijdt met knersende remmen een tram’.
| |
Visie op de wereld
In die laatste regels komt een polariteit van statisch en dynamisch naar voren, die te maken kan hebben met de twee cultuursferen die Ellen Warmond aantrekken: de westerse waaruit zij voortkomt en de oosterse die zij heeft leren kennen, in concreto op haar reizen naar Nepal. De eerste wordt in het bedoelde gedicht gesymboliseerd door de tram, de tweede door de bergtoppen van de Himalaya. Een keus maakt zij niet, beide zijn in haar werk aanwezig, wat soms tot opvallende tegenstrijdigheden leidt. Zo schrijft zij in Naar men zegt (1955) dat ‘het leven der wijzen’ in het stilstaande, het onthechte, het elementaire (voorgesteld als een boek met enkel de letters van het alfabet) te vinden is, terwijl zij later in Het struisvogelreservaat (1963) zegt: ‘alleen in beweging/is wijsheid’. In diezelfde bundel staat echter ook het gedicht ‘Lao Tse in zakformaat’, waarin het niets willen boven de drang
| |
| |
naar weten wordt gesteld. Dynamisch en statisch zijn polen in diezelfde bundel en ze sluiten elkaar niet uit.
Naast deze filosofische aspecten zit er in de poëzie van Ellen Warmond een levensbeschouwing die zij zelf een ‘humanisme voor kleinbehuisden’ noemde. De bundel waarin zij dat deed, heet Geen bloemen/Geen bezoek (1968) en dat is een van de titels waaruit haar neiging tot relativering duidelijk naar voren komt. Warmonds visie op de mens is niet idealistisch: ze ziet weerloosheid en tekorten, en in Geen bloemen/Geen bezoek presenteert zij als ironisch ideaal de plastic mens die voor emoties en driften niet vatbaar is. In De huid als raakvlak (1964) vat zij dit sceptisch humanisme samen in de woorden: ‘een mens is een mens’. Dit staat in het gedicht ‘Mens: een inventaris’. Hoe belangrijk zij zelf dit aspect van haar werk vond, blijkt uit het feit dat ze deze titel ook gebruikte voor haar verzamelbundel van 1969.
Ook de tijd in historische zin houdt haar bezig. In Geen bloemen/Geen bezoek staan gedichten met de oorlog in Vietnam en de vrijlating van oorlogsmisdadiger Lages als aanleiding. In De groeten aan andersdenkenden gaat het in sommige gedichten over discriminatie. Zulke geëngageerde gedichten nemen in haar werk een bescheiden plaats in.
| |
Thematiek
Scepsis werkt heel sterk in de liefdesgedichten van Ellen Warmond. De innigste daarvan staan in Warmte, een woonplaats (1961). In de liefde tracht de mens aan de verschrikking van de existentiële angst te ontkomen. Maar de dichteres zegt het onderkoeld:
van liefde daartussen bouwen
mensen een warmende woonplaats
Het ‘inoperabel tekort’ dat aan het bestaan kleeft, maar ook de liefde tot iets wat niet buiten de beperkingen van het mens-zijn komt. In de bundel Implosie geeft zij er dit ironische beeld voor:
maar meestal windt men zich op
en laat een ander verrukt
luisteren naar het getik.
| |
| |
Waarbij opvalt, dat klok en tijd hier weer meespelen.
| |
Kunstopvatting
Dezelfde scepsis beheerst haar visie op de poëzie. Die noemt ze liever een weinig comfortabel vervoermiddel dan een middel tot vervoering (Geen bloemen/Geen bezoek). In De groeten aan andersdenkenden zegt ze in het gedicht met de zeer relativerende titel ‘Credo'tje’, dat het gedicht een mistlamp is, maar ook een polsstok die kan helpen bij de ‘sprong/naar een inzicht//soms’. Zo'n uitspraak bevestigt Rodenko's opvatting dat haar werk niet bij de werkelijk experimentele poëzie hoort: poëzie is voor haar een middel en is niet autonoom.
| |
Thematiek
Het zoeken naar inzicht is belangrijk in Warmonds poëzie. Het is het afbakenen van het minimale dat om het niets heen ligt, zo staat het in Gesloten spiegels (1979). Hierin tracht zij de leegte en het onvermijdelijke tekort te ontdoen van hun negatieve aspecten en dat kan men de basis van haar sceptische humanisme noemen. Zekerheden gelden daarbij niet, maar de vervreemding die tot angst leidt, kan geneutraliseerd worden in de paradox van het vervuld zijn van eigen leegte (Implosie). In die bundel, waarvan de titel op plastische wijze het krachtig streven naar inkeer en het besef van eigen leegte verbeeldt, staat ook de paradox van het zich spiegelen tot je een ander wordt. Het lijkt een antwoord op de vervreemding uit Proeftuin.
| |
Verwantschap
Kritiek
Niet alleen in haar gedichten is de spiegel een belangrijk motief. Hij is ook het middel waardoor de hoofdpersoon in Paspoort voor niemandsland (1961), de enige roman die Ellen Warmond publiceerde, tot de ervaring van de volstrekte nederlaag van zijn bestaan komt. De zelfverachting die hieruit voortkomt, plaatst dit boek uit 1961 in de sfeer van de existentialistische literatuur. Invloed van Anna Blaman lijkt er niet vreemd aan. Als roman is het boek vooral in de tekening van milieu en bijfiguren mislukt. De kritiek reageerde er zeer uiteenlopend op. Max Nord (Het Parool) en J. Greshoff (Het Vaderland) waardeerden het boek en Renate Rubinstein (NRC) zag kwaliteiten in de evocatie van eenzaamheid.
| |
Stijl
Heel anders zijn de korte prozastukken, waarvan Ellen Warmond een definitieve keus bundelde in Van kwaad tot erger (1968). Tegenover de zware ernst van de roman staat de
| |
| |
lichte toon, vaak de ironie van de sprookjesachtige of absurdistische schetsen, de autobiografisch gekleurde verhalen of voor de krant geschreven columns.
In de stijl van haar poëzie vertoont Warmond een zekere ontwikkeling. In haar vroegste bundels valt een overdaad aan metaforen en - vaak asyndetische - vergelijkingen op. Het gedicht ‘Changement de décor’ (Proeftuin) is als voorbeeld van moderne beeldspraak beroemd geworden:
Zodra de dag als een dreigbrief
in mijn kamer wordt geschoven
worden de rode zegels van de droom
door snelle messen zonlicht losgebroken
| |
Verwantschap
Vooral waar de beelden zich door associaties lijken aan te dienen, is dit vroege werk verwant aan dat van de eigenlijke experimentelen. Er zijn meer invloeden aan te wijzen. Zoals anderen van haar generatie is zij door Paul Eluard beïnvloed, maar men hoort ook Gerrit Achterberg, Hans Lodeizen en Hans Andreus meeklinken. Te beginnen met Rodenko hebben critici niet nagelaten dit te signaleren. In haar bundel Ordening (1981) heeft Warmond in het gedicht ‘Collega's’ zelf toegegeven: ‘verzen van anderen zitten tot hun nek / verzonken in mijn tekst’. Warmond publiceerde ook een bundel met kindergedichten over dieren (Beestenboek, 1973), waarvan de humor soms aan die van Annie M.G. Schmidt doet denken.
| |
Stijl / Ontwikkeling
Na de vroege bundels ontwikkelde Ellen Warmond in de jaren zestig een zakelijker stijl, waarmee zij aansluit bij de ‘informatieve’ poëziestijl van die jaren. Dat brengt in veel gevallen een gemis aan ritmische spanning mee. Een aantal gedichten in deze stijl kan men humanistische leerdichten noemen. Titels als ‘Leer dit van buiten’ (De groeten aan andersdenkenden) en ‘I.p.v. scheurkalender’ (Geen bloemen/Geen bezoek) wijzen in die richting, maar hebben ook de ironie die bij Warmond onmisbaar is. Belerend zijn die gedichten niet.
In de bundels uit de jaren zeventig raakte het strikt mededelende karakter wat op de achtergrond. Concentratie kreeg in de poëzie van Warmond de overhand en ze schreef korte, pregnante verzen waarin met weinig woorden veel werd gezegd en
| |
| |
de beeldspraak versoberde. In al haar bundels heeft Warmond laten blijken voor rake beelden een bijzonder zintuig te hebben. Ook in het latere werk, bijvoorbeeld Vluchtstroken van de taal (1988), zijn hiervan treffende voorbeelden te vinden: ‘met scheurende nagels hangen / aan de buitenmuur van zijn dromen’; of: ‘Mensen happen hoopvol / in hun heimwee’.
Tot in de jaren zeventig publiceerde Ellen Warmond met grote regelmaat, meestal om de twee of driejaar, haar bundels. Later nam haar productiviteit af. Na Vragen stellen aan de stilte (1984) duurde het vier jaar voor Vluchtstroken van de taal verscheen en een volgende bundel liet zelfs elf jaar op zich wachten: pas in 1999 verscheen Kaalslag. Wel publiceerde Warmond in 1991 een nieuwe keuze uit haar poëzie: Persoonsbewijs voor inwoner.
| |
Kritiek
De kritiek heeft heel verschillend op haar werk gereageerd. Rodenko hoorde bij de eersten die haar kwaliteiten zagen, maar in de jaren zestig konden bijvoorbeeld Aad Nuis (NRC) en Kees Fens (De Tijd) geen waardering voor haar werk opbrengen. Zij verweten haar een ‘praattoon’ (Fens) of een ‘vlak en onpersoonlijk taalgebruik’ (Nuis). Daartegenover meende Wam de Moor dat Warmond in De groeten aan andersdenkenden ‘met een minimum aan woorden [...] een fascinerende wereld’ kon oproepen. Ook het oordeel van C.J.E. Dinaux (1969), dat Warmonds poëzie ‘in haar broosheid een dwingende kracht’ bezit, kan tegenover de negatieve kritieken worden geplaatst. Een van de dingen die men haar verwijt, is dat zij in latere bundels zichzelf herhaalt. Tegen dergelijke meningen tekende Hans Warren, die haar bundels steeds waarderend had besproken, protest aan. In een bespreking van Persoonsbewijs voor inwoner meende hij dat Warmond het slachtoffer was van het feit dat ze zich niet ontwikkelt. Hij zag dat niet als een bezwaar en noemde haar werk een ‘oeuvre dat niet alleen gekenmerkt wordt door een constant volgehouden toon, maar ook door een constant hoge kwaliteit’.
| |
Thematiek
Inderdaad is er, ondanks een ontwikkeling die samenhangt met het ouder worden, een sterke eenheid van thematiek en stijl in het werk van Ellen Warmond en ook valt op dat sommige beelden herhaaldelijk terugkeren. Stolling, in Proeftuin een beeld voor vervreemding, is later een metafoor voor de stilstand die het voortgaan van de tijd kan opheffen. Ook de vraag naar het
| |
| |
ik, de identiteit, staat in de latere bundels nog centraal. In Vragen stellen aan de stilte noemt de dichteres zich ‘een nooit volkomen aanvaarde / nooit volmaakt gewende / vreemdeling’. Het gedicht dat zo begint, heet ‘Persoonsbewijs voor inwoner’, wat ook de titel is van de bloemlezing uit 1992. Dat Warmond woorden als ‘persoonsbewijs’ en ‘paspoort’ in titels gebruikt, wijst op het belang dat dit thema voor haar heeft gehouden.
Zij kan geresigneerd schrijven over beklemming en angst: ‘De radeloosheid mag geen naam meer hebben / ik hecht steeds minder aan het laatste woord’. Dat neemt niet weg dat er ook ‘het geluidloze gillen’ is ‘dat in onze diepten weerkaatst’. Om daaraan te ontkomen heeft ze ‘de vluchtstroken van de taal’ nodig, staat op de laatste bladzijde van de bundel die ze zo noemde. Maar de latere bundel Kaalslag begint met een strofe die zulke vluchtstroken weer relativeert:
Ook het hergebruik van woorden
dat iedere nacht het spookuur
De afstand van elf jaar heeft in de poëzie van Ellen Warmond geen breuk of ommekeer veroorzaakt, maar wel een verschuiving naar meer ontgoocheling, bitterheid zelfs die door een ironische toon niet verhuld kan worden. De titel ‘Kaalslag’ kwam al voor in Vluchtstroken van de taal. Het gedicht dat daar zo heette, gaat over ‘wat rest’: dat is niet de as van het vuur of de leegte ‘waar alles aan ontbreekt’, maar ‘de omtrek van beeld / dat daaruit verdween’, het is ‘ruimte die geen plaats heeft / dan overal buiten’. Deze kaalslag is een beeld van ontlediging dat eerder past bij het oosterse streven naar het niets dan bij de westerse existentiële verbittering om vergankelijkheid en zinloosheid. In de bundel Kaalslag staan twee gedichten met diezelfde titel, waaruit een heel ander gevoel spreekt: hier komt het wel neer op de as en de leegte van de ontgoocheling. ‘Hem rest nu niemand meer / om niets tegen te zeggen’ zijn de beginregels van het eerste gedicht, waarin het alleen-zijn ‘de allerlaatste soort / ongewenste / intimiteit’ heet. Het tweede gedicht ‘Kaalslag’ begint met een vergelijkbare ontgoocheling:
| |
| |
ooit groeiplaats van de stemmen
de laatste toon die zuiver klonk
door niemand meer gedeeld
als dromen van een schip dat zonk
(je hebt het je verbeeld)
Tegen het eind van het gedicht staan de woorden ‘leeg en kaal / alleen met taal’, die laten zien dat, ondanks de vaststelling dat ook de taal de angst niet kan bezweren en niet werkelijk een vluchtstrook is, die taal voor Ellen Warmond toch het enige is dat overblijft na alle ‘kaalslag’.
| |
Techniek
Opvallend aan de geciteerde strofen uit ‘Kaalslag II’ is de lichte, haast zangerige toon die versterkt wordt door het gebruik van eindrijm. Dit komt in Warmonds poëzie wel vaker voor, al prefereert zij doorgaans een rijmloze, vrije vorm. In Kaalslag wekt zij de indruk meer tot het gebruik van eindrijm geneigd te zijn dan tevoren.
| |
Kritiek
Dat er na zoveel jaren een nieuwe bundel kwam, trok wel de aandacht van de critici, maar onverdeeld lovend waren de besprekingen ook nu niet. Hans Groenewegen en Hans Warren waardeerden de bundel, maar Peter de Boer noemde hem eenzijdig en prozaïsch en was tegen de alomtegenwoordige somberheid ervan. Het is een verwijt dat haar naar aanleiding van deze bundel vaak gemaakt werd. Maarten Doorman kon sympathie opbrengen voor de verbeten trouw aan het zwarte wereldbeeld, maar stoorde zich aan de te nadrukkelijk gebrachte sceptische levenswijsheden.
| |
Publieke belangstelling
Alle dichtbundels die in de jaren zestig verschenen, werden ten minste één keer herdrukt. Het meeste succes had de bundel Warmte, een woonplaats, die een vijfde druk haalde en waarvoor Ellen Warmond de Jan Campertprijs kreeg. Ook de keuzebundel met de veelzeggende titel Tegenspeler tijd (1979) werd herdrukt. Maar deze publieke belangstelling nam later af en de herdrukken bleven uit. De Anna Bijnsprijs die Warmond in 1987 kreeg, veranderde daar niets aan, al kwam zij met interviews in de publiciteit. Zij kreeg die prijs voor de ‘vrouwelijke stem’ die zij liet horen, maar in haar dankwoord distantieerde zij zich na- | |
| |
drukkelijk van een onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk in de literatuur. Haar werk had, zei ze, ‘een stem - toevallig van een vrouw’.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Ellen Warmond, Proeftuin. 's-Gravenhage 1953, Bert Bakker/Daamen, Maatstafdeeltje 1, GB. |
Ellen Warmond, Naar men zegt. Den Haag 1955, Bert Bakker/Daamen, GB. |
Ellen Warmond, Weerszij van een wereld. Den Haag 1957, Bert Bakker/Daamen, GB. |
Ellen Warmond, Warmte, een woonplaats. Amsterdam 1961, Querido, GB. (5e druk 1964, De Boekvink) |
Ellen Warmond, Eeuwig duurt het langst. Amsterdam 1961, Querido, Reuzensalamander 5, C/VB. (Herziene uitgave onder de titel Van kwaad tot erger, 1968) |
Ellen Warmond, Paspoort voor niemandsland. Amsterdam 1963, Querido, GB. |
Ellen Warmond, Het struisvogelreservaat. Amsterdam 1963, Querido, GB. |
Shirley Jackson, Bramen met arsenicum. Vertaald door Ellen Warmond. Utrecht 1963, Bruna, Zwarte beertjes 645, R. (vert.) |
Ellen Warmond, De huid als raakvlak. Amsterdam 1964, Querido, GB. |
Ellen Warmond, Testbeeld voor koud klimaat. Amsterdam 1966, Querido, GB. |
Ellen Warmond, Geen bloemen/Geen bezoek. Amsterdam 1968, Querido, GB. |
Ellen Warmond, Van kwaad tot erger. Amsterdam 1968, Querido, Salamanderpocket 251, C/VB. (Gewijzigde en uitgebreide heruitgave van Eeuwig duurt het langst) |
Ellen Warmond, - Mens: een inventaris. Amsterdam 1969, Querido, GB. (Verzamelbundel waarin opgenomen: Proeftuin, Naar men zegt, Weerszij van een wereld, Warmte, een woonplaats, Het struisvogelreservaat, De huid als raakvlak en Testbeeld voor koud klimaat) |
Ellen Warmond, De groeten aan andersdenkenden. Amsterdam 1970, Querido, GB. |
Voorkeur willekeur. Werk van 30 dichters. Met commentaar van Ellen Warmond. Culemborg 1972, Tjeenk Willink-Noorduijn, E/Bl. |
Ellen Warmond, Saluutschot met knaldemper. Amsterdam 1972, Querido, GB. |
Ellen Warmond, Discriminatie negeren. In: De Vlaamse Gids, jrg. 56, nr. 11, november 1972, pp. 12-13, E. |
Ed Leander, Zie je me goed? Bewerkt door Ellen Warmond. Den Haag 1973, Bert Bakker, Harlin Quist Boek, J/GB. (vert.) |
Ellen Warmond, Beestenboel. Versjes voor kinderen. Met plaatjes van Ton Hoogendoorn. Amsterdam 1973, Querido, J/GB. |
Ellen Warmond, Uitzicht op inzicht. Amsterdam 1974, Querido, De Boekvink, GB. |
Ellen Warmond, Implosie. Amsterdam 1976, Querido, De Boekvink, GB. |
Ellen Warmond, Gesloten spiegels. Amsterdam 1979, Querido, GB. |
Ellen Warmond, Tegenspeler tijd. Een keuze uit de gedichten. Amsterdam 1979, Querido, QED, Bl/GB. (bevat een keuze uit de dichtbundels tot en met Uitzicht op inzicht) |
Ellen Warmond, Ordening. Amsterdam 1981, Querido, GB. |
| |
| |
Ellen Warmond, Vragen stellen aan de stilte. Amsterdam 1984, Querido, GB. |
Ellen Warmond, Een stem - toevallig van een vrouw. In: Juffrouw Ida, jrg. 14, nr. 1, april 1988, pp. 17-19, E. |
Ellen Warmond, Vluchtstroken van de taal. Amsterdam 1988, Querido, GB. |
Ellen Warmond, Persoonsbewijs voor inwoner. Amsterdam 1991, Querido, Bl/GB. (een keuze uit de gedichten) |
Ellen Warmond, Poëzie. Met een lino door Dick Ronner. Groningen 1993, Triona Pers, Sifroon reeks dl. 5, G. (eerder verschenen in De huid als raakvlak) |
Ellen Warmond, Kaalslag. Amsterdam 1999, Querido, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Hendrik de Vries, Ellen Warmond: tussen Achterberg en het Experimentalisme. In: Nieuw Utrechtsch Dagblad, 24-12-1953. |
Wim J. Simons, Kroniek der poëzie. In: Amsterdams Tijdschrift voor Letterkunde, jrg. 1, nr. 3, december 1953, pp. 134-136 (over Proeftuin) |
Ton Neelissen, Ellen Warmond: het trefwoord. In: Roeping, jrg. 31, nr. 3, juli 1955, pp. 183-184. (over Naar men zegt) |
Bibeb, Ellen Warmond: ‘Het gaat ze niet aan’. In: Vrij Nederland, 2-7-1955. (interview) |
Kees Fens, Heldere stem en verlate echo. In: De Linie, 14-1-1956. (over Naar men zegt) |
Wam de Moor, Warmte, een woonplaats: goede cyclus van Ellen Warmond. In: De Gelderlander, 4-5-1961. |
Pierre H. Dubois, Hedendaagse dichteressen tussen experiment en tradtie. In: Het Vaderland, 19-8-1961. (over Warmte, een woonplaats) |
C.J.E. Dinaux, Ellen Warmond als prozaïste in ‘Eeuwig duurt het langst’. In: Haarlems Dagblad, 6-9-1961. |
Jos Panhuijsen, Opmerkelijk debuut. In: Het Binnenhof, 9-9-1961. (over Eeuwig duurt het langst) |
Th. Govaart, De wereld als opgave. In: Kultuurleven, jrg. 28, nr. 8, oktober 1961, pp. 596-609. (over Warmte, een woonplaats) |
Renate Rubinstein, Ellen Warmond als prozaschrijfster. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 25-11-1961. (over Eeuwig duurt het langst en Paspoort voor niemandsland) |
B. S[troman], Leven in niemandsland. In: Algemeen Handelsblad, 9-12-1961. (over Paspoort voor niemandsland) |
Max Nord, Moderne varianten op een aloud thema. In: Het Parool, 6-1-1962. (over Paspoort voor niemandsland) |
Beb Vuyk, Geen paspoort voor de eeuwigheid. In: Vrij Nederland, 13-1-1962. (over Eeuwig duurt het langst en Paspoort voor niemandsland) |
J. Greshoff, In roman van Ellen Warmond zijn intellect en emotie innig vervlochten. In: Het Vaderland, 14-4-1962. (over Paspoort voor niemandsland) |
Rico Bulthuis, Ellen Warmond verdwaalt met haar Paspoort voor niemandsland. In: Haagsche Courant, 28-4-1962. |
C. Ouboter, Dichtersdriehoek. In: Ontmoeting, jrg. 15, nr. 2, 1961/1962, pp. 50-58. |
Wam de Moor, Meesterlijke dichtkunst; tegengestelde figuren. In: De Gelderlander, 4-5-1963. (over Het struisvogelreservaat) |
C.J. Kelk, Gedichten vol zin. In: De Groene Amsterdammer, 11-5-1963. (over Het struisvogelreservaat) |
A. Marja, Angst Bezwering Volledigheid. In: A. Marja, Poëzieproeven. Den Haag 1963, pp. 96-104. (over Weerszij van een wereld) |
Willem Brandt, Dichters der synthese. In: Willem Brandt, Keurschrift uit de hedendaagse Noord- en Zuidnederlandse letteren. Amsterdam 1964, pp. 215-217. (over Het struisvogelreservaat) |
Rein Bloem, Proeftuin van Ellen Warmond. In: Vrij Nederland, 1-6-1963. (over Het struisvogelreservaat) |
A. Nuis, Snoeien in de taaltuin. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 7-9-1963. (over Het struisvogelreservaat) |
Peter Berger, Realiteit contra realiteit. In: Het Vaderland, 21-9-1964. (over Het struisvogelreservaat en De huid als raakvlak) |
Kees Fens, Dichten als zacht redeneren. In: De Tijd/Maasbode, 24-10-1964. (over De huid als raakvlak) |
A. Nuis, Twee ‘experimentelen’ en een generatiegenote. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 21-11-1964. (over De huid als raakvlak) |
Harry Scholten, ‘De huid als raakvlak’ winstpunt in het werk van Ellen Warmond. In: Haagsche Courant, 5-12-1964. |
Wim Hazeu, Ellen Warmond: De huid als raakvlak. In: Delftse Courant, 11-12-1964. |
C.J.E. Dinaux, Reserve in poëzie van sterke broosheid. In: Utrechts Nieuwsblad, 19-1-1965. (over De huid als raakvlak) |
Kees Fens, Drie bundels gedichten. In: De Tijd, 9-7-1966. (over Testbeeld voor een koud klimaat) |
| |
| |
J.W. Oerlemans, Poëzie bij het nulpunt. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 2-12-1967. (over Testbeeld voor een koud klimaat) |
Lidy van Marissing, Ellen Warmond: Doodsbang voor ‘gevoelspoëzie’. In: de Volkskrant, 16-3-1968. (over Geen bloemen/Geen bezoek) |
Kees Fens, Ad Zuiderent en Ellen Warmond. In: De Tijd, 2-5-1968. (over Geen bloemen/Geen bezoek) |
Riekus Waskowsky, Ellen Warmond op weg naar iets. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 25-5-1968. (over Geen bloemen/Geen bezoek) |
C.J.E. Dinaux, Ellen Warmond. In: C.J.E. Dinaux, Auteurs van nu. Gegist bestek, dl. III. Amsterdam 1969, pp. 85-90. (overzichtsartikel) |
Margaretha Ferguson, Humor als prikkeldraadversperring. In: Het Vaderland, 5-7-1969. (over Van kwaad tot erger) |
Wam de Moor, Het beste is niet te vertalen. In: De Tijd, 8-11-1969. (over Mens, een inventaris) |
Ben Bos, Gesprek met Ellen Warmond. In: De Nieuwe Linie, 22-11-1969. (met een rectificatie van Ellen Warmond in De Nieuwe Linie, 13-12-1969) |
Wam de Moor, De dichter en de onderzoekenden. In: De Tijd, 31-10-1970. (over De groeten aan andersdenkenden) |
Jacob Groot, Virtuoos en vervelend. In: Het Parool, 5-12-1970. (over De groeten aan andersdenkenden) |
Jan van der Vegt, Skepsis in het kwadraat. In: Ons Erfdeel, jrg. 14, nr. 3, 1971, pp. 114-115. (over Mens, een inventaris en De groeten aan andersdenkenden) |
Martien J.G. de Jong, Wat koopje voor poëzie? In: Elseviers Literair Supplement, 10-7-1971. (over De groeten aan andersdenkenden) |
Karel Soudijn, Eenvoudige gedachten. In: NRC-Handelsblad, 3-1-1975. (over Uitzicht op inzicht) |
Bert Jansma, Een ontploffing naar binnen toe. In: Het Binnenhof, 18-9-1976. (over Implosie) |
Jan van der Vegt, De volmaakte stilte van Ellen Warmond. In: De Nieuwe Linie, 22/29-12-1976. (over Implosie) |
Hans Warren, Nieuwe dichtbundels. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 2-6-1979. (over Gesloten spiegels) |
André Matthijsse, Het duister zichtbaar in poëzie. In: Het Vaderland, 16-6-1979. (over Gesloten spiegels) |
Karel Soudijn, De winst van het verlies. In: NRC-Handelsblad, 27-7-1979. (over Gesloten spiegels) |
Lien Heyting, Ellen Warmond: ‘Ik sla niet meer zo hard op tafel’. In: NRC-Handelsblad, 10-8-1979. (interview) |
Wim Hazeu, Iets minder weten dan niets. In: Hervormd Nederland, 1-9-1979. (over Gesloten spiegels) |
Rudolf van de Perre, Een kreet om warmte. In: Rudolf van de Perre, De gekleurde wereld. Brugge 1979, pp. 139-143. (over ‘Zo elke mens’ uit Het struisvogelreservaat) |
Boudewijn Büch, Poëzie is moord en doodslag van de taal. In: Leids Dagblad, 24-5-1980. (over Tegenspeler tijd) |
Jan van der Vegt, De leegte na de klokslag. In: NRC-Handelsblad, 30-5-1980. (over Tegenspeler tijd) |
Dirk Kroon, Dichteres van het desondanks. In: Kultuurleven, jrg. 47, nr. 6, juli-augustus 1980, pp. 506-510. (over Implosie, Gesloten spiegels en Tegenspeler tijd) |
André Matthijsse, Poëzie waar de tijd geen vat op krijgt. In: Het Vaderland, 14-6-1980. (over Tegenspeler tijd) |
Anneke Reitsma, Poëzie van Ellen Warmond, ‘De onveranderlijke wijzerplaat van gisteren en morgen’. In: De Nieuwe Linie, 29-10-1980. (over Tegenspeler tijd) |
Rob Schouten, Ceterum censeo. In: Maatstaf, jrg. 29, nr. 10, oktober 1981, pp. 114-115. (over Ordening) |
Jan van der Vegt, Kijken in een gesloten spiegel. In: Ons Erfdeel, jrg. 24, nr. 5, november-december 1981, pp. 655-662. (overzichtsartikel) |
Rob Schouten, Ceterum censeo. In: Maatstaf, jrg. 32, nr. 9, 1984, pp. 41-46. (over Vragen stellen aan de stilte) |
Remco Ekkers, Roest. In: Poëziekrant, jrg. 9, nr. 1-2, januari-april 1985, p. 23. (over Vragen stellen aan de stilte) |
Rudolf van de Perre, Die lezen mogen eenzaam wezen. Vijftig gedichten kort belicht. Leuven
|
| |
| |
1987, pp. 44-46. (over het gedicht ‘Maandag’ uit Proeftuin) |
Michiel van Diggelen, Geef niet mee, maar verweer je. In: HN-Magazine/Hervormd Nederland, 31-10-1987. (naar aanleiding van de Anna Bijnsprijs) |
Trudy van Wijk, ‘Je wordt wat ouder en wat dommer.’ Een exclusief interview met Anna Bijnsprijs-winnares Ellen Warmond. In: Opzij, jrg. 15, nr. 11, november 1987, pp. 36-38. |
Ad Zuiderent, Ellen Warmond: poëzie voor kleinbehuisden. Kanttekeningen bij de Anna Bijnsprijs. In: De Tijd, 13-11-1987. |
Maaike Meijer, De lust tot lezen. Nederlandse dichteressen en het literaire systeem. Amsterdam 1988, pp. 300-303. (over de plaats van de poëzie van Warmond ten opzichte van die van contemporaine dichteressen) |
Rogi Wieg, Ieder mens zijn eigen centrum. In: de Volkskrant, 7-10-1988. (over Vluchtstroken van de taal) |
Maarten Doorman, Opgewekte weerbaarheid. Nieuwe gedichten van Ellen Warmond. In: Vrij Nederland, 15-10-1988. (over Vluchtstroken van de taal) |
Kees van Domselaar, Ellen Warmond bleef trouw aan zichzelf. In: Utrechts Nieuwsblad, 26-1-1989. (over Vluchtstroken van de taal) |
Francis Cromphout, Laatste verweer. In: Poëziekrant, jrg. 13, nr. 2, maart-april 1989, p. 18. (over Vluchtstroken van de taal) |
Roger Nupie, Vluchten kan nog wel. In: Diogenes, jrg. 5, nr. 5-6, april 1989, pp. 548-549. (over Vluchtstroken van de taal) |
Hans Andreus, Poëzie, eerlijk en behoedzaam. In: Hans Andreus, Verzameld proza. Amsterdam 1990, pp. 808-812. (over De huid als raakvlak) |
F. Bordewijk, Nog eenmaal muzisch appel. In: F. Bordewijk, Verzameld werk, dl. XIII. Kritisch proza. Amsterdam 1991, pp. 263-266. |
Paul Rodenko, Kilian heeft de ogen geopend. In: Paul Rodenko, Verzamelde essays en kritieken, dl. I. Amsterdam 1991, pp. 140-143. (over Naar men zegt) |
Truusje van de Kamp, Scheppen in de luwte van de taal: over Ellen Warmond. In: Margriet Prinssen en Lucie Th. Vermij (red.), Schrijfsters in de jaren vijftig. Amsterdam 1991, pp. 196-208. |
Herman de Coninck, Van Dover naar Calais en vice versa. Drie beschouwingen over poëzie en inhoud. In: Ons Erfdeel, jrg. 35, nr. 1, januari-februari 1992, pp. 19-36. (over Ellen Warmond, Leonard Nolens en Gerit Kouwenaar) |
Hans Warren, Wijsheden in zakformaat. Poëzie van Ellen Warmond. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 28-2-1992. (over Persoonsbewijs voor inwoner) |
Hanneke Klinkert-Koopmans, Ellen Warmond en Anne Vegter: ondraaglijke zwaarte en luchtigheid. In: Poëziekrant, jrg. 16, nr. 5, september-oktober 1992, p. 20. (over Persoonsbewijs voor inwoner) |
Paul Rodenko, Dichten door de brievenbus. In: Paul Rodenko, Verzamelde essays en kritieken, dl. IV. Amsterdam 1992, pp. 106-111. (over Weerszij van een wereld) |
Paul Rodenko, De Delta-kronieken 16. In: Paul Rodenko, Verzamelde essays en kritieken, dl. IV. Amsterdam 1992, pp. 196-198. (over Warmte, een woonplaats) |
Adriaan Morriën, Vrouwenpoëzie. In: Adriaan Morriën, Brood op de plank. Verzameld kritisch proza, dl. I. Amsterdam 1999, pp. 427-431. (over Naar men zegt) |
Adriaan Morriën, Drie dichters, recupereren en zich herinneren. In: Adriaan Morriën, Brood op de plank. Verzameld kritisch proza, dl. II. Amsterdam 1999, pp. 483-485. (over Mens, een inventaris) |
Redbad Fokkema, Aan de mond van al die rivieren. Een geschiedenis van de Nederlandse poëzie sinds 1945. Amsterdam/Antwerpen 1999, passim. |
Natacha de Casparis, Somber, maar vitaal. Nieuwe gedichten van Ellen Warmond. In: Surplus, jrg. 13, nr. 6, november-december 1999, p. 32. (over Kaalslag) |
Maarten Doorman, Redeloos zonder rede. In: NRC-Handelsblad, 22-10-1999. (over Kaalslag) |
Hans Warren, Je haar grijzer, de wereld zwarter. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 22-10-1999. (over Kaalslag) |
Peter de Boer, ‘Leeg land en as, een nulbestand, is over van wat was.’ In: Trouw, 30-10-1999. (over Kaalslag) |
| |
| |
Monica van den Berg, Ellen Warmond houdt alleen taal over. In: Reformatorisch Dagblad, 5-1-2000. (over Kaalslag) |
Eric Kok, Teleurstellende poëzie van Ellen Warmond. In: Noordhollands Dagblad, 6-1-2000. (over Kaalslag) |
Hans Groenewegen, ‘Alleen de punt verzet zich nog.’ Ellen Warmond slaat de taal kaal tussen woord en wil. In: Hervormd Nederland, 15-1-2000. (over Kaalslag) |
84 Kritisch lit. lex.
februari 2002
|
|