| |
| |
| |
Jan Walravens
door Luk De Vos
1. Biografie
Geboren op 7 augustus 1920 te Anderlecht als enig kind van een drukker, liep Jan Walravens school in het Sint-Jozefsinstituut met zijn latere vrienden en collega-artiesten Albert Bontridder en Florent Welles. Om gezondheidsredenen schakelde hij in 1933 over naar de Academie te Anderlecht, waar hij publiciteitstekenen volgde tot 1937. Gedeporteerd tijdens de oorlog, trouwde hij onmiddellijk erna, en ging in dienst bij Het Laatste Nieuws, de krant waar hij tot zijn dood op 25 juni 1965 te Ukkel zou blijven werken.
Ziekte en angst lijken de belangrijkste biografische invloeden te zijn geweest: in 1933 was hij zes weken blind (later schreef hij onder die titel een verhaal), in 1932 kreeg hij een broertje dat na een week stierf, (motief o.a. in ‘Wat waar is, is goed’. In 1960 trof hem in Egypte een ongeneeslijke ziekte, wat hij als thema in ‘zijn testament’ (L.P. Boon), het verhaal ‘De Slag bij Waterloo’ verwerkte.
Met schrijven zelf startte hij in november 1944 in De Zweep, en wat later in Zondagspost. Als journalist en kunstcriticus van zijn liberale krant, werd hij snel door zijn internationale belezenheid en zin voor het nieuwe tot promotor van het existentialisme; in het Nederlandse taalgebied, en organisator van de opkomende avant-garde in Vlaanderen. Medestichter en later redactiesecretaris van Tijd en Mens (1949-1955), richtte hij ook mee het Kamertoneel op, en redigeerde mee De Vlaamse Gids (1961-1965), Kroniek van Kunst en Kultuur en Het Toneel. Medewerker aan talrijke bladen (Nieuwe Rotterdamse Courant, ‘De Periscoop’ en anderen), correspondent voor België van De
| |
| |
Groene Amsterdammer (1956-1964), uitzendingen voor BRT-radio en tv.
Hij was ook zeer bedrijvig in de plastische kunsten, en stelde talrijke catalogi samen. Zijn tweede roman, Negatief, kreeg de Leo J. Krijnprijs in 1958, en in hetzelfde jaar werd de reisgids Hier is Brussel bekroond met de Adolphe Maxprijs.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kritiek
Ontwikkeling
Kritiek
In ‘Een lektuur van Jan Biorix’ (Van Walravens Weg, pp. 129-153) ontdoet Joris Note de werking van Walravens' avant-gardisme van twee overtrokken interpretaties: de goedbedoelde, maar opgedreven lofschriften van zijn vrienden Ben Cami, M. Wauters, A. Bontridder en zelfs Claus; maar vooral de smalende houding der neoclassici die Walravens in Waar is de eerste morgen? tot ‘knutselaars’ van ‘spreek-, biecht- en moralisatiepoëzie’ had herleid (p. 13). Note geeft daarmee een drietal krachtlijnen aan die de figuur van Walravens tot scharnier in de ontwikkeling van de moderne Vlaamse literatuur (Jonckheere) hebben gemaakt. Hij wijst met afstand en begrip op de inhoud van zijn ‘engagement’. Met zijn analyse toont hij de centrale plaats van Jan Biorix (1944-1965), dat als dagboek het even naïeve als ongemeen rijke klankbord vormt voor al zijn geschriften. En met die kritische herwaardering legt hij de ommekeer bloot tussen hoe het katholieke Vlaanderen het werk in de jaren 50 onthaalde en hoe hedendaags onderzoek er een minder gekleurde plaats voor afbakent in de literatuur- en ideeëngeschiedenis.
| |
Traditie
Verwantschap
Want dat het oeuvre van Walravens aan de euvels van zijn tijd lijdt, is even begrijpelijk als onontkoombaar. De godsdienst gebondenheid waarmee de kritiek vooral de enige twee gepubliceerde romans, Roerloos aan zee (1951) en Negatief (1958), te lijf is gegaan, heeft het beeld van de reële evolutie in het werk grotendeels vertroebeld. Het lag voor de hand in het klimaat van de Koude Oorlog en met de vernieuwing der naoorlogse ideeën vanuit Frankrijk bij de directe bron, het existentialisme, te gaan putten. Nu het oeuvre in zijn totaliteit bereikbaar is, en een gedeelte van de nalatenschap ter inzage werd gegeven, blijkt hoe kortzichtig de kritiek, en hoe vergevorderd Walravens' denken is geweest. Zelf beweerde hij steeds dat zijn schrijven slechts probeersels opleverde, die de snelheid van zijn denken niet volgden. Het is dan ook opvallend dat de eerste invloed van Sartres La Nausée, Camus en Malraux steeds werd uitgebreid tot het hele oeuvre. Daardoor zag men, op een enkele uitzondering na (De Wispelaere, pp. 24-25), voorbij aan de ongelooflijke beweeglijkheid én de
| |
| |
continuïteit van Walravens' omvangrijke lectuur, die Jan Biorix zeer onkritisch en overmatig bewonderend weergeeft, maar nooit analyseert. Walravens heeft uiteraard zelf mee aanleiding gegeven tot het idee dat zijn romans niet meer waren dan ‘in een existentialistisch klimaat’ (Van Itterbeek, Ons Erfdeel, p. 72) ontstane ‘pogingen om een metafysische zekerheid te verwerven’ (Van Vlierden, Van In 't Wonderjaer tot De Verwondering, p. 129).
| |
Traditie
Thematiek
Techniek
Visie op de wereld
Techniek
Er zit integendeel een hechte ontwikkeling, en een steeds duidelijker wordende filosofie achter zijn schriftuur als geheel. Het toegroeien namelijk naar een steeds geprononceerder kierkegaardiaanse wereldopvatting gaat gebukt onder Walravens' dilettantisch enthousiasme van de begin jaren (en dat nog verhoogd wordt door zijn bewuste keuze voor de eenvoud en de populaire media), onder de gespletenheid van zijn op drift geslagen generatie zonder idealen, onder zijn stilistisch tekort. Via Sartre en De Beauvoir, die hij in hun zwenking naar het marxisme niet gevolgd heeft, is zijn ‘zoeken naar een nieuwe ethica’ Verzameld Proza, p. 528) steeds verder de filosofie van het niet kiezen gaan ontwikkelen. In navolging van Kierkegaards Enten-Eller (Of-of) en Gjentagelser (De Herhaling) schetst hij de drie fasen van de houding van de mens in de wereld. Roerloos aan Zee, het liefdesdrama van ex-professor Désiré Kempadel die het verslag neerschrijft van de moord die zijn zoon Herman beging op Nana Verkade, hun beider minnares, beschrijft het opgeven der zekerheden (de vader; het katholicisme; het rationalisme) en de chaos die daaruit ontstaat. Zoals bij Kierkegaard Nero model stond voor deze voorafbepaalde fragmentatie, is ook Herman zich bewust van zijn gedetermineerdheid: ‘Men is en wat men is blijft men.’ Roerloos aan Zee steunt nog zwaar op Sartre, vooral in de gevolgen van het niet kunnen overstappen van de esthetische naar de ethische fase, wat droefheid en angst meebrengt die zich uiten in wreedheid en haat (Huis Clos; bij Walravens als expliciet motief aanwezig in Désiré Kempadel, Verzameld Proza, p. 129, diens vader, pp. 158-159, en Scribé, p. 184; later wordt het weer opgenomen in Hoe Porselein
Breekt, 1964). Toch is de eerste afwijking duidelijk: het vrijheidsbegrip kan niet veroverd worden, de willekeur treedt in de plaats. De
| |
| |
mens is daardoor fundamenteel zwak, en als enig verweermiddel tegen de afwezigheid van de vrijheid rest hem de onverschilligheid. Deze ligt in het afwijzen van de ideologie en van de planmatige benadering van de werkelijkheid. In de plaats treden concrete directheid en fragmentatie. Daarom is er geen alwetende verteller in Roerloos aan Zee wat de personages verzelfstandigt en onvoorspelbaar maakt. Het hoofdzakelijk personale vertelperspectief leidt noodzakelijk tot een open einde (niet verder dan de suggestie van zelfmoord). De concreetheid van de handeling maakt de roman zowel tot problemenroman als tot een wijze om het ‘engagement’ te definiëren. Het is een negatief begrip, dat slechts slaat op de onmogelijke autonomie van mens en tijd, reden waarom een chaotische indruk bewust wordt aangehouden. De roman is een verzameling momentopnamen, de tijd een niet-rechtlijnig en opgedeeld territorium (ook formeel, als in Sartres Le Sursis). Het structurerende element van de roman bestaat dan niet langer in de tijdruimtelijke samenhang der gebeurtenissen, maar in het leidmotief, als in de jazz, een hortend ritme.
| |
Thematiek
Enkele cruciale thema's wijzen in de richting van Walravens' tragiek: de vader/zoonrelatie (‘Weetje dan niet’, schrijft hij in De Verloren Vader, p. 27, ‘Dat er slechts één enkele band onder de mensen bestaat: die tussen vader en zoon?’ Of: het toeval van de relatie, en de gedetermineerdheid) opent de weg naar de Christusthematiek. Christus is het onbereikbare ideaal van de paradox, die het ontstijgen aan het menselijke meebrengt. Deze drang wordt nog versterkt door het motief van de (bebloede) handen, en het voortdurend sterven.
| |
Relatie leven/werk
Stijl
Thematiek
Kunstopvatting Thematiek
Leven is progressief aftakelen, een centrale idee, zowel filosofisch als autobiografisch. (‘De Slag bij Waterloo’, 1965). Tegen een dergelijke achtergrond wordt de dodelijke ernst van Walravens' métier vanzelfsprekend. Werd deze ernst nog te veel geremd door explicietheid (onder meer ellenlange uit eenzettingen met apotheker Felix Ickx in Roerloos aan Zee; omslachtigheid die Walravens trouwens gedeeltelijk wegwerkte voor de tweede versie), een te versierend taalgebruik en de houterige dialogen, dan beeldt Negatief de rechtlijnigheid van zijn denkkracht ook in de verhaalontwikkeling soberder uit. Negatief is de herhaling van de onmacht, en
| |
| |
Walravens heeft de continuïteit doelbewust beklemtoond in het heropnemen van personages (Pierre Esneux, de hoofdfiguur, is verwant met de Kempadels, en onderzoeksrechter Destouches is ook nu aanwezig. Overigens gelijken alle personages sterk op elkaar, het zijn types en aliénés, niet-gebondenen), symboliek (geen psychologisch ingevulde personages, waarmee hij tegelijk het realisme van Roelants, Herreman en Elsschot aanviel) en thematiek. Negatief aanvaardt Kierkegaards idee dat een esthetische herhaling onmogelijk is, en kiest daarom resoluut voor de ware aard van de problemenroman: de herhaling is een ethisch grondbegrip.
| |
Visie op de wereld
Kunstopvatting
Met Negatief is Walravens' essentie aan de oppervlakte gekomen. Schrijven is het legitimeren van de doelloosheid, de werkelijkheid daarentegen is herhaling; daarom is het bestaan een en al ernst. De grondslag van alle handelen is immers de zoektocht naar het onbereikbare, een metafysica. De onbereikbaarheid als zodanig verstevigt het argument van de willekeur van methode die de ethische fase kiest. Negatief beroept zich op het voorbeeld dat Walravens al in een essay, ‘Mislukt in de Morgen’ (in Tijd en Mens, april 1952) had ontwikkeld: Sade. Als de vrijheid willekeur is, dan zijn ook alle sociale rollen omkeerbaar (ook misdadigers en rechters, zoals Destouches zichzelf veroordeelt, Verzameld Proza, p. 478), en eeuwigheidswaarden uitgesloten. De bewuste drang naar het kwaad, de beoefening van de systematische vernietiging die het verhaal van Esneux nastreeft, zet zich scherp af tegen het alomtegenwoordige Pallieter-optimisme van de toenmalige Vlaamse literatuur. Negatief bouwt op cynische wijze een nihilistische logica uit. Door de totale vernietiging wil Esneux het Absolute Zijn bereiken.
| |
Techniek
Thematiek
Helemaal lukt dit Walravens niet, waarschijnlijk omdat het personage nog té psychologisch wordt uitgetekend, fataal gevolg van het doortrekken van een in ‘Jeugd’ (in Tijd en Mens 1951) gebruikte figuur, een bastaard die uit wraak (dus gemotiveerd) handelt. Waar gaat het dan om? Twee gratuite moorden, op een hoer en op een architect, geven een aanzet tot de systematische zelfvernietiging van Esneux: zichzelf verraden - zichzelf de reden van leven ontnemen - zichzelf afzweren. De ‘omgekeerde mystiek’ (Judas als tweelingbroer van Jezus) faalt echter op ironische wijze: de onbe- | |
| |
paaldheid van het Zijn zal voor Esneux enkel de natuurlijk dood inhouden, nadat hij ontsnapt is aan de politie.
| |
Ontwikkeling
Het laat zich raden hoe de derde, hypothetische roman waarover in navolging van De Beider (in De Periscoop, maart 1958) zoveel te doen was (Factor Drie), er uitgezien zou hebben: het programma ligt vervat in de kritische arbeid van Walravens, en zou de derde, de metafysische fase geweest zijn. Vermoedelijk toont ‘Het Tuintje’, zijn laatstgeschreven verhaal (april 1965), de weg: die van de deïstische religiositeit. Het metafysische verlangen werd ondertussen opgevangen door het artistieke engagement, dat is: het avontuur, en, negatief, het experiment om het experiment.
| |
Verwantschap
Kunstopvatting
Verwantschap
Het is deze rol van gangmaker en propagandist van de ‘nieuwe kunst’ die al te vaak de waarde van Walravens' eigen creatieve proza op de achtergrond heeft gedrongen. De opstand in de letteren vult de leegte die de filosofie naliet. Achter de opstand schuilt het verlangen naar een harmonisch mensbeeld en naar zuiverheid (‘de eerste morgen’); vandaar ook de moraliserende en dramatiserende ondertoon in Walravens' culturele initiatieven. Zo zou hij bij de opdoeking van het avant-gardistische tijdschrift Tijd en Mens, dat hij in 1949 oprichtte met R.C. van de Kerckhove, Tone Brulin, Hugo Claus en anderen, en dat de tegenhanger was van Podium, van ‘zelfmoord’ gewagen. De Vlaamse avant-garde was nochtans gelanceerd: Taptoe en Gard Sivik namen snel de fakkel over. Zo neemt de onderhuidse belering steeds weer stelling tegen de dialectiek en tegen het formalisme (wat Michiels later uitwerken zou) en vóór de kunst als autonoom, naar zichzelf gericht verschijnsel. Daarom legt hij de klemtoon op de maakbaarheid der poëzie (‘De jonge poëzie in Vlaanderen’, in De Vlaamse Gids 1947, p. 668), en knoopt zodoende aan bij de principes der Vijftigers, verwoord door P. Rodenko, met wie hij terecht vergeleken wordt (zoals Waar is de eerste morgen? het Vlaamse antwoord op Atonaal was). Het artistieke engagement als afwijzing van ideologie en systeem (kerk of staat) verklaart ook Walravens' steeds grotere aandacht voor de niet-figuratieve schilderkunst en voor de absurditeit van Beckett en Ionesco. Hun invloed zou ook op de werkzaamheden
| |
| |
van Het Kamertoneel (1953-1957), dat Walravens met Bert Parloor en Staf Knop had gesticht, zijn stempel drukken.
De misvattingen over Walravens' werk - onder meer de té grote nadruk op het onderscheid dat hij aanbracht tussen proza en poëzie - wijt ik aan het afwezig blijven van Walravens' voedingsbodem: de krantenkritieken worden te zelden geraadpleegd en een berg manuscripten blijft ongepubliceerd. Het onbegrensd ontvankelijke, maar nooit diepgaand ontledende karakter van Walravens' optreden daarentegen brengt hem dicht bij een figuur als Simon Vinkenoog; in het stimuleren van jong (al dan niet vermeend) talent bleef Walravens ongeëvenaard.
| |
Relatie leven/werk
Techniek
Verwantschap
Publieke belangstelling
In zijn eigen productie meen ik te moeten wijzen op de continuïteit: hij werkte aan één groot, kierkegaardiaans ‘magnum opus’. Dat hij hierdoor metafysica en avant-garde wist te verzoenen, lijkt onaannemelijk en zelfs een tegenspraak. Het bewijst echter de ware aard van de avant-garde in deze maatschappij: zij is het ongevaarlijke terrein waarop de burgerlijke maatschappij haar onvrede kwijt kan. Walravens' liberaal individualisme vond er een onbegrensd proefterrein. Zijn formele weerstand tegen de ‘erfzonde van Vlaanderen, het realisme’ (Speliers) heeft echter van zijn roman-‘fouten’ ook twee ontdekkingen gemaakt: de romanfiguur als constructie (waartegen Lampo al in 1964 reageerde; anderen, van de meest diverse pluimage, hebben de idee echter dankbaar opgenomen en gevarieerd uitgewerkt, van Vogelaar tot Polet, van Raes tot Middels); en het concept van de roman als overbrugging van de genrebegrenzingen: via het autobiografische wordt het essay ingebouwd. In die zin heeft Jan Biorix het pad geëffend voor praktijkdenkers als Daniel Robberechts (De grote schaamlippen) of Paul de Wispelaere (Paul-tegenpaul 1969-1970, Tussen tuin en wereld). Walravens stond daarmee tussen Ivo Michiels' Journal brut en, zeg maar, de zoveel talentrijker Willy Roggeman (Het zomers nihil). Zoals het werk van deze laatste werd echter ook Walravens' Verzameld proza verramsjt. Zijn kritieken werden nooit gebundeld. Het duurde bovendien een kwart eeuw vooraleer liefst twee uitgeverijen, Atlas (1998) en Manteau (1999), opnieuw
| |
| |
brood zagen in de heruitgave van wat zij als ‘klassieke’ teksten omschrijven.
| |
Kritiek
Het baart weinig verwondering dat Walravens in die tussentijd zo goed als in het vergeetboek geraakte. De literatuur was gedemocratiseerd, de schrijver niet langer een vaste waarde in het establishment. De beeldenstormers van De Tafelronde, Gard Sivik, de kleine tijdschriften (Bok, Mep), Banana Press en de reeks De 5de Meridiaan van uitgeverij Manteau hadden de bezem gehaald door de wat bedompte literaire huiskamers van Vlaanderen. De rebellen van weleer - Claus, Boon, Snoek, Weverbergh, Leus, Daele - bepaalden nu zelf het letterkundige klimaat of waren van de scène verdwenen. En daar was geen plaats meer voor de ethische bevlogenheid van Walravens, die zichzelf had moeten ontworstelen aan de beknottingen van zijn tijd.
| |
Publieke belangstelling
Halverwege de jaren negentig groeide er toch een nieuwe belangstelling voor Walravens. Hij kreeg erkenning voor twee verdiensten. Niet als omroeper van het allang vergeten negativisme, wel als theoreticus en gangmaker. Bert Vanheste maakte als eerste een duidelijk onderscheid tussen de prozaschrijver Walravens en de man die bewegingen als modernisme en existentialisme in hun historische context duidde. Hij haalt Walravens' eigen woorden aan: ‘Niet elke sombere tekst is af te doen als existentialistische uitdrukking.’ Anderen beklemtonen Walravens' onschatbare waarde als ‘engelbewaarder voor de jongere generaties’ (Andries), of als ‘opvorderend getuiger’ (Janssens). In het huidige beeld van de literatuurgeschiedenis komt Walravens naar voren als mentor, als roerganger van een zakenkabinet.
| |
Verwantschap
Walravens plaatste de experimenten van zijn tijd in een Europese ontwikkeling. Maar de concrete initiatieven gingen uit van de Mechelse dichter Remy C. van de Kerckhove. Zonder hem was er geen Tijd en Mens gekomen, zegt Jos Joosten terecht in zijn studie over dat blad. Van de Kerckhove hakte knopen door, inspraak en weifeling waren hem vreemd. Die doortastendheid is ‘waarschijnlijk Walravens' geluk geweest, anders was dat blad [Tijd en Mens] er waarschijnlijk evenmin gekomen als Janus - het tijdschrift dat Walravens in 1948 samen met onder meer Hugo
| |
| |
Claus had willen oprichten’. Meer dan in zijn dagbladkritieken kon Walravens in het tijdschrift zijn poëtische opvattingen stroomlijnen en zeer uiteenlopende experimenten onder dezelfde noemer brengen. De rode draad is daarbij een moreel en politiek engagement. Het verklaart waarom Walravens afstand nam van Walschap. Hij kon zich niet vinden in de eenmansstrijd die Walschap nochtans met verve had gevoerd tegen kerk en staat voor de oorlog. Maar juist door zijn hang naar theoretisch onderbouwde motivatie, door zijn grote belezenheid en drang naar vernieuwing ook, verloor Walravens tegelijk voeling met de Vlaamse traditie, in tegenstelling tot Boon en Claus, die juist daarin een bruggenhoofd vonden naar een internationale horizon.
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
De kritiek heeft vandaag een vrij gelijkluidende opinie over Walravens: in zijn romans was hij stilistisch beperkt en zijn personages zijn te nadrukkelijk ideeënconstructies. ‘De psychologisch bedoelde evolutie van de vrij exemplarische personages’, schrijft Piet van Aken, ‘wordt overwoekerd door metafysische speculaties.’ Dat Walravens dan toch opnieuw op bredere belangstelling mag rekenen, heeft te maken met een drietal maatschappelijke ontwikkelingen.
Er is allereerst de vermoeidheid van het politieke federaliseringsproces in België. Walravens wordt herontdekt als de man die wars bleef van elk eng nationalisme. Als Brusselaar, de Geert van Istendael van zijn tijd, volledig ondergedompeld in een Franse elan, zag hij in elke kunstvorm een mogelijkheid om algemeen menselijke waarden te laten voorgaan op politieke bewustzijnsvernauwing. Ook met de Fransschrijvende auteurs in België bleef hij constant in dialoog. In het tijdschrift Belgica pleitte hij al vlak na de Tweede Wereldoorlog voor blijvende samenwerking, en zijn monografieën over kunst verschenen vrijwel altijd in twee talen tegelijk. Later zette hij mee de toon voor de beeldvorming over België in Nederland door zijn kritieken in De Groene Amsterdammer en het Algemeen Dagblad (1956-1965). Er is daarnaast de herontdekking van zijn voortrekkersrol in de audiovisuele media en de podiumkunsten. Al in januari 1959 verwierp hij het misprijzen van de Vlaamse intellectueel voor ‘het geweldige vulgarisatie- en ontspanningsapparaat dat de tv
| |
| |
is’ (Jan Biorix). Het Vlaams Theater Instituut heeft terecht een van zijn eerste cahiers gewijd aan Walravens (1996). Het was immers zijn Kamertoneel dat voorgoed de stap zette van het katholiek gedreven parochieleven en van het gedragen theater naar beredeneerd en internationaal toneelwerk. Het speelde als eerste Sartre en Ionesco, en legde mee de grondslag voor het eigentijds theater als verontrustend en uitdagend gebeuren.
Tenslotte heeft Walravens ook zijn verdienste als chroniqueur van de kleine geschiedenis. Het dagboek Jan Biorix legt een staalkaart aan van twintig jaar ‘bezig zijn’, bezig met meer dan ‘een puur en dwaas verlangen naar het nieuwe’. Integendeel, ‘wij leven om nieuw en anders te zijn. Zoniet heeft het geen zin om te leven. Maar het nieuwe ook om dicht bij de mensen te blijven.’ Misschien is dat nog het meest verrassende aspect van Walravens. Hij dweepte met grote denkers en avant-garde kunstenaars, maar hij bleef voeling houden met de krantenbezorger die hij als jongen was geweest. De autodidact behoedde hem voor zelfoverschatting. Zo behield hij de overtuiging dat ook de gewone man betrokken moet blijven bij elke ontwikkeling in het geestesleven.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Jan Walravens, Nood. Over het gemis aan uitstraling van de jonge Vlaamse literatuur. In: De Vlaamse Gids, jrg. 32, 1947, pp. 407-411, E. |
Jan Walravens, Jan Vaerten. Brussel 1950, Les Arts Graphiques, E. |
Louis Scutenaire, Magritte. Vertaald door Jan Walravens. Antwerpen 1950, De Sikkel, Monographieën over Belgische Kunst, 2de reeks, nr. II, E. (vert.) |
Jan Walravens, Roerloos aan zee. Antwerpen 1951, De Sikkel, R. (tweede, gewijzigde druk in Verzameld proza, 1971) |
Jan Walravens, Valerius De Saedeleer. Antwerpen 1950, De Sikkel, Monographieën over Belgische Kunst, 3de reeks, nr. 9, E. |
Jan Walravens, Phenomenologie van de moderne poëzie. Mechelen 1951, Tijd en Mens, E. (opgenomen in Waar is de eerste morgen?, tweede druk 1960) |
Jan Walravens, Felix De Boeck. Antwerpen 1952, De Sikkel, E. |
Jan Walravens, Opstandigheid, verrukkelijke arend. In: De Vlaamse Gids, jrg. 38, nr. 38, 1953, pp. 614-624, E. |
Jan Walravens, Gaston Bertrand. Gent 1953, Snoeck-Ducaju, De Meridiaan, jrg. 3, nr. 1, 1953, E. Bert Schierbeek en Jan Walravens, Schrijversalmanak voor het jaar 1955. Amsterdam 1955, C.P.J. van der Peet, Bl. |
Jan Walravens. Waar is de eerste morgen? Brussel 1955, Manteau, E/Bl. (tweede, uitgebreide druk: 1960, Ad Multos-reeks) |
Bert Schierbeek en Jan Walravens, Schrijversalmanak voor het jaar 1956. Amsterdam 1956, C.P.J. van der Peet, Bl. |
Jan Walravens, Cultuur van deze tijd. Een reeks voordrachten door Jan Walravens. Oudergem 1956, Algemene Spaar- en Lijfrentekas, E. |
Jan Walravens, Criticus en Kunstenaar. Repliek. Kunstenaar, Criticus en Andere Wereld. In: Critisch Bulletin, jrg. 23, januari-maart 1956, pp. 106-112, E. |
Jan Walravens, De kaartspelers. In: J. Romijn en F. de Bruyn (red.), Vandaag 4. Utrecht 1956, A.W. Bruna, pp. 134-42, V. |
Jan Walravens, Te weinig tijd. In: B. Voeten en M. Beck (red.), Schrijversalmanak voor het jaar 1957. Amsterdam 1957, C.P.J. van der Peet, pp. 172-178, E. |
Jan Walravens, Vijfde kolom. Jong Vlaams proza. Brussel 1957, Manteau, Bl. |
Jan Walravens, Negatief. Een fictie. Brussel/Den Haag 1958, Manteau, R. (derde druk in Verzameld proza, 1971) |
Jan Walravens, Hier is Brussel. Utrecht 1958, A.W. Bruna, Zwarte Beertjes 124, Reisgids. |
Jan Walravens, Gaston Burssens. Brussel 1960, Manteau, Monografieën over Vlaamse Letterkunde 18, E. |
| |
| |
Jan Walravens, Inleiding. In: Hugues C. Pernath en Paul Snoek, Soldatenbrieven. Amsterdam/Antwerpen 1961, De Bezige Bij/Ontwikkeling, Literaire Pocketserie 68, pp. 9-35, E. |
Jan Walravens, Hedendaagse schilderkunst in België. Antwerpen 1961, Helios, E. |
Jan Walravens, De blaffende krekel. In: Ivo Michiels (red.), Dertien Vlamingen. Amsterdam/Antwerpen 1961, De Bezige Bij/Ontwikkeling, pp. 69-79, V. (opgenomen in Verzameld proza, 1971) |
Jan Walravens, Het avontuur van een bericht. Antwerpen 1962, De Garve, Snelwegen naar Cultuur 6, E. |
Jan Walravens, Van Constant Permeke tot heden. De figuratieve schilderkunst in België. Brussel 1963, Cultura, Kunst in België 7, E. |
Jan Walravens, [41 bijdragen en commentaren]. In: M. Seuphor (red.), De abstracte schilderkunst in Vlaanderen. Brussel 1963, Arcade, E. |
Jan Walravens, Hoe porselein breekt. In: F. de Bruyn, J. Romijn en O. Timmers (red.), Vandaag 10. Utrecht 1964, Bruna, pp. 324-345, Zwarte Beertjes 827, V. (opgenomen in Verzameld proza, 1971) |
Jan Walravens, Inleiding. In: Het portret sinds James Ensor. Geraardsbergen 1964, Kunst- en Kultuurkring, pp. 13-40, E. |
Jan Walravens, Felix De Boeck. Elsene 1965, Editions Photogravure Tallon, E. |
Jan Walravens, Abstracte kunst in Vlaanderen in de Verzameling van de Bank van Parijs en de Nederlanden. In: Will van Sambeek (red.), Abstracte kunst in Vlaanderen. Eindhoven 1965, Lecturis, E. |
Jan Walravens, Woord vooraf. In: Herwig Leus (red.), Gesprek tussen een priester en een stervende en andere teksten van Donatien Alphonse François Marquis de Sade. Brugge 1965, De Galge, Galgeboekje 5, E. |
Jan Walravens, Jan Biorix. Brugge 1965, De Galge, Galgeboekje nummer 1, met een nawoord van A. Merckx, D/E. (tweede druk, met een inleiding van Jeroen Brouwers: Amsterdam 1998, Atlas) |
Jan Walravens, Rudolf Meerbergen. Brussel 1965, Uitgeverij Meddens, Monografieën over Belgische Kunst, E. |
Jan Walravens, De Slag bij Waterloo. In: Werk van nu. Brussel/Den Haag 1965, Manteau, Marnixpocket 30, pp. 101-115, voorafgegaan door een autobiografische schets, pp. 95-100, V. (opgenomen in Verzameld proza, 1971) |
Jan Walravens, Het blauw van Pusiano. In: F. de Bruyn, J. Romijn en O. Timmers (red.), Vandaag 11. Utrecht 1965, Bruna, pp. 296-316, T. |
Jan Walravens, Verzameld proza. Met een inleiding van L.P. Boon. Brussel/Amsterdam 1971, Paris-Manteau, R/VB. (bevat vijf eerder gepubliceerde en één nagelaten ver- |
| |
| |
haal, Jan Biorix en de twee romans; de erin opgenomen versie van Roerloos aan zee werd door Walravens zelf bewerkt en ingekort) |
Jan Walravens, De verloren vader. In: L. De Vos (red.), Van Walravens Weg. Gent 1976, Restant Uitgaven, pp. 17-43, T. |
Jan Walravens publiceerde daarnaast verhalen in Literair Akkoord, De Periscoop, Tijd en Mens en De Zweep. Ongeveer 675 essays van hem verschenen in meer dan 30 tijdschriften. Bovendien verschenen er bijna 1200 bijdragen in kranten, vooral in Het Laatste Nieuws en Algemeen Dagblad.
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Jan van den Weghe, Streng voorbehoud. In: De Meridiaan, jrg. 1, 1951, pp. 18-29. (over Phenomenologie van de moderne poëzie) |
Erik van Ruysbeek, Experimentele romankunst. In: Critisch Bulletin, jrg. 19, nr. 4, april 1952, pp. 170-176. (analyse van Roerloos aan zee) |
Jan Schepens, Jan Walravens of de obsessie van het achtervoegsel -loos. In: De Vlaamse Gids, jrg. 37, nr. 3, 1952, pp. 134-142. (over de wereldbeschouwing van Walravens) |
Mathieu Rutten, Opstandigheid, nutteloze arend. In: De Vlaamse Gids, jrg. 39, nr. 2, 1954, pp. 99-113. (over hetzelfde thema) |
Raymond Herreman, Arend, verrukkelijke opstand. In: De Vlaamse Gids, jrg. 39, nr. 4, 1954, pp. 163-166. (over het thema van systematische weigering en verzet) |
Willem M. Roggeman, Negatief: een Nietzsche konsekwentie... onder andere. In: De Vlaamse Gids, jrg. 43, nr. 6, juni 1958, pp. 372-375. (over de filosofische achtergronden van Negatief) |
Th. Govaert, Roerloos noch Negatief. In: Streven, jrg. 13 (nieuwe reeks), november 1959, pp. 126-136. |
René Gysen, Waar is de eerste morgen? In: Gard Sivik, jrg. 5, nr. 19, 1960, pp. 43-46. |
Ben Klein, Notities. Jan Walravens. In: Het Kahier, nr. 15, 1960, pp. 31-35. (over Waar is de eerste morgen? en Phenomenologie van de moderne poëzie) |
C.J.E. Dinaux, Jan Walravens. In: Gegist Bestek II. Den Haag 1961, pp. 250-253 (over Negatief) |
W.L.M.E. van Leeuwen, Jan Walravens. 1920. De Moderne Mens: de godzoeker. In: W.L.M.E. van Leeuwen, Nieuwe romanciers uit Nederland en Vlaanderen. Zeist/Antwerpen 1961, pp. 124-128. |
Bob Hamers, De Vlaamse Gids: ‘Roerloos’ of ‘Negatief’? In: Kruispunt, jrg. 5, 1963, pp. 31-33. (over Jan Walravens, Marcel Stijns en het tijdschrift De Vlaamse Gids) |
Walter van den Broeck, Kletsen met de buren. In: Heibel, jrg. 1, nr. 5, pp. 42-44 (over Jan Biorix) |
Willem M. Roggeman, Portret in de morgen. In: Kentering, jrg. 7, nr. 1, 1965, pp. 16-20. |
Hubert Lampo, ‘Negatief’, te subjectief bekeken? In: Hubert Lampo, De ring van Möbius. Den Haag 1966, pp. 65-74 (een herwaardering van Negatief) |
De Vlaamse Gids, jrg. 50, nr. 3/4, 1966. Bijzonder nummer, onder de titel Facetten van Jan Walravens, bevat, naast de afscheidsteksten bij Walravens' overlijden onder meer de volgende bijdragen:
- | Jan Cox, Niemand kan ontsnappen, pp. 49-52 (over menselijkheid en engagement) |
- | Frans de Bruyn, Jans Drama, pp. 53-56 (over Walravens' waarde als literatuurpromotor en ontdekker van ideeën) |
- | René Gysen, Is niets iets niet?, pp. 57-64 (over Sade en Beckett als modellen voor Negatief) |
- | Staf Knop, Het Kamertoneel, pp. 65-71. |
- | Mathieu Rutten, Jan Walravens/Jan Biorix, pp. 81-85 (over autobiografie ten dienste van het vrije humanisme) |
- | Luc Van Den Briele, Bibliografie Jan Walravens, pp. 89-118 (geannoteerde lijst van afzonderlijke publicaties en bijdragen in tijdschriften, met zaakregister) |
|
Gerard Walschap, Jan Walravens. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 19, nr. 7, 1966, pp. 714-716. (portret) |
Piet van Aken, Agenda van een heidens lezer. Antwerpen 1967, pp. 87-94 (over Jan Biorix) en pp. 136-144. (over Negatief) |
Paul de Vree, Kanttekening bij Walravens' Waar is de eerste morgen? In: Paul de Vree, Onder experimenteel vuur. Transit documenta. Vademecum voor de Vlaamse experimentele poëzie 1955-1967. Brugge/Antwerpen 1968, pp. 37-41. |
Louis Paul Boon, Jan Walravens. In: Louis Paul Boon, Geniaal... maar met te korte beentjes. Amsterdam 1969, pp. 146-148 (anekdotische herinnering) en pp. 115-124. (over Roerloos aan zee) |
| |
| |
Eugène van Itterbeek, Twintig jaar na de eksperimentelen. In: Kultuurleven, jrg. 37, nr. 3, maart/april 1970, pp. 283-296. (over de ethische en metafysische aspecten van de visie van Walravens) |
Paul de Wispelaere, Een dag als een ander. In: Paul de Wispelaere, Paul-tegenpaul 1969-1970. 's-Gravenhage/Rotterdam 1970, pp. 146-156, (herinneringen aan Walravens) |
Eugène van Itterbeek, Internationale impulsen in de Nederlandse letteren. Jan Walravens en het existentialisme. In: M.J.G. de Jong e.a. (red.), Kritisch Akkoord 1971. Brussel/Amsterdam 1971, pp. 55-69. |
Karel Jonckheere, Jan Walravens. Cement tussen generaties. In: Karel Jonckheere, Toon mij hoe je schrijft. Tielt 1972, pp. 185-188 (over de scharnierpositie van Walravens) |
Willem M. Roggeman, Frans Jan Walravens. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1970-1971, 1972, pp. 181-190. (biografie) |
Eric de Beck, Wat rest er van de eerste morgen? In: Kreatief, jrg. 7, nr. 1, mei 1973, pp. 43-47. (over de poëzieontwikkeling) |
Paul de Vree, Jan Walravens of het gevecht in het kreupelhout. In: De Periscoop, jrg. 23, nr. 7, mei 1973, pp. 1-2. (over Verzameld proza) |
Paul de Wispelaere, Jan Walravens. Antwerpen 1974. (analytische benadering van het totale oeuvre van Walravens, met bibliografie) |
Marcel Janssens, De verzamelde Walravens. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 120, nr. 7, 1975, pp. 505-516. (een structureel en ideologisch overzicht) |
Luk de Vos, Van Walravens Weg. Gent 1976. (essaybundel met een ongepubliceerd toneelstuk, een interview met Walravens' weduwe en kritische bijdragen, waarvan de belangrijkste zijn:
- | Erik de Smedt en Luk de Vos, Een ongepubliceerde tekst, pp. 13-16. (voorstelling van De verloren vader) |
- | Louis Paul Boon, De ‘Tijd en Mens’-mens Jan Walravens, pp. 65-72. (anekdotische herinnering) |
- | Paul de Vree, Het klimaat van ‘Tijd en Mens’, pp. 74-83. |
- | Georges Wildemeersch, Kleine bijdrage tot de geschiedenis van ‘Tijd en Mens’, pp. 84-87. |
- | Bruno Mulier, Jan Walravens en de avant-garde, pp. 88-110. (cultuurhistorische situering van de avant-garde en toetsing aan Walravens' eigen productie) |
- | Ludo Abicht, Tussen ‘Le Mur’ van Sartre en ‘die Mauer’ van Ulbricht: over de ideologie van Jan Walravens, pp. 115-128. |
- | Joris Note, Een lektuur van Jan Biorix, pp. 129-153 |
- | Anne Marie Musschoot, Jan Walravens en het dubbele ik. Een benadering van zijn scheppend proza, pp. 161-174. |
- | Hedwig Speliers, Het Zuidnederlandse poëtheoretische denken. Continuïteit en discontinuïteitskurven, pp. 177-229. (over Walravens en Van Ostaijen tegenover ‘het realisme’) |
- | Luc Van Den Briele, Bibliografie van Jan Walravens' journalistiek werk in ‘Het Laatste Nieuws’, pp. 238-297. |
|
Georges Adé, Walravens Weg. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 30, nr. 2, 1977, pp. 160-166. (over de blijvende betekenis van Walravens voor de latere generaties) |
Roger van de Borre, Walravens herlezen. In: Yang; jrg. 16, nr. 94, mei 1980, pp. 98-117. |
Marcel Wauters, Ter herdenking. Naar Jan Walravens toe. In: De Vlaamse Gids, jrg. 69, nr. 3, mei-juni 1985, pp. 3-7. |
Jos de Freine, Wie was Jan Walravens (1920-1965)? In: Bilan en Bevestiging. Literaire periodiek, jrg. 1, nr. 3, winter 1987-1988, pp. 10-25. (bevat de correspondentie van Walravens met De Freine in diens Kongolese jaren en de tekst van een tv-interview) |
Willem M. Roggeman, De kapitein van de experimentelen. Omzien naar Jan Walravens. In: De Vlaamse Gids, jrg. 74, nr. 5, september-oktober 1990, pp. 2-6. |
Bert Vanheste, Existentialistische literatuur. In: Literatuur, jrg. 9, nr. 3, mei-juni 1992, pp. 144-150 (over Walravens en het existentialisme) |
Jos Joosten, Jan Walravens en de idee: Tijd en Mens en de opvattingen van de Vlaamse
|
| |
| |
tijdgenoten van Vijftig. In: Spektator, jrg. 22, nr. 2, zomer 1993, pp. 83-99. |
Jos Joosten, Momentopname van twee gezichten: Hugo Claus, Jan Walravens en hun nooit verschenen tijdschrift Janus. In: Georges Wildemeersch (red.), Het teken van de ram. Jaarboek voor de Claus-studie I. Leuven/Amsterdam 1994, pp. 113-134. |
Louis Paul Boon, Roerloos aan zee. In: Kris Humbeeck e.a. (red.), Het literatuur- en kunstkritische werk van Louis Paul Boon, III. De Vlaamse Gids. Antwerpen 1995, pp. 173-186. |
Jos Joosten, Feit en tussenkomst. Geschiedenis en opvattingen van ‘Tijd en Mens’ (1949-1955). (over de rol van Walravens in de naoorlogse vernieuwing van de literatuur; bevat een uitgebreide bibliografie) |
Ernst Bruinsma, Een kapitein in de voorhoede. Jos Joosten over ‘Tijd en Mens’, teveel Walravens, te weinig Boon en Claus. In: Knack, jrg. 26, nr. 15, 1996. |
Rita Geys, Een ten onrechte al te zeer vergeten man. Jos Joosten over ‘Tijd en Mens’ en de vernieuwende rol van Jan Walravens. In: De Standaard, 26-12-1996. (interview met Jos Joosten over Walravens) |
Jos Joosten, Jan Walravens. In: Kritisch Theater Lexicon. Brussel 1996. (over de betekenis van Walravens voor het Kamertoneel, zijn vertalingen en bewerkingen) |
Patrick Peeters, ‘Meer zeggen is gevaarlijk’. De ‘morgen’ van Jan Walravens en Markies de Sade. In: Patrick Peeters en Erik Spinoy (red.), Het vouwbeen van de lezer. Over literatuuropvattingen. Leuven 1996, pp. 87-107. (over Walravens' metafoor van ‘de eerste morgen’) |
Louis Paul Boon, Walravens Vijfde kolom, Waar is de eerste morgen? en Bij de dood van Jan Walravens. In: Kris Humbeeck e.a. (red.), Het literatuur- en kunstkritische werk van Louis Paul Boon, IV. Vooruit. Antwerpen 1997, resp. pp. 1095-1097, 1187-1190 en 1345-1348. |
Jeroen Brouwers, ‘Wij leven om nieuw en anders te zijn’. In: Jan Walravens, Jan Biorix. Tweede druk, Antwerpen/Amsterdam 1998, pp. 7-27. (over Walravens als politiek geëngageerd getuige van zijn tijd, de Rodenko van Vlaanderen) |
74 Kritisch lit. lex.
augustus 1999
|
|