| |
| |
| |
Willem Walraven
door Kees Snoek
1. Biografie
Willem Walraven werd op 7 juni 1887 geboren te Dirksland op het Zuid-Hollandse eiland Goeree Overflakkee. Vader Frans Walraven, een kleine koopman, was lidmaat van de hervormde kerk en aanhanger van de liberale partij, moeder Antje van Kassel stamde uit een familie van beurtschippers. De studieuze Walraven raakte al vroeg in conflict met zijn materialistische vader. Begin 1902 ging hij als vrijwilliger werken op het kantoor van een handelsonderneming in Delft. Hier bezocht hij toneelen variétévoorstellingen en raakte hij in de ban van het socialisme. Twee jaar later was hij terug in Dirksland, waar hij het praktijkdiploma boekhouden haalde. In 1907 vertrok hij naar Rotterdam. Hij trad toe tot de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij en combineerde een baantje als loopjongen met een bohemienachtig leven.
In 1909 emigreerde Walraven naar Canada om daar een nieuw bestaan op te bouwen, maar vijf jaar zwerven door Noord-Amerika bracht als enige winst een grote belezenheid. Eind 1914 meldde hij zich berooid bij zijn ouders. In augustus 1915 tekende hij een tweejarig contract als telegrafist bij de verbindingstroepen van het Nederlands-Indische Leger in Tjimahi (West- Java). Hij at daar vaak in het eettentje van Itih, een gescheiden Westjavaanse. In juli 1918 trad hij in dienst van de N.V. Oliefabrieken ‘Insulinde’ in Banjoewangi (Oost-Java). Twee maanden later vroeg hij Itih over te komen. Een jaar later werd hun eerste kind geboren en in 1920 trouwden ze. Zij kregen vier zonen (van wie er één jong overleed) en vijf dochters.
| |
| |
Na het faillissement van ‘Insulinde’ in 1922 werkte Walraven als boekhouder op verschillende suikerfabrieken aan Java's Noordkust. Zijn journalistieke loopbaan begon in augustus 1925 met een ingezonden stuk in De Indische Courant, een in 1921 opgericht dagblad dat een dochterinstelling was van de Bond van Geëmployeerden in de Suikerindustrie ofwel de ‘Suikerbond’. In juni 1926 trad Walraven in dienst van de Suikerbond als thesaurier van het Hoofdbestuur. Hij schreef veel in het orgaan De Suikerbond. Zijn kritiek op de financiering van de vakbond leidde ertoe dat hij in juli 1927 uit zijn functie werd gezet; hij mocht echter doorgaan als redacteur van De Suikerbond. Dit duurde tot juli 1929, toen hij er zelf de brui aan gaf. Zenuwziek trok hij zich een half jaar terug in het koele bergplaatsje Lawang. Daarna kocht hij een verlopen hotel in Pasoeroean, dat hij na een half jaar met verlies van de hand deed.
Na een slechtbetaald baanije als boekhouder op de Volkscredietbank in Malang besloot hij in 1931 freelance medewerker te worden van De Indische Courant, waaraan hij allerhande bijdragen leverde, van rechtbankverslagen tot reiskronieken, van jeugdherinneringen tot boekbesprekingen. Hij nam het pseudoniem Maarten Cornelis, later M.C. Vanaf 1931 wonend in Blimbing nabij Malang, genoot hij grote vrijheid bij het dagblad, maar zijn meest kritische artikelen over de koloniale samenleving publiceerde hij vanaf 1938 in het Bandoengse politiek-culturele tijdschrift Kritiek en Opbouw. Hij kwam in contact met E. du Perron, wiens erkenning van zijn talent hem enorm stimuleerde. Na Du Perrons vertrek in augustus 1939 bekommerden andere Nederlandse intellectuelen zich om Walravens schrijverschap; nog tijdens zijn leven verschenen twee verhalen in het culturele maandblad De Fakkel. In mei 1941 werd hij veroordeeld tot een maand gevangenisstraf nadat medepassagiers in een trein hem hadden beschuldigd van NSB-sympafhieën en belediging van Indo-Europeanen. Innerlijk gebroken door zijn onterechte veroordeling en zijn verblijf in de gevangenis, werd Walraven in juli 1942 met zijn drie zonen door de Japanners geïnterneerd in het gevangenkamp Kesilir, waar hij overleed op 13 februari 1943.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling
De reputatie van Walraven als belangrijk schrijver werd in 1966 in één klap gevestigd met de publicatie van Brieven. Aan familie en vrienden 1919-1341. Meer nog dan zijn autobiografische verhalen hebben zijn brieven het beeld van Walraven bepaald. De eigenzinnige journalist komt hierin naar voren als een gekweld man met een scherpe pen en een vervaarlijk temperament. Zijn wrevelige opmerkingen over Indië, de Indischen en de Indonesiërs hebben Walraven een zekere faam bezorgd, in het bijzonder de uitlating uit 1941: ‘Wij leggen het hier af, zelf, of in ons nageslacht, maar aan hun verandert niets. Nog geen krasje op een rots beteekent onze invloed op hun “meerderwaardigheidsgevoel”.’ Dankzij Hella S. Haasse, die Indonesische notities schreef onder de titel Krassen op een rots (1970) heeft deze metafoor van Walraven zich vastgezet in het collectieve geheugen. Met uitzondering van twee verhalen (‘De clan’ en ‘Op de grens’) die in 1941 in het Indische tijdschrift De Fakkel verschenen, is Walravens gepubliceerde werk postuum. In 1948 en 1950 heeft Rob Nieuwenhuys drie andere verhalen van Walraven - uit ‘een verloren gewaande portefeuille’ - opgenomen in zijn tijdschrift Oriëntatie. In 1952 redigeerde hij de bundel Op de grens. Korte verhalen brieven kronieken, die vier van de vijf verhalen bevatte, alsook door de bezorger gekozen brieffragmenten en een aantal reiskronieken. Aan het begin van de jaren vijftig bezat Walraven bij enkele recensenten de reputatie van een zuivere stilist en een unieke persoonlijkheid, maar de uitgave Op de grens kende volgens Kees Fens ‘zo weinig succes, dat de uitgever ervan, G.A. van Oorschot, de hele oplage, naar zijn zeggen, het best meteen in de gracht had kunnen gooien’.
Na de publicatie van zijn Brieven, een uitgave van 887 bladzijden dundruk, is de publieke belangstelling voor Walraven gegroeid. In de jaren negentig nam die interesse nog toe, blijkend uit allerlei artikelen en gelegenheidsuitgaven. De Brieven werden in 1992 herdrukt en zes jaar later verschenen 24 reisimpressies onder de titel Modjokerto in de motregen. Bij het grote publiek werd Walraven bekend door de film ‘Gevangen op Java’ van Jan van den Berg (1995), waarvan de hoofdmoot werd gevormd door
| |
| |
een terugblik op Walravens leven vanuit de gevangenis. In 2000 zette Frank Okker de kroon op zijn biografische onderzoek met de publicatie Dirksland tussen de doerians. Een biografie van Willem Walraven. Sindsdien is de belangstelling voor Walraven wat weggeëbd, maar zijn reputatie als groot epistolair schrijver blijft overeind.
| |
Kritiek
Walraven heeft zijn postume roem mede te danken aan een aantal trouwe pleitbezorgers. Dat was in de eerste plaats Jan Greshoff, die tussen december 1940 en juli 1941 in Nederlands-Indië verbleef. Hij spoorde Walraven aan om enkele eerder gepubliceerde journalistieke schetsen om te werken tot verhalen. In 1945 nam Greshoff de verhalen ‘De clan’ en ‘Op de grens’ op in zijn bloemlezing In de verstrooiing. Een verzameling letterkundige bijdragen van schrijvers buiten Nederland 1940 - 10 mei 1945. Rob Nieuwenhuys verzorgde de bloemlezingen Op de grens (1952) en Eendagsvliegen (1971). Maar de meest onvermoeibare pleitbezorger van Walravens geschriften was wel Frans Schamhardt, de zoon van Walravens zuster. Aan het einde van de jaren dertig had Schamhardt, destijds een stuurmansleerling, zijn oom diverse malen in Indië opgezocht.
In de jaren negentig had de autonomie van het kunstwerk aan belangstelling ingeboet en was er veel meer aandacht gekomen voor zogenaamde egodocumenten. In feite betekende dit een herleving van de criteria van Forum, waarin de persoonlijkheid van de schrijver voorop werd gesteld. Zo had Greshoff Walraven al in 1953 een ‘vent’ genoemd, ‘[e]en wezen van vlees en bloed, ongedurig, zonder begrip voor maat en evenwicht, grillig, opvliegend, redeloos, tot onrechtvaardigheid geneigd en bereid; maar een wezen ook door en door echt, authentiek, vurig, natuurlijk, loyaal tegenover een ieder en alles waarmede hij zich verbonden gevoelde. Een oorspronkelijke, eigenaardige persoonlijkheid, met die fiere eigenwijsheid, welke daar altijd mede samengaat en er waarde en kleur aan geeft’. Walravens uitgever G.A. van Oorschot was een exponent van deze forumiaanse visie, die hem het overtrokken statement ingaf dat Walraven ‘onbetwist nummer één’ is van de tien beste schrijvers uit de eerste vijftig jaar van de twintigste eeuw.
| |
Relatie leven/werk
De fascinatie die er voor sommigen van Walraven uitgaat heeft
| |
| |
te maken met de innige relatie tussen zijn leven en werk. De uitvoerige brieven die Walraven schreef aan zijn jongere broer Jaap, zijn zuster Johanna Geertje (Zus) en zijn neef Frans Schamhardt zijn ten dele een therapeutische afrekening met zijn jeugdervaringen. Opvallend is de grote rancune die hij had jegens zijn ouders. Hoewel een uitblinker op school, mocht Willem van zijn vader niet de hbs volgen maar moest hij zich maatschappelijk bewijzen. Toen Willem dit weigerde, bejegende zijn vader hem steeds meer als een outcast. In 1915 werd de breuk compleet, toen Willem, als verloren zoon teruggekeerd uit Canada, de druk van zijn ouders om zich in het gareel te voegen niet langer kon verdragen en naar Indië vertrok. Hij zou nooit meer naar Nederland terugkeren en zijn ouders ook niet schrijven. Maar zijn Flakkeese verleden bleef een levenslange obsessie.
Walraven heeft zijn zwerflust vaak teruggevoerd op zijn grootvader Van Kassel, van wie hij ook het verteltalent en de drankzucht zou hebben geërfd. Naarmate hij langer in Indië verkeerde, nam zijn zenuwachtigheid toe, die hij deels terugvoerde op hereditaire oorzaken en deels verklaarde uit de onnatuurlijke situatie waarin hij als blanke in de kolonie leefde: ‘Niemand wandelt ongestraft onder palmen.’ Schrijven was voor Walraven in de eerste plaats een uitlaatklep, die in betekenis toenam naarmate hij zich gefnuikt voelde in zijn persoonlijk leven. De economische wereldcrisis, die het agrarische Indië harder trof dan westerse landen, ontnam Walraven de mogelijkheid om behoorlijk aan de kost te komen en zijn grote gezin behoorlijk te onderhouden. Het financiële debacle als gevolg van de koop van een verlopen hotel in Pasoeroean leidde tot een verstoorde verhouding met zijn gezin en een zekere vereenzaming, die pas tegen het einde van de jaren dertig werd doorbroken door zijn sporadische contacten met Frans Schamhardt en enkele Nederlandse schrijvers en intellectuelen.
Hoewel Walraven zijn familieleden in Nederland dikwijls voor de voeten wierp dat zij zo weinig over zichzelf vertelden, schreef hij hen zelf nooit als het in economisch opzicht met hem misging. Toch kunnen we moeilijk zeggen dat ook hij dus de cultuur van het zwijgen was toegedaan die hij de Flakkeese gemeenschap verweet. Walraven was een man van paradoxen.
| |
| |
Hij kon in zijn brieven en artikelen op het monomane af op bepaalde thema's doorgaan, maar soms treft hij door distantie en nuchterheid en ook is hij in staat tot zachtere gevoelens als heimwee en melancholie. Walravens geschriften geven vooral ook een strijd tegen zichzelf te zien.
| |
Visie de op wereld
Joop van den Berg (1992) heeft Walraven ‘een gekwetste en opstandige man’ genoemd. Beide eigenschappen hangen nauw met elkaar samen. Weliswaar voerde Walraven zelf als grond voor zijn opstandigheid altijd zijn principieel socialisme of marxisme aan, maar in feite was hij een cultuurpessimist. Naarmate hij ontgoocheld raakte in zijn eigen bestaan in Indië, versterkte zich ook zijn zwartgallige visie op de menselijke natuur. Een vergelijking die hij meermalen aanhaalde en die hij had ontleend aan The Quintessence of Ibsenism (1891) van G.B. Shaw, was de verdeling van de mensheid in drie typen: idealisten, filistijnen en realisten. De idealisten zag hij als een verfoeilijk mensensoort: ‘Zij zijn de groote huichelaars en leugenaars, de reclamemannen, de zich voorstellers, de visitemakers, de smokingdragers, de hoofdartikelaars van de rijkseenheidgedachte. [...] Zij zijn de uitvinders van de phrasen, die in de Indische politiek opgeld doen.’ (1939) De filistijn is de laag-bij-de-grondse pragmaticus, die kankert uit gewoonte, tegen de belastingen en het weer. Maar de realist is degene die zegt waar het op staat: ‘Hij ziet de dingen, zooals ze zijn, en misschien gaat hij er het meeste onder gebukt.’ (Brieven, 1939)
Uiteraard zag Walraven zichzelf als de realist: iemand die weliswaar veel kankert, maar die ten minste durft te zeggen wat anderen verzwijgen. Die durf om voor de waarheid uit te komen heeft Walraven weinig geliefd gemaakt bij hele categorieën mensen en hem soms ook in een lastig parket gebracht. Dit was voor hem allerminst aanleiding om zijn meningen te temperen. Zoals hij in een van zijn brieven schrijft (1941): ‘Ik ben eigenlijk iemand, die alleen kan haten of liefhebben, beide intens, en er is geen middenweg. Misschien komt het daardoor, dat mijn geschrijf niemand onverschillig laat. Ze vinden het prachtig of ze worden er kwaad om, vooral het laatste!’
Walraven grossierde in meningen over van alles en nog wat. Zijn situatie in Nederlands-Indië, waarin hij zich gevangen
| |
| |
voelde als in een ‘muizenval’, heeft het meest de aandacht getrokken, inclusief zijn uitlatingen over de onnatuurlijke Indische samenleving, de hardvochtige mentaliteit van de blanke Indischen, de waanwijsheid van de Indo-Europeaan en het snobisme van de Indonesiër. Op grond hiervan is hij vaak gekenschetst als een randfiguur, als iemand die zich op de grens bevindt, in de woorden van een E.V. Stonequist: ‘an individual on the margin between two cultures without being a racial hybrid’. Maar het cliché van de positie tussen twee culturen is niet werkelijk op Walraven van toepassing. Veeleer is hij de absolute outsider, de man die zich in geen enkele cultuur helemaal op zijn plaats voelt. Hij was een misantroop en, zoals E.M. Beekman juist formuleert, een ‘eenling die behoefte had aan volledige vrijheid - zowel mentaal als fysiek’.
De vrijheid van geest was volgens Walraven het beste gegarandeerd in West-Europa. Hij noemt de hervorming het begin van het vrije denken in Europa en het protestantisme ‘de eerste schrede op den weg tot het vrije denken’. Daarom stuurde hij zijn kinderen naar een protestantse school. Die geestelijke vrijheid liet uiteraard ook Bijbelkritiek toe. In Eendagsvliegen is een column uit 1927 opgenomen waarin Walraven zich vrolijk maakt over de naïeve Jesaja, volgens wie de wolf met het lam zou verkeren. Dan geeft hij de voorkeur aan de illusieloze brieven van Madame de Maintenon (1635-1719), een dame die aan het Franse hof leefde. ‘Wie hier idealistisch is, eerlijk voor zijn mening uitkomt, in zijn medemensen gelooft, zal zich diep bedrogen voelen in zijn eigen soortgenoten.’ Walraven droeg vaak de mantel van een oudtestamentische boeteprediker die Calvijn had ingeruild voor Marx.
Toen Walraven zich in 1907 liet inschrijven in Rotterdam, rekende hij zich al niet meer tot de Nederlands-hervormde kerk. Als principieel socialist beschouwde hij de kerk als steunpilaar van de bezittende klasse. Overigens was hij geen orthodox marxist. Jacques de Kadt oordeelde in 1966 streng over Walraven als ‘in theorie een impossibilistisch revolutionair en in de practijk een reactionair conservatief’. Toch meende hij dat Walraven over ‘grote stukken nuchter gezond verstand’ beschikte en dat hij het, als essentieel onaangepaste, anderen
| |
| |
mogelijk maakte zich ‘te blijven verzetten tegen de wereld van de gelijkgeschakelden en de gelijkschakeling’.
Toen Walraven in 1941 in zijn essay ‘Een woord aan Indonesiërs’ de balans opmaakte van zijn positie in Nederlands-Indië, schreef hij dat hij Nederland in 1915 had verlaten als ultrademocraat en dat hij in zijn inzichten over het leven en de wereld niet veranderd was, hoewel hij in uiterlijk en in zijn ‘uiterlijke levensmanier’ wel mocht doorgaan voor een typische ‘kleinburger’. Hij waarschuwt in dit essay de Indonesiërs voor het nationaal-socialisme, dat niets anders is dan ‘het bolsjewisme van een middenklasse’. In zijn essay ‘Ad Interim’ uit 1939 noemde hij de geest van de Europese samenleving in Indië verwant aan de geest van fascistische dictaturen. Die geest deed zich gelden door ‘groteske pogingen der bezittende klasse om zich te handhaven’.
In een artikel van 1 november 1939 verweet Walraven de Indonesiërs hun belachelijke voorouderverering en hun neiging schulden te maken voor het feest aan het einde van de vastentijd ‘of andere snobistische feesten’. Hij wreef hen aan dat ze ‘seigneuriaal’ wilden leven, dat ze door en door materialistisch en dus bourgeois waren, lieden van wie weinig heil viel te verwachten voors de toekomst van Indië. In zekere zin was deze boetpredicatie een uitdrukking van zijn teleurstelling dat er - zijns inziens - zo weinig evolutie te bespeuren was in de Indonesische gemeenschap. Deze visie, waarvoor Walraven op de vingers werd getikt door de jonge nationalist Soejitno Mangoenkoesoemo, onderstreept nogmaals zijn grondige pessimisme, dat ook doorklinkt in sommige van zijn verhalen, hoewel daarin ook een lichtere en humorvolle toets is aangebracht.
Walraven wees de koloniale verhouding af, omdat hij die onrechtvaardig en onnatuurlijk vond, maar tegelijk meende hij dat de nationalistische beweging werd overheerst door elites. In een brief van 19 januari 1940 schrijft hij dat de strijd om de vrijheid een strijd is ‘van een bovendrijvende klasse, niet van het eigenlijke volk. Dat volk komt nog in geen eeuwen aan de beurt.’ Walraven meende voorts, dat de westerlingen ook waar ze invloed ten goede wilden uitoefenen, daar toch niet in
| |
| |
slaagden. Immers, Indië was een ‘rommel’, een ‘zigeunerkamp’: alle eraan bestede inspanningen waren verloren moeite wegens de passiviteit en het fatalisme van de inheemse bevolking.
Van Walravens onwrikbare opvattingen was ook zijn gezin de dupe, met name waar hij de Indo's rassenhaat verweet, ‘zoowel tegen ons, als tegen den Inlander’. Op 17 juli 1941 schreef hij Rob Nieuwenhuys over de ‘lange tenen’ van zijn Indo-kinderen en zijn vrouw: ‘In boos worden ligt hun grootste kracht en het komt voort uit inbeelding en verwaandheid. Sorry to have to say it! Ik zal er nu maar niet weer over beginnen, over die snelverduisterende Boeddhagezichten. Zij zijn de grootste ramp van mijn leven in Indië geweest en het is niet te zeggen, wat daardoor bedorven wordt.’
Soms is de vraag gesteld of Walraven - die een afkeer had van rijst en met name in zijn voedselbereiding een Hollands leven cultiveerde - Indië wel liefhad. Fens (1966) gewaagt van een ‘sterke verbondenheid met Indië, waarvan hij verschillende aspecten beschreven heeft met een indringendheid die alleen door de liefde mogelijk wordt gemaakt’. Dat neemt niet weg, dat hij weinig gevoel had voor het Indonesische erfgoed en dat hij Indië vooral ook waardeerde omdat het hem de mogelijkheid gaf zich in zijn isolement te verschansen en daarin zijn illusie van vrijheid te koesteren.
| |
Kunstopvatting
Ook in de kunst was Walraven buitengewoon op zijn vrijheid gesteld. Op 26 november 1941 schrijft hij enigszins geïrriteerd aan Rob Nieuwenhuys: ‘Dan zijn er nog jullie dogma's over stijl en over “den vorm”. 't Is vreeselijk.’ Hij voert het voorbeeld aan van zijn geliefde auteur Charles Dickens, die zich evenals Alexandre Dumas niet al te druk maakte om de vorm; toch schreven ze mooie romans. Het ‘in een élan geschrevene’ was volgens hem het beste. Het ging Walraven in de literatuur om de beschrijvingskunst zonder meer, waarbij hij kleurrijke details niet schuwde.
Voor Walraven als recensent zijn stilistische kwaliteiten niet doorslaggevend. In 1935 schrijft hij dat hij waarschijnlijk, als hij in Nederland was gebleven, ‘in het experiment’ zou zijn gedreven, ‘terwijl Indië geen val op mij heeft en mij laat mediteren’. Een impliciete eis die hij volgens Okker (1992) aan
| |
| |
levende Nederlandse auteurs stelt, is dat ze schrijven over actuele gebeurtenissen in hun eigen land. De roep om meer ‘straatrumoer’ werd dus al vroeg gehoord. De maatschappelijke werkelijkheid met al zijn tegenstellingen en conflicten speelt een grote rol in Walravens eigen werk.
| |
Traditie / Verwantschap
De schrijvers die Walravens visie mede hebben gevormd, zijn Dickens, Goethe, Shaw en Multatuli. Hij kende hun werk door en door en citeerde ze graag om zijn eigen standpunten te illustreren. Hij vergeleek zichzelf om zijn forse gestalte met Mr. Pickwick. Uit Multatuli's werk haalde hij de symbolische figuren aan van Droogstoppel en de Hallemannetjes ‘die zo bijzonder fatsoenlijk waren’ om er zijn afkeer van de bourgeoisie mee te illustreren. Multatuli's ‘Geschiedenissen van gezag’ sterkten hem in zijn cynische opvattingen over de menselijke hypocrisie. Du Perron vond Walraven een Indische Dickens en ook zelf meende Walraven dat hij behoorde tot de school van de gevoelige realisten, evenals Dickens en Heijermans. Ter rechtvaardiging van zijn polemische houding deed hij soms een beroep op de bekende dierenfabel van La Fontaine: ‘Cet animal est très méchant:/ Quand on l'attaque il se défend.’ Verder sprak hem de satirische geest van Heinrich Heine aan. Multatuli en Heijermans had hij al vroeg gelezen, met het werk van zijn geliefde buitenlandse schrijvers had hij kennisgemaakt in de jaren van zijn Noord-Amerikaanse ‘ballingschap’.
Waarheidsdrift was voor hem een belangrijke waarde in literatuur, die hij terugvond in romans van Sinclair Lewis, James M. Cain (Serenade) en Madelon Székely-Lulofs. Dat de laatste door de Indische pers algemeen was uitgescholden, gold voor Walraven als ‘een groote aanbeveling, want het bewijst, dat zij de waarheid zegt over Deli’. Joseph Conrad beschouwde hij als een grootmeester van de Engelse literatuur.
| |
Traditie / Kritiek
Jan Greshoff (1953) plaatste Walraven in de literaire familie van J. van Oudshoorn, Willem Elsschot, Nescio en Ed. du Perron, ‘de familie van de tedere cynici’. Ook H. van Galen Last vergeleek Walraven met Nescio en Elsschot, maar hij onderscheidde zich van hen door zijn ‘behoefte om tegen zijn lot te fulmineren’. Van Galen Last waardeert het positief in Walraven, dat bij hem afwezig is ‘die coquetterie met de mislukking en de
| |
| |
nederigheid, die zo vaak Nederlandse humoristische realisten aankleeft, en die ook Elsschot lang niet altijd heeft kunnen vermijden, voor mijn gevoel’. Adriaan Morriën (1966) zag een parallel met Tsjechow als briefschrijver en Jan Fontijn (1992) vergeleek hem om ‘zijn felheid van temperament, zijn overgevoeligheid, zijn lust tot kankeren en zijn parlando-achtige manier van schrijven’ zelfs met Céline, die evenals Walraven de bourgeoisie haatte.
| |
Stijl
Een niet te onderschatten invloed op Walravens stijl is die van Stijl de Bijbel. Beb Vuyk wees erop dat de Statenbijbel invloed had op Walravens ‘toon in toornige momenten’. Opmerkelijk is inderdaad de oudtestamentische taal waarin hij soms over zijn familie schrijft: ‘wie me hindert, dien werp ik uit’ (over zijn moeder) en ‘Willem staat tegen mij op’. De oudste zoon Willem, op wie dit laatste citaat betrekking heeft, memoreerde in De groote verbittering zijn vaders frequent te pas gebrachte uitdrukking ‘Wie niet voor mij is, is tegen mij’.
Beekman (1988) noemt Walravens brieven ‘net als die van Multatuli “meesterstukken van ongekunsteldheid”’. Multatuli en Walraven zijn beiden openhartige brievenschrijvers die tevens het journalistieke genre hebben beoefend. Volgens Morriën (1966) heeft hij ‘zijn stijl, geschoold bij Multatuli en geoefend in de journalistiek, ontwikkeld tot een instrument dat met vaart en precisie opereerde’.
Zoals gezegd, flonkeren in Walravens proza fraaie metaforen met een sterk visuele inslag. Soms wordt de metafoor uitgebreid tot een vergelijking met dubbelzinnige verwijzingen: ‘de suiker is een kleverig vak en bij alles wat kleeft komt likken te pas’. Walravens ergernis leven ook opmerkelijke woordcombinaties op, zoals ‘Aziatische zuurmuilerij’ en ‘Flakkeesche keverachtigheid’. De vaart die zijn brieven ontwikkelen krijgt een sterke impuls van zijn provocerende oordelen (‘Dit is een land van sjacheraars en knoeiers’), die vervolgens worden geïllustreerd aan de hand van een reeks pakkende anekdotes en persoonlijke observaties. Zijn beste artikelen bezitten eveneens die vaart en levendigheid, maar zijn journalistieke afkomst verraadt zich soms door een kwistig gebruik van uitroeptekens.
| |
Visie op de wereld / Kritiek
Bepaalde kritische geluiden over Walravens werk hebben eer- | |
| |
der te maken met zijn ideeën dan met zijn stijl. Veenstra schrijft in 1947: ‘Geen grootsheid van visie of rijkdom aan gedachten deden het [werk] opvallen, maar de aandacht voor het détail, de scherpheid en oorspronkelijkheid in het waarnemen en zeer persoonlijk bewogen stijl hieven Walravens werk ver boven de rhetorische zwendel waar de koloniale journalistiek zich aan te buiten ging.’ Maar in 1972 noemde Veenstra zijn oud-collega bij De Indische Courant ‘de man die van het centrum in de periferie was terechtgekomen en met veel dingen van geest en beschaving het door de tijd bijgeslepen kontakt was kwijtgeraakt’.
Fens (1971) vestigt de aandacht op Walravens ‘emotioneel conservatisme: zijn gevoelsmatige gehechtheid aan het verleden, en niet alleen zijn eigen verleden, maar ook dat van Nederlands-Indië, al vertoont hij ook hier soms een ambivalente houding’. Die ambivalentie is zeker aanwezig in het feit dat hij enerzijds scheldt op de statische samenleving van Indië, waar de westerse geest geen val op heeft, maar anderzijds ook een zeker behagen schept in die onveranderlijkheid. Beekman interpreteert Walravens culturele behoudzucht in het licht van ‘zijn latere fascinatie voor het verval van de koloniale maatschappij met alle bijbehorende romantiek van mislukking en vervlogen dromen’.
| |
Thematiek
Voortreffelijk van sfeer zijn Walravens reiskronieken, waarbij hij een voorkeur aan de dag legt voor stoffige, ingedutte stadjes op Java waar de tijd stil is blijven staan. Beekman meent dat Walraven erin slaagt ‘zijn nauwgezette beschrijvingen tot odes van neerslachtigheid te maken’. Maar Walravens socialistische instelling schijnt af en toe door als hij ook onderwerpen belicht als armoede en narigheid, prostitutie en misbruik van de vrouw als ‘lastdier’. Het laatste sloot soms het eerste uit, maar in beide gevallen werd de vrouw geëxploiteerd: ‘Lanterfantende vrouwen zijn te Madioen onbekend en ik heb zelfs geen trottoirnimfen ontmoet in de stad.’
De vijf verhalen die Walraven op instigatie van Greshoff schreef hebben zijn literaire reputatie gevestigd. Deze verhalen danken hun ontstaan grotendeels aan gegevens uit de Indonesische wereld die zijn vrouw Itih hem aandroeg. Al was Walravens kennis van het Indonesisch zeer gering en van het Javaans
| |
| |
vermoedelijk nog minder, de rol van buitenstaander die hij koesterde veroorloofde hem ook om met bijna antropologische afstand onbevangen het leven van de inheemse bevolking gade te slaan. Volgens Leffelaar gelukte het Walraven in deze verhalen ‘door te dringen in de voor een Westerling onbereikbare hoeken van de Oosterse sfeer, zo bijvoorbeeld in Vox Populi, Vox Dei, een verhaal over adatconflicten, waarin de flegmatische wijsheid (laisser passer) van de Inlander voortreffelijk tot uiting komt’.
Walravens eigen verbintenis met een Indonesische vrouw had hem zeer gevoelig gemaakt voor het thema van de gemengde relatie. Het verhaal ‘Op de grens’ gaat over de njai ofwel concubine, zoals vele andere Indische romans of verhalen. Het vertelt de geschiedenis van een inlandse vrouw die na de dood van haar blanke man door haar kinderen wordt gekoeioneerd en door het bij haar wonende kleinkind wordt verraden. Aan het einde van het verhaal kiest zij voor haar kampong, waar zij vrijer ademt, voor ‘de macht van het eigen volk’.
Ook ‘De clan’ borduurt voort op het gegeven van het eigen stamverband, maar in dit geval betreft het de familie waartoe Itih behoorde en is het verhaal geïnspireerd door een bezoek dat Walraven samen met Itih aan haar familie bracht, toen ze eenmaal over haar schaamte heen was, jaren na haar keuze voor een bestaan met deze blanke man. Er is in ‘De clan’ niets gefictionaliseerd. Het mooiste is het begrip voor de andere cultuur dat eruit spreekt en de warme toon, die een toon van liefde is, zoals de slotzin laat zien: ‘Tegen elke versnippering, tegen elke ontwijding verzet zich de trots, en wellicht zelfs een weinig het liefdevolle hart. Het hart van de clan.’
In ‘Piendang’ en ‘Vox Populi, Vox Dei’ wordt met een bijna luchtig gevoel voor humor de kleinheid van de mens uitgebeeld. Ontroerend getekend is de Indo Harry de Pareira, met wie zich in de opelette (gezamenlijke taxi) die hem tot broodwinning dient een levendig gesprek ontspint. ‘Vox Populi, Vox Dei’ gaat over een subtiel volksgericht dat de gemeenschap afroept over de wasbaas Joris, die als getrouwde man - terwijl hij dat economisch niet kan verantwoorden - een relatie begint met een jonge vrouw. Joris wordt geboycot en ziet zich genoodzaakt de tocht naar Canossa te aanvaarden en zijn vrouw excuus te
| |
| |
vragen. Dit verhaal en ‘Op de grens’ verraden het sterkst Walravens journalistieke inslag: in beide strooit hij rijkelijk met wijsheden over maatschappelijke verschijnselen.
Het vijfde verhaal, ‘Het einde van de reis’, gaat over twee zieken op een schip dat naar Indië vaart. De ene zieke, Rein Veerman, is Hollander, de andere, Tommiran, Indonesiër. Veerman maakt pas aan boord kennis met de koloniale verhoudingen. Als hij argeloos wat wil wandelen met Tommiran, stemt deze daarin toe, mits het dek leeg is. Op impliciete wijze laat Walraven zien hoe eenvoudige uitingen van medemenselijkheid worden overschaduwd door de raciale barrière.
In zijn recensie van J. Kleians roman De zonen van Timah (28-12-1938) wijdde Walraven een beschouwing aan het concubinaat, het onderwerp van deze roman. Hij noemt deze verhouding ‘de keerzijde van het koloniale leven’. Hij schrijft:
Als ik niet zo volkomen in beslag genomen werd door mijn journalistiek, schreef ik er een roman over. Daarbij zou ik mij dan niet tot model nemen al die auteurs van vaderlandse komaf, die maar nooit de Indische samenleving met haar ellendige vooroordelen kunnen vergeten, doch ik zou uitgaan van het voorbeeld van iemand als Joseph Conrad, die enerzijds bewijst (in Lord Jim), welk een ideale relatie er kan bestaan tussen een Inlandse en een blanke, en anderzijds (in An Outcast of the Islands) hoe weinig ideaal zulk een relatie kan zijn, doch die daarbij niet de gehele schuld laadt op de Inlandse, en ook niet het oordeel over de houding van de blanke in het midden laat, doch wel degelijk beide partijen schetst in hun goede en kwade eigenschappen en die daarbij zich nauwelijks bekommert om ‘de koloniale verhouding’.
De beschrijving van dit project geeft ons een beeld van een Walraven die zich ervan bewust is dat de werkelijkheid vele kanten heeft. Dit idee raakt soms wat op de achtergrond in de brieven, waaraan hij zijn literaire roem heeft te danken. Toch komt zijn verknoopte persoonlijkheid, ontgoocheld, polemisch, sentimenteel, doordravend en dan weer nuchter, het beste tot uiting in dit weergaloze epistolaire oeuvre.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
W. Walraven, Leven op Java. In: J. Greshoff (ed.), In de verstrooiing. Een verzameling letterkundige bijdragen van schrijvers buiten Nederland 1940 - 10 mei 1945. New York 1945, Querido, pp. 290-314, V. |
W. Walraven, Op de grens. Korte verhalen brieven kronieken. Samengesteld door R. Nieuwenhuys. Amsterdam 1952, G.A. van Oorschot, V/Br/CB. |
W. Walraven, Brieven. Aan familie en vrienden 1919-1941. Samengesteld door R. Nieuwenhuys, F. Schamhardt en J.H.W. Veenstra. Amsterdam 1966, G.A. van Oorschot, Br. (tweede, vermeerderde druk: 1992) |
F. Schamhardt, Walraven en de Suikerbond. Bijeen getikt en aan elkaar gepraat door F. Schamhardt. Lekkerkerk 1968. (beredeneerde keuze uit Walravens bijdragen aan De Suikerbond) |
W. Walraven, Eendagsvliegen. Journalistieke getuigenissen uit kranten en tijdschriften. Samengesteld door F. Schamhardt en R. Nieuwenhuys. Amsterdam 1971, G.A. van Oorschot, C/E/VB. |
Willem Walraven, Een maand in het boevenpak. Een novelle. Bezorgd door Frans Schamhardt. 's-Gravenhage 1978, Thomas & Eras, N. (met uitgebreide primaire en secundaire bibliografie, pp. 111-115) |
Willem Walraven, Levenslijnen. Herinneringen aan Dirksland en Flakkee. Dirksland 1993, Commissie Herdenking Willem Walraven, CB. (eerder in Eendagsvliegen, met bio/bibliografisch overzicht) |
Willem Walraven, De red-star library. Samengesteld en ingeleid door Frank Okker. Leiden 1997, Burgersdijk & Niermans, CB. |
Willem Walraven, Modjokerto in de motregen. Reizen over Java en Madoera. Samengesteld en ingeleid door Frank Okker en Gerard Termorshuizen. Leiden 1998, KITLV Uitgeverij, CB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Soejitno M[angoenkoesoemo], Nogmaals over Indonesiërs. In: Kritiek en Opbouw, jrg. 2, nr. 20, december 1939, pp. 310-314. (reactie op Walravens opvattingen over de ‘seigneuriale’ aard van de Indonesiërs) |
J.H.W. Veenstra, Diogenes in de tropen. Amsterdam [1947], pp. 48-52. (over Walravens werk en persoonlijkheid) |
Oriëntatie, nr. 23-24, augustus-september 1949. Speciaal Walraven-nummer (hierin is, naast twee verhalen, brieven, boekbesprekingen, artikelen en reiskronieken van Walraven zelf, ook opgenomen: F. Schamhardt, Willem Walraven, pp. 3-17. (biografisch artikel) |
Jacques Gans, De kracht van den outsider. In: Het pamflet. Weekblad tegen het publiek, jrg. 1, nr. 2, januari 1950, pp. 13-18. (over het Walraven-nummer van Oriëntatie) |
W. Walraven jr., Herinnering aan mijn vader. In: Oriëntatie, nr. 36, september 1950, pp. 36-49. |
R. Nieuwenhuys, Inleiding. In: Willem Walraven, Op de grens. Amsterdam 1952, pp. 5-9 (plaatsbepaling van Walraven als Indisch schrijver) |
J. Greshoff, Schrijver die een diepe indruk maakt. In: Het Vaderland, 7-2-1953. (over Op de grens) |
A. Besnard, Een leven ‘op de grens’ in het oude Indië. In: Algemeen Handelsblad, 25-4-1953. |
R. Blijstra, Op de zelfkant. In: Critisch Bulletin, jrg. 20, nr. 2, februari 1953, pp. 58-61. (over Op de grens) |
H.L. Leffelaar, Willem Walraven. In: Minerva, jrg. 2, 1953-1954, pp. 53-56. (met name over Walravens werkwijze en stijl) |
J. Greshoff, Willem Walraven, miskend schrijver. In: J. Greshoff, Menagerie. Herinneringen en beschouwingen. 's-Gravenhage 1958, pp. 65-66. (over Walravens persoonlijkheid en literaire waarde) |
F. Schamhardt, W. Walraven (7 juni 1887 - 13 februari 1943). In: Walraven, Brieven. Aan familie en vrienden 1919-1941. Amsterdam 1966, pp. 5-40. (over Walravens persoonlijkheid) |
Kees Fens, Tussen Dirksland en Blimbing. In: De Tijd, 29-10-1966. (over Brieven) |
Adriaan Morriën, Walraven, schrijver uit heimwee en uit ontgoocheling. In: Het Parool, 5-11-1966. (over Brieven) |
Beb Vuyk, Een koloniale tragedie in brieven. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 26-11-1966. |
Tirade, jrg. 11, nr. 121, januari 1967. Speciaal Walraven-nummer, waarin onder meer:
- | W. Walraven Jr., Mijn vader, de bodemloze put en de wijnkan, pp. 2-25. (onder meer over Walravens economische situatie en zijn levenseinde) |
- | J. de Kadt, De ‘onaangepaste’ Walraven, pp. 56-64. (onder meer over Walravens politieke opvattingen; vergelijking met Alexander Cohen) |
|
J. Eijkelboom, Willem Walraven: een drama in brieven. In: Vrij Nederland, 13-5-1967. |
Th. Herman, Willem Walraven. In: Ons Erfdeel, jrg. 11, nr. 1, september 1967, pp. 165-167. (over Walravens stijl en zijn tweestrijdige karakter) |
W.A. Braasem, Uit het leven van een te kort gekomen mens. In: Het Vaderland, 17-11-1967. (over Brieven) |
Nieneke Bertouille, Willem Walraven (1887-1943). In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 22, nr. 6, juli-augustus 1969, pp. 615-632. (over Walraven en de koloniale verhouding) |
F. Schamhardt, Willem Walraven. In: W. Walraven, Eendagsvliegen. Journalistieke getuigenissen uit kranten en tijdschriften. Amsterdam 1971, p. 7-14. (biografisch overzicht) |
Pierre H. Dubois, De ontroerende klank van het heimwee. In: Het Vaderland, 20-11-1971. (over Eendagsvliegen) |
Kees Fens, Twee gedreven briefschrijvers. In: de Volkskrant, 27-11-1971. (over Eendagsvliegen en F. Schamhardt, Brieven van een zeeman) |
Rob Nieuwenhuys, Willem Walraven: de tragiek van de kolonie. In: Rob Nieuwen- |
| |
| |
huys, Oost-Indische Spiegel. Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der compagnie tot op heden. Amsterdam 1972, pp. 405-413. (over Walravens schrijverschap) |
J.H.W. Veenstra, Walraven de veel geplaagde. In: Tirade, jrg. 16, nr. 173, januari 1972, pp. 41-62. (over Walravens persoonlijkheid en zijn journalistieke houding) |
Rudy Kousbroek, Eendagsvliegen. In: NRC Handelsblad, 17-3-1972. |
Hans Vervoort, Malang III. Op zoek naar Willem Walraven. In: Hans Vervoort, Vanonder de koperen ploert. Amsterdam 1975, pp. 172-175. (reis in het spoor van Walraven) |
Wim Walraven jr., De groote verbittering. Herinneringen aan mijn vader. Amsterdam 1975. |
Margaretha Ferguson, Het authentieke schrijverschap van Willem Walraven. In: Het Vaderland, 18-3-1978. (over Willem Walraven, Een maand in het boevenpak en Wim Walraven jr., De groote verbittering) |
H. van Galen Last, In de muizenval. In: H. van Galen Last, De waanzin van Ajax en andere kritische notities. Amsterdam 1979, pp. 11-16. (over Walravens epistolair proza en zijn onaangepastheid) |
A.W. Vlieger, ‘Niemand wandelt ongestraft onder palmen’. Over Willem Walraven. In: In de waagschaal, jrg. 7, nr. 23, februari 1979, pp. 517-519; jrg. 8, nr. 1, maart 1979, pp. 14-15; nr. 2, maart 1979, p. 12. (over Walraven en de Indische samenleving) |
Subagio Sastrowardoyo, Manusia perbatasan Willem Walraven [Marginal man Willem Walraven], In: Subagio Sastrowardoyo, Sastra Hindia Belanda dan kita [De Nederlands-Indische literatuur en wij]. Jakarta 1983, pp. 131-144. (over Walravens innerlijk conflict als marginal man) |
Ronald Spoor, Du Perron-Walraven: reconstructie van een verloren correspondentie. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 1, nr. 3, februari 1984, pp. 25-29. |
J.H.W. Veenstra, Walraven en de ellende van ‘Insulinde’. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 2, nr. 2, december 1984, pp. 32-34. (over Walravens tijd als boekhouder bij N.V. Oliefabrieken Insulinde) |
Rob van Olm, Niemand wandelt ongestraft onder palmen. Tussen vader en zoon Willem Walraven. In: Rob van Olm, In de schaduw van het licht. Amsterdam [1991], pp. 42-72. (biografisch essay, interview met W. Walraven jr.) |
Het Oog in 't Zeil, jrg. 9, nr. 3, april 1992. Speciaal Walraven-nummer, waarin onder meer:
- | Kees Vogels, Walraven in Rotterdam (1907-1909), pp. 9-13. |
- | Frank Okker, Walraven als recensent, pp. 14-17. |
- | S.A.J. van Faassen, J. Greshoff, Indië en Willem Walraven, pp. 20-27. |
- | Frank Okker, ‘Ik heb gehuild van ellende’. De relatie tussen Willem Walraven en Leo Vroman, pp. 28-31. |
- | Joop van den Berg, ‘Wie hier denkt, zoekt vergetelheid’. Willem Walraven en de demon van de drank, pp. 34-37. |
|
Lies Walraven, Willem Walraven en de drank. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 9, nr. 4, juli 1992, pp. 55. (reactie op het vorige artikel) |
Joop van den Berg, Naschrift. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 9, nr. 4, juli 1992, p. 56. (reactie; tevens formulering van desiderata voor een Walravenbiografie) |
Jan Fontijn, Een niet te onderdrukken lust tot kankeren. In: Vrij Nederland, 20-7-1992. (over Brieven). |
Rob Nieuwenhuys, Walraven, zoals ik hem ken. In: W. Walraven, Levenslijnen. Herinneringen aan Dirksland en Flakkee. Dirksland 1993, pp. 7-11. (over Walravens schrijverschap) |
[Commissie Herdenking Willem Walraven], Schrijversprentenboek Willem Walraven. [Dirksland 1993]. (biografische artikelen en interview met zoon Maarten Walraven) |
Rob Hartmans, [recensie van W. Walraven, Brieven, tweede druk, en Wim Walraven jr., De groote verbittering]. In: Hervormd Nederland, 13-2-1993. |
Frank Okker, Dirksland tussen de doerians. Het Indiëbeeld van Willem Walraven. In: Indische Letteren, jrg. 8, nr. 2, augustus 1993, pp. 75-90. |
| |
| |
Kees Snoek, De bierkaai van Willem Walraven. In: Ons Erfdeel, jrg. 36, nr. 4, september-oktober 1993, pp. 553-561. (onder meer over Walravens positie tegenover Nederlanders en Indonesiërs in de kolonie) |
E.M. Beekman, Willem Walraven (1887-1943). The Indies as a Mousetrap. In: E.M. Beekman, Troubled pleasures. Dutch colonial literature from the East Indies 1600-1950. Oxford 1996, pp. 562-576. (synthetische beschouwing over Walravens persoonlijkheid en literaire waarde) |
Frank Okker, ‘Er zal wat met jou gebeuren...’ De vriendschap tussen Willem Walraven en E. du Perron. In: De Parelduiker, jrg. 1, nr. 3, september 1996, pp. 43-54. |
Frank Okker, De man van Blimbing. In: Over Multatuli, nr. 39, 1997, pp. 11-14. (over Walraven en Multatuli) |
F.A.M. Hüsken, Niemand wandelt ongestraft onder palmen. In: Facta. Sociaal-wetenschappelijk magazine, jrg. 4, nr. 6, oktober 1997, pp. 14-15. (antropologische visie op Walraven als buitenstaander) |
E.M. Beekman, Willem Walraven (1887-1943): Indië als muizenval. In: E.M. Beekman, Paradijzen van weleer. Koloniale literatuur uit Nederlands-Indïë 1600-1950. Amsterdam 1998, pp. 567-583. |
Frank Okker en Gerard Termorshuizen, Walraven en Indië. In: W. Walraven, Modjokerto in de motregen. Reizen over Java en Madoera. Leiden 1998, pp. 10-17. |
Frank Okker, Dirksland tussen de doerians. Een biografie van Willem Walraven. Amsterdam 2000. |
Frank Okker, Tussen rolpens en rendang. De liefde van Willem Walraven en Itih. In: Theo D'haen en Peter Liebregts (red.), Tussen twee werelden. Het gevoel van ontheemding in de postkoloniale literatuur. Leiden 2001, pp. 23-36. (over Walravens gemengde huwelijk en de daarmee samenhangende problematiek) |
Frank Okker, Te laat voor bezinning. Willem Walraven tot zijn hoofdredacteur. In: De Parelduiker, jrg. 6, nr. 1, 2001, pp. 23-27. (over Walravens verhouding tot E. Jansen van De Indische Courant, met een onbekende brief van Walraven) |
Piet Hagen, Willem Walraven (1887-1943): ‘Het grootste deel is moeite en verdriet’. In: Piet Hagen, Journalisten in Nederland. Een persgeschiedenis in portretten 1850-2000. Amsterdam/Antwerpen 2002, pp. 333-339. (evaluerende biografische beschouwing) |
Frank Okker, Over Indo's en kazen. In: Cahiers voor een lezer, nr. 19, november 2003, pp. 3-8. (onder meer over Walravens visie op E. du Perron) |
Frank Okker, Propere lieden contra prolurken. Over Willem Walraven en Eddy du Perron. Oude Tonge 2004. (bewerking van artikelen uit 1996 en 1998) |
Gerard Termorshuizen, ‘Omdat ik een zwerver ben’. Reisschetsen van Willem Walraven. In: Michiel van Kempen, Piet Verkruijsse en Adrienne Zuiderweg, Wandelaar onder de palmen. Opstellen over koloniale en postkoloniale literatuur opgedragen aan Bert Paasman. Leiden 2004, pp. 251-262. |
Jugiarie Soegiarto, Gevangen op Java. Fictie en non-fictie in de verfilming van Walravens werk. In: Eliza Gustinelly, Mursidah, Yati R. Suhardi & Kees Groeneboer (red.), Tiga puluh lima tahun studi Belanda di Indonesia / Vijfendertig jaar studie Nederlands in Indonesië. Depok 2006, pp. 285-294. (kritische beschouwing over de Walravenfilm van Jan van den Berg) |
115 Kritisch lit. lex.
november 2009
|
|