| |
| |
| |
Beb Vuyk
door Elma Drayer
1. Biografie
Elisabeth Vuyk werd op 11 februari 1905 geboren te Delfshaven als oudste van drie kinderen. Haar vader, die gedeeltelijk van Indonesische afkomst was, werkte daar in de scheepsbouw.
Nadat ze de meisjes-hbs had doorlopen, haalde ze op de middelbare huishoudschool de aktes Voeding en Koken. In 1929 vertrok ze in haar eentje naar het toenmalige Nederlands-Indië om daar les te gaan geven. Tijdens de reis ontmoette ze Fernard de Willigen, een vijf jaar oudere planter, met wie ze in 1932 trouwde. Ze woonden een tijdje bij een thee-onderneming op Midden-Java en nadat haar man was ontslagen, vestigden ze zich op het eiland Boeroe in de Molukken. Hier probeerden ze een verwaarloosde kajapoetiholie-onderneming, die behoorde bij het familiebezit van de De Willigens, weer rendabel te maken. Ze kregen twee zoons: Hans Christiaan en Ru.
De oorlogsjaren bracht het gezin gedeeltelijk in gevangenschap door. Beb Vuyk en haar beide zoontjes kwamen terecht in Japanse interneringskampen, haar man was dwangarbeider aan de Birma-spoorweg.
Al voor de oorlog waren Vuyk en haar man, onder meer door hun vriendschap met E. du Perron, betrokken geraakt bij de Indonesische nationalistische beweging. Na de soevereiniteitsoverdracht bleven ze op Java wonen; ze namen in 1950 de Indonesische nationaliteit aan, die ze nog steeds bezitten. Beb Vuyk was in deze periode werkzaam als journaliste en onder meer verbonden aan de Indonesia Raya.
In 1958, toen hun positie als tegen Soekarno opponerende Sjahrir-socialisten in het steeds grimmiger wordende politie- | |
| |
ke klimaat van Indonesië onhoudbaar was geworden, keerden ze terug naar Nederland. Sindsdien wonen ze in Loenen aan de Vecht.
Beb Vuyk publiceerde literair en journalistiek werk in verschillende Nederlandse en Indonesische tijdschriften, kranten en weekbladen. Ze debuteerde in 1930 in De Vrije Bladen. Later verschenen verhalen in onder meer D'Oriënt, De Fakkel, Oriëntatie, Tirade, De Gids en De Tweede Ronde. Als journaliste leverde ze bijdragen aan Vrij Nederland, De Groene Amsterdammer, NRC Handelsblad en Het Parool.
Verschillende van haar verhalen werden in het Indonesisch vertaald, evenals het kinderboek De kinderen van Boeton Leon en Het laatste huis van de wereld, dat in 1983 onder de titel The Last House In The World ook in het Engels verscheen.
In 1945 was haar voor dit boek de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs van 1941 toegekend. Omdat de jury lucht had gekregen van Vuyks ‘onvaderlandslievende houding’, ontving ze die prijs overigens pas in 1947. In 1962 kreeg ze de Marianne Philipsprijs en in 1973 werd haar werk bekroond met de Constantijn Huygensprijs.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting / Relatie leven/werk
Beb Vuyks literaire werk is niet omvangrijk te noemen: over een periode van ruim vijftig jaar publiceerde ze zo'n 700 pagina's proza. ‘Je hebt nu eenmaal geen tijd om een roman te schrijven en er tegelijkertijd een te beleven,’ merkte ze op in een verhelderende beschouwing over eigen werk (‘De vervulling en de terugkeer’ in De wilde groene geur). In de autobiografische schets ‘Mijn grootmoeders’ (in dezelfde bundel) vertelt ze hoe ze als jonge vrouw verhalen was gaan schrijven, omdat dat ‘voorlopig [...] de enige mogelijkheid was om de beperktheid van mijn leven op school en thuis te ontkomen’. Toen ze naar Indonesië was vertrokken en daar het ‘opener en bewogener en vooral beweeglijker’ bestaan vond, waarnaar ze had verlangd, schoof de behoefte om te schrijven dan ook een tijdlang naar de achtergrond.
Belangrijk was haar kennismaking in Indonesië met de daar levende gewoonte om elkaar in de lange tropenavonden te onderhouden met vertellen. ‘Hier keerde ik terug tot de oorsprong van de literatuur: het verhaal, de gebeurtenis, de anekdote van de een over de ander verteld. Het was een boek, onmiddellijk ontsprongen aan de werkelijkheid van het leven, dat zij mij tussen de vingers lieten bladeren.’ (‘De vervulling en de terugkeer’) Vanaf die kennismaking heeft Vuyk voor haar verhalen vrijwel uitsluitend geput uit de werkelijkheid van haar eigen leven of van dat van de mensen die ze ontmoette. Ze liet zich herhaaldelijk minachtend uit over literatuur die in de studeerkamer was bedacht, wilde zich verre houden van de ‘onwerkelijkheid van de schrijftafelschrijverij’.
| |
Traditie / Stijl
Toen Vuyk begin jaren dertig debuteerde, stond ze nog onder invloed van het vitalisme. Haar eerste verhalen kenmerken zich door een afwisselend heftige en plechtstatige toon en een overdadige beeldspraak. ‘Zwijgend zijn onze woorden en namen doorzichtig geworden en de waarden zuiverder. Alle gewaden waren gevallen en alle voorhangen, we bolsterden het leven af en hielden de witte glinsterende pit,’ zo schrijft ze in ‘De vriend’, haar eerste verhaal, dat als motto heeft: ‘Dit is het laatste verhaal en het waarachtigste.’
Later raakt ze langzaam los van deze weerbarstige stijl en
| |
| |
vindt een koele, geserreerde manier van schrijven, die op een hoogtepunt komt in de verhalen in Gerucht en geweld en De eigen wereld en die andere. Ze bereikt dan wat ze in Het laatste huis van de wereld opmerkt over de verteltrant van een luitenant: ‘eenvoudige woorden, die de emotie verbergen en dit bijzondere geval maken tot een algemeen noodlot’.
| |
Techniek
Haar werk is hecht geconstrueerd en gecomponeerd. Kees Fens heeft erop gewezen dat ze hierin geraffineerd te werk kan gaan. ‘Wat natuurlijkheid lijkt van een verslag, blijkt bij enigszins goed toekijken de kunstmatigheid van een verhaal,’ zo schreef hij naar aanleiding van Een broer in Brazilië. De verteltechniek die ze hanteert, is traditioneel: de opbouw is meestal chronologisch, waarbij korte flash backs worden gemaakt naar het verleden van de personages. Er wordt verteld door een onpersoonlijke vertelinstantie, die het perspectief kiest van een of meer personages. Voor de onverhuld autobiografische boeken, zoals Het laatste huis van de wereld en de beide reisverhalen (Een broer in Brazilië en Reis naar het vaderland in de verte), maakt ze gebruik van een ik-verteller. In de verhalen in Gerucht en geweld, zoals bijvoorbeeld ‘Full of sound and fury’, staat de ik op de achtergrond en registreert wat de hoofdpersoon te vertellen heeft.
| |
Traditie
Wat sfeer en inhoud betreft sluiten de vroege verhalen, ‘De vriend’, ‘De verliezer’ en ‘Vele namen’ en tot op zekere hoogte ook de beide eerste romans, vooral aan bij een Engelstalige traditie van avonturenschrijvers. Vuyks bewondering voor Stevenson, Kipling en Conrad is duidelijk merkbaar. Ze was dan ook heel tevreden toen de Amerikaanse hoogleraar Beekman haar (in zijn inleiding op The Last House In The World) indeelde waar ze naar haar idee thuishoort met haar vroege werk: bij ‘the literature of adventure’.
| |
Visie op de wereld
Een even grote bewondering had ze voor Marsman. Diens verlangen naar een ‘groots en meeslepend’ leven wordt door haar geformuleerd als het streven naar een ‘uitzonderlijk bestaan’. De wereld wordt onderverdeeld in ‘burgers en avonturiers’ en een leven is pas de moeite waard, als het zich ver van de burgers met hun ‘onglorieuze bestaan, beveiligd en zonder risico's’, afspeelt op afgelegen plaatsen, dicht bij de natuur en in een opwindend dagelijks gevecht met die natuur.
| |
| |
Tegelijkertijd gaat dit vitalistisch verlangen gepaard met angst: voor het onbekende, voor eenzaamheid, voor het al te erg apart staan van de anderen. De boeken van Vuyk die zich afspelen in het Indonesië van voor de Tweede Wereldoorlog, worden beheerst door dit dualisme.
| |
Thematiek
In Duizend eilanden vestigt Ab Daalders zich op een theeplukkerij op Midden-Java. Hij maakt kennis met de verstikkende eenzaamheid, maar leert ook langzaam begrijpen ‘wat werk betekent, vreugde, vrijheid, feesten en een goede kameraadschap tussen mannen’. Zijn collega Carl vecht tegen de bureaucratie en dommigheid van superieuren die misbruik maken van hun machtspositie en de koloniale verhoudingen. Aan het eind van het boek besluit Ab mee te gaan met Carl naar diens familiebezit in de Molukken. Daar gaan ze een avontuurlijk bestaan tegemoet op een afgelegen eiland, ‘waar een mens kan uitgroeien als een boom’.
Zoals Duizend eilanden eindigt, begint het verhaal van Het laatste huis van de wereld. De man en de vrouw in deze kroniekachtige roman laten hun zekerheden achter zich om een nieuw bestaan te beginnen op een afgelegen kajapoetiholie-onderneming op het eiland Boeroe in de Molukken. De vreugde om de ‘ongekende innigheid’ van dit leven wordt herhaaldelijk door angst en verdriet overschaduwd. Wanneer bijvoorbeeld de vrouw van haar tweede kind moet bevallen en zich realiseert dat de dichtstbijzijnde arts tachtig mijlen verderop woont, is haar angst haast ondraaglijk: ‘Nu ben ik alle mensen voorbij in de verlaten poolvlakte, de starre, koude eenzaamheid van de dood.’ Maar vooralsnog overheerst de gelukstoon. Levend dicht bij de kern van het bestaan, ervaart zij evenwicht tussen vreugde en verdriet, geboorte en dood, angst en avontuur. Totdat er een macht binnensluipt in de levens van de hoofdpersonen, waartegen ze niet bestand zullen zijn: die van de bureaucratie, ‘het kwaad dat de mensen u aandoen’. Deze macht is desastreuzer dan ‘ziekte en geldverlies, de angst voor de dood en de zorgen van iedere dag’. Het laatste huis van de wereld eindigt met een bittere aanklacht. Langzaamaan beginnen de ‘burgers’ het in Vuyks werk te winnen van de ‘avonturiers’.
In Het hout van Bara, waarin Vuyk de kroniekvorm weer loslaat, voert Eli, getrouwd met Hajo, haar eenzame strijd
| |
| |
tegen bestuursambtenaar Bouts. Uiteindelijk mislukt door zijn schuld hun onderneming met het hout van Bara. Eli voert haar gevecht zonder bondgenoot: Hajo is in al zijn zachtmoedigheid geneigd Bouts' macht te onderschatten. Bovendien blijkt in de loop van hun huwelijk steeds duidelijker, dat de afstand tussen de twee werelden waaruit zij komen (Eli is Hollandse en Hajo een Indo, afkomstig van de eilanden) anders dan Eli aanvankelijk gehoopt had, niet te overbruggen is. De irritaties en het onbegrip tussen hen beiden worden niet alleen voelbaar gemaakt in hun korte dialogen, maar vooral ook in de voortdurende perspectiefwisseling: afwisselend wordt vanuit Eli en Hajo verteld.
In de verhalen die spelen tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog, dringt er een andere macht, fataler dan die van bureaucratische gezaghebbers, het leven van de personages binnen: het menselijk geweld. De verhalen in de indrukwekkende bundel Gerucht en geweld gaan over de wreedheid. Er is een voortdurende verbijstering merkbaar over de ‘beestachtigheden’ waartoe mensen in tijden van oorlog en revolutie in staat blijken te zijn. Vuyk beschrijft wandaden van Japanners, Hollanders (als een van de eersten beschreef ze hoe ook zij martelden) en Indonesiërs. Haar engagement is dus niet beperkt, zoals haar wel is verweten, al liggen haar begrip en sympathie vooral bij de laatsten.
De twee langere verhalen in De eigen wereld en die andere beschrijven hoe de oorlog langzaam en onontkoombaar binnendringt in het ‘gewone’ leven. Het treurige besef van verlatenheid waarmee Eli uit Het hout van Bara kampt, is ook de grondtrek van de beide hoofdpersonen uit deze verhalen. De oorlog versterkt hun gevoel ‘nergens’ bij te horen, terwijl iedereen om hen heen bondgenoten lijkt te vinden tijdens de gemeenschappelijke ellende. Etta, in ‘Huize Sonja’, voelt zich zelfs vervreemd van haar eigen kinderen, die meer dan zij thuishoren in Indonesië. Als er gevaar dreigt, zoeken zij bescherming bij de bedienden, niet bij haar. Terwijl haar kinderen met de huisjongen tijdens een nachtmerrie-achtige tocht ‘licht en snel’ over de glibberige sawah-dijkjes lopen, zakt Etta tot haar knieën in de weke modder. ‘Mammie is toch een echte totok,’ concludeert haar zoontje geërgerd, terwijl hij zichzelf even later ‘een beetje zelfvoldaan’ een Bandanees noemt.
| |
| |
Een nieuw element in deze bundel is het onmiskenbaar groteske, zoals bijvoorbeeld in de tragikomische pogingen van Ernie's zusje in ‘Ngawang’ om net als de Europese vrouwen in het Japanse interneringskamp terecht te komen. Ook de beschrijving van de dagelijkse strijd om voedsel in het vrouwenkamp, in het ongebundelde ‘Kerstkeongs, het verhaal van een recept’, heeft dezelfde komische en absurde lading.
Na De eigen wereld en die andere heeft Vuyk geen romans of verhalenbundels meer gepubliceerd. Wel liet ze nog twee lange reisverhalen verschijnen. In het meest literaire daarvan, Een broer in Brazilië, doet Vuyk verslag van het bezoek dat ze met haar man bracht aan Wilton, ‘de vriend en vijand van mijn jeugd’. De van oudsher van rivaliteit doordrongen verhouding tussen haar en haar broer beschrijft ze met een aangename mengeling van humor en felle betrokkenheid. Beiden zijn ooit het beperkte ouderlijk huis ontvlucht en beiden zijn voor de rest van hun leven eigenzinnige eenlingen gebleven. Maar terwijl zij in Indonesië de kant van de bevolking koos, heeft haar broer zich ontpopt als een echte neokoloniaal. Ze ruziën dan ook voortdurend over politiek. De beschrijving van hun complexe haat - liefdeverhouding wisselt Vuyk af met een verslag van de reisjes die ze door Brazilië maken en vooral met analyses van de sociale situatie in Latijns Amerika, waarbij Indonesië voortdurend als vergelijkingsmateriaal dient.
Tien jaar later verscheen Reis naar het vaderland in de verte, een journalistiek verslag van het laatste bezoek dat Vuyk en haar man aan Indonesië brachten. Scherp analyseert ze de snelle moderniseringen op Java en in de Molukken, ‘waardoor de eerste haarscheurtjes ontstaan in het oude patroon’. Ze ontmoet veel vrienden ‘uit goede en kwade dagen’, zodat ‘de vereenzaming van de oude dag’ voor een korte tijd wordt verdreven. Dan neemt ze afscheid van het land waarmee ze een leven lang intens verbonden bleef.
| |
Verwantschap
Omdat Vuyks boeken zich vrijwel allemaal in Indonesië afspelen, wordt haar werk gewoonlijk gerekend tot de Indische bellettrie. Ze deelt haar voorkeur voor het vertellende met bijvoorbeeld Maria Dermoût, H.J. Friedericy en E. Breton de Nijs. Maar bij geen van dezen is de voor Vuyk zo
| |
| |
typerende obsessie van het avontuurlijke te vinden. Verder speelt de Oosterse magische wereld in haar werk een te verwaarlozen rol. Een ritueel als ‘de juiste dag’ zoeken, voordat je aan iets belangrijks begint, door Dermoût eerbiedig beschreven, doet Vuyk af als ‘hocus-pocus’.
| |
Kritiek
De critici zijn in de loop van de jaren nogal verdeeld geweest in hun beoordeling van Vuyks boeken. Alleen Het laatste huis van de wereld kreeg, onder aanvoering van Ter Braak en Du Perron, een overwegend positieve ontvangst.
Een tekenend voorbeeld van de uit eenlopende kritieken die Vuyks werk opriep, waren de reacties op Gerucht en geweld. Fens noemde de bundel ‘voortreffelijk’ en de schrijfstijl ‘onovertroffen beknopt’. Greshoff daarentegen vond het boek vooral vanwege de koele, afstandelijke schrijfstijl ‘een vergissing’. De criticus van de Haagsche Courant had nog andere bezwaren: hij ergerde zich aan het ‘gebrek aan objectiviteit’, waardoor ‘de Hollanders telkens in een minder prettig daglicht komen te staan’.
Maar bij het verschijnen van het Verzameld werk in 1972 was de kritiek zo eenstemmig als ze nog niet eerder was geweest. Alleen Kelk bekende voorzichtig dat hij ‘het doorworstelen van dit dikke boek met zijn vele herhalingen en duizenden details [...] niet altijd een verheugende bezigheid’ had gevonden. Door de overige critici werd Vuyk met haar Verzameld werk voor eens en voor al bijgezet in de categorie onderschatte schrijvers.
| |
Publieke belangstelling
In tegenstelling tot haar culinaire boeken, heeft Vuyks literaire werk bij het publiek nooit groot succes gehad. Want hoewel al haar literaire boeken enkele keren werden herdrukt, haalde geen van alle de tot op heden vijftien herdrukken van het Groot Indonesisch Kookboek. Op tachtigjarige leeftijd, terugblikkend op haar schrijversleven, bracht Beb Vuyk onder woorden wat dit voor haar heeftbetekend: ‘Ik leef voor mijn literatuur en van mijn kookboeken.’
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Beb Vuyk, Vele mannen. Amsterdam 1932, De Spieghel, Schrift 1 van De vrije bladen, jrg. 9, nr. 1, V. (opgenomen in De wilde groene geur van het avontuur). |
Beb Vuyk, Duizend eilanden. Utrecht 1937, De Haan, R. |
Beb Vuyk, Het laatste huis van de wereld. Utrecht 1939, De Haan, R. |
Beb Vuyk, De wilde groene geur van het avontuur. Batavia 1941, De Unie, VB. (tweede druk onder de titel De wilde groene geur, Amsterdam 1947, Vrij Nederland; derde druk, uitgebreid met ‘Mijn grootmoeders’, ‘De vervulling en de terugkeer’ en ‘De laatste waardigheid’, Amsterdam 1962, Querido) |
Beb Vuyk, Het hout van Bara. Utrecht 1947, De Haan, R. |
Beb Vuyk, De kinderen van Boeton Leon. Hilversum 1949, De Boer, J. |
Beb Vuyk, Gerucht en geweld. Amsterdam 1959, Querido, VB. |
Beb Vuyk, Eet een beetje heet. Amsterdam 1966, De Arbeiderspers, Kookboek, (tweede herziene druk Laren 1975, Luitingh) |
Beb Vuyk, Vaders huis. In: Jong gedaan. Kinderwerk en beginnerswerk van 28 auteurs. Amsterdam 1968, Querido, Singel 262, pp. 76-80, V. |
Beb Vuyk, De eigen wereld en die andere. Amsterdam 1969, Querido, VB. |
Beb Vuyk, Multatuli, de goeroe. In: Multatuli. Hasselt 1970, Heideland-Orbis, Serie Genie en wereld, pp. 315-319, E. |
Beb Vuyk, Een broer in Brazilië Amsterdam 1971, Querido, Reisverhaal. |
Beb Vuyk, Onder de groene bomen. In: Dát was nog eens lezen. 40 auteurs over boeken uit hun kinderjaren. Amsterdam 1971, De Arbeiderspers/Querido, Singel 262, pp. 95-96, V. |
Beb Vuyk, Verzameld werk. Amsterdam 1972, Querido. |
Beb Vuyk, Groot Indonesisch Kookboek. Laren 1973, Luitingh, Kookboek. |
Beb Vuyk, Kerstkeongs, het verhaal van een recept. In: Engelbewaarder Winterboek, Amsterdam 1978, De Engelbewaarder, pp. 331-338, V. |
Beb Vuyk, Indonesisch Menu Kookboek. Laren 1979, Luitingh, Kookboek. |
Beb Vuyk, Drie dagen in juni. In: De Tweede Ronde, jrg. 1, nr. 1, zomer 1980, pp. 50-59, V. |
Beb Vuyk, Vegetarische recepten uit de Indonesische keuken. Utrecht 1982, Luitingh, Kookboek. |
Beb Vuyk, Reis naar het vaderland in de verte. Utrecht/Antwerpen 1983, Veen, Reisverhaal. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Annie Salomons, Een voortreffelijk boek over Indië. In: De Maasbode, 29-5-1937. (over Duizend eilanden) |
Ed. H[oornik], Beb Vuyk vertelt. In: Vrij Nederland, 8-3-1947. (kort interview naar aanleiding van de Van der Hoogtprijs) |
J.C. Brandt Corstius, Strijd in tropische eenzaamheid. Iri: Nieuw Utrechts Dagblad, 19-12-1947. (over Het hout van Bara en De wilde groene geur) |
Menno ter Braak, Indisch landschap. Beb Vuyk: Duizend eilanden. In: Menno ter Braak, Verzameld werk. Deei 6. Amsterdam 1950, pp. 383-388. |
Menno ter Braak, Den roman ontrouw. Beb Vuyk: Het laatste huis van de wereld. In: Menno ter Braak, Verzameld werk. Deel 7. Amsterdam 1951, pp. 309-314. |
J.H.W. Veenstra, Indonesische Beb Vuyk was in land van herkomst. In: Vrij Nederland, 6-10-1956. (interview) |
E. du Perron, De planter in de Literatuur. In: E. du Perron, Verzameld werk. Deel 6. Amsterdam 1958, pp. 190-193. (over Duizend eilanden) |
E. du Perron, Beb Vuyks opinie over onze Koloniale Letteren. In: E. du Perron, Verzameld werk. Deel 6. Amsterdam 1958, pp. 263-268. |
E. du Perron, Het laatste huis van de wereld. In: E. du Perron, Verzameld werk. Deel 6. Amsterdam 1958, pp. 419-424. |
Kees Fens, Voortreffelijke novellen van Bep Vuyk. In: De Linie, 28-11-1959. (over Gerucht en geweld) |
J. Greshoff, Beb Vuyk en Ward Ruyslinck met novellenbundels. Korte verhalen van een ongelijk niveau. In: Het Vaderland, 26-3-1960. (over Gerucht en geweld) |
C.J. Kelk, Het boek van de maand. Beb Vuyk: Gerucht en geweld. In: De Groene Amsterdammer, 1-10-1960. |
H.G. Surie, Beb Vuyk: ‘Ik wilde naar Indië en ik wilde schrijfster worden.’ In: Vrij Nederland, 17-6-1961. (interview) |
H.A. Gomperts, Avonturiers en slachtoffers. Bij ‘De wilde groene geur’ van Beb Vuyk. In: Het Parool, 5-1-1963. |
Hans Warren, ‘De wilde groene geur’ van Beb Vuyk. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 16-3-1963. |
Kees Fens, Twee verhalen van Beb Vuyk. In: De Volkskrant, 17-5-1969. (over De eigen wereld en die andere) |
H.G. Surie, De eigen ervaringen van Beb Vuyk. In: Vrij Nederland, 14-6-1969. (over De eigen wereld en die andere) |
Martin Hartkamp, Beb Vuyk: ‘Nederland heeft nooit iets van Indonesië begrepen.’ In: NRC Handelsblad, 29-11-1969. (interview) |
Kees Fens, ‘Een broer in Brazilië’, een reisverhaal van Beb Vuyk. In: De Volkskrant, 20-3-1971. |
Hans Warren, Beb Vuyk, Een broer in Brazilië. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 15-5-1971. |
Paul van 't Veer, Onderschat schrijfster van topklasse. In: Het Parool, 24-4-1971. (over Verzameld werk) |
H.G. Surie, Avontuur en angst bij Beb Vuyk. In: Vrij Nederland, 16-12-1972. (over Verzameld werk) |
C.J. Kelk, Nauwgezette beschrijving van het leven in het oude Indië. In: De Groene Amsterdammer, 10-1-1973. (over Verzameld werk) |
Martin Hartkamp, De gruwelen van de gespletenheid. In: NRC Handelsblad, 19-1-1973. (over Verzameld werk) |
J.H.W. Veenstra, Beb Vuyks leven op avontuur. In: Ons erfdeel, jrg. 16, nr. 1, januari-februari 1973, pp. 92-96. (over Verzameld werk) |
Rob Nieuwenhuys, Beb Vuyk. In: Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische Spiegel. 3e druk. Amsterdam 1978, pp. 477-489 + 640. (biografie en karakterisering van het werk) |
| |
| |
Annie Romein-Verschoor, Lezen voor je plezier. In: Annie Romein-Verschoor, Vrouwenwijsheid. Een bundel kritieken en essays over de vrouw. Amsterdam 1980, pp. 40-41. (over De wilde groene geur) |
Ineke Jungschleger, Opgestoomde saté uit plastic en de zegen van een koranvertaling. In: De Volkskrant, 25-4-1981. (interview) |
E.M. Beekman, Introduction. In: Two Tales of the East Indies. The Last House In The World, Beb Vuyk; The Counselor, H.J. Friedericy. Amherst 1983, pp. 3-22. (over Het laatste huis van de wereld) |
Aad Nuis, Beb Vuyk en de kajapoetolie. In: Vrij Nederland, 30-4-1983. (over Reis naar het vaderland in de verte) |
J.H.W. Veenstra, Een wintervlucht naar de Molukken. In: Ons erfdeel, jrg. 26, nr. 5, november-december 1983, pp. 758-759. (over Reis naar het vaderland in de verte) |
De Vlaamse Gids, jrg. 69, nr. 4, juli-augustus 1985. Nummer gedeeltelijk gewijd aan Beb Vuyk, waarin onder meer:
Willem M. Roggeman, Gesprek met Beb Vuyk, pp. 2-13. (interview)
Marie Josephe Malfeyt, Beb Vuyk, een ondergewaardeerd auteur, pp. 16-22. (over de ontvangst van het werk) |
Elma Drayer en Marjo van Soest, ‘Ik schrijf over wat mijn ogen zien en wat mijn hart beroert’. In: Sarafaan, jrg. 1, nr. 1, november 1985, pp. 3-12. (interview) |
21 Kritisch lit. lex.
|
|