| |
| |
| |
Leo Vroman
door R.L.K. Fokkema
met een aanvulling door J.M.J. Sicking
1. Biografie
Leo Vroman is op 10 april 1915 te Gouda geboren als zoon van een natuurkundeleraar en een wiskundelerares. Zijn ouders waren allebei van joodse afkomst, maar hij werd niet orthodox- religieus opgevoed. Na de Rijks-HBS te Gouda doorlopen te hebben ging hij in 1932 biologie studeren te Utrecht, waar zijn drie jaar oudere broer Jaap, die begin 1940 naar Israël zou emigreren, al geologie studeerde. Hij werd lid van de studentenvereniging Unitas en sloot in de loop van de jaren vriendschap met aankomende schrijvers als A. Alberts, Anton Koolhaas en Max de Jong. In september 1938 ontmoette hij Georgine Maria (‘Tineke’) Sanders: in 1921 geboren te Batavia en nu naar Utrecht gekomen om daar medicijnen te studeren; al na korte tijd verloofden zij zich.
Het vaak vermelde verhaal dat Vroman aan het begin van de Tweede Wereldoorlog als soldaat-wielrijder bij de Grebbeberg aan de dood zou zijn ontsnapt, berust niet op waarheid. Wel week hij op 14 mei 1940 op een zeilboot uit naar Engeland, maar zijn verloofde mocht van haar moeder niet met hem meegaan. Via Kaapstad, waar de literator Jan Greshoff hem opving, reisde hij op 23 juli 1940 door naar het voormalig Nederlands-Indië, waar hij op 7 augustus aankwam. Door bemiddeling van Tinekes vader kon hij aan de Geneeskundige Hogeschool van Batavia afstuderen. Hij kreeg er een baan als assistent-zoöloog, maar bij het uitbreken van de oorlog met Japan werd hij ingelijfd bij de plaatselijke Landstorm. Nadat zijn afdeling al vlug had gecapituleerd, belandde hij als krijgsgevangene in verschillende interneringskampen, eerst op Java en later in
| |
| |
Japan. In 1942 overleed zijn vader; zijn moeder overleefde een verblijf in het kamp Theresienstadt en vestigde zich na de oorlog in Israël.
Na de bevrijding ging Vroman via Manilla op weg naar Holland en Tineke, maar in de Verenigde Staten bleef hij steken. In een ziekenhuis van New Brunswick NJ ging hij onderzoek doen op het gebied van de bloedstolling. Op 9 september 1947 arriveerde Tineke, met wie hij de volgende dag in het huwelijk trad. In 1950 werd hun dochter Geraldine geboren en in 1952 Peggy Ann. In hetzelfde jaar verhuisde het gezin naar New York. Sinds 1951 is Vroman Amerikaans staatsburger. In 1958 promoveerde hij in Utrecht. Als deskundige op het gebied van de biochemische en biofysische verschijnselen in de bloedstolling kreeg hij in 1965 een aanstelling bij het Veterans Administration Hospital in Brooklyn NY.
Al in zijn jongensjaren gaf Vroman er blijk van een tekentalent te bezitten, dat hij gedurende zijn studententijd verder ontwikkelde. Voor de eerste opvoering in Nederland van Alfred Jarry's befaamde absurdistische toneelstuk Ubu Roi (1896) door het Utrechts studententoneel, geregisseerd door Anton Koolhaas, schilderde Vroman de decors. Voor de kinderstrip Stiemer en Stalma, die in 1937 verscheen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, illustreerde hij de tekst van Koolhaas. In zijn Indische jaren verluchtte hij een plantkundeboek en tekende hij voor een geïllustreerd tijdschrift de strip Totty de Sphinx, waarin hij aan Totty het gezicht van Tineke meegaf.
Zijn eerste gedichten publiceerde hij in 1933 in het studentenblad Vivos Voco. Na eerst door de redactie van De Gids afgewezen te zijn debuteerde hij in 1941 officieel in het maartnummer van Groot Nederland met ‘Mijn pop gaat dood’ en enkele andere gedichten. Ongeveer tegelijkertijd liet zijn vriend Max de Jong ook poëzie van hem plaatsen in het surrealistisch georiënteerde tijdschrift De Schone Zakdoek, dat wegens de oorlogsomstandigheden steeds maar in één exemplaar verscheen. Als prozaïst debuteerde Vroman in 1941 met het eerste deel van ‘De adem van Mars’ in het te Batavia, onder redactie van Rob Nieuwenhuys c.s. verschijnende culturele maandblad De Fakkel; tot het opschrijven van zijn ervaringen uit 1940 was hij aangezet door
| |
| |
Jan Greshoff. Tijdens de oorlogsjaren beschouwde hij het schrijven van poëzie als een vlucht uit de barre werkelijkheid. In een Javaans interneringskamp ontstond onder andere het gedicht ‘Borstvogel’ en in Osaka (Japan) de novelle Trihinde, later als Tineke gepubliceerd. Behalve aan enkele Indische bladen ging Vroman na de oorlog meewerken aan uit eenlopende Nederlandse tijdschriften zoals Criterium, Podium, Libertinage, Maatstaf, De Gids, Hollands Weekblad / Hollands Maandblad, Tirade, Merlyn en De Revisor. Nieuwe literaire vriendschappen, zoals met Bert Voeten, vloeiden daaruit voort.
In 1950 ontving hij voor Gedichten, vroegere en latere (1949) de Van der Hoogtprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Respectievelijk in 1957 en 1961 werden Uit slaapwandelen en De ontvachting en andere gedichten bekroond met de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam; in 1962 werd Twee gedichten bekroond met de Bijenkorf-poëzieprijs. Voor zijn gehele werk kreeg Leo Vroman in maart 1965 de Prijs van de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945 uitgereikt, en voor zijn poëtische oeuvre in mei 1965 de P.C. Hooftprijs 1964.
Pogingen om in de jaren zeventig in de Verenigde Staten een literair podium te vinden bleken niet erg succesvol te zijn en latere uitgaven van zijn werk in het Engels (Brooklyn-Breukelen poems, 1989; Love, greatly enlarged, 1992) kregen weinig aandacht. Wel bleef Vroman van tijd tot tijd naast Nederlandstalige ook Engelstalige gedichten schrijven. In 1985 zond de NOS de film uit die Willem van Toorn en Jan Venema onder de titel Liefde, sterk vergroot hadden gemaakt over leven en werk van het echtpaar Vroman.
Na zijn pensionering bij het Veterans Administration Hospita! in 1986 volgde er in 1987 nog een congres te New York, waar Vromans inzichten op het gebied van het bloedonderzoek centraal stonden (zie de artikelenbundel Blood in contact). En in 1992 werd er ter gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag te Gouda een wetenschappelijk symposium gehouden (zie de bundel The Vroman effect). Ook zijn literaire verdiensten kregen opnieuw waardering. Zo ontving hij in 1987 de zilveren penning van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen en werd hem in 1989 door de Rijksuniversiteit
| |
| |
Groningen een eredoctoraat in de letteren verleend. Ter gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag werden er in 1990 te Den Haag en Gouda tentoonstellingen over hem georganiseerd, in 1995 zond de IKON de documentaire Vroman uit en in 1996 kreeg hij de VSB Poëzieprijs voor zijn bundel Psalmen en andere gedichten.
In 1997 zijn Vroman en zijn echtgenote, die met enige regelmaat bezoeken aan Nederland zijn blijven brengen, van New York naar een ‘retirement house’ in Fort Worth (Texas) verhuisd. Vanaf 2001 publiceren zij af en toe ook gezamenlijk gedichten.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Traditie / Verwantschap
‘Ik ben van de generatie Leo Vroman.’ Aldus plaatst Leo Vroman zich in 1967 buiten elke literaire traditie. Voor dit standpunt pleit dat zijn debuut, Gedichten (1946), in tegenstelling tot alle andere na de oorlog verschenen traditionele lyriek, belangrijk (Morriën), oorspronkelijk (Mok) en verrassend (Vestdijk) wordt genoemd. W.F. Hermans gewaagt van een nieuwe toon. Anderzijds plaatst Jan G. Elburg de bundel in de moderne traditie: hij ziet Vromans surrealisme als een laatste vermomming van de Romantiek. Bordewijk noemt Vroman in 1950 onomwonden onze ‘enige werkelijk surrealistische dichter’.
Vanzelfsprekend wordt Vroman in de jaren vijftig veelvuldig in verband gebracht met de opvattingen en praktijk van de Vijftigers, maar om verschillende redenen niet tot hen gerekend. Bij verschijning van Uit slaapwandelen (1957) noemt J.H.W. Veenstra hem, min of meer polemisch, ‘onze enige authentieke experimentele dichter’, omdat Vroman, anders dan de Vijftigers, onder andere aan ons verschijnt ‘zonder vermomming, in zijn naakte en onbeschermde zelf’. Daarentegen meent Paul Rodenko tezelfdertijd dat Vroman een ‘rebelse traditionalist’ is, omdat hij niet, als een werkelijk experimenteel dichter, uitgaat van een creatief nulpunt. C.J. E. Dinaux vindt Vroman ‘ultra-modern omdat hij het dode punt van de experimentele poëzie heeft overwonnen’. Ten slotte noemt Vestdijk hem (met dichters als Chr. J. van Geel, J.B. Charles, Guillaume van der Graft, Gerard Diels en Nes Tergast) een para-experimenteel. Dat is een dichter die een herkenbare persoonlijkheid bezit, geen schoolvorming kent, de relatie met de werkelijkheid niet verbreekt en via een conversatietoon relatie onderhoudt met de lezer.
Volgens zijn eerste recensenten vertoont Vromans poëzie verwantschap met die van Hendrik de Vries, Herman van den Bergh, Achterberg, Vasalis en Morriën. Later wordt Vroman herhaaldelijk in verband gebracht met Nijhoff, onder andere op grond van de spreektoon in veel van de langere gedichten.
Zelf meent Vroman later, in gesprek met Bernlef en Schippers (1965), nog te traditioneel te zijn: ‘Er zijn nog allerlei
| |
| |
andere vormen van uitdrukking. Barbarber is daar ook een begin van.’ Inderdaad zien in de zestiger jaren de dichters van Barbarber Leo Vroman als een verwante dichter, omdat hij - in ‘Over de dichtkunst’ (Twee gedichten, 1961) - zegt ‘graag de poëzie die men deze laatste eeuwen zo zorgvuldig heeft losgeweekt uit het dagelijkse leven, schoongepoetst en opgeplakt, [te willen] terugbrengen tot een ogenblik in de gebeurtenissen van de dag’. Dit pleidooi voor poëzie als realiteit doet in formulering denken aan Ter Braaks opmerking in het eerste nummer van Forum (1932): ‘men heeft de poëzie vaak losgemaakt van den rest der aardsche verschijnselen.’
Hiermee is niet gezegd dat Vroman in de traditie van Forum zou staan of zou werken in de lijn van Barbarber, maar wel dat zijn intentie is de verwondering over de werkelijkheid te vergroten. In 1958 zegt hij: ‘Je moet de werkelijkheid verbreken. Op die manier had men het surrealisme moeten voortzetten. Wat kinderen en gekken per ongeluk doen, moet de kunstenaar expres kunnen doen.’
Het lijkt erop, al met al, dat Vroman zijn unieke positie tussen de polen van realisme en surrealisme juist typeert in het slot van ‘Ik ook’ (Uit slaapwandelen, p. 14):
En ra ra, wat ben ik dan,
Mispoes, je hebt je vergist:
| |
Publieke belangstelling
Met de uitlating ‘Nee, ik hoor nergens bij, behalve bij iedereen’ (1965) neemt Vroman afstand tot elke literaire indeling en accentueert hij zijn verbondenheid met de mensen in het algemeen. Al bezit Vroman niet van meet af aan deze sociale inslag, de uitspraak verklaart waarom hij graag gedichten schrijft in opdracht. De bundel Nieuwsgierig (1980) is min of meer in opdracht geschreven, vertelt Vroman aan Roggeman (1983), en de maandgedichten van Almanak (1965) zijn geschreven op verzoek van K.L. Poll voor het Hollands Maandblad. In opdracht van de studentenvereniging Unitas schreef Vroman het toneelstuk Het Grauwse Diep (1966) en in opdracht van het Holland Festival een toneel- en filmspel Voorgrond, achtergrond (1969). In 1979 begint hij weer prentjes
| |
| |
met tekst (die van Huis en tuin, 1979) te maken die in De Revisor terecht zijn gekomen ‘via Tom van Deel, die vroeg of ik iets wilde maken’. (Elseviers magazine, 31-3-1979.)
Hieruit wordt wel duidelijk hoezeer Vroman prijs stelt op reacties van lezers. Zo noemt hij een gedicht niet af, ‘voordat het gepubliceerd en gelezen is’ (1968), en hij vindt het uitblijven van respons fnuikend voor zijn dichterschap. In zijn werk en in vele interviews legt hij voortdurend de nadruk op de communicatie met zijn lezers. Een gedicht als ‘Voor wie dit leest’, dat al uit Gedichten, vroegere en latere (1949) stamt, is er beroemd om geworden.
Het behoeft dus niet te verwonderen dat Vroman, na negatieve reacties op zijn (surrealistisch) toneelstuk Voorgrond, achtergronden op de roman Het carnarium (1973) overwogen heeft op te houden met schrijven, of althans niet meer in Nederland te publiceren. Dit heeft trouwens ook wel zijn oorzaak in het niet meer zo voelen van de ‘Hollandse wortels’, zoals hij in 1970 verklaart met de toevoeging dat hij in het Engels wil gaan schrijven. Behalve door de vraag van De Revisor is Vroman weer gestimuleerd tot schrijven in het Nederlands na een ontmoeting in 1975 met een dame in een restaurant te Maastricht, die hem toevoegde hoe jammer het was dat hij niet meer schreef: ‘Dit was de reactie van een echte lezer.’ (Haagse Post, 31-5-1980). Tegenover Bernlef en Schippers (1965) verklaart hij: ‘Het publiek staat voor mij net zo hoog als ik zelf. Dat is al behoorlijk hoog.’ Liever dan een gebrek bij de lezer constateren, wil hij een gedicht gebrekkig noemen, als het onbegrijpelijk wordt gevonden.
| |
Kritiek
Aan lovende reacties en recensies schort het Vroman overigens niet. Algemeen wordt hij als een van de belangrijkste dichters van na de Tweede Wereldoorlog gezien, wanneer hij met Uit slaapwandelen (1957) en De ontvachting (1960) een grote hoogte bereikt. Sommige critici zien Vroman in herhalingen vallen, wanneer zij de verzamelbundel 262 gedichten (1974) achtereen lezen. Maar Vromans bundels uit 1980, 1981 en 1983 oogsten weer allerwegen lof wegens de ernstige bekommernis om het lot van mens en wereld, dat alleen te verdragen is in het perspectief van de liefde.
De kritiek richt zich op een extreem realisme of een extreem surrealisme. Wanneer Vroman te ver gaat in een van beide
| |
| |
richtingen klinken er verwijten van huiselijkheid, oubolligheid en kneuterigheid, die reële gevaren worden genoemd, als de doodsdreiging afwezig is. Zijn taalgebruik vindt men origineel, maar ook telkens weer bizar, speels, grotesk, en het kan leiden tot het verwijt van ‘onwoord en onzin’ (Stuiveling, 1961) of van gezeur, dat ronduit vervelend is (Kossmann, 1963). Een gevaar van passiviteit ten aanzien van de woordrijkdom en de improviseerkunst wordt onderkend door Adriaan Morriën (1969) en een gebrek aan zelfdiscipline irriteert Hans Warren (1965). Al deze verwijten vallen intussen weg tegen de bewondering voor Vromans virtuositeit, die Hans Andreus (1964) in Vromanniaanse termen treffend typeert als ‘woordpraat, rijmram en beeldschrik’.
Merkwaardig is dat zelden verbazing wordt uitgesproken over het feit dat Vroman, die inmiddels toch al zo'n veertig jaar in Amerika woont, nog zo'n lenig en soepel Nederlands weet te schrijven. Voor een deel kan Vromans onbevangen taalgebruik natuurlijk ook op rekening worden geschreven van de afstand tot zijn vaderland.
| |
Relatie leven/werk
Er zijn critici die Vromans taalvondsten niet alleen in verband zien met zijn verkenningen van hallucinerende droomwerelden en van het onderbewustzijn, van het gebied tussen dromen en waken (met zijn surrealisme, kortom), maar ook zien in het licht van Vromans beroep als bioloog. Herhaaldelijk constateert men dat Leo Vroman het leven als van onder een microscoop bekijkt, wat huiveringwekkend realisme ten gevolge heeft. Neologismen en verkleinwoordjes zijn dan het verbale equivalent van wat hij allemaal ziet in de vergroting van het (veelal onbekende) minieme. Al kijkend en dichtend raakt hij meermalen aan het oerleven en maakt hij een taal van foetale woorden, aldus Fens (1961). Volgens Vestdijk (1960) schuilt in de kleinst mogelijke taaleenheid energie. Hoe alles onderhevig is aan verandering, weerspiegelt zich in de frequentie van het voorvoegsel ver-, zegt d'Oliveira (1968).
| |
Kunstopvatting
Schrijvend ontdekt Vroman ook waarheden omtrent het bestaan. De overeenkomst tussen poëzie schrijven en wetenschap bedrijven ligt voor hem dan ook in de ontdekking en beschrijving van nieuwe verbanden in de werkelijkheid. De structuur van het gedicht moet zoveel mogelijk gelijken op de
| |
| |
structuren van het organisch leven. Als het gedicht een levend, organisch geheel is, is het in de visie van Vroman eerder een model van de werkelijkheid dan een beeld. Tegen Lidy van Marissing (1971) zegt Vroman: ‘Als ik schrijf [...] dan heb ik hetzelfde gevoel als wanneer ik een theorie bedenk die ik met proeven moet bewijzen.’ Deze verwevenheid van kunst en wetenschap blijkt nadrukkelijk uit een drietal publikaties.
De in het Nederlands bewerkte studie van Vroman, Bloed (1968), noemt Van Deel (1982) een basistekst voor sommige latere gedichten, in het bijzonder voor Liefde, sterk vergroot (1981), terwijl Fens (1974) de roman Het carnarium (1973) als een artistieke tegenhanger ziet van Bloed. In ieder geval wilde Vroman in de roman een structuur vinden ‘die net zo dubbelzinnig is als die van levende dingen’ (Het Vrije Volk, 3-10-1980). De studie doet op een persoonlijke manier verslag van de wetenschap van het bloed, met als kort samengevatte bedoeling: ‘Wat ik je vooral wou geven is nieuwsgierigheid, en dan bewondering, en liefde voor je bloed, voor ieders bloed.’
In 1976 verschijnt Just one more world dat afbeeldingen laat zien, in kleur, van wat eiwit in zoutoplossing onder de microscoop. Die voorstellingen interpreteert Vroman in Engelse versjes als een liefdesgeschiedenis, aldus rechtdoend aan het feit dat de microscopische wereld deel is van een veel groter geheel. Zowel Bloed als Just one more world en de roman kunnen worden beschouwd als pogingen de fysiologische werkelijkheid in te lijven in de kunst.
| |
Relatie leven/werk
Over zijn leven en zijn beroep (vgl. ‘Mijn beroep’, Verzamelde gedichten, p. 198; paginanummers verwijzen in het vervolg naar deze uitgave) gaan nogal wat gedichten in de afdeling ‘Verspreide gedichten’ van de verzamelbundel. Aan schoolkinderen vertelt hij er bevattelijk over zijn gezin en over hoe gedichten te schrijven. Ook bevat de afdeling autobiografische gedichten over de periode die volgt op zijn vlucht uit Nederland. Verspreide onderwerpen als familie- en werkomstandigheden, het schrijven, de televisie en viezigheid behandelt Vroman onder andere in Snippers van Leo Vroman (1958).
Op te merken valt verder dat in de vroege poëzie van Vro- | |
| |
man de ontberingen van de Tweede Wereldoorlog niet voorkomen, maar gereserveerd zijn voor het proza dat Vroman bijeenbracht onder de titel De adem van Mars (1956). Van haat jegens de overweldigers van Nederland en Nederlands-Indië blijkt ook in latere poëzie niets. In Avondgymnastiek (1983) kan hij liefde opbrengen voor zijn bewaker in het Jappenkamp, en in een interview met Max Pam (1983) verklaart hij zelfs getracht te hebben verliefd te worden op Hitler, wel te verstaan als een structuur van cellen, waarin iets kapot is.
In de bundel Almanak (1965) opponeert de nieuwe Amerikaanse Wereld met de jaren van geborgenheid, doorgebracht in het ouderlijk huis en studentenmilieu. Telkens weer blijkt de vlucht uit Nederland, toen hij Tineke, ‘zachtbetraande schat’, achterliet, van grote betekenis. Meermalen keren ook de geboortestad Gouda en de weiden eromheen, Utrecht en de Dom als constanten in de herinnering terug.
| |
Thematiek
Geborgenheid ervaart Vroman vooral in de kring van het gezin, waarvan Tineke het middelpunt is. In 262 gedichten wordt zij expliciet 35 maal genoemd, afgezien van de keren dat Vroman spreekt van een geliefde of van een gij en u, wanneer hij eigenlijk Tineke bedoelt. Naar de mate waarin de werkelijkheid als bedreigend wordt ervaren, neemt de frequentie van Tineke toe: in de bundels uit 1980, 1981 en 1983 wordt zij 16 keer genoemd.
Haar aanwezigheid in de gedichten is op velerlei wijze uitgelegd. In 1961 zegt Greshoff dat zij niet zomaar mevrouw Vroman is, ‘maar een heraldisch wonderwezen, half fee, half huismoeder’. In hetzelfde jaar zegt Fens dat zij niet een Muze is, ‘zoals we dat uit het werk van veel dichters kennen, maar traditioneel gezegd, zijn “leven” en daardoor bij alles wat hij schrijft, betrokken is; zonder haar is schrijven zelfs ondenkbaar’. De NRC (22-5-1965) noemt Tineke als personificatie van het warme, lijfelijke leven meer dan de geliefde vrouw en de moeder: ‘ze is het symbool van het goede, warme en rustgevende in het leven zelf, het enige misschien dat de zekerheid van de dood, de dreiging van de koude, de verstarring en het niets, kan doen vergeten’. In de Haagse Post (31-5-1980) wordt zij de metafoor genoemd ‘voor alles wat met liefde te maken heeft’. En waar Willem Brandt (1967) het betreurt dat Tineke ‘nooit tot symbool, tot een geabstra- | |
| |
heerde Beatrice’ wordt, verheugt het anderzijds Piet Calis (1964) dat zij geen Madonna is, maar menselijk blijft.
Hoe zij ook wordt gezien, als personificatie, metafoor of symbool van de liefde, ongenaakbaar voor de dichter als Laura voor Petrarca is zij niet, maar ook weer niet zo concreet als Vroman zelf beweert: ‘Ik bied hele hompen Tineke en kinderen aan, ik gooi hompen vlees op de markt.’ (Het Vrije Volk, 23-11-1968). Want wat wij als lezer van haar lijfelijk te weten komen, is niet bijster veel. Hij wil haar naam weliswaar niet in een anagram verbergen (‘In liefde uitgedrukt’, p. 525-526), maar is ook niet zo openhartig dat de poëzie geheel en al op de hoogte stelt van de meest intieme ogenblikken, zoals blijkt in de slotstrofen van ‘Lief, lief’ (p. 145-147):
Halt! Eensklaps gaan de wolken
dat schimmen die haar baden
buiks worden, lang en mals,
geglam baab in haar flaamen,
ze brui kwaa memmer ngang;
dlat sproetebout haar wang.
Zo. Vlucht, jaloerse vrouwen.
Moet gij een man op schoot?
als onweerswolken trouwen;
| |
Visie op de wereld
Eigenlijk wordt Tineke, als enige overigens, wel geïdealiseerd: ten opzichte van haar is er geen sprake van enige ambivalentie, zoals die wel aanwezig is in Vromans vroege mensbeschouwing. Uit een gedicht als ‘Over mensen’ (p. 84) of een gedicht als ‘Bloemen’ (p. 93) spreekt allerminst een optimistische visie:
| |
| |
Als alle mensen eensklaps bloemen waren
zouden zij grote bloemen zijn met lange snorren.
Vermagerende vliegen, dode torren
zouden blijven haken in hun haren.
Tandestokers, steelsgewijs ontsproten,
zouden zwellen tot gedraaide tafelpoten,
katoenen knoppen zouden openscheuren
tot pluchen harten die naar franje geuren,
en op de bergen zouden gipsen zuilen staan
die gipsen druiven huilen.
Op het water dreven bordkartonnen blaren,
de vlinders vielen uit elkaar tot losse vlerken
en van geur verdorden alle perken
als alle mensen eensklaps bloemen waren.
De mens is bij Vroman in wezen eenzaam en niemand behoeft van een ander enig medelijden te verwachten: ‘Snik maar, want / van hier tot God / snikt om ons lot / niemand, niemand.’ (‘De ruimte in’, p. 167-168). En als er al een God bestaat, dan bekommert hij zich niet om de aan hem gewijde gedachten (‘Nacht’, p. 39). Maar alweer: in de liefde voor Tineke schuilt troost.
De godloze wereld is niet een absurde wereld in Vromans visie, die vooral biologisch en fysiologisch bepaald is. ‘Chaos bestaat niet’, antwoordt hij Bernlef en Schippers (1965). Dat zou ‘de onaangeraakte, onherkenbare orde’ zijn. ‘Langzaam,’ zo zegt hij, ‘als je werkt, merkje dat er een systeem is dat ook voor anderen merkbaar kan zijn als je het maar heel voorzichtig ontbloot.’ Tijdens schrijven of werken ontstaat er een zingeving, ontdekt hij zulke mooie dingen aan het menselijk lichaam en de zintuigen, dat hij aan absurditeit niet denkt.
| |
Techniek / Kunstopvatting
Deze opvatting van samenhang strekt zich uit tot in de techniek van het gedicht: ‘er mag geen willekeur inzitten, want anders weerspiegelt het niets’, verklaart hij tegenover Bernlef en Schippers (1965). Het voornaamste middel om poëzie een organische structuur te geven, zoals de realiteit die ook heeft, is het rijm dat tot in het proza van Het carnarium voorkomt. Door het gebruiken van rijm wordt de taal geactiveerd tot het leggen van onvermoede verbanden. In ‘Over
| |
| |
mensen’ (p. 84 e.v.) zegt Vroman met zoveel woorden: ‘Dus geen gedicht: laat mij eenvoudig praten over de maatschappij, meubels, asfalt en wat niet erbij, al kan het slechts baten voor mijn uitgevers en mij. En laat gerafeld rijm de gedachten verbinden waar geen beter verband is te vinden of te ve wachten.’
Vroman werkt en schaaft net zo lang aan zijn gedichten tot zij er uit zien als in één keer op papier gezet. Daarbij houdt hij het gedicht open als de natuur is, het moet verstaanbaar én onverklaarbaar zijn. En het mag ‘gaten’ bevatten, zoals het ook bestand moet zijn tegen onverwachte doorbrekingen van de illusies die het wekt.
| |
Traditie
Wanneer men de opvattingen over de eigen activiteit van de taal, van het rijm met name, en over de zingevende structuur van het gedicht zelf, voegt bij een enkele uitspraak van Vroman over het ontstaan van het gedicht, dan is de eerder gereleveerde vergelijking met Nijhoff niet zo vreemd: ‘Als het gedicht geschreven wil worden, moet het maar gebeuren. En door mij, ik ben de enige die het kent. Het is latent aanwezig. Je probeert er zo dicht mogelijk bij te komen.’ (Het Parool, 23-11-1968). Nog in 1983 noemt hij het dichten ‘invullen van een legpuzzle die al bestaat’. Als er hier al sprake is van een symbolistische poëtica, dan moet daaraan worden toegevoegd dat Vromans metafysica een realistische is.
| |
Techniek / Stijl
Het streven naar samenhang betekent niet dat Vroman een vast patroon van vormgeving najaagt: dat zou strijdig zijn met zijn uitgangspunt dat al het bestaande, en dus ook zijn kunst, onderhevig is aan verandering. Zijn vrije behandeling van het metrum, van de sonnetvorm in zijn vroege werk, van de strofenbouw, de afwisseling van lyrische passages met wetenschappelijk jargon, van Nederlands en Engels, van poëzie en proza zijn evenzovele afspiegelingen van het bewegelijke leven en een beweeglijke geest. Hij hanteert kortom, niet één stijl zoals hij in ‘Over de dichtkunst’ (p. 256) opmerkt:
Kijk, ik geloof niet in slechts één ding,
en schrijf blijkbaar niet in één stijl,
ik vloek, mompel en zing.
| |
| |
| |
Kunstopvatting
Ook de literaire conventies zijn aan voortdurende verandering onderhevig; men leze de gedichten ‘Aan R.N.’ (p. 47-48), ‘Landing’ (p. 56-62), ‘Over mensen’ (p. 84-88), en dit fragment uit ‘Over de dichtkunst’ (p. 258):
Vrees niet de nieuwe symbolen,
breuk, zakdoek, steenpuist, gil.
De roos, de gedroogde violen
zijn niet gestorven, maar stil.
Onder ‘lier’ en ‘leest’ verborgen
sliep altijd een blote bil.
Wacht maar, vandaag of morgen
wordt de naaktheid ons weer te kil.
De poëet zal voor sleepjurken zorgen
Aanvankelijk gebruikt Vroman ook zelf traditionele ‘symbolen voor verschuilen, vluchten en verslijten’ (p. 88). Eveneens weet hij (p. 61) ‘dat in de sterkste dromen / de ziel, door leed en lust verzwaard, / nog steeds niet zo vermoeid is, zo ontaard / of zij kan vleugels vormen en ontkomen;’. Naarmate zijn visie op de wereld meer biologisch bepaald wordt, verwerpt hij ‘Oude woorden’ (p. 202-203). Hij heeft medelijden met de dingen die gesmoord worden onder ‘korsten knap bereide woorden’. Hij wil met een nieuwe taal, zoals hij bijvoorbeeld extreem demonstreert met een regel uit Inleiding tot een leegte (1955) als ‘dat chwiepen kon, gewips op zijn kleit kon dragen;’ of in ‘Aangebed’ (p. 213-214), tot de kern doordringen (p. 202):
Opnieuw moest ons het voorhoofd zijn behaard,
zoals van Baarmer, toen hij mompelend
een tsilk bond, of rond een Moulbk strompelend
de bittere knollen van het Hirrgras had vergaard.
Eenzaam slaat hij de Oerkip op het hoofd,
en peult haar vetkwast in de rottingstrog;
dan vormen de woorden op zijn tong zich nog
levend als een wormrijk vallend ooft.
Wel weet Vroman dat er ook in vroege tijden dichters waren die in lyrische zangen dames het hof maakten, ‘maar van- | |
| |
daag mag ons geen peinzen deren’, zegt hij om te vervolgen:
Gebladerte moesten wij zijn of produceren:
er is geen lente meer in ons verdriet,
| |
Thematiek
De wens de werkelijkheid opnieuw vegetatief te beleven, en de terugkeer naar oersituaties van taal en voorstelling zijn uitingen van het verlangen naar een mens-zijn dat zich nog aan het begin van de schepping bevindt. Het indrukwekkende gedicht ‘Over de dichtkunst’ is in wezen dan ook een verhaal over een nieuwe, andere schepping, waarin niet zozeer het denken als wel het voelen de drijvende kracht van het leven is. Essentieel hiermee verbonden is Vromans ‘levenswoede’ (‘Een beeld van Nefertiti’, p. 104), die zowel zijn woede omtrent het huidige bestaan aanduidt als zijn vitale lust in een leven dat niet is onderworpen aan ontreddering, vervreemding, chaos, angst voor ouderdom en dood, en aan allerlei vormen van catastrofen (van kernbom tot vreemdgaan) die het leven bedreigen. Het gaat om een leven dat wordt beheerst door de liefde (‘Aangebed’, p. 213-214):
Goddelijk zeg ik, zijn de lijven,
zenuwstelsels, darmkanalen,
Goddelijk zijn ze allemaal en
waar de wang kan rusten, wrijven,
slapende kan reizen, dalen
met het welvend ademhalen
mag de dood naar binnen drijven.
Vervloekt is wie die liefde vloekt;
mogen vrouwenvoeten treden
in zijn grauwe schijngebeden,
mogen zijn lippen, dichtgekoekt
door een per ongeluk ontsproten
hartstocht, losgeknipt, zijn tong ontbloot en
de smaakpapilletjes ontbroekt,
met Scheppingsvormen dik bespoten
worden en weer opgesloten,
hetgeen eerbiediglijk verzoekt:
| |
| |
| |
Ontwikkeling
In Nieuwsgierig (1980), Het verdoemd carillon (1980), en Avondgymnastiek (1983) zijn de opponerende thema's van dood/oorlog, en liefde/vrede concreet ingevuld zonder de romantische bespiegelingen die het mogelijk maken Vromans poëzie uit Gedichten (1946), Gedichten, vroegere en latere (1949) als een vlucht uit de werkelijkheid te beschouwen. Gevoelens van vervreemding worden in de vroege poëzie bezworen in de vergetelheid van de slaap, de droom. De lyriek van liefde en dood is elegisch van aard en in de sprookjes (‘Kind en kraai’, ‘Volencis’, ‘Sint Fleurycke’, ‘Jeldican en het woord’), - die in kwaliteit niet door de latere Fabels van Leo Vroman (1962) worden overtroffen -, kan de dichter zich een eigen fantasiewereld scheppen. Existentieel is de dialoog met zichzelf en met God over de vraag naar de zin van het bestaan.
Over de macht van poëzie om mensen te hervormen heeft hij zijn twijfels (‘Over mensen’, p. 84), maar aan zijn laatste poëzie is een moralistisch element niet vreemd. Het ligt in het verlengde van zijn hervormingsgezindheid die hij expliciet verwoord heeft (‘Over de dichtkunst’, p. 243):
Helaas, dit zoek ik het meest:
van geld, het verdelen van pap.
Dit klinkt misschien als een grap,
een fladder-, een eiwitlicht,
of zelfs kodderig gedicht.
Het is mij dodelijke ernst.
ik smijt woorden op je open
en je dicht lijkend hoofd van jut
verandert; wil je beweren
dat je schedel, hard genoeg
tegen dit vers is beschut?
Als je alles vergeet wat je ziet
ben je veilig; anders niet.
Het is volstrekt duidelijk dat Vroman hier een beroep doet op de medeverantwoordelijkheid van de lezer voor de wereld, en
| |
| |
die lezer niet alleen maar lief vindt. Zoals gezegd, heeft Vroman in zijn vroege gedichten weinig goede woorden over voor de medemens. Een keerpunt in zijn asociale instelling vormt Inleiding tot een leegte (1955), dat in wezen handelt over de vraag hoe het verder moet, nu een goede vriend is overleden. Bij afwezigheid van God als gesprekspartner en een vriend om mee te praten komen Tineke en de lezer expliciet in het vizier als noodzakelijk alternatief. Met de bundel vangt een periode aan waarin Vromans betrokkenheid met de mens steeds meer gestalte krijgt, en waarin de poëzie geen schuilplaats meer is, maar een middel om de realiteit oorspronkelijk te ervaren dankzij zijn beroep als bioloog. Die oorspronkelijkheid blijkt onder andere uit de nieuwe taal die Vroman vindt voor zijn verwondering over en nieuwsgierigheid naar het bestaan, die zijn angst voor de werkelijkheid lijken te overvleugelen.
In De ontvachting (1960) betekent een groeiende verantwoordelijkheid voor de mensheid definitief het einde van levensmoeheid en levensonlust. Na 1955 verdedigt hij agressief de liefde en haar onvergankelijkheid en neemt zijn weerbaarheid jegens gevoelens van eenzaamheid, vervreemding en angst toe. Die gevoelens verdwijnen niet, zoals uit Liefde, sterk vergroot (1981) blijkt. In dit lange gedicht val Vroman al zijn filosofische, ethische, wetenschappelijke en poëticale inzichten grandioos samen. De liefde voor het leven zegeviert over de angst voor de dood, ook al omdat de dood gezien wordt als begin van nieuw leven of zelfs als een (onkenbare) voortzetting van het leven.
Dit samenvattende dichtwerk vormt echter geen afsluiting van zijn veelomvattende oeuvre, want ook nadat er bij zijn zeventigste verjaardag een uitgave is verschenen van zijn verzamelde gedichten (Gedichten 1946-1984), neemt Vromans productiviteit allerminst af. Om de paar jaar komen er nieuwe dichtbundels van hem uit en meermalen publiceert hij ook uit eenlopende soorten proza.
| |
Kunstopvatting
In zijn denkbeelden over poëzie doen zich vanaf de jaren tachtig geen ingrijpende wijzigingen voor. In interviews en beschouwingen blijft hij niet alleen wijzen op de verbanden die er volgens hem bestaan tussen de beoefening van de wetenschap en
| |
| |
het scheppen van poëzie. Veelzeggend is ook de volgende uitspraak in een interview met Jessica Durlacher uit 1990: ‘Dichten is voor mij een vorm van communicatie, dat vind ik zeker. Maar daarom zie ik mezelf ook niet helemaal als een zuivere dichter, ik schrijf altijd ergens over alsof ik aan iemand schrijf. Zuivere dichters kunnen zomaar gedichten maken. De mijne zijn eigenlijk nooit zomaar, het zijn een soort brieven.’ Bij dat afstand nemen tot de veelal als hoger beschouwde min of meer autonome poëzie past ook de opzettelijke zelfrelativering die meermalen in zijn gedichten valt te beluisteren, zoals in De godganselijke nacht (1993):
Geloof mij dat ik geen Dichter ben:
ik wil mij niet prachtig uiten,
ik schrijf maar wat met een balpuntpen.
Hij is zich ervan bewust dat hij zich in zijn poëzie in toenemende mate engageert met wat er in de wereld gebeurt en dus vaak een ‘boodschap’ wil uitdragen (vgl. het interview met Michel Maas uit 1993). Die constatering, gevoegd bij het hem soms gemaakte verwijt dat hij te weinig kritisch is bij het publiceren, leidt dan in De gebeurtenis en andere gedichten (2001) tot het gedichtje ‘Ik schrijf te veel’:
Ik lijk wel een Zwarte Piet:
van mijn eigen boodschappen.
| |
Techniek / Stijl
De manier waarop Vroman te werk gaat, blijft ook wat zijn latere gedichten betreft moeilijk in een samenvattende karakteristiek te vangen. ‘Zij beweegt zich,’ heeft Maarten Doorman in 1993 opgemerkt, ‘in een flink aantal stijlregisters, is kaleidoscopisch in haar onderwerpen en veranderlijk als een kameleon [...]. Het wetenschappelijke en het poëtische, het anekdotische
| |
| |
en het abstracte, het ironische en het bloedserieuze lopen bij deze dichter voortdurend moeiteloos in elkaar over. Maar hoeveel afwisseling zijn omvangrijke oeuvre ook kent, wanneer je er enkele regels uit plukt, identificeer je ze onmiddellijk: Vroman handhaaft in al zijn schakeringen een volstrekt eigen toon, een toon van haast aanstootgevende onbevangenheid.’
Belangrijk daarbij is dat hij - niet voor niets door Kees Fens in 1990 als ‘de vlakbijste dichter’ van Nederland getypeerd - zijn heel persoonlijke waarnemingen en ervaringen zo rechtstreeks mogelijk bij de lezer wil overbrengen en dus vaak de ik-en de jevorm gebruikt. Daarbij past een (schijnbaar) achteloze praattoon, een voorkeur voor zijsprongen en bizarre wendingen en vooral ook een niet-aflatende drang tot experimenteren met taal: met name door steeds weer naar nieuwe woorden en symbolen te zoeken en ongebruikelijke grammaticale constructies te kiezen. Wat verder opvalt, is dat Vroman vaak leestekens gaat weglaten om de interpretatiemogelijkheden in zijn gedichten te vergroten.
Het rijm blijft voor hem de belangrijkste mogelijkheid om zowel verbanden te leggen als te zoeken, maar kan ook door de opzettelijke banaliteit ervan relativerend werken. Nieuw is dat de dichter af en toe experimenteert met procedés die aan de bètawetenschappen zijn ontleend. Dat geldt niet alleen voor moeilijk te doorgronden pogingen om poëtische analogieën te vinden voor de ‘fractals’ ofwel de ‘gebroken dimensies’ uit de wiskunde (zie de bundel Fractaal uit 1986), maar bijvoorbeeld ook voor het als eiwitketens aan elkaar laten klonteren van woorden (zie ‘Van aanvang tot slot’ in De godganselijke nacht). Daarnaast blijft Vroman af en toe geestige, absurd aandoende fabels schrijven.
De omstandigheid dat hij al langer dan een halve eeuw is blijven dichten in een andere taal dan in zijn woon- en leefomgeving wordt gebruikt, zou volgens sommige critici zijn plezier in experimenteren hebben bevorderd. Zelf is het hem gaan opvallen dat hij een buitenstaander is gebleven ten aanzien van de nieuwe taalontwikkelingen in zijn geboorteland, zodat hij daar al gauw afwijzend tegenover staat. Regelmatig dicht hij ook rechtstreeks in het Engels of herschrijft hij vroegere gedichten
| |
| |
van hem in die taal. Een voorbeeld daarvan is zijn vaak voorgedragen gedicht ‘Vrede’ (uit de bundel Uit slaapwandelen van 1957), dat als ‘Peace’ is terug te vinden in De gebeurtenis en andere gedichten.
| |
Thematiek / Visie op de wereld
Vanaf de bundel Fractaal brengt Vroman in zijn gedichten in toenemende mate het besef tot uitdrukking dat in het leven en de wereld alles met alles verbonden is (‘hulpeloos verbonden’, zegt hij een keer) en zowel op micro- als op macroniveau nauw samenhangt. Dat voedt niet alleen zijn ‘mensenliefde voor de dieren’ en zijn ‘dierenliefde voor de mensen’, maar ook zijn innige belangstelling voor de werkzaamheid van de proteïnen, de gevoelens van een bloeiend viooltje, de conditie van de ingeademde lucht of de geheimen van verafgelegen planeten. Met recht is hij dan ook in 1993 door Guus Middag ‘onze meest omarmende dichter’ genoemd.
In de loop van de jaren is Vroman er steeds dieper van overtuigd geraakt dat er nooit sprake is van chaos of willekeur, maar dat er achter alles een structuur schuilgaat, een principe, een systeem. In de bundel Psalmen en andere gedichten (1995) spreekt hij uiteindelijk dit allesomvattende systeem met een hoofdletter aan, zonder daar een persoonlijke God mee te bedoelen. ‘Het bestaan van een meneer God, met al zijn mannelijke en vrouwelijke synoniemen,’ schrijft hij in een toelichting bij de aparte bibliofiele uitgave (1995) van zijn psalmen, ‘is in de loop van millennia ineengekrompen door onze pietluttige gebeden: die van vijanden om elkaar te verslaan, van zieken om te genezen, van gokkers om winst. Wel wil ik geloven in een systeem dat onmenselijk groot is en dat ons menselijk heelal, en elk ander heelal, waarin ieder en alles een onbegrijpelijk mooie plaats inneemt, bestuurt.’
In zijn zowel in het Nederlands als in het Engels geschreven psalmenreeks, die hij voortzet in de bundels De roomborst van Klaas Vaak (1997), Details (1999), De gebeurtenis en andere gedichten (2001) en Tweede verschiet (2003), richt de dichter zich voortdurend op intieme toon tot dit allesomvattende Systeem. Hij blijft het bewonderen en in zijn gedachten (soms op ‘knuffelgrootte’) koesteren, maar evenals in de Bijbelse psalmen brengt hij van tijd tot tijd ook de grote bestaansvragen ter sprake. Antwoorden
| |
| |
krijgt hij echter niet, want het Systeem ‘schrijft hem nooit terug’ en ‘houdt hem overal buiten’. In De roomborst van Klaas Vaak dicht hij samenvattend:
Met al Uw geur, licht en geluid
begrijpt geen mens wat Gij beduidt,
Gij die Zich zo Onmenselijk uit.
Zowel in de psalmen als in vele andersoortige gedichten komen vooral de vragen rond dood en verval vaak terug, ook doordat Vroman de gevolgen van het ouderdomsproces steeds meer aan den lijve ervaart en tegelijkertijd toch iedere dag nog graag wat langer verder leeft. Keer op keer houdt hij zichzelf voor dat bij het geloof in een allesomvattend Systeem ook de gedachte hoort dat alles wat vergaat altijd in andere vormen weer voortleeft in iets anders. Dat geldt ook voor alle bestanddelen waaruit een mens gedurende een korte periode tussen verleden en toekomst als individu bestaat.
Met veel gevoel en veel wetenschappelijke precisie probeert hij die visie tot uitdrukking te brengen in ‘Vlucht 800’ uit De roomborst van Klaas Vaak: een merkwaardig leerdicht, dat geschreven is naar aanleiding van het in zee neerstorten van een vliegtuig waarin zich een groep tieners bevindt, en dat in sommige opzichten vergeleken kan worden met passages uit ‘Over de dichtkunst’ uit 1961. Troostend en hoopvol probeert de dichter zich voor te stellen hoe de cellen van een jongen en een meisje die dicht naast elkaar gezeten hebben, elkaar na hun dood alsnog liefdevol omhelzen. Uit het biochemische proces dat zich dan begint te voltrekken, ontstaat uiteindelijk een prachtig koraal. De conclusie van die ‘droom van eeuwig bestaan’ luidt:
Hoe wij als geheel ook sterven,
er is oneindige verrijking in vergaan
en de droefenis van het bederven
daar wend ik mij verstroefd vandaan.
Typerend voor de manier waarop Vroman levensdrang en doodsaanvaarding met elkaar in balans probeert te houden en
| |
| |
zichzelf soms alvast relativerend herdenkt, is het gedicht ‘Zoveelste naschrift’ uit De gebeurtenis en andere gedichten.
Ik wil mijn dood niet overdrijven
door telkens weer in leven te blijven
en mijn leven niet bederven
door telkens weer te sterven,
einde zonder steen of graf
Tot de thema's die vaak in Vromans poëzie terugkeren, behoren ook de verwijzingen naar zijn persoonlijk leven. Behalve om zijn voortdurende en onverminderde liefde voor Tineke (1991: ‘De laatste tweeënzestig jaar/ besta ik niet zonder haar’) en zijn belangstelling voor het leven van de kinderen gaat het daarbij bijvoorbeeld ook om nieuwe herinneringen aan de oorlogsjaren, aan zijn broer Jaap en aan zijn jeugd in Gouda, nu ook met zinspelingen op antisemitische ervaringen.
Opvallend zijn vooral de gedichten waarin hij zich van tijd tot tijd op een kritische, sterk geëngageerde manier uitlaat over het wereldgebeuren: niet alleen over de atoombewapening of het oorlogsgeweld in Kosovo, maar ook over de toenemende milieuvervuiling. ‘Aarde brul toch iets!’, roept hij een keer
| |
| |
machteloos uit in De godganselijke nacht (1993). Oorlogen zijn zó fundamenteel in strijd met zijn liefde voor al het bestaande, dat hij bijvoorbeeld in de bundel Details niet meer terugschrikt voor een directe morele aansporing:
komt altijd veel te vroeg
| |
Relatie leven/werk
Wie Vromans poëzie leest, raakt ervan overtuigd dat de dichter daarin als persoon en als wetenschapsman in sterke mate aanwezig is. In interviews en opstellen bevestigt hij die indruk telkens weer, al valt nooit met zekerheid vast te stellen of en wannéér hij bepaalde grenzen in acht neemt. Wat de periode vanaf 1985 betreft moet als autobiografische bron zeker zijn boek Warm, rood, nat en lief (1994) worden genoemd. Daarin doet hij niet alleen uitvoerig verslag van het bloedonderzoek dat hij in de loop van de jaren heeft verricht, maar haalt hij ook weer herinneringen op aan zijn jeugd en de oorlogsjaren. Interessant is ook dat hij ingaat op de onbetrouwbaarheid van het geheugen, wat hem dan uitspraken ingeeft als ‘Ik schrijf tenslotte over mijn herinneringen, niet over de waarheid.’
Heel dicht bij het leven dat hij samen met zijn echtgenote als een hoogbejaarde man in Texas leidt, staan zijn dagboekaantekeningen in Vroeger donker dan gisteren (2004) en Misschien tot morgen (2006), waarin hij opnieuw af en toe herinneringen noteert, maar vooral ook probeert zijn ervaringen en indrukken in het heden zo spontaan mogelijk te noteren. Achteraf correcties aanbrengen in die vaak speelse notities, waarin ook gedichten voorkomen, past niet in die opzet. Dat hij inmiddels een heel geïnteresseerde computergebruiker is geworden, die druk in de weer is met
| |
| |
‘pieses en bits’ en vaak ‘iemeels’ stuurt, komt ook tot uitdrukking in de weblog die hij in november 2006 voor de Volkskrant heeft bijgehouden.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
De dichtbundels die Vroman na 1985 heeft gepubliceerd, hebben in de literaire kritiek veel waardering gekregen. ‘Een krankjoreme dichter’ noemt Rogi Wieg hem in 1987 bewonderend. ‘Met elke nieuwe bundel bevestigt Leo Vroman de grootheid en de vitaliteit van zijn dichterschap,’ schrijft Wiel Kusters bijvoorbeeld in 1989 in zijn bespreking van Dierbare ondeelbaarheid. En Guus Middag, die hem bij de verschijning van De godganselijke nacht in 1993 ‘onze meest omarmende dichter’ noemt, merkt op dat niemand ‘zo experimenteel is en daarnaast ook nog eens een boodschap durft uit te dragen’. T. van Deel vindt Vroman blijkens een recensie uit 1995 ‘een van de grootste Nederlandse dichters’ en beschouwt, evenals Arie van den Berg en anderen, de bundel Psalmen en andere gedichten als ‘een hoogtepunt in Vromans hele werk’. Hans Warren ten slotte karakteriseert in 1999 de drie laatst verschenen bundels als ‘de beste, de vitaalste en de waarachtigste die de Nederlandse dichtkunst heeft te bieden’.
Bij herhaling keren in de talrijke andere besprekingen van Vromans poëzie soortgelijke karakteristieken terug: modern, vitaal, ontroerend, experimenteel, geestig, oorspronkelijk, direct, vindingrijk, oprecht, toegankelijk. Bovendien deelt vrijwel iedereen de mening van Hans van den Bergh (in zijn overzichtsartikel uit 2005) dat Vroman zich nooit iets heeft aangetrokken van welke conventie of mode dan ook en dus buiten iedere stroming of richting is blijven staan, wat overigens niet uitsluit dat hij af en toe reminiscenties oproept aan andere dichters als Gerrit Achterberg, Lucebert, L. Th. Lehmann of Chr.J. van Geel. ‘Postmodern’ wil bijna niemand hem noemen.
Ook als het gaat om bezwaren tegen Vromans dichterschap, bestaat er veel eenstemmigheid. Soms zou de dichter zich al te zeer laten gaan bij het schrijven en dan wel eens ‘langdradig’ en ‘sentimenteel’ worden (Hans Warren, 1995). En volgens Piet Gerbrandy (2005) zou hem met name in het afgelopen decennium te zelden te kennen zijn gegeven dat hij zich soms te veel laat meeslepen door ‘zijn onweerstaanbare drang tot fabuleren,
| |
| |
met oeverloos gezwatel als resultaat’. Maar op zulke uitvallen volgen dan ook altijd weer bewonderende opmerkingen. Iets dergelijks geldt voor de ontvangst van Vromans dagboeken, die volgens Maarten 't Hart (2006) bijvoorbeeld een vorm van ‘plaudern’ zijn, maar dan wel ‘enig in z'n soort’.
Zowel op nationale en internationale poëziefestivals als op allerlei symposia is Vroman altijd een graag geziene en gehoorde gast geweest. Hij is opvallend vaak geïnterviewd voor verschillende media, gedichten van hem zijn dikwijls in bloemlezingen opgenomen en veel lezers kennen nog steeds ‘klassiekers’ als ‘Vrede’ en ‘Voor wie dit leest’, door de dichter zelf overigens later een keer ‘dit huilvers’ genoemd. Toch heeft die publieke belangstelling er niet toe geleid dat zijn latere, in kleine oplages uitgegeven werk goed is verkocht. Een uitzondering vormt hier de bundel Psalmen en andere gedichten, die vijfmaal is herdrukt, met inbegrip van een pocketeditie.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
NB: Zie voor een opsomming van de talrijke kleine gelegenheidsuitgaven van gedichten en prozastukken van Leo Vroman de aan hem gewijde cd-roms in de serie Een leven lang. Auteursportretten in woord en beeld. Hilversum/Den Haag 2001, NPS Radio/Biblion.
Enkele later verschenen bibliografische uitgaven staan hieronder vermeld.
Ant. Koolhaas, Stiemer en Stalma. Met tekeningen van Leo Vroman. Rotterdam 1939, Nijgh & Van Ditmar, J. (handelsuitgave van de kolomstrip uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 1937; tweede druk, onder de titel Stiemer en Stalma. Een verhaal voor kinderen, Amsterdam 1957, Van Oorschot; derde druk: Utrecht 1973, Bruna) |
L. Vroman, Gedichten. Amsterdam 1946, Querido, GB. (opgenomen in 126 gedichten) |
L. Vroman, Tineke. [Met illustraties door Leo Vroman]. Amsterdam 1948, Querido, N. (opgenomen in Proza; licentieuitgave, met een inleiding van Kees Fens, Amsterdam/Groningen 1964, Querido/Wolters, Kort en Goed) |
L. Vroman, Gedichten, vroegere en latere. Amsterdam 1949, Querido, GB. (opgenomen in 126 gedichten) |
L. Vroman, Poems in English. Amsterdam 1953, Querido, GB. (opgenomen in 114 gedichten) |
Leo Vroman, Inleiding tot een leegte. [Met illustraties naar knipsels van de dichter.] Amsterdam 1955, Querido, GB. (opgenomen in 126 gedichten) |
Leo. Vroman, De adem van Mars. Amsterdam 1956, Querido, VB. (opgenomen in Proza; vijfde druk 1975, Salamander-pocket 384) |
Leo. Vroman, Uit slaapwandelen. Amsterdam 1957, Querido, GB. (tweede druk 1979, De Boekvink; opgenomen in 126 gedichten) |
Leo. Vroman, Snippers van Leo Vroman. Amsterdam 1958, Querido, VB. (opgenomen in Proza; vijfde druk 1976, Salamander-pocket 403) |
Leo. Vroman, Surface contact and thromboplastin formation. Utrecht 1958, [In eigen beheer], Dissertatie. |
Leo. Vroman, De ontvachting en andere gedichten. Amsterdam 1960, Querido, GB. (opgenomen in 126 gedichten) |
Leo. Vroman, Tineke. De adem van Mars. Snippers van Leo Vroman. / Proza. Amsterdam 1960, Querido, VB. (tweede druk, onder de titel Proza, 1966, Reuzensalamander 54; vierde druk 1984, QED) |
Leo. Vroman, Twee gedichten. Amsterdam 1961, Querido, GB. (opgenomen in 126 gedichten) |
Leo. Vroman, Fabels van Leo Vroman. Met prenten van Peter Vos. Amsterdam 1962, Querido, GB. (opgenomen in 126 gedichten) |
| |
| |
Leo. Vroman, Manke vliegen. [Met illustraties door Leo Vroman.] Amsterdam 1963, Querido, De Boekvink, GB. (opgenomen in 114 gedichten) |
Leo. Vroman, 126 gedichten. Amsterdam 1964, Querido, GB. (bevat Gedichten. Gedichten, vroegere en latere. Inleiding tot een leegte. Uit slaapwandelen. De ontvachting. Twee gedichten. Fabels; opgenomen in 262 gedichten) |
Leo. Vroman, Almanak. Tekeningen van Peter Vos. Amsterdam 1965, Querido, GB. (opgenomen in 114 gedichten) |
Leo. Vroman, Het Grauwse Diep. Toneelstuk in drie bedrijven. Amsterdam 1966, Querido, De Boekvink, T. (licentieuitgave Krommenie 2003, Nederlandse Vereniging voor Amateurtheater, NVA 2203) |
Leo. Vroman, God en Godin. Amsterdam 1967, Querido, De Boekvink, G. (opgenomen in 114 gedichten) |
Leo. Vroman, Bloed. Vertaling en bewerking Tineke en Leo Vroman. Amsterdam 1968, Querido, Moderne medische inzichten, E. |
[Leo Vroman], Sdsi ‘Boek’ pfhpfa. Agenda voor het jaar 2000. [Facsimile van een geïllustreerd handschrift] Amsterdam 1968, Thomas Rap, Kleine boeken nr. 2, Tekst en tekeningen. |
Leo Vroman, Voorgrond, achtergrond. Toneelstuk met film, in drie bedrijven. Amsterdam 1969, Querido, De Boekvink, T. |
Leo Vroman, 114 gedichten. Amsterdam 1969, Querido, GB. (bevat Manke vliegen. Almanak. God en Godin. Verspreide gedichten. Poems in English; opgenomen in 262 gedichten) |
Leo Vroman, Het carnarium. Amsterdam 1973, Querido, R. (tweede druk 1981, Salamander-pocket 528) |
Leo Vroman, 262 gedichten. Amsterdam 1974, Querido, GB. (bevat 126 gedichten, 114 gedichten en verspreide gedichten) |
Leo Vroman, Brieven uit Brooklyn. Bezorgd door Sjoerd van Faassen. Amsterdam 1975, Querido, Br. |
Leo Vroman, Just one more world. Met foto's door de auteur. Amsterdam 1976, Querido, GB. (tweede druk: Nijmegen 1977, Thieme; derde druk: Amsterdam 1977, Querido; opgenomen in Gedichten 1946-1984) |
J. Greshoff en Leo Vroman, Brieven over en weer. Uitgegeven, ingeleid en geannoteerd door Sjoerd van Faassen. Amsterdam 1977, Querido, Br. |
Leo Vroman, Huis en tuin. Fabels en strips. Amsterdam 1979, Querido, GB. (opgenomen in Gedichten 1946-1984) |
Leo Vroman, Nieuwsgierig. Amsterdam 1980, Querido, GB. (opgenomen in Gedichten 1946-1984) |
Het verdoemd carillon. Amsterdam 1981, Querido, GB. (opgenomen in Gedichten 1946-1984) |
| |
| |
Leo Vroman, Liefde, sterk vergroot. Amsterdam 1981, Querido, G. (opgenomen in Gedichten 1946-1984) |
Leo Vroman, Philosophische psychologie van de kunst (1935). [Verantwoording Frank van Dijk. Met illustraties van de auteur.] Dordrecht 1982, Dijk's, Dijk's bibliofiele bibliotheek 2, E. |
Leo Vroman, Avondgymnastiek. Amsterdam 1983, Querido, GB. (opgenomen in Gedichten 1946-1984) |
Leo Vroman, De cultuurgeschiedenis, door en voor de televisie vereenvoudigd en van uitleg voorzien. Met tekeningen van de auteur. Amsterdam 1984, Querido, GB. (opgenomen in Gedichten 1946-1984) |
Leo Vroman, Gedichten 1946-1984. Amsterdam 1985, Em. Querido, GB. (bevat 262 gedichten, Just one more world, Huis en tuin, Nieuwsgierig, Het verdoemd carillon, Liefde, sterk vergroot, Avondgymnastiek, De cultuurgeschiedenis, door en voor de televisie vereenvoudigd en van uitleg voorzien en verspreide gedichten 1983-1984) |
Leo Vroman, Fractaal. Amsterdam 1986, Querido, GB. |
Leo Vroman, Dierbare ondeelbaarheid. Amsterdam 1989, Querido, GB. |
Leo Vroman, Een soort van ziel. Landgraaf 1990, Herik, Zwarte reeks 4, G. (opgenomen in De godganselijke nacht) |
Leo Vroman, Tussenruimtevaart. In: Hugo Brandt Corstius e.a., Forensen tussen literatuur en wetenschap. Utrecht/Antwerpen, Veen, 1990, pp. 35-44, E. |
Leo Vroman, Het geheimzinnige avontuur van Totty de Sphinx. Met een aantekening van Kees Snoek. Jakarta 1990, Sedap Malam, Strip, (heruitgave; van mei 1941 tot februari 1942 verschenen in het weekblad Actueel Wereldnieuws en Sport en Beeld) |
Leo Vroman, Neembaar. Een keuzit uit de gedichten. Amsterdam 1991, Querido, Salamander-pocket 724, Bl. |
Leo Vroman, Toen ik nog leefde. Vormgeving Anita van de Ven. Amsterdam 1991, Querido, G. (ten dele opgenomen in De godganselijke nacht) |
Leo Vroman, De godganselijke nacht. Amsterdam 1993, Querido, GB. |
Leo Vroman, Warm, rood, nat en lief. Amsterdam 1994, Contact, Herinneringen. |
Leo Vroman, Psalmen en andere gedichten. Amsterdam 1995, Querido, GB. (vijfde druk 1999, Singelpocket) |
Leo Vroman, Vergelijkingen. Landgraaf [1996], Herik, GB. (opgenomen in De roomborst van Klaas Vaak) |
Leo Vroman, De roomborst van Klaas Vaak. Amsterdam 1997, Querido, GB. |
Leo Vroman, Details. Amsterdam 1999, Querido, GB. |
Leo Vroman, Spiegelbezoek. [Amsterdam 1999], De Harmonie, Bl. (cd waarop Leo Vroman een keuze uit zijn gedichten voorleest; met tekstboekje) |
Leo Vroman, Mijn verleden tijd. In: Nexus, nr. 24, 1999, pp. 141-155, E. |
| |
| |
Leo Vroman, De gebeurtenis en andere gedichten. Amsterdam 2001, Querido, GB. |
Georgine Sanders en Leo Vroman, Alles aan elkaar. Amsterdam 2002, Querido, GB. |
Leo Vroman, Tweede verschiet. Amsterdam 2003, Querido, GB. |
Leo Vroman en Georgine Sanders, Het Beschreven Blad: 20 jaar. Haarlem 2003, Het Beschreven Blad, GB. |
Leo Vroman, Vroeger donker dan gister. Herfstdagboek. Amsterdam etc. 2004, De Prom, D. |
Leo Vroman, Atalanta en ik. [Lay-out René Bakker.] Baarn 2004, Atalanta Pers, G. |
Leo Vroman, De traangetuite zetter. Driehuis 2004, Augustijn Pers, G. |
Georgine Sanders en Leo Vroman, Niets meer dan papier. Driehuis 2005, Augustijn Pers, GB. |
Leo Vroman, Het andere heelal. Samengesteld door H.U. Jessurun d'Oliveira. Amsterdam 2005, Querido, Bl. |
Leo Vroman, Ik en verder niemand. Een zelfportret. Baarn 2005, Atlanta Pers, Zelfportretten 8, GB. |
Leo Vroman, Misschien tot morgen. Dagboek 2003-2006. Amsterdam 2006, Querido, D. |
Leo Vroman, De mooiste gedichten. Uit Hollands Maandblad. Met tekeningen van Iris le Rütte. [Amsterdam 2006], Nieuw Amsterdam, Bl. |
Leo Vroman, Fabels, balladen en psalmen. Illustraties van de auteur. Varik 2006, De Weideblik, Bl. |
Jan Lauwereyns en Leo Vroman, Ik, systeem, de werkelijkheid. Met beeld van Jus Juchtmans. Gent 2007, Druksel, G. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
W.F. Hermans, Leo Vroman. In: Vrij Nederland, 15-3-1947. (over Gedichten) |
Adriaan Morriën, Op den rand der stilte. Een belangrijk debuut. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 29-3-1947. (over Gedichten) |
S. Vestdijk, Vernieuwing onzer dichtkunst door Leo Vroman. De jongeren ten voorbeeld. In: Het Parool, 21-6-1947. (over Gedichten) |
W.F. Hermans, De nieuwe poëzie. In: Criterium, jrg. 4, 1947, pp. 674-677. (over Gedichten) |
Jan G. Elburg, De dichter en de mythe. De mythe als spel. In: Het Woord, jrg. 2, nr. 3, winter 1947, pp. 103-108. (over Gedichten) |
D.A.M. Binnendijk, Leo Vromans dichtkunst. In: Kroniek voor kunst en kultuur, jrg. 10, nr. 3, maart 1949, pp. 73-74. (over Gedichten) |
Albert Helman, Leo Vromans proza. In: Kroniek voor kunst en kultuur, jrg. 10, nr. 3, maart 1949, pp. 76-77. (over Tineke) |
J. Greshoff, Leo Vroman als litterair koorddanser. In: Het Vaderland, 11-6-1949. (over Tineke) |
Jeanne van Schaik-Willing, Geïnspireerd door inspriatie. In: Critisch Bulletin, jrg. 16, 1949, pp. 304-307. (over Tineke) |
A. Marja, Het moeilijke vers. In: A. Marja, Binnendijks/buitendijks. Bussum 1949, pp. 49-55. (over ‘De gek thuis’ uit Gedichten) |
M. Mok, L. Vromans oorspronkelijk en direct dichterschap. Primitieve verbazing en geraffineerd denkvermogen. In: Algemeen Handelsblad, 15-4-1950. (over Gedichten, vroegere en latere) |
A. Morriën, L. Vroman, Gedichten, vroegere en latere. In: Libertinage, jrg. 3, 1950, pp. 148-150. |
J. Panhuijsen, Proza en poëzie van Leo Vroman. In: De Nieuwe Eeuw, 17-6-1950. (over Gedichten, vroegere en latere en Tineke) |
A. van Duinkerken, Leo Vroman. Gedichten, vroegere en latere. In: De Tijd-Maasbode, 23-6-1950. |
P.F. Sanders, Bij de dichter Vroman thuis. In: Vrij Nederland, 24-6-1950. (algemene introductie) |
D.A.M. Binnendijk, L. Vroman: Gedichten. In: D.A.M. Binnendijk, Randschrift. Amsterdam 1951, pp. 166-170. (over Gedichten) |
M. Schuchart, Leo Vroman's Engelse gedichten. In: Het Vaderland, 12-9-1953. (over Poems in English) |
Ad den Besten, Leo Vroman. In: Ad den Besten, Stroomgebied. Deel 2. Amsterdam 1954, pp. 104-109. |
T.W.L. Scheltema, Vroman: tweetalig tovenaar. In: Critisch Bulletin, jrg. 21, 1954, pp. 83-89. (over Poems in English) |
T. Neelissen, De dichter uit de leegte. In: Roeping, jrg. 31, nr. 1, 1955, pp. 49-52. (over Inleiding tot een leegte) |
[Anoniem], Vroman over twee oorlogen in Amerika. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 30-6-1956. (over De adem van Mars) |
J. Greshoff, Leo Vroman, uniek man op de wereld. In: Het Vaderland, 30-6-1956. (over De adem van Mars) |
Paul Rodenko, Anatomie van het buitenbeentje. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 3-3-1956. (over Marnix Gijsens commentaar op Vromans uitspraak ‘Liever heimwee dan Holland’) |
[Anoniem], Unieke taal van een unieke geest. In: De Gelderlander, 20-7-1956. (over De adem van Mars) |
J.H.W. Veenstra, Genot voor fijnproevers. In: Het Parool, 7-7-1956. (over De adem van Mars) |
Jos Panhuijsen, Met een draad aan de aarde. In: Het Binnenhof, 14-7-1956. (over De adem van Mars) |
| |
| |
L.H. Mosheuvel, Dichtersproza. In: Haagsch Dagblad, 8-9-1956. (over De adem van Mars) |
Th. Govaart, Naar-273, 14e; over de werken van Leo Vroman. In: De Gids, jrg. 120, nr. 1, januari 1957, pp. 14-29. (over de vier eerste bundels) |
Jacques den Haan, Fenomeen met bagage. In: Critisch Bulletin, jrg. 23, maart 1957, pp. 553-555. (over De adem van Mars) |
[Anoniem], Nieuwe poëzie van Leo Vroman. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 30-3-1957. (over Inleiding tot een leegte en Uit slaapwandelen) |
Lambert Tegenbosch, Het spel is uit bij Vroman. In: Oost-Brabant, 30-3-1957. (over Uit slaapwandelen) |
Kees Fens, Determinatie en compensatie. In: De Linie, 18-5-1957. (over Uit slaapwandelen) |
J.H.W. Veenstra, Leo Vroman, onze enige authentieke experimentele dichter van na de oorlog. In: Vrij Nederland, 25-5-1957. (over Uit slaapwandelen) |
P.H. Dubois, Een dichtkunst van niveau. In: Het Vaderland, 6-6-1957. (over Inleiding tot een leegte en Uit slaapwandelen) |
Th. Govaart, Victorie der poëzie. In: De Nieuwe Eeuw, 15-6-1957. (over Uit slaapwandelen) |
Hendrik de Vries, Poëzie die aan het mysterie raakt. In: Haagsch Dagblad, 25-6-1957. (over Uit slaapwandelen) |
A. Donker, De dichter L. Vroman. In: De Nieuwe Stem, jrg. 13, nr. 3, maart 1958, pp. 159-162. (over Uit slaapwandelen) |
R. Bulthuis, Leo Vroman, 34. In: Haagse Post, 26-4-1958. (over Snippers) |
K. Fens, Snippers van Leo Vroman. In: De Linie, 3-5-1958. |
J. Greshoff, Het proza van Leo Vroman: fel, polemisch en verrukkelijk. In: Het Vaderland, 24-5-1958. (over Snippers) |
Garmt Stuiveling, Een verre vriend. In: Haagsch Dagblad, 12-7-1958. (over Snippers) |
J. Greshoff, Vroman in drie werelden en nog wat. In: J. Greshoff, Menagerie. Den Haag 1958, pp. 53-60. (over De adem van Mars) |
Jos Panhuijsen, Het sprookje dat leven heet. In: Het Binnenhof, 24-5-1958. (over Snippers) |
Jos Panhuijsen, Leo Vroman zegt het in ‘snippers’. In: De Gelderlander, 14-6-1958. (over Snippers) |
J.H.W. Veenstra, Proza van het allerhoogste niveau. In: Vrij Nederland, 14-6-1958. (over Snippers) |
H[an] J[onkers], Intieme snipperdagen van Vroman. In: Eindhovens Dagblad, 21-6-1958. (over Snippers) |
A. Morriën, Gesprek met Leo Vroman. In: Tirade, jrg. 2, nr. 22, oktober 1958, pp. 301-303. |
[Anoniem], Het heimwee bij Leo Vroman. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 24-12-1958. (over Inleiding tot een leegte) |
L. Tegenbosch, Dichters moeten dichterlijk zijn. In: Roeping, jrg. 34, nr. 5, september 1958, pp. 284-286, (over Snippers) |
H. Oosterhuis, Poging tot Leo Vroman. In: Streven, jrg. 11, nr. 8, mei 1959, pp. 741-753. |
Adriaan Morriën, Zelfvernietiging als creatieve rechtvaardiging. In: Adriaan Morriën, Concurreren met de sterren. Amsterdam 1959, pp. 75-78. (over Uit slaapwandelen) |
Paul Rodenko, Een dodelijk vrezende Vroman. In: Paul Rodenko, De sprong van Münchhausen. Den Haag 1959, pp. 176-179. (over Uit slaapwandelen) |
Max Nord, Dood als levensteken. In: Het Parool, 4-6-1960. (over De ontvachting) |
J.H.W. Veenstra, Vroman: zinvolle doorbraak van conventie. In Vrij Nederland, 30-4-1960. (over De ontvachting) |
W. Brandt, Spelen met woorden. In: Provinciale Drentsche en Asser Courant, 4-6-1960. (over De ontvachting) |
P. Calis, De bedreiging van een onherroepelijk ontwaken. In: De Gids, jrg. 123, nr. 8, augustus 1960, pp. 128-135. (over Uit slaapwandelen en De ontvachting) |
| |
| |
S. Polet, De kleine wereld van Don Vroman. In: Het Vrije Volk, 20-8-1960. (over De ontvachting) |
[Anoniem], Leo Vroman: minder speels dan hij lijkt. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 10-91-960. (over De ontvachting) |
[Anoniem], Het wonderlijke leven van Leo Vroman. In: De Linie, 12-11-1960. (over Proza) |
J. Meulenbelt, Curieus dichtersproza. In: Haagsch Dagblad, 25-11-1960. (over Proza) |
K. Fens, Het vanzelfsprekende proza van Leo Vroman. In: De Tijd-Maasbode, 3-12-1960. (over Proza) |
[Anoniem], Leo Vroman... bewaarde het geluk in dingen van alle dag. In: Haagsche Courant, 1-12-1960. (over Proza) |
S. Vestdijk, Poëzie voor de ontploffing. In: S. Vestdijk, Voor en na de explosie; opstellen over poëzie. Amsterdam 1960, pp. 129-138. (over Uit slaapwandelen) |
P.H. Dubois, Werkelijkheidsbeleving in de poëzie van [...] Leo Vroman. In: Het Vaderland, 4-2-1961. (over De ontvachting) |
J. Greshoff, Verzameld proza van Leo Vroman. In: Het Vaderland, 18-3-1961. |
P. Calis, Het schilderij in de keuken. In: De Gids, jrg. 124, nr. 2, maart 1961, pp. 187-192. (over Proza) |
[Anoniem], Twee gedichten van Leo Vroman. In: Het Binnenhof, 16-9-1961. (over Twee gedichten) |
K. Fens, Het ogenblik van ons aller leven. In: De Tijd-Maasbode, 30-9-1961. (over Twee gedichten) |
P. Calis, Leo Vroman in verzet tegen het ‘godderige’ gedicht. In: Algemeen Handelsblad, 4-10-1961. (over Twee gedichten) |
H[an] J[onkers], Oase temidden van veel gevoels-devaluatie. In: Eindhovens Dagblad, 7-10-1961. (over Twee gedichten) |
Garmt Stuiveling, Kunst op een heel dun koord. In: Haagsch Dagblad, 4-11-1961. (over Twee gedichten) |
C.J.E. Dinaux, Poëzie contra poëzerigheid. In: Haarlems Dagblad, 18-11-1961. (over Twee gedichten) |
P. Calis, De dichter Leo Vroman. In: Ons Erfdeel, jrg. 6, nr. 2, september 1962, pp. 17-21. (algemene beschouwing) |
H.U. Jessurun d'Oliveira, Een ballade van liefde en dood. In: Merlyn, jrg. 1, nr. 2, november 1962, pp. 3-22. (over ‘Ballade’ uit Twee gedichten) |
A. van der Veen, Het heimwee bij Leo Vroman. In: Gastenboek van Singel 262. Amsterdam 1962, pp. 81-88. (algemene beschouwing) |
K. Fens, Fabels van Leo Vroman. In: De Tijd-Maasbode, 19-1-1963. |
Rein Bloem, Vroman zonder Tineke. In: Vrij Nederland, 23-2-1963. (over Fabels) |
Wam de Moor, De poëziewereld van de bioloog Leo Vroman. In: De Gelderlander, 1-3-1963. (over Fabels) |
Alfred Kossmann, Eén uitstekend gedicht in Leo Vromans Fabels. In: Het Vrije Volk, 165-1-963. |
H.U. Jessurun d'Oliveira, Nouveauté's van Vroman. In: Merlyn, jrg. 1, nr. 6, oktober 1963, pp. 1-19 (over neologismen bij Vroman) |
R. Campert e.a., Boekje open. Schrijvers over zichzelf en anderen. Baarn 1963, pp. 138-142. (biografisch) |
Willem Brandt, Hedendaagse retoriek. In: Willem Brandt, Keurschrift; uit de hedendaagse Noord- en Zuidnederlandse letteren. Amsterdam [1963], pp. 123-127. (over Twee gedichten) |
L. Boyens, Ja tegen het leven. In: Jeugd en cultuur, jrg. 9. nr. 9, juni 1964, pp. 406-413, (over Snippers) |
Hans Andreus, Verzamelde Vroman. In: Algemeen Handelsblad, 28-11-1964. (over 126 gedichten) |
Piet Calis, Leo Vroman. In: Piet Calis, Daling van temperatuur; 12 Nederlandse dichters 1880-1960. Den Haag 1964, pp. 109-121. |
| |
| |
W. Diemer, Een modern gedicht. In: W. Diemer, Leven met gedichten; interpretatorische essays. Groningen 1964, pp. 25-32. (over ‘Jeldican en het woord’ uit Gedichten) |
Peter Berger, Overweging bij Vromans 126 gedichten. In: Het Vaderland, 23-1-1965. |
Adriaan Morriën, Gevarieerde tegenstrijdigheid. In: Het Parool, 23-1-1965. (over 126 gedichten) |
Hans Warren, Gedichten van Leo Vroman. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 13-2-1965. (over 126 gedichten) |
Gabriel Smit, Er buitelen kobolden door de poëzie van Leo Vroman. In De Volkskrant, 6-3-1965. (over 126 gedichten) |
A. Alberts, Het wonder van het argeloos gewone. In: De Groene Amsterdammer, 27-31-965. (over 126 gedichten) |
C.J.E. Dinaux, Wat een dichter! In: Haarlems Dagblad, 15-5-1965. (beschouwing n.a.v. uitreiking P.C. Hooftprijs 1965) |
[Anoniem], Warme aardsheid in de poëzie van Leo Vroman. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 22-5-1965. (over 126 gedichten) |
Kees Fens, Tussen de klemmen van leven en dood. In: De Tijd-Maasbode, 17-4-1965. (over 126 gedichten) |
Rein Bloem, De bekroning van 126 gedichten: samen uit met Vroman. In: Vrij Nederland, 5-6-1965. |
[Anoniem], Leo Vroman toen en nu. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 20-11-1965. (over Almanak) |
A. Nuis, De helderziendheid van Vroman. In: Het Parool, 27-11-1965. (over Almanak) |
Martin Hartkamp, Een lang gedicht van Vroman lezen. In: Schrijfkrant, jrg. 1, nr. 24, 3 december 1965, p. 1. (over Almanak) |
H.U. Jessurun d'Oliveira, Interview met Leo Vroman. In: H.U. Jessurun d'Oliveira, Scheppen riep hij gaal van Au. Amsterdam 1965, pp. 185-201. |
Marnix Gijsen, Some scholarly comments on the saying of the Dutch poet Leo Vroman ‘Liever heimwee dan Holland’. In: Marnix Gijsen, Scripta manent. Amsterdam 1965, pp. 231-246. |
H. Pelzer, Leo Vroman. Brugge 1965. (Ontmoetingen, nr. 63) (Eerste samenvattende studie) |
J. Bernlef en K. Schippers, Gesprek met L. Vroman. In: J. Bernlef en K. Schippers, Wat zij bedoelen. Amsterdam 1965, pp. 163-184. |
J. Bernlef, Bedreigde huiselijkheid. In: De Groene Amsterdammer, 8-1-1966. (over Almanak) |
Han Jonkers, Dichten met behulp van de kalender. In: Eindhovens Dagblad, 8-1-1966. (over Almanak) |
Harry van Santvoort, Kloven in het steeds breekbaarder heden. In: De Nieuwe Linie, 29-1-1966. (over Almanak) |
Jos Panhuijsen, Leo Vromans Almanak: alles is belangrijk. In: Dagblad De Stem, 19-2-1966. (over Almanak) |
A. Koolhaas, Vroman de dichter sterker dan de toneelman. In: Vrij Nederland, 19-11-1966. (over Het Grauwse Diep) |
H.U. Jessurun d'Oliveira, Een lezing lezen. In: Merlyn, jrg. 4, nr. 5, 1966, pp. 327-360. (over Over de dichtkunst; een lezing met demonstraties) |
A[d] de[n] B[esten], Van ‘engagement’ gesproken. In: Wending, jrg. 21, nr. 8, oktober 1966, pp. 425-429. (over ‘Voor wie dit leest’ uit Gedichten, vroegere en latere) |
Rein Bloem, Vroman dichtbij en veraf. In: Nieuws van Singel 262. Amsterdam 1966, p. I. (algemene introductie) |
Renate Rubinstein, Leo Vroman bekroond. In: Renate Rubinstein, Met verschuldigde hoogachting. Amsterdam 1966, pp. 44-46. |
J.M.F. Stalpers, Waan-zinnig, tussen mijn slapen. In: Raster, jrg. 1, nr. 2, juli 1967, pp. 194-197. (over Over de dichtkunst; een lezing met demonstraties) |
Kees Fens, Een god van Nederland in opstand. Vragen rond het dichten. In: De Tijd, 23-9-1967. (over God en godin) |
| |
| |
Willem Brandt, Spelen met de taal. In: Willem Brandt, Pruik en provo. Amsterdam 1967. pp. 125-128. (over 126 gedichten) |
Gabriel Smit, God en godin, groot gedicht van Leo Vroman. In: De Volkskrant, 7-10-1967. |
Adriaan Morriën, Noordelijke en zuidelijke liefde. In: Het Parool, 11-11-1967. (over God en godin) |
Theo Govaart, Drie verzen van Vroman. In: Theo Govaart, Lezen en leven; vingerwijzingen en handreikingen. Utrecht 1967, pp. 23-31. (over ‘De rechterhand’ uit Gedichten, vroegere en latere, ‘Regeneratie’ uit Uit slaapwandelen, ‘De roos en haar blaadjes’ uit Fabels) |
Harry van Santvoort, De duizend en een mogelijkheden van Leo Vroman. In: De Nieuwe Linie, 2-12-1967. (over God en godin) |
K.L. Poll, Leo Vroman. Op zoek naar de leefformule. In: K.L. Poll, De eigen vorm; essays over poëzie. Amsterdam 1967, pp. 56-99. |
Rein Bloem, Het heen en weer van Vroman wordt vervelend. Blodite Su Lin werd godin. In: Vrij Nederland, 6-1-1968. (over God en godin) |
Riekus Waskowsky, Vromans God en Godin. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 20-1-1968. |
Martien J.G. de Jong, Avonturen van God en Godin. In: Elseviers Weekblad, 15-6-1968. |
Han G. Hoekstra, Praten met Leo Vroman. In: Het Parool, 23-11-1968. (interview) |
H.G. van den Doel, Met Vroman op jacht. In: H.G. van den Doel, Creatief gedichten lezen; analyses van moderne poëzie. Meppel 1968, pp. 24-37. (over ‘Jeldican en het woord’ uit Gedichten) |
H.G. van den Doel, Boe en ba zeggen. In: H.G. van den Doel, Creatief gedichten lezen, analyses van moderne poëzie. Meppel 1968, pp. 105-118. (over ‘De kikker en de koe’ uit Fabels) |
D. Hillenius, Het ontwenningsmechanisme. In: D. Hillenius, Tegen het vegetarisme. Amsterdam 1968, pp. 202-209. (over Proza) |
H.U. Jessurun d'Oliveira, Leo Vroman: De leer der veranderingen. In: Literair Lustrum 1; een overzicht van vijf jaar Nederlandse literatuur 1961-1966. Samenst. Kees Fens, H.U. Jessurun d'Oliveira, J.J. Oversteegen, 2e dr. Amsterdam, 1968, pp. 257-272. |
Aad Nuis, Leo Vroman. In: Aad Nuis, Twee schelven hooi; opmerkingen over poëzie en politiek; Amsterdam 1968, pp. 144-148. (over Almanak) |
J.H.W. Veenstra, Vromans bloed. In: Tirade, jrg. 13, nr. 145, maart 1969, pp. 179-185. (over Bloed) |
A.G. Kloppers, Leo Vroman schreef toneelstuk over toneelstuk. In Nieuwe Rotterdamse Courant, 11-6-1969. (over Voorgrond, achtergrond) |
A. Koolhaas, Leo Vroman valt tussen bed en wereld. In: Vrij Nederland, 28-6-1969. (over Voorgrond, achtergrond) |
Simon Koster, Mislukt spel van Leo Vroman. In: Haarlems Dagblad, 16-6-1969. (over Voorgrond, achtergrond) |
Daniel de Lange, Leo Vromans stuk: mengsel van lyriek, drama en film. In: De Volkskrant, 16-6-1969. (over Voorgrond, achtergrond) |
Jos Panhuijsen, Leo Vroman schreef spel over gezin Vroman. In: De Gelderlander, 16-61-969. (over Voorgrond, achtergrond) |
P. Ruivenkamp, Woordbetovering. Vroman stierf in extra dimensie van theater. In: Haagsche Courant, 16-6-1969. (over Voorgrond, achtergrond) |
P. Borst, Vromans ‘Bloed’ net geen meesterwerk. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 22-8-1969. (over Bloed) |
Adriaan Morriën, Leo Vroman's poëzie: het gevaar van teveel talent. In: Het Parool, 15-11-1969. (over 114 gedichten) |
Martin Hartkamp, Leo Vroman vervalt in herhalingen. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 13-12-1969. (over 114 gedichten) |
Bibeb, Vroman: ‘Er bestaat geen science fiction meer, alles is science geworden’. In:
|
| |
| |
Bibeb, De mens is een ramp voor de wereld. Amsterdam 1969, pp. 122-137. (interview) |
Dola de Jong, Leo Vroman, ‘Ik voel de Hollandse wortels niet meer’. In: Het Parool, 15-8-1970. (interview) |
M.J.G. de Jong, ‘Hoe langer hoe meer aarde’. In: M.J.G. de Jong, Flierefluiters apostel; meningen en meningsverschillen. Leiden 1970, pp. 41-58. (met name over God en godin) |
Jos Panhuijsen, Op de tast realiseren. In: Het Binnenhof, 28-2-1970. (over 114 gedichten) |
Lidy van Marissing, Leo Vroman: ‘Een gedicht is een gesprek; de lezer moet iets terug kunnen zeggen’. In: Lidy van Marissing, 28 interviews. Amsterdam 1971, pp. 74-79. |
J. Kruithof, Worm en inhoud. In: Maatstaf, jrg. 19, nr. 12, april 1972, pp. 842-851. (over ‘Zelfportret, 1954’ uit Uit slaapwandelen) |
H. Brems, Leo Vroman. Mens. In: Hugo Brems, De brekende sleutel. Antwerpen 1972, pp. 31-37. (over ‘Mens’ uit Uit slaapwandelen) |
D. Hillenius, Een liefhebbend godje. In: D. Hillenius, Plaatselijke godjes. Amsterdam 1972, pp. 92-94. (Inleiding in het programma van Voorgrond, achtergrond) |
D. Hillenius, Het gevoel van afgewezen (gewezen, wezen). In: D. Hillenius, Plaatselijke godjes. Amsterdam 1972, pp. 89-91. (over de kritiek op Voorgrond, achtergrond) |
K. Schippers, Clownerie, biologie en het pesten van voetballiefhebbers. In: Haagse Post, 24-11-1973. (over Het carnarium) |
T. van Deel, Leo Vromans Het carnarium: dichtersroman. In: Trouw, 25-1-1974. |
Kees Fens, Leo Vroman is vleeskweker. In: De Volkskrant, 12-1-1974. (over Het carnarium) |
Stefaan van den Bremt, Leo Vroman en het prozaïsche moeras. In: De Nieuwe Linie, 14-3-1975. (over 262 gedichten) |
Willem van Toorn, Dichter bij de grens. In: De Revisor, jrg. 2, nr. 2, mei 1975, pp. 67-69. (over 262 gedichten) |
J.H.W. Veenstra, Vroman, evangelist van een binnenwereld. In: Ons Erfdeel, jrg. 18, nr. 3, mei-juni 1975, pp. 336-344. (algemene inleiding n.a.v. 262 gedichten) |
Zestig jaar Leo Vroman. In: Tirade, jrg. 19, nr. 205, mei-juni 1975. (Hierin herinneringen aan Vroman van A. Alberts, Anton Koolhaas, Rob Nieuwenhuys en J.H.W. Veenstra, en artikelen over zijn brieven van Van Faassen en Goedegebuure; over zijn proza van R.P. Meijer en De Moor, over toneel en over zijn poëzie:
- | H. van den Bergh, Als water in een spons. De bouwprincipes van Vromans lange gedichten; |
- | Rutger Kopland, Poëzie een bijzondere manier van zeggen; |
- | Karel Meeuwesse, Bij Vromans ‘Borstvogel’ (uit Gedichten)) |
|
Sjoerd van Faassen, Leo Vromans debuut. In: Juffrouw Idastraat, jrg. 4, nr. 1-2, september 1975, pp. 7-8. |
Kees Fens, Dag hoor, waarde lezer. In: De Volkskrant, 27-9-1975. (over Brieven uit Brooklyn) |
Sjoerd van Faassen, In poëzie moet men laten merken hoeveel men voelt. Elementen van Leo Vromans poetika. In: Bzzlletin, jrg. 4, nr. 29, oktober 1975, pp. 13-16. |
Wam de Moor, ‘Ik kijk naar mijn huid en daar hou ik vreselijk van’. In: De Tijd, 17-10-1975. (over Brieven uit Brooklyn) |
Gerard Bes, ‘Eigenlijk ben ik niet zo voor de suprematie van de mensen’. In: Haagse Post, 22-11-1975. (verslag van bezoek aan Vroman in New York, n.a.v. Brieven uit Brooklyn) |
Sjoerd van Faassen en Jaap Goedegebuure, Leo Vroman. Een ontdekkingsreiziger in randgebieden. Poging tot interpretatie van ‘Gras hooi’ [Verzamelde gedichten; p.
|
| |
| |
598]. In: Bzzlletin, jrg. 4, nr. 36, mei 1976, pp. 14-16. |
Dola de Jong, Wetenschapsmens en dichter. Over Leo Vroman. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 121, nr. 2, februari 1976, pp. 98-106. (biografisch) |
Wim Ramaker, ‘Ik kan nooit geloven dat het - voor mij tenminste - nodig is je identiteit te vinden.’ Gesprek met Leo Vroman. In: Literama, jrg. 11, nr. 1, mei 1976, pp. 20-30. |
Hugo Brems, Hartstocht voor het onvolmaakte. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 121, nr. 10, december 1976, pp. 791-792. (over Brieven uit Brooklyn) |
T. van Deel en Sjoerd van Faassen, ‘Wetenschap is ook kunst.’ Gesprek met Leo Vroman. In: De Revisor, jrg. 3, nr. 6, december 1976, pp. 14-18. |
H.A. Wage, Waar zijn de Muzen gebleven. In: H.A. Wage, Waar zijn de Muzen gebleven. Leiden 1976, pp. 59-83. (onder andere over God en godin) |
Kees Fens, Voor of na de explosie. In: de Volkskrant, 24-1-1977. (over Just one more world) |
Jan van der Vegt, Liefde onder de microscoop. In: De Nieuwe Linie, 23-3-1977. (over Just one more world) |
Ed Hoornik, Leo Vroman. In: Ed Hoornik, Kritisch proza. Amsterdam 1978, pp. 235-238. (over Uit slaapwandelen en Snippers) |
Remco Ekkers, Leo Vroman: Zelf ben ik een uitroepteken en een serie streepjes. In: Elseviers Magazine, 31-3-1979. (interview naar aanleiding van Huis en tuin) |
J. Bernlef, De topografie van het verleden. In: Haagse Post, 2-6-1979. (over Huis en tuin) |
Kees Fens, Eerste gedicht. In: De Standaard, 17-8-1979. (naar aanleiding van het eerste gedicht uit Huis en tuin) |
Cornelis Verhoeven, De lezer als tweede persoon. In: Cornelis Verhoeven, De schaduw van één haar. Lessen over antieke literatuur. Baarn 1979, pp. 198-208. |
Jan Brokken, Het laboratorium van Leo Vroman. In: Haagse Post, 31-5-1980. (interview) |
Karel Soudijn, Een val vol ogenblikken. In: NRC Handelsblad, 21-11-1980. (over Nieuwsgierig) |
Willem Jan Otten, ‘Hoe bewegen onze lijfsgedachten?’ In: Vrij Nederland, 22-11-1980. (over Nieuwsgierig) |
Ad Zuiderent, Liever mooie gedichten dan mooie woorden. In: De Tijd, 13-2-1981. (over Nieuwsgierig) |
Hendrik de Vries, Leo Vroman en J.B. Charles: berusting en beginselvastheid. In: Hendrik de Vries, Kritiek als credo. Den Haag 1980, pp. 265-269. (over Inleiding tot een leegte) |
Huub Oosterhuis, Geloof me, iedereen kan dichten. In: De Nieuwe Linie, 7-1-1981. (over ‘Voor wie dit leest’ uit Gedichten, vroegere en latere) |
Huub Oosterhuis, Nieuwe poëzie van Vroman. In: De Nieuwe Linie, 14-1-1981. (over Nieuwsgierig) |
Huub Oosterhuis, Schrijver en lezer. In: De Nieuwe Linie, 21-1-1981. |
Rob Schouten, Ceterum censeo. In: Maatstaf, jrg. 29, nr. 6, juni 1981, pp. 105-108. (over Het verdoemd carillon) |
Rudolf van de Perre, De poëzie van Leo Vroman. In: De Vlaamse Gids, jrg. 66, nr. 1, januari-februari 1982, pp. 19-25. (algemene beschouwing) |
Willy Spillebeen, Leo Vroman hoort ‘Het verdoemd carillon’. In: De Vlaamse Gids, jrg. 66, nr. 1, januari-februari 1982, pp. 27-32. |
Jaap Goedegebuure, Een hardop gedroomde droom. In: Haagse Post, 16-1-1982. (over Liefde, sterk vergroot en Het verdoemd carillon) |
Wiel Kusters, De anatomische les van Leo Vroman. In: NRC Handelsblad, 12-2-1982. (over Liefde, sterk vergroot) |
T. van Deel, Dichten als oefening in sterven. In: Trouw, 13-2-1982. (over Liefde, sterk vergroot) |
Huub Beurskens, De lijfelijkheid van liefde, taal en dood. In: De Groene Amsterdammer, 130-1-982. (over Liefde, sterk vergroot) |
Rob Schouten, Ceterum censeo. In: Maatstaf, jrg. 30, nr. 4, april 1982, pp. 103-106. (over Liefde, sterk vergroot) |
F. Bordewijk, 'n Doodsimpele titel voor een kunstuiting van grote verfijning. In: F. Bordewijk, Kritisch proza. Den Haag 1982, pp. 93-95. (over Tineke) |
| |
| |
F. Bordewijk, Surrealisme in L. Vromans poëzie. In: idem, pp. 82-83. (over Gedichten) |
F. Bordewijk, Twee apart staande dichterfiguren. In: idem, pp. 122-124. (over Gedichten, vroegere en latere) |
Rob Schouten, Vromans vrede is iets anders. In: Het Parool, 17-11-1983. (over Vromans controversiële vredesopvatting) |
Ben Haveman, ‘Mijn afkeer van boosheid vloeit voort uit humor.’ In: de Volkskrant, 19-11-1983. (interview) |
Max Pam, Leo Vroman: ‘Ik heb getracht verliefd te worden op Hitler’. In: NRC Handelsblad, 25-11-1983. (interview) |
Huub Beurskens, Zoeken naar de kleinste klepel. In: De Groene Amsterdammer, 30-11-1983. (over Avondgymnastiek) |
Dik Verhaar, Gedichten uit bezorgdheid en liefde voor de wereld. In: De Waarheid, 31-12-1983. (over Avondgymnastiek) |
Willem M. Roggeman, Leo Vroman. In: Willem M. Roggeman, Beroepsgeheim 4. Gesprekken met schrijvers. Antwerpen 1983, pp. 135-146. |
Aad Nuis, Avondgymnastiek. In: Haagse Courant, 10-2-1984. (over de gelijknamige bundel) |
Bibeb, Leo Vroman: ‘Ik kan nog altijd pijn voelen [...].’ In: Bibeb & de kunst. Vraaggesprekken. Amsterdam 1985, pp. 63-81. |
Myrle Tjoeng, Liefhebben is niet zomaar een woord. Gesprek met Leo Vroman. In: Literama, jrg. 19, nr. 12, april 1985, pp. 528-540. |
Peter Nijmeijer, ‘Ik kan verliefd zijn op een elektron omdat het zulke ingewikkelde dingen doet in het lichaam.’ In: de Volkskrant, 3-5-1985. (interview naar aanleiding van Gedichten 1946-1984) |
Arie van den Berg, Geen gedicht, maar het is toch zo. In: NRC Handelsblad, 12-7-1985. (over Gedichten 1946-1984) |
Wiel Kusters, Droom H. Leo Vroman: Gedichten 1946-1984. In: NRC Handelsblad, 27-8-1985. |
T. van Deel, ‘Ik tors mijn werk als een gewei.’ In: T. van Deel, De komma bij Krol en andere essays. Amsterdam 1986, pp. 75-82. (over Gedichten 1946-1984) |
Rogi Wieg, De grenzeloze wereld van dichter Leo Vroman. In: Het Parool, 23-1-1987. (over Fractaal) |
Wiel Kusters, De waarheid van Leo Vroman: Ik rijd geen wiel. In: NRC Handelsblad, 5-6-1987. (over Fractaal) |
Mischa de Vreede, ‘Het is niet makkelijk om aan te nemen dat de dood aan kanker ook iets van de natuur is.’ In: Vrij Nederland, 30-41-988. (interview) |
Guus Middag, Leo Vroman: Fractaal. In: Aad Nuis (red.), Een jaar boek. Overzicht van de Nederlandse en Vlaamse literatuur 1986-87. Amsterdam/Antwerpen [1987], pp. 127-132. |
T. van Deel, Heester van vertwijgde takken. In: Trouw, 18-5-1989. (over Dierbare ondeelbaarheid) |
Wiel Kusters, Dun leesvlak tussen nu en nooit. In: de Volkskrant, 16-6-1989. (over Dierbare ondeelbaarheid) |
Maarten Doorman, De woorden kunnen rare krullen vormen. In: Vrij Nederland, 16-9-1989. (over Dierbare ondeelbaarheid) |
Matthijs van Nieuwkerk, ‘De verrassende gedachte die je tegenkomt.’ In: Het Parool 24-6-1989. (interview naar aanleiding van Dierbare ondeelbaarheid) |
Tomas Lieske, Poëziekroniek. In: Tirade, jrg. 33, nr. 324, september-oktober 1989, pp. 467-479. (over Dierbare ondeelbaarheid) |
Rudy Kousbroek, Het geheimzinnige avontuur van Totty de Sphinx. In: NRC Handelsblad, 6-7-1990. (over de gelijknamige strip) |
Jan Kuijper e.a. (red.), Het Vroman-ejfect. Over leven en werk van Leo Vroman. Amsterdam/'s-Gravenhage 1990. Schrijversprentenboek, geïllustreerd met foto's en grafisch werk. Daarin:
- | August Hans den Boef, ‘Ik heb eens een klein boekje geschreven [...].’ Het proza van Leo Vroman, pp. 9-39. |
- | Kees Snoek, Het lied van de borstvogel. In Indië en Japan, pp. 41-63. |
- | Ben Peperkamp en Joost van der Vleuten, ‘Je weet wel, ik publiceer/ in Holland geen verzen meer’. Over een impasse in de literaire carrière van Leo
|
|
| |
| |
| Vroman (1970-1978), pp. 65-82. |
- | Ben Peperkamp, ‘Een verre reis’. Over het ‘pak van Vroman’ en een ongepubliceerd gedicht, gedicht, pp. 83-92. |
- | Ben Peperkamp, ‘Een boodschap! Een boodschap’. Over voorpublicaties en een ongepubliceerd gedicht, pp. 93-100. |
- | Ben Peperkamp, Briefwisseling met Barbarber. Over brieven en een onuitgegeven correspondentie, pp. 101-114. |
- | Rob Schouten, Haat, sterk verkleind, pp. 115-131. (over het gedicht ‘Liefde, sterk vergroot’) |
- | Kees Fens, De vlakbijste dichter, pp. 133-151. (overzichtsbeschouwing) |
- | Gerrit Willems, Nóg een wereld. De tekeningen van Leo Vroman, pp. 153-176. |
- | H.C. Hemker, Het Vroman-effect, pp. 177-190. (over wetenschap en poëzie bij Vroman) |
- | Ben Peperkamp en Murk Salverda, Bi(blio)grafische aantekeningen 1915-1989, pp. 191-216. |
|
T. van Deel, Leo Vroman, 75. Liefde is het enige. In: Trouw, 12-4-1990. (overzichtsartikel) |
Jessica Durlacher, Schrijven is een vorm van eerlijk delen. In: De Tijd, 4-5-1990. (interview) |
Guus Middag, Van de bomen naar de bom. In: Guus Middag, Ik ben een napraatpapegaai. Amsterdam 1990, pp. 112-115. (over De cultuurgeschiedenis) |
August Hans den Boef, Leo Vroman, Tineke. In: Lexicon van literaire werken, afl. 9, februari 1991. (analyse en interpretatie) |
Ben Peperkamp, Leo Vroman, Twee gedichten. In: Lexicon van literaire werken, afl. 10, mei 1991. (analyse en interpretatie) |
Ben Peperkamp, De literatuuropvatting van Leo Vroman. In: De Revisor, jrg. 18, nr. 3, juni 1991, pp. 110-117 en 127-128. (vgl. ook Peperkamps bijdrage aan Het einddoel is niet te schatten) |
Marijke Friesendorp, Inez Meter en Ben Peperkamp (red.), Het einddoel is niet te schatten. Zeven feestredes voor Leo Vroman gevolgd door een dankwoord van de jubilaris. [Baarn 1991]. (met bijdragen van Willem Wilmink, Willem van Toorn, August Hans den Boef, Rutger Kopland, Rob Schouten, Ben Peperkamp en Jaap Blonk) |
T. van Deel, Het gemis van de boom rondom de stoel. In: Trouw, 27-5-1993. (over De godganselijke nacht) |
Michel Maas, ‘Ik wil steeds meer dat er geluisterd wordt.’ In: de Volkskrant, 11-6-1993. (interview naar aanleiding van De godganselijke nacht) |
Hans Warren, ‘Ik schrijf maar met de balpuntpen.’ In: Provinciale Zeeuwse Courant, 11-6-1993. (over De godganselijke nacht) |
Maarten Doorman, Ellenlange dunne darmen die de dorpsstraat decoreren. In: de Volkskrant, 25-6-1993. (over De godganselijke nacht) |
Guus Middag, Morgen zal de zee gemarmerd zijn. In: NRC Handelsblad, 2-7-1993. (over De godganselijke nacht) |
Jaap Goedegebuure, Spotziek engagement. In: HP/De Tijd, 9-7-1993. (over De godganselijke nacht) |
Guus Middag, De woorden vielen uit mijn taal. In: Guus Middag, Alles valt in stukken uiteen. Amsterdam 1993, pp. 182-186. (over Dierbare ondeelbaarheid) |
Lucas Ligtenberg, Het licht achter de scheurtjes. Op bezoek bij Leo en Tineke Vroman in Brooklyn. In: NRC Handelsblad, 4-3-1994. (naar aanleiding van Warm, rood, nat en lief) |
Frans Kotterer, Warm, rood, nat en lief. In: Het Parool, 11-3-1994. (interview) |
Melchior de Wolff, ‘Natuurlijk kreeg ik ook weer dysenterie.’ In: de Volkskrant, 22-4-1994. (over Warm, rood, nat en lief) |
Anthony Mertens, Bloed. Het heelal onder de microscoop. In: De Groene Amsterdammer, 4-5-1994. (over Warm, rood, nat en lief) |
Karel Soudijn, Bloedjes van herinneringen. Autobiografie. In: Vrij Nederland, 7-5-1994. (over Warm, rood, nat en lief) |
B.J. Peperkamp, Over de dichtkunst. Een lezing met demonstraties. Interpretatieve en literair-historische beschouwingen over een programmatisch gedicht van Leo Vroman. Assen 1995. (dissertatie) |
T. van Deel, ‘Systeem, ik noem U dus geen
|
| |
| |
God, geen Heer of ander Woord.’ In: Trouw, 15-12-1995. (over Psalmen en andere gedichten) |
Hans Warren, Zijn leven, ons leven. Poëzie van Leo Vroman. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 22-12-1995. (over Psalmen en andere gedichten) |
Gert Jan de Vries, ‘Maar... Heeft U ook een buitenkant?’ In: de Volkskrant, 5-1-1996. (over Psalmen en andere gedichten) |
Arie van den Berg, Mijn stof mag paren met Uw stof. Speelse psalmen van Leo Vroman. In: NRC Handelsblad, 22-3-1996. |
J. Heymans, Wat leeft gaat nooit meer dood. In gesprek met Leo Vroman. In: Bzzlletin, jrg. 25, nr. 234, maart 1996, pp. 63-74. |
Bea de Rouck, Doen alsof we vrij zijn. In: Knack, 1-5-1996. (interview naar aanleiding van Psalmen en andere gedichten) |
Peter Swanborn, Het raadsel van de nabijheid en de nabijheid van het raadsel. Over de psalmen van Leo Vroman. In: Passionate, jrg. 4, nr. 2, maart-april 1997, pp. 33-37. |
Wiel Kusters, Niks geen killer. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 142, nr. 5, oktober 1997, pp. 648-654. (over Psalmen en andere gedichten) |
T. van Deel, ‘Geen wankelende vaas valt ooit aan willekeurige stukken.’ Over Leo Vroman als grensoverschrijdend kunstenaar. In: Elisabeth Leijnse en Michiel van Kempen (red.), Tussenfiguren. Schrijvers tussen de culturen. Amsterdam 1998, pp. 243-253. |
Gerrit Komrij, Kathedralen. In: Gerrit Komrij, In liefde bloeyende. De Nederlandse poëzie van de twaalfde tot en met de twintigste eeuw in honderd en enige gedichten. Amsterdam 1998, pp. 306-308. (over een gedicht uit De godganselijke nacht) |
Piet Gerbrandy, Wat verzachtende rijmende regels. In: de Volkskrant, 9-1-1998. (over De roomborst van Klaas Vaak) |
Guus Middag, Met open ogen van verwondering. In: NRC Handelsblad, 23-1-1998. (over De roomborst van Klaas Vaak) |
Jan Paul Bresser, Troostgedichten. In: Elsevier, 28-2-1998. (over De roomborst van Klaas Vaak) |
Xandra Schutte, Knusse moleculen. In: De Groene Amsterdammer, 22-4-1998. (interview) |
Frénk van der Linden, ‘Wij worden dolgraag gecremeerd, zo nu en dan.’ In: Frénk van der Linden, Tot op het bot. Gesprekken over Ziel & zaligheid. Amsterdam 1999, pp. 204-219. |
Guus Middag, Bijna bevrijd van taal en tijd. In: Guus Middag, De eerste keer. Essays over poëzie. Amsterdam 1999, pp. 235-247. (over Psalmen en andere gedichten) |
Adriaan Morriën, Zelfgesprek over Leo Vroman. In: Adriaan Morriën, Brood op de plank. Verzameld kritisch proza 2. Amsterdam 1999, pp. 561-568. (naar aanleiding van Gedichten 1946-1984; Morriëns artikelen van vóór 1985 zijn eveneens opgenomen in zijn verzameld kritisch proza) |
Gert Jan de Vries, Many clocks. Een interview met Leo Vroman. In: Maatstaf jrg. 47, nr. 3, 1999, pp. 10-20. |
Hans Warren, Vroman beleeft poëtische jeugd. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 23-4-1999. (over Details) |
Jan Paul Bresser, Met één oog open. Over poëzie en gebrek aan engagement. In: Elsevier, 15-5-1999. (over Details) |
Maarten Doorman, Zwaar dreunt het denken op het leven. In: NRC Handelsblad, 4-6-1999. (over Details) |
Peter de Boer, Oud en wat schor, maar volstrekt niet breekbaar. In: Trouw, 4-9-1999. (over Details) |
Fleur Speet, Voorbij de rand van het eigen bestaan. In: NRC Handelsblad, 25-5-2001. (over De gebeurtenis) |
Peter de Boer, Heimwee naar oerwater en oerwier. In: Trouw, 2-6-2001. (over De gebeurtenis) |
Rob Schouten, Eiwit als een zielig slungeltje. Vromans waarheid en kletskoek. In: Vrij Nederland, 2-6-2001. (over De gebeurtenis) |
Huub Beurskens, ‘Wat een democraat onderscheidt van een republikein is iets heel kleins in de hersenen.’ In: De Standaard, 14-6-2001. (interview) |
Fleur Speet, Bloed, bites en verzen. Gesprek met het echtpaar Leo Vroman en Tineke/Georgine Sanders. In: Poëziekrant, jrg. 25, nr. 6, november-december 2001, pp. 82-88. |
| |
| |
Margot Dijkgraaf en Martijn Meijer, Leo Vroman: ‘De kleine Johannes sprak de taal van dieren en planten.’ In: Margot Dijkgraaf en Martijn Meijer, Het beslissende boek. Nederlandse en Vlaamse schrijvers over het boek dat hun leven veranderde. Amsterdam/Rotterdam 2002, pp. 200-203. (interview) |
René B. Karels, ‘Nu had ik telkens haar hand in mijn hand.’ Over de Indische poëzie van Leo Vroman en Georgine Sanders. In: Indische Letteren, jrg. 18, nr. 1, maart 2003, pp. 36-55. |
Kees Snoek, ‘Wij zijn kathedralen vol duistere geuren.’ De latere poëzie van Leo Vroman. In: Ons Erfdeel, jrg. 46, nr. 2, april 2003, pp. 189-200. |
Thomas van den Bergh, Montere wanhoop. In: Elsevier, 17-10-2003. (over Tweede verschiet) |
Gert J. Peelen, De wereld deugt, wijzelf helaas wat minder. Never a dull moment in Leo Vromans dagboek. In: de Volkskrant, 7-52-004. (over Vroeger donker dan gister) |
Onno Blom, Varen onder valse vlag. Het herfstdagboek van Leo Vroman. In: De Standaard, 13-5-2004. (over Vroeger donker dan gister) |
T. van Deel, Finaliteit in de lucht. De herfst van Leo Vroman. In: Trouw, 29-5-2004. (over Vroeger donker dan gister) |
Arjen Fortuin, Altijd blijven aaien. De besmettelijke zachtmoedigheid van Leo Vroman. In: NRC Handelsblad, 25-6-2004. (over Vroeger donker dan gister) |
Hans van den Bergh, De dichter van de tweede persoon. In: HP/De Tijd, 8-4-2005. (overzichtsartikel naar aanleiding van de bloemlezing Het andere heelal) |
Piet Gerbrandy, De taal van het bloed. In: de Volkskrant, 8-4-2005. (overzichtsartikel naar aanleiding van de bloemlezing Het andere heelal) |
Arjan Peters, ‘Nog steeds heb ik het niet duidelijk genoeg gezegd.’ In: Arjan Peters, Het woord is aan de schrijver. Interviews. Amsterdam/Antwerpen 2005, pp. 9-14. (naar aanleiding van De gebeurtenis) |
Maarten 't Hart, Naakt dansen in vleeskleurig tricot. In: Vrij Nederland, 16-12-2006. (over Misschien tot morgen) |
Kamiel Vanhole, ‘Alsof mijn hersens naar zichzelf kijken.’ Elektronisch interview. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 151, nr. 2, april 2006, pp. 224-227. |
Yra van Dijk, ‘Ik ijsbeer van de wereld.’ In: NRC Handelsblad, 20-10-2006. (over Misschien tot morgen) |
Arjen Fortuin, ‘Ik word nog een natuurwet!’ In: NRC Handelsblad, 22-12-2006. (interview naar aanleiding van Misschien tot morgen) |
Hugo Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005. Amsterdam 2006, pp. 222-224 en 455-456. |
107 Kritisch lit. lex.
november 2007
|
|