| |
| |
| |
Victor E. van Vriesland
door Klaus Beekman en Ralf Grüttemeier
1. Biografie
Victor Emanuel van Vriesland werd geboren op 27 oktober 1892 in Haarlem. Hij was de tweede zoon van Duifje Schoolmeester en Adolphe Isidore van Vriesland. Het welgestelde joodse koopmansgezin verhuisde omstreeks 1895 naar Amsterdam en vervolgens rond 1899 naar Den Haag. In deze stad bezocht Van Vriesland later het Eerste Haagsche Gymnasium, dat hij niet afmaakte. Op deze school raakte hij bevriend met Martinus Nijhoff. In die tijd kreeg hij privéles van de classicus en dichter Johan Andreas dèr Mouw. Aangespoord door Dèr Mouw ging Van Vriesland in 1913 Franse letteren studeren aan de universiteit van Dijon. Als gevolg van de Eerste Wereldoorlog was hij gedwongen in Nederland te blijven. Tussen 1914 en 1917 woonde hij, samen met zijn broer Siegfried, in Rotterdam. Net als Siegfried toonde hij zich bewust van zijn joodse identiteit.
In 1917 trouwde hij met de Zwitserse Marie Huguenin Dumattin, met wie hij zich in de buurt van Blaricum vestigde. Nadat deze in 1926 in een psychose was terechtgekomen en vijf jaar later stierf, verliet hij Blaricum en wisselde hij regelmatig van woonplaats: Den Haag (1927), Bergen-Binnen (1928), Bergen-aan-Zee (1929). Als gevolg van de beurskrach in 1929 kon hij niet langer leven van het geld dat zijn vader hem naliet. In 1938 trouwde hij met Tonny van der Horst, van wie hij na zijn onderduikperiode (onder andere in Zwolle en Dalfsen) in 1945 weer zou scheiden. Na de oorlog trad hij met Anna Maria Gesina Baan in het huwelijk. Zij kregen een dochter en een zoon. In 1952 trouwde hij voor de vierde keer en wel met Adrienne Canivez. Hij overleed op 29 oktober 1974 in Amsterdam.
| |
| |
Van Vriesland had al vroeg contact met Tachtigers als Van Eeden en Kloos - hij debuteerde in 1909 in hun lijfblad De Nieuwe Gids - en met Boutens, Verwey en Bloem. In 1931 werd hij redacteur Letteren bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Hij zou dit tot 1938 blijven. In deze periode is hij ook, vanaf 1934, redacteur van Forum geweest en stond hij in nauw contact met onder anderen Du Perron. Van Vriesland is redacteur geweest van diverse andere tijdschriften, zoals De Vrije Bladen, De Nieuwe Stem en Kroniek van Kunst en Kultuur, en publiceerde onder andere in De Amsterdammer, De Beweging, Groot Nederland, De Gids, Elsevier's Maandschrift en Den Gulden Winckel. In 1938 verhuisde hij van Rotterdam naar Amsterdam, waar hij tot en met 1939 als redacteur van De Groene Amsterdammer werkzaam was.
Van Vriesland heeft een relatief klein literair oeuvre nagelaten. Hij publiceerde een aantal dichtbundels, schreef enkele verhalen, twee bundels aforismen en twee toneelstukken. Op literatuur beschouwelijk gebied was hij actiever. Hij schreef veel kritieken en essays, waarvan hij een gedeelte in 1958 bundelde in Onderzoek en vertoog. In 1939 publiceerde hij het eerste deel van zijn uiteindelijk vijfdelige bloemlezing Spiegel van de Nederlandse poëzie door alle eeuwen en na de Tweede Wereldoorlog gaf hij het verzameld werk van Dèr Mouw uit. Ook vertaalde hij nogal wat poëzie uit het Frans, waaronder werk van zijn lievelingsauteur Valéry, en uit het Duits, zoals expressionistische gedichten van Benn en Lasker-Schüler, maar ook proza van Feuchtwanger.
In de jaren zestig kreeg Van Vriesland landelijke bekendheid door zijn optreden voor de radio en de televisie in het programma ‘Hou-je-aan-je-woord’, waaraan ook Harry Mulisch, Godfried Bomans en Hella Haasse deelnamen. Verder heeft hij zich vooral op organisatorisch vlak gemanifesteerd. Zo was hij zeventien jaar lang voorzitter van de Nederlandse en enige tijd president van de internationale PEN, voorzitter van De Bezige Bij, bestuurslid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en lid van de Voorlopige Raad voor de Kunst.
In 1960 ontving Van Vriesland de P.C. Hooftprijs, vooral voor zijn literatuur beschouwelijke publicaties. Daarvoor had hij reeds
| |
| |
in 1951 de Prijs van de Stichting Kunstenaarsverzet voor Drievoudig verweer ontvangen, alsmede in 1958 de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele werk en in 1960 de Prix des amitiés Française. De Universiteit Leiden benoemde hem in 1954 tot eredoctor in de Nederlandse letteren en wijsbegeerte.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Zowel het proza als de poëzie van Van Vriesland hebben een sterk filosofische inslag en gaan over onderwerpen als ‘wat het leven scheen te beloven en niet gaf’ (Bloem), verlangen naar eenheid en dood. Zo stelt hij in de roman Het afscheid van de wereld in drie dagen (1926), een roman waaraan hij van 1920 tot 1926 heeft gewerkt, de vraag hoe iemand zich zal gedragen als hem de dood wordt aangezegd. Johan, de hoofdpersoon in deze roman, krijgt van een helderziende te horen dat hij nog drie dagen te leven heeft. Hij is overtuigd van de juistheid van de voorspelling, bereidt zich voor op een afscheid van het leven en vraagt zich af of hij zich in een mystieke eenheidsbeleving zou willen verliezen. Om dit onderwerp vorm te geven maakt Van Vriesland vooral gebruik van het heen en weer springen tussen droom en realiteit en van zeer gedetailleerde beschrijvingen.
| |
Kritiek
Van Vriesland heeft maar weinig proza geschreven. En het weinige dat hij schreef, werd bepaald niet met gejuich ontvangen. Het afscheid van de wereld in drie dagen kreeg zware kritiek. De roman zou te wijdlopig en te veel rationeel analyserend zijn (Uyldert). Van Vriesland nam zich de kritiek ter harte en kortte de roman in. Maar ook deze verkorte versie, die tien jaar later verscheen, wist de critici niet te overtuigen. Eufemistisch noemde Du Perron het ‘niet een van de meest geslaagde’ voortbrengselen van onze literatuur. Ook over De ring met de aquamarijn en andere verhalen (1939) waren de critici niet erg te spreken. De bundel die verhalen bevat als ‘De uitgestelde opheldering’, waarin een oudere man verliefd wordt op een meisje dat niets van hem moet hebben, heeft Kelk aanleiding gegeven om het een boekje ‘zonder substantie, maar ook zonder pretentie’ te noemen. Ter Braak ging nog een stapje verder in zijn kritiek en schreef dat het bundeltje korte verhalen niet zo heel ver verwijderd was ‘van een kleine blamage’: het zijn staaltjes van ‘kunstmatige oppervlakkigheid’.
| |
Kunstopvatting / Visie op de wereld
In de oorlogsjaren, in compleet isolement en zonder te beschikken over boeken, schreef Van Vriesland Grondslag van verstandhouding. Proeve van vertoog ter begripsvorming ener kenleer van het zijn, de ziel en het absolute (1947). Hierin zette hij zijn filosofische standpunten uit een. Die standpunten geven een inzicht in zijn levens- | |
| |
beschouwing, maar ook in zijn opvatting over poëzie. Van Vriesland blijkt in zijn poëzie- en levensbeschouwing schatplichtig aan de dialectisch-idealistische denktrant van vooral Hegel, voor wie gold dat alles zich ontwikkelt langs de lijn van these, antithese en synthese. Van Vriesland
signaleert allerlei tegenstellingen, zoals die van gevoel en rede, lichaam en geest, onbewust en bewust, individueel en collectief, zijn en worden, ik en de ander. Zijn streven is erop gericht die tegenstellingen teniet te doen, ofwel samen te laten gaan in een derde categorie, die hij aanduidt met begrippen als ‘het Absolute’, ‘het Goddelijke’ en ‘de Schoonheid’ - de platoonse invloed via zijn leraar Dèr Mouw is duidelijk merkbaar. Het gaat hem nadrukkelijk om een streven dat onder meer in poëzie gestalte moet krijgen. Poëzie is daarvoor volgens hem geschikt, omdat zij polariteiten van cognitieve en gevoelsmatige aard met elkaar weet te verbinden. Van Vriesland is er zich als twintigste-eeuwer echter maar al te zeer van bewust dat het bij het dichten slechts om een poging gaat. Evenwicht en harmonie zijn in feite onbereikbaar, maar het streven daarnaar - in poëzie - is een doel op zichzelf. Al zijn gedichten zijn daarom doordrenkt van een tragische levensbeschouwing, die Van Vriesland vorm geeft met behulp van onder meer de antithese, de paradox, een elegische toon en (zelf) spot. Het is dan ook begrijpelijk dat Van Vriesland zich in interviews regelmatig een pessimist noemde.
| |
Kunstopvatting
Alle poëzie van Van Vriesland wordt gekenmerkt door de poging om tot een synthese te komen, het mislukken daarvan, het op zichzelf teruggeworpen worden en het besef dat niets anders rest dan de dood. Hierdoor getuigt zijn poëzie van grote continuïteit. Het poeticale fundament wordt daarbij gevormd door de idealistische esthetica zoals die rond dezelfde tijd ook bij Verwey en Marsman te constateren valt, al speelt het begrip ‘verbeelding’ bij Van Vriesland nauwelijks een rol: de dichter moet in zijn poëzie de alledaagse werkelijkheid achter zich laten en omvormen tot een andere, meer algemene werkelijkheid. Die lijn is bij Van Vriesland te constateren vanaf zijn vroege poëzie, zoals in ‘Maannacht’ uit 1929. Dat gedicht eindigt met het inzicht ‘Dat het vergoed wordt en wordt opgeheven,/ Verijdeld, weggevaagd tot ander leven’. En hetzelfde uitzicht op iets
| |
| |
wezenlijkers dan het alledaagse ligt ten grondslag aan Van Vrieslands ‘Verzen voor een gedenkplaat in het Concertgebouw’ uit eind jaren zestig:
Muziek, als vormgeworden klank, schenkt dromen
De duizenden die om haar samenstromen,
Wier oor en hart en geest ze gans vervult
Met wat het wezen van het zijn onthult.
Ook zijn in zijn bundels steeds weer gedichten aan te treffen waarin die traditionele transformatieliteratuuropvatting wordt doorbroken, bijvoorbeeld door expliciete verwijzingen naar merknamen als ‘sunlightzeep’ of door ironische formuleringen in alledaagse omgangstaal, zoals: ‘Negen maanden foetus zijn valt ook niet mee,/ Maar daarna begint een groter wee’ in ‘Pessimist aan de vooravond van zijn nadagen’ uit zijn tweede bundel Herhalingsoefeningen (1935).
| |
Techniek
Eenzelfde spanningsgeladen beeld geeft de vorm bij Van Vriesland te zien. Zijn poëzie wordt in het algemeen gekenmerkt door een klassieke vormgeving. Zo gebruikt hij veelvuldig het sonnet en het kwatrijn en bedient hij zich vaak van eindrijm met een traditionele afwisseling van vrouwelijke en mannelijke rijmparen. Daardoor hebben vooral zijn interbellum-gedichten vaak een Bloemachtige toon, zoals het sonnet ‘Het nieuwe hart in de lente’ uit zijn debuutbundel Voorwaardelijk uitzicht (1929), dat als volgt begint:
Bloemen en landliederen heel de dag.
Namen die de ziel vindt maar niet kan noemen.
En in de nacht landliederen en bloemen
Die door de dromen lichten met hun lach.
En het zere verlangen valt nu neer,
En wijkt stil weg en is vergeten...
De kleinste kindren in de dorpsstraat weten
't Oud levensgeheim. En ik weet het weer.
Maar het regelmatige gebruik van volle en onzuivere rijmen elders en Van Vrieslands niet altijd even zorgvuldige omgang
| |
| |
met het metrum laten zien dat hij zich qua vorm duidelijk meer vrijheden permitteert dan iemand als Bloem. Soms gebruikt Van Vriesland zelfs vrije verzen, zoals in ‘Voorwaardelijk uitzicht’ uit de gelijknamige bundel:
Maar ondervangen door een denkgewoonte
Anders dan uit een nog te kennen wezen
U te benaadren waar de vlagen licht en
Vergetelheid strijken langs vlakke zeeën.
Zijn voorliefde voor het enjambement is de verbindende schakel tussen de dominerende vaste vormen en de vrije verzen. De zo nagestreefde betekeniseffecten wekken de indruk dat het Van Vriesland uiteindelijk toch meer om de inhoud en zijn visie op de wereld gaat - ondanks alle aandacht voor de vorm die spreekt uit het brede spectrum van klassieke kwatrijnen via poëziedialogen tot aan epische gedichten en gedichten in alledaagse parlando-stijl.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
De titels die Van Vriesland de bundels meegaf - Voorwaardelijk Uitzicht, Herhalingsoefeningen, Vooronderzoek (1946), Tegengif (1959) - getuigen van intellectualisme, maar dat staat het uitdrukken van intense gevoelens in afzonderlijke gedichten niet in de weg. Zo geven de meeste gedichten uit de bundel Voorwaardelijk uitzicht een groot verlangen te kennen. De ‘ik’ lijdt onder dit verlangen, ofwel, zoals het ergens heet, het ‘eeuwig hunkeren’. Het verlangen naar eenwording met een ander betreft soms een geliefde, soms ook God, zoals in ‘Resurrectio mystica’. De dichter wacht: ‘Tot de tijd dat God en een mens/ Samengroeien tot één/Levend lijf’. De schuld van dit verlangen wordt niet bij de ander gelegd. De doem ligt in hemzelf besloten, of zoals het in ‘Retrospectief’ heet: ‘Maar in mijn eigen bloed droeg ik mijn hel’. En soms weet Van Vriesland dan weer bij het contact met de ander een luchtiger toon aan te slaan, die aan Dèr Mouw doet denken, zoals in ‘Ontmoeting’, van maart 1927, dat echter pas in Van Vrieslands Verzamelde Gedichten uit 1968 aan de debuutbundel werd toegevoegd. Daarin bekijken een dichter en een man, ‘op lijn veertien’, elkaar vol ironie in de aanwezigheid van de vroegere geliefde van de dichter, die nu de geliefde van die
| |
| |
andere man is. In deze bundel heeft Van Vriesland ook iets gezegd over zijn opvatting over poëzie: in ‘Ars poëtica’ wordt de dichter voorgesteld als iemand aan wie ‘sterke woorden’, die al een ‘eigen samenhang’ hebben, zich opdringen, waardoor de dichter een soort medium wordt.
Ook in de bundel Herhalingsoefeningen overwegen de gedichten met een sombere toon. Maar zij handelen nu meer over de dood van de ander en over verloren geliefden. Het gevoel van verlatenheid en eenzaamheid kenmerkt eveneens de bundel Vooronderzoek, waarbij vooral het gevoel van berusting en aanvaarding bij de dood optreedt. Ook hier wordt de dichter voorgesteld als iemand die lijdt, bijvoorbeeld in ‘Wachten’, aan zijn vergeefs zoeken naar de ‘u’. Daarbij is het vaak een concreet gegeven dat de aanleiding vormt voor een gedicht, zoals blijkt uit ‘De sjaal’: een sjaal is al wat hem rest van haar, de sjaal herinnert hem aan haar, het zien van de sjaal emotioneert hem, hij zegt dat hij hem het best kan vergeten, maar corrigeert zichzelf: ‘Ik berg hem weer voor jaren weg. Het beste/ Is, te vergeten waar. Of doen alsof.’ Een bezoek aan het graf van Paul Valéry en de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog zijn eveneens concrete aanleidingen geweest voor het schrijven van gedichten. Zo behandelt ‘Oorlogs-mei’ de wrange tegenstelling tussen alle oorlogsellende en een mooie meimaand.
| |
Kunstopvatting
Van Vrieslands voorkeur voor het steeds weer willen doorbreken van traditionele literatuuropvattingen, topoi en vormen, onder andere met behulp van concrete verwijzingen naar een buitenliteraire werkelijkheid, blijkt ook uit het motto dat de bundel Vooronderzoek heeft meegekregen: een juridische uitspraak over de relatie tussen feiten en vonnis. Over rechtvaardigheid gaan ook verschillende gedichten, bijvoorbeeld ‘Bevrijding’ met daarin de regel ‘De liefste vriende in onschuld afgeslacht’. ‘Rechtvaardiging’ is ook de titel van een gedicht uit 1948 dat in de verzamelbundel Drievoudig verweer (1949) aan Vooronderzoek werd toegevoegd. Hierin wordt gesteld dat eigenlijk alleen de taal tegen de dood bestand is: ‘Het woord dat blijft, vol van ons bloed en lijden.’
| |
Relatie leven/werk
De Tweede Wereldoorlog blijft een rol spelen in de latere bun- | |
| |
dels, zoals in Tegengif. Daarin beschrijft hij, in het epische gedicht ‘De bevrijding van Dalfsen’, hoe hij ondergedoken heeft gezeten in Overijssel en hoe hij in Dalfsen de bevrijding meemaakte. En in ‘Verandering’ - te vinden in de bundel Ondoordacht (1965) - thematiseert Van Vriesland zijn eigen onderduiken, waarbij hij drastisch op ‘de verkeerde’ de regel ‘Nu er zes miljoen crepeerden’ laat rijmen en tot de conclusie komt: ‘Ondergronds moest ik verandren.’
Van Vriesland heeft ook een vijftiental Franstalige gedichten geschreven, die hij verzamelde in Le vent se couche (1949) - een allusie op Valéry's bekende regel ‘Le vent se lève!... il faut tenter de vivre!’ Ook daarin staan luchtige gedichten, zoals ‘La muse de papa’, dat begint met de regels: ‘Quelle est la muse de papa?/C'est, en mini, la Lolita.’ Ook vertaalde Van Vriesland veel werk van buitenlandse dichters met wie hij enige verwantschap voelde, van romantici als Klopstock, Von Platen, Tennyson en Baudelaire tot symbolisten als Valéry en expressionisten als Benn en Lasker-Schüler. Deze vertalingen verzamelde hij onder de titel ‘Transfusies’ en nam hij eerst op in de verzamelbundel Drievoudig verweer en later in zijn Verzamelde gedichten.
| |
Kritiek
Met zijn poëzie had Van Vriesland aanmerkelijk meer succes dan met zijn proza. De critici van het eerste uur waren het over twee punten in grote lijnen met elkaar eens: Van Vriesland hoort niet tot ‘de zeer productieve schrijvers’ en de dichtbundels Voorwaardelijk uitzicht en Herhalingsoefeningen vindt men ‘duister’. Ter Braak noemde de poëzie in zijn bespreking van Herhalingsoefeningen zo duister dat deze zijns inziens ‘minder weerklank [zal] vinden bij een publiek’. Hij zag heel goed dat Van Vriesland gevoel en verstand tot een eenheid probeerde te smeden, maar volgens hem leidde dat toch vooral tot een ‘grillige verbinding van gevoelsvegetaties en denklianen’. Ook Nijhoff was van mening dat Van Vriesland geen ‘eenvoudig dichter’ was: hij noemt hem ‘een bespiegelend dichter’, die zich bedient van zeer bondige formuleringen. Marnix Gijsen beschouwde Van Vriesland als een hermetisch dichter en noemde hem ‘een geestelijke Narcissus’: ‘Dat zichzelf bemijmeren, zichzelf bespieden, zich rusteloos op de hielen zitten, is het hoofdkenmerk van zijn poëtische persoonlijkheid.’
| |
| |
Op de verschijning van Drievoudig verweer, kort na de oorlog, waarin de drie eerste bundels zijn opgenomen, en op de Verzamelde gedichten reageerden veel critici op vergelijkbare wijze: Van Vriesland is geen eenvoudig dichter en zijn gedichten hebben een sombere inslag. Een aantal recensenten nam de moeite wat langer te blijven stilstaan bij zijn oeuvre, zoals Kossmann, Sötemann en Fens. Zij wezen erop hoe constant zijn poëzie eigenlijk is gebleven en dat die vanuit een vaste poëtica lijkt te zijn geschreven - de duidelijke breuken daarin trokken minder hun aandacht. Verder blijkt uit de besprekingen van na de oorlog dat een beperkt aantal gedichten tot de betere worden gerekend. Daartoe behoren ‘De Sjaal’, ‘Mon Repos’ en ‘Askese’, alle drie uit Vooronderzoek.
Van Vriesland kreeg in de loop der jaren nogal wat lof toegezwaaid voor zijn vertalingen, zoals van H. Salomonson, die over Lion Feuchtwangers Macht. Süß, de Jood schreef: ‘De vertaling van Victor E. van Vriesland is uitmuntend, een kunstwerk op zichzelf.’ Maar niet al zijn vertalingen werden zo positief ontvangen. Met name de vertalingen van gedichten zouden het zwaar te verduren krijgen. Nijhoff liet zich uitermate negatief uit over de in Drievoudig verweer gebundelde vertalingen zoals nota bene die van Valéry's ‘Le Sylphe’ onder de titel ‘Boschgeest’. Marnix Gijsen was dezelfde mening toegedaan.
| |
Verwantschap
Gedoemd zijn eeuwig te verlangen en verlangen naar mystieke eenwording, zijn gevoelens en opvattingen die bekend zijn van dichters als J.C. Bloem en A. Roland Holst. Ook op grond van de vorm zijn de gedichten van Van Vriesland, onder meer door Nijhoff, in verband gebracht met het symbolisme. Nijhoff meende dat gedichten van Van Vriesland duidelijk de sporen dragen van Boutens en Leopold. Daarnaast werd de poëzie van Van Vriesland, zowel door hemzelf als door anderen, bijvoorbeeld Ter Braak, Nijhoff en Gijsen, gerelateerd aan de gedichten van Valéry. Volgens Nijhoff hebben beide dichters de opvatting met elkaar gemeen dat de ziel op aarde niets heeft om zich op te projecteren en moet wachten tot na de dood. Gijsen beschouwde Van Vriesland zelfs als een leerling van de Fransman: hij vertaalde gedichten van hem en schreef zelf gedichten in de trant van Valéry.
| |
| |
Zou men op basis van deze plaatsing de indruk krijgen dat men bij Van Vriesland met een zuivere symbolist te maken heeft, dan is dit maar een deel van het verhaal. Zo herkende dezelfde Nijhoff bij Van Vriesland eveneens sporen van Du Perron. Ook de alledaagse parlando-stijl loopt immers bij Van Vriesland als een rode draad door zijn hele poëzie.
Als bloemlezer heeft Van Vriesland laten zien dat van de recentere dichters Achterberg hem zeer aansprak, wat blijkt uit de ruimte die hij hem gaf in het vijfde deel van zijn Spiegel van de Nederlandse poëzie door alle eeuwen.
| |
Kunstopvatting
De affiniteit van Van Vriesland met de Tachtigers blijkt niet alleen uit de plaats van zijn poëziedebuut en zijn verwantschap met Verwey, maar ook uit zijn talrijke en in 1958 gebundelde literatuurkritieken. Daarin is steeds weer sprake van de ‘waarheid’ van Tachtig, ‘Vorm en inhoud zijn één’, die Van Vriesland als ‘wet’ en als ‘een van de diepzinnigste litteraire ontdekkingen’ ooit beschouwt. In het verlengde hiervan ligt dan ook de eis dat een kunstwerk een ‘organisme’ is en een ‘eenheid’ moet vormen. Daarom beschouwt Van Vriesland de vorm niet alleen een uiterlijk attribuut, maar als iets wat in geslaagde gevallen een ‘unio mystica’ met de inhoud vormt. Wanneer Van Vriesland in debat met Constant van Wessem in 1930 het wezensverschil tussen kunst en journalistiek beklemtoont, dan lijkt hij ook in zijn kritisch werk een idealistische transformatiepoëtica aan te hangen zoals men die ook bij Marsman rond die tijd in ‘De aesthetiek der reporters’ kan aantreffen.
| |
Visie op de wereld
Maar ook deze indruk klopt maar ten dele, wanneer men de meer specifieke literatuurkritische eisen bekijkt die Van Vriesland aan vorm en inhoud stelt. Wat Van Vriesland van een eigentijdse schrijver als M. Revis en het nieuw-zakelijke proza verwacht - dat hij als ‘het in dezen tijd beste proza’ beschouwt -, is een ‘begrijpend verwantschapsgevoel met de moderne samenleving’, waardoor ook de vorm ‘in haar ontstaan aan den nuttigheidsbouw der techniek onzer moderne samenleving verwant zou moeten zijn’. Met deze op ‘verwantschapsgevoel’ gebaseerde eis onderscheidt Van Vriesland zich duidelijk van een cultuurkritische afkeer van de technische innovaties en de massavorming op het gebied van economie en politiek zoals die bij
| |
| |
Marsman of Van Duinkerken te vinden is. De verwantschap met - in tegenstelling tot de kritiek op - de eigen tijd krijgt bij Van Vriesland ook haar beslag in zijn openheid voor en gebruik van nieuwe inzichten op het gebied van de wetenschap, waarbij de psychologie in het algemeen en Freud in het bijzonder een grote rol speelt.
Met zijn expliciet gebruik van systematiserende en specialistische denkmodellen van anderen onderscheidt hij zich weer van Menno ter Braak, in wiens ‘ventisme’ Van Vriesland slechts een ‘apologetisch individualisme’ kan zien. De bedenkelijke kanten van het individualisme in het algemeen en het esthetisch individualisme à la Tachtig in het bijzonder zag Van Vriesland dan ook in het gevaar ‘alle contact met de, zelve zo verbrokkelde, versplinterde, losdradige en gespecialiseerde gemeenschap’ te verliezen, schrijft hij reeds in 1919.
| |
Kunstopvatting
Het is tegen de achtergrond van deze maatschappelijke visie dan ook niet verrassend dat Van Vriesland ernstige bedenkingen had tegenover een autonomistische literatuuropvatting zoals hij die bij Nijhoff en Binnendijk meende te zien. Voor Binnendijk betrof dat zowel de persoon (‘Dezen kunstenaar doet het leven zich niet voor als een werkelijkheid’) als ook het werk (‘het bemantelt een leegte’). De tussenpositie van Van Vriesland in poëticaal opzicht lijkt evident. In de ogen van de vorm-aanhangers was hij te werkelijkheidsgericht, omdat hij eigentijdse maatschappelijke belangstelling combineerde met een waarschuwing tegen wat hij als de gevaren van een te ver doorgetrokken autonomie van de literatuur zag. Maar in de ogen van de vent-aanhangers was hij dan weer te weinig ventistisch. Hoewel hij aandacht schonk aan de persoonlijkheid van de auteur, was de persoonlijkheid bij hem juist niet synoniem met ‘vent’ maar eerder met ‘individu’. Van Vrieslands uitgangspunt was immers het ‘verwantschapsgevoel’ met de eigentijdse werkelijkheid - en niet het kritische, individuele standpunt ten opzichte van die moderne werkelijkheid. Wanneer Oversteegen Van Vriesland rekent tot die critici in het interbellum ‘die niets toegevoegd hebben aan de opvattingen van hun tijdgenoten over de poëtica’ en hem in de schaduw van Marsman en Bloem plaatst, dan zegt dat meer over de Vorm of vent-bril van Oversteegen en zijn
| |
| |
affiniteit met Ter Braaks positie in dezen dan over de poeticale opvattingen van Van Vriesland.
| |
Relatie leven/werk
De NRC-redacteur Van Vriesland heeft zich in zijn kritieken over het algemeen niet beperkt tot een journalistieke reactie op het te bespreken werk. Hij heeft die beoordeling meestal ingebed in een meer algemene bepaling van de literair-historische en maatschappelijke context en heeft ook meer beschouwende stukken geschreven als ‘De taak van de dagbladkritiek’ (1938), opgenomen in deel 2 van Onderzoek en vertoog. Daarin eist hij van een dagbladcriticus onafhankelijkheid ten opzichte van de publieke smaak en van collega-critici. Verder verwacht hij van de criticus dat hij breder dan alleen literatuur-esthetisch en alleen nationaal is georiënteerd, waardoor een goede kritiek een soort Europese ‘cultuur-analyse in een notedop’ is. Het is dan ook opvallend dat ongeveer eenderde van de in Onderzoek en vertoog verzamelde besprekingen over niet-Nederlandstalige auteurs gaat. In een brief van 3 februari 1931 aan Ter Braak oordeelt Du Perron dan ook dat Van Vriesland weliswaar niet bij ‘ons’ hoort maar dat hij ‘toch werkelijk zeer intelligent en verfijnd’ is en ‘wat wij eig. geen van allen zijn - werkelijk uitstekend in de geheele Europeesche literatuur georiënteerd’.
| |
Publieke belangstelling
In de loop der tijd gaf Van Vriesland diverse bloemlezingen uit, maar het is toch vooral de sinds 1939 steeds weer uitgebreide en herdrukte bloemlezing Spiegel van de Nederlandsche poëzie door alle eeuwen, waarmee hij zijn reputatie heeft gevestigd. Deze bloemlezing kreeg heel wat lof toegezwaaid, bijvoorbeeld van Helman, maar ook van Marsman en Ter Braak. Overigens was niet iedereen zo positief. Tegenover Van Eyck liet Du Perron zich er zich uitermate laatdunkend over uit. Na het lezen van ‘een grouwelijk snertpoëem’ van ene heer Wellekens merkte hij op: ‘Maar wellicht draagt de keurbundelmaker van het feit de grootste verantwoordelijkheid.’ Du Perron twijfelde kortom aan de selectieve capaciteit van Van Vriesland. Maar deze kritiek heeft zijn reputatie als bloemlezer niet in de weg gestaan. Het primaire werk van Van Vriesland is soms wel herdrukt. Zo behaalde Grondslag van verstandhouding twee drukken, Het afscheid van de wereld in drie dagen vijf en werden de eerste drie bundels een aantal keren herdrukt, zij het in verzamelbundels.
| |
| |
Maar de herdrukken en zeker de oplagen van het primaire werk haalden het niet bij de uitgave van zijn bloemlezing Spiegel van de Nederlandse poëzie door alle eeuwen. Daarmee vestigde hij zijn naam. Als prozaïst en dichter raakte hij in de vergetelheid: zijn naam komt zelden voor in literatuurgeschiedenissen en volgelingen heeft hij niet gehad. Als criticus kreeg hij een zekere waardering, getuige de P.C. Hooftprijs. Voor de bezorging van de gedichten van Dèr Mouw was men hem dankbaar. Als bloemlezer maakte hij furore.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Victor E. van Vriesland, De cultureele noodtoestand van het Joodsche volk. Beschouwingen over Joodsche kunst naar aanleiding van de Kunstwart-debatten. 's-Gravenhage 1915, Luctor et Emergo, EB. |
Victor E. van Vriesland, Herman Hana. Geschetst in zijn beteekenis als schakel naar een nieuwen tijd. Blaricum 1920, De Waelburgh, E. |
Victor E. van Vriesland, Blaricum en zijn recht op zelfstandigheid, [z. pl.] 1922, E. |
Victor E. van Vriesland, Der verlorene Sohn: Drama in drei Akten. Leipzig 1925, Schauspielverlag, T. (vert) |
Victor E. van Vriesland, Het afscheid van de wereld in drie dagen. Amsterdam 1926, Querido, R. (Herziene, tweede druk: 1936, Querido, De Salamanderreeks) |
Lion Feuchtwanger, Macht. Süß, de Jood. Vertaald door Victor E. van Vriesland. Amsterdam, Querido 1927, R. (vert.) |
Victor E. van Vriesland, Voorwaardelijk uitzicht. Amsterdam 1929, Querido, GB. (opgenomen in Drievoudig verweer) |
Rainer Maria Rilke, De wijze van liefde en dood van den cornet Christojfel Rilke. Vertaald door Victor E. van Vriesland. Brussel/Maastricht, Stols, Prozagedicht. |
Victor E. van Vriesland, De havenstad. Lustrumspel 1933 - R.S.C. Rotterdam 1933, Nijgh & Van Ditmar, T. |
Victor E. van Vriesland, Herhalingsoefeningen. Amsterdam 1935, Querido, GB. (opgenomen in Drievoudig verweer) |
Victor E. van Vriesland, De ring met de aquamarijn en andere verhalen. Amsterdam 1939, Querido, VB. |
Victor E. van Vriesland, Spiegel van de Nederlandsche poëzie door alle eeuwen. Amsterdam 1939, De Spieghel, Bl. (herziene druk in drie delen: Amsterdam 1955-1957, Meulenhoff; herziene druk in vijf delen: Amsterdam 1965-1968, Meulenhoff) |
Victor E. van Vriesland, In den hof van Eros. Verhalen, brieven en overpeinzingen. Amsterdam 1940, Contact, Bl. |
Victor E. van Vriesland, Eros op den Parnassus: minnepoëzie uit alle tijden. Amsterdam 1945, Contact, Bl. |
Victor E. van Vriesland, Vooronderzoek. Amsterdam 1946, Querido, GB. (opgenomen in Drievoudig verweer) |
Johan Andreas Dèr Mouw [Adwaita], Verzamelde Werken. Onder redactie van Victor E. van Vriesland, 6 dln. Amsterdam 1947-1951, Van Oorschot, Teksteditie. |
Victor E. van Vriesland, Grondslag van verstandhouding. Proeve van vertoog ter begripsvorming eener kenleer van het zijn, de ziel en het absolute. Amsterdam 1947, De Bezige Bij, Tandem aliquando, deel 3, E. (3e herziene druk: Amsterdam 1966, Meulenhoff, Meulenhoff essays S4) |
Het werk en de mens Nico van Suchtelen. Een reeks beschouwingen. Onder redactie van Victor E. van Vriesland. Amsterdam 1948, Wereldbibliotheek-vereniging, EB. |
| |
| |
Victor E. van Vriesland, Drievoudig verweer. Amsterdam 1949, Querido, GB. (waarin opgenomen Voorwaardelijk uitzicht, Herhalingsoefeningen en Vooronderzoek) |
Victor E. van Vriesland, Le vent se couche. Poèmes. Amsterdam 1949, Querido, GB. (2e druk: Paris 1967, Seghers) |
F. Bordewijk. Een inleiding tot en keuze uit zijn werk. Samenstelling Victor E. van Vriesland. 's-Gravenhage 1949, Daamen, E/Bl. |
Het zilveren boek van de W.B.-vereniging. Uitgegeven ter gelegenheid van het vijf en twintigjarig bestaan der Wereldbibliotheek vereniging. Samenstelling Victor E. van Vriesland. Amsterdam 1950, Wereldbibliotheek-vereniging, E. |
Victor E. van Vriesland, Vereenvoudigingen. Amsterdam 1952, De Bezige Bij, Aforismen. (opgenomen in Kortschrift) |
Victor E. van Vriesland, De onverzpenlijken. Amsterdam 1954, De Spieghel, Rede. |
Victor E. van Vriesland, Kortschrift. Amsterdam [etc.] 1954, Wereldbibliotheek-vereniging, Aforismen. |
De vergetenen. Een bundel prozafragmenten. Samenstelling Victor E. van Vriesland. Amsterdam [etc.] 1955, Wereldbibliotheek-vereniging, Wereld-boog, Afd. letteren en kunst 46, Bl. |
Victor E. van Vriesland, Onderzoek en vertoog. Verzameld critisch en essayistisch proza, 2 dln. Amsterdam 1958, Querido, EB. |
Victor E. van Vriesland, Tegengif. Gedichten, Amsterdam, 1959, GB. |
Johan Andreas dèr Mouw. Een bloemlezing uit zijn gedichten. Samenstelling Victor E. van Vriesland. Amsterdam 1961, Van Oorschot, Bl. |
Victor E. van Vriesland, Agesilaos. Amsterdam 1962, Wereldbibliotheek-vereniging, V. |
Victor E. van Vriesland, Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde. Amsterdam 1962, Querido, EB. |
Victor E. van Vriesland, De functie van de literatuur. In: J.M.M. Aler, Victor E. van Vriesland, Hella S. Haasse [e.a., red.], De junctie van de kunst in onze tijd. Katwijk aan Zee, Servire 1962, E. |
De vernieuwing van de mens. Samengesteld en ingeleid door Victor van Vriesland. Amsterdam 1965, Meulenhoff, Bl. |
Victor E. van Vriesland, Ondoordacht. Amsterdam 1965, Querido, De Boekvink, GB. |
Victor E. van Vriesland, Préface. In: Louis Paul Boon (e.a.), Nouvelles néerlandaises des Flandres et des Pays-Bas. Paris 1965, Seghers, Bl. |
Mensen als wij. Vertaalde Middeleeuwse poëzie. Samenstelling Victor E. van Vriesland. Amsterdam [1965], Meulenhoff, Bl. |
Victor E. van Vriesland, Verzflmelde gedichten. Amsterdam 1968, Querido, Bl. |
Victor E. van Vriesland, Herinneringen. Verteld aan Alfred Kossmann. Amsterdam 1969, Querido, Singel 262, M. |
Victor E. van Vriesland, Bijbedoelingen. Amsterdam 1972, Querido, GB. (2e uitgebreide druk, onder de titel Bijbedoelingen. Uitgebreid met tien nagelaten verzen: 1975) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Cornelis Veth, Herman Hana, geschetst in zijn beteekenis als schakel naar een nieuwen tijd. In: De Groene Amsterdammer, 11-12-1920. |
Maurits Uyldert, Victor E. van Vriesland, Afscheid van de wereld in drie dagen. In: Algemeen Handelsblad, 23-4-1927. |
H. Salomonson, Lion Feuchtwanger, Macht. Süß, de Jood. Vertaald door Victor E. van Vriesland. In: De Groene Amsterdammer, 26-11-1927. |
Constant van Wessem, Onzaakkundige zakelijkheid. In: De Vrije Bladen, jrg. 7, 1930, pp. 126-127. |
A. Defresne, De ik-voorstelling en de dichter. In: De Groene Amsterdammer, 5-4-1930 (over de poëzie) |
D.A.M. Binnendijk, [Over Voorwaardelijk uitzicht]. In: D.A.M. Binnendijk, Commentaar. Maastricht 1931. |
E. du Perron, Onwezenlijkheid en realiteit. In: De Groene Amsterdammer, 22-8-1936. (over: Het afscheid van de wereld in drie dagen) |
C.J. Kelk, Victor E. van Vriesland, ‘De ring met de aquamarijn en andere verhalen’. In: Critisch Bulletin, jrg. 10, 1939, pp. 191-192. |
Fernand-Victor Toussaint van Boelaere, [Over De ring met de aquamarijn en andere verhalen]. In: F.-V. Toussaint van Boelaere, Geur van bukshout: (Dagregister). Antwerpen [etc.] 1940. |
Paul Molenbroek, Uitwerking van de l'art pour l'art kunsttheorie. Verdere verwordingsverschijnselen. In: P. Molenbroek, Neerland's dwaling en toekomst. Amsterdam [1941]. (over Victor E. van Vriesland en ontaarde literatuur) |
Pierre H. Dubois, Vooronderzoek. In: De Spectator, 10-11-1946. (over Vooronderzoek) |
Cola Debrot, Tragisch dichterschap. In: Vrij Nederland, 4-10-1947. (over Vooronderzoek) |
M. Vasalis, Jeanne van Schaik-Willing en Evert Straat (red.), Victor, het boek der vrienden. Een literaire parade ter ere van Victor E. van Vriesland. Amsterdam 1947. |
L. van den Ham, [Over Vooronderzoek]. In: De Gids, jrg. 110, dl. I, 1947, pp. 207-208. |
S. Vestdijk, Poëzie van het voorbehoud. In: Critisch Bulletin, jrg. 14, nr. 2, 1947, pp. 59-62. (over Vooronderzoek) |
Klaas Johan Popma, [Over Grondslag van verstandhouding]. In: Ontmoeting, jrg. 3, nr. 1, 1948, pp. 45-46. |
S. Vestdijk, ‘Grondslag van verstandhouding’ door Victor E. van Vriesland: een wijsgerig stelsel in beknopt bestek. In: Het Parool, 19-6-1948. |
S. Dresden, Poëzie en verstandhouding. In: Kroniek van kunst en kultuur, jrg. 9, nr. 11, 1948, pp. 308-310. (Portret van Van Vriesland) |
Arie Mout, Een Nederlandse croce. In: Ad Interim, jrg. 5, nr. 7, 1948, pp. 125-128. (over Grondslag van verstandhouding) |
Menno ter Braak, Poëzie en volk. In: Menno ter Braak, Verzameld werk, dl. 5: Kronieken. Amsterdam 1949, pp. 644-649. (over Herhalingsoefeningen) |
Ben Stroman: Victor E. van Vriesland. In: Ed. Hoornik et al. (red.), Zesentwintig biografieën. Amsterdam 1949, pp. 83-86. (Leven en werk van Victor E. van Vriesland) |
J. Bethlem, Grondslag van verstandhouding. In: De Groene Amsterdammer, 26-3-1949. |
Pierre H. Dubois, V. van Vriesland: Drievoudig verweer: tragisch dichterschap. In: De Spectator, 10-6-1949. |
Jan Meulenbelt, Wijsheid. In: Podium, jrg. 5, nr. 11, 1949, pp. 701-702. (over Drievoudig verweer) |
Hendrik Hana, Bevrijding door benauwenis. In: Critisch Bulletin, jrg. 16, nr. 9, 1949, pp. 409-413. (over Grondslag van verstandhouding) |
S. Vestdijk, Inleiding van Victor van Vriesland bij bloemlezing uit Bordewijk's werk. In: Het Parool, 6-8-1949. |
Nico Verhoeven, In memoriam Nico van Suchtelen. In: Delftsche Courant, 3-9-1949. (over Drievoudig verweer) |
Alfred Kossmann, De verzamelde gedichten
|
| |
| |
van Victor E. van Vriesland. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 11-12-1949. |
Guus Sötemann, Kroniek der poëzie: ‘Spel aan de afgrond van den geest!’ In: Het boek van nu, 5-1-1950. (over Drievoudig verweer) |
Anthonie Donker, [Over Drievoudig verweer]. In: Critisch Bulletin, jrg. 17, nr. 11, 1950, pp. 514-520. |
C. Rijnsdorp, Poëziekroniek. In: Ontmoeting, jrg. 5, 1950-1951, pp. 222-226. (over Drievoudig verweer) |
Menno ter Braak, Van poëzie naar proza. In: Menno ter Braak, Verzameld werk, dl. 7: Kronieken. Amsterdam 1951, pp. 272-276. (over De ring met de aquamarijn en andere verhalen) |
D.A.M. Binnendijk, Randschrift: verzamelde critische beschouwingen. Amsterdam 1951, pp. 147-148. (over Herhalingsoefeningen en Vooronderzoek) |
Anton van Duinkerken, Het spiegeleffect in de dichtkunst. In: Anton van Duinkerken, Mensen en meningen, 's Gravenhage 1951, pp. 362-365. (over Herhalingsoefeningen) |
Hendrik de Vries, Van de duisternis der schepping en van het licht in de schepping. In: Hendrik de Vries, Tweede ronde van vers tegen vers. 's-Gravenhage 1951, pp. 7-15. (over Drievoudig verweer) |
Anton van Duinkerken, [Over Drievoudig verweer). In: De Gids, jrg. 115, nr. I, 1952, pp. 57-62. |
D.A.M. Binnendijk, Victor E. van Vriesland: Bij zijn zestigste verjaardag. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 25-10-1952. |
C.J. Kelk, De Nederlandse dichters bijeen. In: De Groene Amsterdammer, 28-11-1953. (over Spiegel van de Nederlandse poëzie, dl. 2: 1900-1940) |
P. Minderaa, Spiegel van de Nederlandse Poëzie. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 16-1-1954. |
P. Geyl, De onverzoenlijkheid van een rechtvaardige. In: Vrij Nederland, 20-2-1954. (over De Onverzoenlijken) |
Alfred Kossmann, Dr. Victor E. van Vriesland. In: Het boek van nu, jrg. 7, nr. 11, 1954, pp. 194-195. |
Gerard Knuvelder, Spiegel der Nederlandse Poëzie. Van Vriesland's bloemlezing. Het derde deel verschenen. In: De Tijd, 2-4-1955. |
C.J. Kelk, [Over De vergetenen. Een bundel prozafragmenten). In: De Groene Amsterdammer, 23-5-1955. |
Willem Brandt, Onderzoek en vertoog. In: Bussumsche Courant, 10-5-1958. |
Ben Stroman, Cultuurbeschouwing met de letteren als uitgangspunt. In: Algemeen Handelsblad, 23-8-1958. (over Onderzoek en vertoog) |
Jan Greshoff, Onaantastbaarheid van oordeel. In: Het Vaderland, 11-10-1958. (over Onderzoek en vertoog) |
Pierre H. Dubois, Kritiek als toetssteen. In: Het boek van nu, jrg., 12, nr. 2, oktober 1958. (over Onderzoek en vertoog) |
E. du Perron, Victor E. van Vriesland. Afscheid van de Wereld in drie dagen en Victor E. van Vriesland: Spiegel van de Nederlandsche Poëzie door alle eeuwen. In: E. du Perron, Verzameld werk VI. Amsterdam 1958, pp. 188-190 en pp. 500-507. |
E.M. Janssen Perio, De lange adem van het cliché. Prolegomena tot een waardering van de criticus Victor van Vriesland. In: Cartons voor letterkunde, jrg. 1, nr. 4, 1959, pp. 12-21. |
Pierre H. Dubois, Over het dichterschap van Victor E. van Vriesland. In: Het Vaderland, 20-2-1960. (over Tegengif) |
C.J.E. Dinaux, Abdicatie als levenswinst. In: Het boek van nu, jrg. 13, nr. 8, 1960, pp. 123-124. (over Tegengif) |
E.M. Janssen Perio, Onwerkzaam tegengif: Victor van Vriesland's verdichte gedachten en verdachte gedichten. In: Cartons voor letterkunde, jrg. 2, nr. 2, 1960, pp. 22-28. (over Tegengif) |
P. Geyl, De onverzoenlijkheid van een rechtvaardige. In: P. Geyl, Nederlandse figuren, dl. 2. Amsterdam 1960, pp. 85-89. (over De onverzoenlijke) |
Jan Elemans, Bundel van Victor van Vriesland: Poëzie tegen dood en bezetter. Schimmen zonder obool. In: De Tijd, 5-11-1960. (over Tegengif) |
Lambert Tegenbosch, [Over Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde). In: Roeping,
|
| |
| |
jrg. 38, nr. 4-5, 1962, pp. 238-239. |
Jacques den Haan, Het bloemen lezen in de Nederlandse dichtkunst. In: Jacques den Haan, Staart uit het raam... Luchtigs over leven en lezen. Den Haag 1962, pp. 72-75. (over Spiegel van de Nederlandse poëzie 1900-1940) |
Anton van Duinkerken, Victor E. van Vriesland, de subtiele erudiet. Eigen weg door het geestelijk heelal. In: De Tijd / Maasbode, 27-10-1962. (algemeen) |
Anton van Duinkerken, Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde. In: De Groene Amsterdammer, 16-2-1963. (over Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde) |
C.J. Kelk, Originele visie. In: Elseviers Weekblad, 18-5-1963. (over Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde) |
H. Marsman, Twee bloemlezingen. In: Verzameld werk. Poëzie, proza en critisch proza. Amsterdam 1963. (over Spiegel van de Nederlandse poëzie) |
Adriaan Morriën, Cryptogram. In: Tirade, jrg. 7, nr. 75, 1963, pp. 208-215. (naar aanleiding van de uitreiking van de onderscheiding van Officier in de Kroonorde aan Van Vriesland) |
Gerben Colmjon, Vergelijkende litteratuurwetenschap. In: De Nieuwe Stem, jrg. 18, nr. 11, 1963, pp. 709-712. (over Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde) |
Willem Brandt, [Over Tegengif). In: Willem Brandt, Keurschrift uit de hedendaagse Noorden Zuid-Nederlandse letteren. Amsterdam 1964, pp. 31-34. |
G.P.M. Knuvelder, Victor E. van Vriesland, 65 jaar (1957) In: Gerard Knuvelder, Kitty en de mandarijntjes: bevattende een aantal ietwat luchthartige, een aantal zeer ernstige en een aantal het midden daartussen houdende verhandelingen over schrijvers en hun eigenaardigheden [...]. 's-Hertogenbosch 1964, pp. 175-177. (algemeen) |
Harry van Santvoort, Het geheim van de smid. In: Euros, nr. 5, 1965-1966, pp. 46-52. (over Ondoordacht) |
Kees Fens, Consequenties van een vergissing. In: Kees Fens, De gevestigde chaos. Opstellen en kritieken. Amsterdam 1966, pp. 140-143. (over Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde) |
W. Drop, [Over De vernieuwing van de mens). In: Levende Talen, nr. 236, 1966, pp. 581-582. |
S. Vestdijk, Naar de vierde methode. In: S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal 2. Poëzie en essay, 2e [= 3e] druk. 's-Gravenhage 1966, pp. 64-69. (over Herhalingsoefeningen) |
Eldert Willems, Van Vriesland als filosoof. In: Vrij Nederland, 4-6-1966. (over Grondslag van Verstandhouding) |
Cola Debrot, Tragisch dichterschap. In: Vrij Nederland, 4-10-1967. (algemeen) |
Alfred Kossmann, Grand seigneur en bohémien. In: Het Vrije Volk, 29-11-1968. (algemeen) |
Hans Warren, Victor van Vrieslands gedichten en spiegels. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 4-1-1969. (over Spiegel van de Nederlandse poëzie, deel 5: de hedendaagse dichters, tweede deel) |
Betty van Garrel, De laatste der lettrés. In: Haagse Post, 1-2-1969. (algemeen) |
Martien J.G. de Jong, Victor van Vriesland. Een charmante, gekneusde man. In: Elsevier, 27-9-1969. (over Verzamelde gedichten) |
Paul de Wispelaere, Herinneringen aan Victor E. van Vriesland. In: Het Vaderland, 15-11-1969. (over Herinneringen) |
Kees Fens, Anekdotes over schrijvers. In: de Volkskrant, 18-11-1969. (over Herinneringen) |
Willem M. Roggeman, Herinnering aan Victor E. van Vriesland. In: PEN-tijdschrijt (Vlaanderen), jrg. 6, nr. 2, 1970, pp. 4-6. (onder andere over Herinneringen) |
Izaak Kisch, [Over Herinneringen). In: Studia Rosenthaliana, jrg. 9, nr. 2, 1970, pp. 281-286. |
Alfred Kossmann, Bijbedoelingen. In: Het Vrije Volk, 21-10-1972. |
Hans van Straaten, Victor van Vriesland morgen tachtig. Talent springlevend. In: Utrechts Nieuwsblad, 26-10-1972. (onder andere over Bijbedoelingen) |
Pierre H. Dubois, Verstild, berustheid dichterschap. In: Het Vaderland, 28-10-1972. (over Bijbedoelingen) |
Kees Fens, Victor van Vriesland: Nieuwe sterke verzen van tachtigjarige. In: de
|
| |
| |
Volkskrant, 28-10-1972. (over Bijbedoelingen) |
Hans Warren, Victor van Vriesland tachtig jaar: ‘Bijbedoelingen’ en een ‘Maatstaf’-special. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 4-11-1972. |
Ernst Verbeek e.a., Victor E. van Vriesland, 1892-1972. Amsterdam 1972. |
Gerrit Borgers, Victor E. van Vriesland tachtig jaar. In: Juffrouw Idastraat 11, jrg. 1, nr. 2-3, 1972, pp. 6-9. |
Marnix Gijsen, Vlamingen gezien door een Hollandse bril. In: Marnix Gijsen. Weer thuis. Bedenkingen bij de dingen van onze dagen, 1968-1972. Amsterdam [etc.] 1972, pp. 47-49. (onder andere over Herinneringen) |
Sadi de Gorter, À tout seigneur tout honneur (ere wie ere toekomt). In: Maatstaf, jrg. 20, nr. 7, 1972, pp. 394-400. (over Le vent se couche) |
W.F. Hermans, Van Vriesland. Rechtop en omgekeerd. In: W.F. Hermans, Mandarijnen op zwavelzuur. Amsterdam 1973, pp. 108-112. |
Theun de Winter, Human Interest: toevertrouwd aan Theun de Winter. In: Haagse Post, 31-3-1973. (algemeen) |
Fred de Swert, Poëziekroniek: Singel 262. In: De Periscoop, jrg. 24, nr. 2, 1973, pp. 2. (over Bijbedoelingen) |
Huug Schipper; Pieter Cramer, Hans Verhagen over de ‘Spiegel van de Nederlandse poëzie’. In: Horus, jrg. 1, nr. 2, 1973, pp. 67. (over Spiegel van de Nederlandse poëzie) |
Huug Schipper; Pieter Cramer, Gesprek met Victor E. van Vriesland. In: Horus, jrg. 1, nr. 2, 1973, pp. 26-31. |
Martien J.G. de Jong, Victor E. van Vriesland. In: Kritisch Akkoord 1973, pp. 48-56. (ook in: Ons Erfdeel, jrg. 15, nr. 5, 1973, pp. 98-101) |
Betty van Garrel / K. Schippers, Een namiddag met Victor E. van Vriesland. In: Haagse Post, 2-3-1974. (algemeen) |
Adriaan van der Veen, Verweer tegen het leven. In: NRC Handelsblad, 1-11-1974. (algemeen) |
Pierre H. Dubois, Poëzie was mijn zuiverste werk. In: Het Vaderland, 2-11-1974. (algemeen) |
Kees Fens, Dichter van Klassieke verzen: Victor van Vriesland, een betrokken buitenstaander. In: de Volkskrant, 2-11-1974. (algemeen) |
C.J. Kelk, Victor van Vriesland, dichter en schatbewaarder. In: De Groene Amsterdammer, 6-11-1974. (algemeen) |
Alfred Kossmann, Van Vriesland, een bewonderde vriend. In: De Tijd, 8-11-1974. (algemeen) |
Gerrit Komrij, In Memoriam. In: Vrij Nederland, 9-11-1974. (algemeen) |
Wim Hazeu, In memoriam Victor E. van Vriesland. In: PEN-kwartaal, jrg. 5, nr. 19, 1974, pp. 1-2. |
Alfred Kossmann, Het laatste werk van Victor E. van Vriesland. In: Het Vrije Volk, 31-5-1975. (algemeen) |
Jan Aler, Die Wahrheit der Dichtung. Thesen zum Verhältnis von Literatur und Wirklichkeit. In: Lier en Boog, jrg. 1, nr. 1, oktober 1975, pp. 7-14. (over Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde) |
Jakob Meijer, ‘Het ivoren aapje’. J.A. Dèr Mouw en Victor van Vriesland. Heemstede 1976. |
Jakob Meijer, Victor Emanuel van Vriesland als zionist. Een vergeten hoofdstuk uit de geschiedenis van het Joods nationalisme in Nederland. Heemstede 1976. |
Dirk Kroon, Victor Emanuel van Vriesland. Haarlem 27 oktober 1892 - Amsterdam 29 oktober 1974. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1974-1975. Leiden 1976, pp. 98-109. |
Marnix Gijsen, [Over Herhalingsoefeningen). In: Marnix Gijsen, Verzameld werk. 6. Amsterdam [etc.] 1977, pp. 170-177. |
Eugène van Itterbeek, Victor van Vriesland: een bekeerd humanist. In: Eugène van Itterbeek, Aktuelen II. Antwerpen 1977, Brecht, pp. 47-50. (over Herinneringen, verteld aan Alfred Kossmann) |
Fanny Kelk, Op visite bij Vriesland, Victor van, de dag voor hij tachtig werd. In: Fanny Kelk, Flarden en raapsels. Woubrugge 1978, pp. 23-27. (interview) |
Alfred Kossman, Geschiedenis van de ‘Spiegel’. In: Het Vrije Volk, 28-7-1979. (over Spiegel van de Nederlandse poëzie) |
| |
| |
Karel Jonckheere, Kind- en badwater - kritiek. In: Karel Jonckheere, Miniaturen. Brussel [etc.] 1979, pp. 55-60. (over Spiegel van de Nederlandse poëzie door alle eeuwen) |
Rudolf van de Perre, Poëzie van Van Vriesland en Mok. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 126, nr. 9, 1981, pp. 697-700. |
Hendrik Marsman, [Over Het afscheid van de wereld in drie dagen] In: Jaap Goedegebuure, Op zoek naar een bezield verband, dl. 2: documenten, brieven en verspreide publicaties van H. Marsman. Amsterdam 1981, pp. 313-315. |
Dirk Kroon, De dichter is een slang. Aspecten van de kunsttheorie en poëzie van Victor E. van Vriesland. In: Eldert Johannes Willems, Anton Eliëns, Evert Groen [et al.], Kritiek van de esthetische rede. Amsterdam 1982, pp. 94-125; 236-240. |
Martinus Nijhoff, Veertig jaar dichterlijke arbeid. In: Martinus Nijhoff, Verzameld werk, 2: kritisch en verhalend proza. Amsterdam 1982, pp. 1018-1022. (onder meer over Van Vriesland) |
Dirk Kroon, Leven en werk van Victor E. van Vriesland (1892-1974). Een introductie. In: Bzzlletin, jrg. 13, nr. 123, 1985, pp. 2-12, 30. |
Gerrit Leopoldus Antonius Ott, De Oase: een gezelligheidsvereniging van en voor kunstenaars in het Rotterdam van de jaren dertig. In: Rotterdamsch jaarboekje, jrg. 9, nr. 5, 1987, pp. 285-301. (onder meer over Van Vriesland) |
Cola Debrot, De omwegen van Van Vriesland. In: Cola Debrot, Over literatuur. Amsterdam 1987, pp. 370-374. (over Vooronderzoek) |
Ferdinand Bordewijk, De betekenis van Victor E. van Vriesland. In: F. Bordewijk, Verzameld werk, 12. Kritisch proza. Amsterdam 1989, pp. 354-356. (over Drievoudig verweer) |
Hans van Stralen, Toen kwam hij tot zichzelf. Het motief van de verloren zoon in de Nederlandstalige poëzie van de twintigste eeuw. In: Ulla Musarra-Schrøder, Hans van Stralen, Patrick Chatelion Counet, Een woonplaats voor de verloren zoon. Literair-wetenschappelijke en theologische essays over de verloren zoon. Nijmegen 1990, pp. 25-62, 93-98, 101-107. (onder meer over Van Vriesland) |
August Hans den Boef, Musil? Ken ik niet. Ter Braak en Du Perron over modernisten en epigonen. Leiden 1991. (onder meer over de literatuuropvatting van Van Vriesland) |
Alfred Kossmann, Rotterdammer, Zo ik iets ben. Een stad in mozaïek. Amsterdam 1993, pp. 56-67. (onder meer over Van Vriesland) |
Nieuw letterkundig magazijn. Mededelingenblad uitgegeven door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, jrg. 11, nr. 1, 1993, pp. 2-10. (waarin onder meer de toespraken van Rudi van der Paardt, Dirk Kroon en E.L.J. van Vliet op de bijeenkomst ter herdenking van de honderdste geboortedag van Van Vriesland in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag) |
Henriëtte Boas, Joodse auteurs in de Nederlandse literatuur. In: De Joodse bijdrage aan de Nederlandse cultuur, jrg. 5, nr. 4, 1994, pp. 21-53. (onder meer over Van Vriesland) |
J.C. Bloem, Kroniek der poëzie. In: J.C. Bloem, Het onzegbare geheim. Verzamelde essays en kritieken 1911-1963. Amsterdam 1995, pp. 607-613. (over Herhalingsoefeningen) |
J.C. Bloem, Bespiegelend dichterschap. Victor E. van Vriesland. In: J.C. Bloem, Het onzegbare geheim. Verzamelde essays en kritieken 1911-1963. Amsterdam 1995, pp. 680-682, 1123. (over Vooronderzoek) |
Ralf Grüttemeier, Bordewijk en de Nieuwe Zakelijkheid. In: TNTL, jrg. 115, nr. 4, 1999, pp. 334-55. (onder meer over Van Vrieslands receptie van Bordewijk) |
Alfred Kossmann, De mannen waaruit ik besta. Amsterdam 1999. (onder meer over Van Vriesland) |
Adriaan Morriën, Verzamelde gedichten. In: Adriaan Morriën, Brood op de plank. Verzameld kritisch proza, dl. 2. Amsterdam 1999, pp. 474-475. (over Verzamelde gedichten) |
Aya Zikken, Victor van Vriesland. Een woede hoffelijk verpakt. In: Aya Zikken, Voor het vandaag werd. Ontmoetingen met
|
| |
| |
schrijvers in de jaren zestig. Amsterdam [etc.] 2000, pp. 68-81. |
A.L. Sötemann, Victor E. van Vriesland. In: A.L. Sötemann, Dichters die nog maar namen lijken. Amsterdam [etc.] 2003, pp. 154-168. (algemeen) |
Gert Selles, Dicht bij de vijand: Victor Emanuel van Vriesland. In: Gert Selles, Sporen van schrijvers en dichters in Overijssel en Gelderland. Zwolle 2006, pp. 143-147. |
111 Kritisch lit. lex.
november 2008
|
|