| |
| |
| |
Hendrik de Vries
door Jan van der Vegt
1. Biografie
Hendrik de Vries werd op 17 augustus 1896 te Groningen geboren, als tweede van de drie zoons van het echtpaar Wobbe de Vries en Frouk Opten. In dat jaar had dr, W. de Vries - taalgeleerde en polyglot - een betrekking aanvaard als leraar Nederlands aan het Stedelijk Gymnasium te Groningen.
In zijn geboortestad doorliep Hendrik de Vries de lagere school en in 1908 werd hij er toegelaten tot de Rijks H.B.S. Maar op die school bleek hij geen succesvolle leerling: na in de eerste klas gedoubleerd te hebben, heeft hij, voornamelijk wegens een gebrekkige aanleg voor wiskunde, in de tweede klas de opleiding afgebroken. Hij heeft zich verder als autodidact geschoold en zich een brede belezenheid in klassieke en moderne poëzie verworven. De werken van Vondel en Bilderdijk had hij al op jeugdige leeftijd leren kennen, waarbij hij een bijzonder vermogen ontwikkelde tot memoriseren van grote delen uit dat werk, een vermogen dat hij, ook wat zijn eigen gedichten betreft, tot op hoge leeftijd heeft behouden. Verder las hij vooral de romantische poëzie in Duits, Engels en Frans; Poe en Shelley rekende hij tot zijn favoriete dichters.
Dat hij als kind al de Spaanse volksmuziek was gaan bewonderen, leidde tot een warme en blijvende liefde voor alles wat bij de (volks)cultuur van Spanje hoorde. Hij leerde zichzelf later de Spaanse taal en heeft daarin ook een bundel gedichten gepubliceerd.
Als kind schreef Hendrik de Vries al poëzie. In 1917 gaf hij in eigen beheer de plaquette Het gat in Mars en het Milagrat uit, en een jaar later debuteerde hij officieel met gedichten in Het Getij.
| |
| |
Ook op het gebied van tekenen en schilderen had hij zich als autodidact ontwikkeld, maar omdat hij moest afzien van een loopbaan als beeldend kunstenaar, aanvaardde hij in 1918 een betrekking als schrijver op het Groningse gemeentearchief. Zijn medewerking aan literaire tijdschriften (Het Getij, De Vrije Bladen, Forum, Groot-Nederlanden andere) bracht hem in aanraking met schrijvers als Marsman, Du Perron en Van Wessem. Een hechte vriendschap onderhield hij voornamelijk per brief met Slauerhoff. Hendrik de Vries nam deel aan het Groninger literaire en artistieke leven en werd in 1929 als schilder lid van de kunstkring De Ploeg. In de twintiger en dertiger jaren maakte hij als passagier een aantal keren stuntvluchten mee in kleine, open vliegtuigen.
Van 1924 tot 1936 reisde De Vries jaarlijks in zijn vakantie naar Spanje, waar hij onder soms zeer primitieve omstandigheden rondtrok, zodat hij in nauw contact kon komen met de Spaanse volkscultuur. Zijn eerste bundel met bewerkingen van Spaanse volksliederen verscheen in 1931. Het uitbreken van de burgeroorlog en de vestiging daarna van een fascistisch regime weerhielden hem van verdere bezoeken aan Spanje.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog weigerde Hendrik de Vries lid te worden van de Kultuurkamer; onder het pseudoniem I. de Getijer publiceerde hij in het ondergrondse Podium. Na de oorlog, toen zijn beide ouders overleden waren, ontmoette hij de in 1900 geboren Hendrika Johanna van der Zee, die af en toe journalistiek werk had gepubliceerd. Zij trouwden op 31 januari 1946 en vestigden zich in het Groningse dorp Haren in het huis 't Woeste Hoekje.
In 1945 was Hendrik de Vries vaste medewerker geworden aan de Groningse editie van Het Vrije Volk, waarin hij poëzie, beeldende kunst en dans (dit in samenwerking met zijn vrouw) recenseerde. Dit maakte het hem mogelijk na zijn huwelijk de betrekking bij het gemeentearchief op te geven. Hij werd zeer actief als criticus, ook voor Vrij Nederland, en later voor Het Parool, Het Vaderland en andere bladen. Bovendien verschenen naast gedichten veel essays en kritieken van hem in uit eenlopende literaire tijdschriften: Criterium, Het Woord, Critisch Bulletin, Podium, De Gids, Maatstaf en andere. In de loop van
| |
| |
de jaren zestig kwam aan zijn activiteiten als criticus geleidelijk een eind.
In 1946 kreeg hij ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag als eerste de Hendrik de Vries-prijs van de gemeente Groningen. In 1948 volgde voor zijn bundel Toovertuin de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. De Jan Campertstichting kende hem in 1951 voor zijn poëzie beschouwingen een bijzondere prijs toe en in 1956 een extra prijs ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag. Voor zijn gehele oeuvre ontving De Vries in 1959 de Culturele Prijs van de provincie Groningen en in 1962 de Constantijn Huygensprijs van de Jan Campertstichting. De P.C. Hooftprijs volgde in 1976.
De negentigste verjaardag van de dichter werd in Groningen gevierd met twee tentoonstellingen: een van zijn tekeningen en schilderijen, en een van zijn literaire werk. De naar Hendrik de Vries genoemde gemeentelijke prijs werd bij deze gelegenheid na een jarenlange onderbreking in ere hersteld en uitgereikt aan Bert Schierbeek. Behalve in deze prijs leeft de naam Hendrik de Vries voort in de stipendia die jaarlijks door de gemeente Groningen aan jonge literaire of artistieke talenten worden toegekend. In 1987 werd een door Norman Burkett gemaakt portretbeeld van Hendrik de Vries in zijn bijzijn op het Martinikerkhof te Groningen onthuld.
In zijn laatste levensjaar ging de lichamelijke conditie van Hendrik de Vries zodanig achteruit, dat hij ten slotte in het Erasmusheem in Haren opgenomen moest worden, waar hij op 18 november 1989 is overleden. Hij werd te Groningen gecremeerd. Zijn vrouw stierf bijna een jaar later, op 8 oktober 1990. Nog tijdens beider leven was de Stichting Hendrik de Vries-Riek van der Zee opgericht, die de literaire en picturale nalatenschap beheert.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
De dichter Hendrik de Vries publiceerde in 1946 Toovertuin, een bundel met 135 titelloze gedichten, ‘Romancen, sproken en arabesken’ zoals de ondertitel van de bundel ze noemt. In meer dan één opzicht is dit een bijzondere bundel, in de eerste plaats om zijn inhoud.
| |
Thematiek
Toovertuin bestaat overwegend uit vertellende gedichten, waarin het kind dat bedreigd wordt, maar dat ook zelf gevaren opzoekt of uitlokt, de hoofdrol speelt. De kinderlijke neiging om de volwassen wereld binnen te dringen, de wereld waar sensualiteit en seksualiteit bij horen, en die het kind aantrekt en angstig maakt, is de sleutel tot de symbolische tovertuin in deze gedichten. Die tuin is dan ook een verboden gebied: ‘Een schatrijke tuin, die niemand betreedt,/Bewaakt met honden, roofgierig wreed,/[...]/Wie deze tuin indringt, zal nimmer keren.’ De kinderen worden naar deze gevaren toe getrokken, en komen dan terecht in een sprookjeswereld, die soms bevolkt is met prinsessen en kabouters, maar vaker met boze stiefmoeders, rovers, kobolds en demonen. De verschrikking grenst er vlak aan de idylle, en vooral sensualiteit en bedreiging zijn er nauw met elkaar verbonden, zoals in het volgende gedicht waarin het kind wel bang is, maar voor de nauwelijks onderkende en ongedefinieerde dreiging, die vooral in het slotwoord is samengebald, niet op de vlucht gaat:
Spelende heeft zij de oever gevonden,
Heeft van haar lokken 't lint losgewonden,
Heeft eerst haar kleed en toen haar vaag-strelende
Sluier van rag angstig uitgetogen;
Hoorde alleen de stilte zoemen,
Maar voelde, hoe dwars door 't gordijn van bloemen
Duizenden ogen haar schoonheid schonden.
| |
Stijl
Droom en werkelijkheid zijn in Toovertuin niet van elkaar gescheiden en een kinderlijke visie op gevaren en dreiging is verweven met de volwassen kijk daarop, zoals Willem Wilmink aantoonde in zijn studie over een reeks van elf gedichten uit de bundel (Het verraderlijke kind). De bundel zit vol contrasten
| |
| |
tussen licht en donker in wat er verteld wordt (maar het lichte is bijna nooit zonder schaduw), tussen zwaar en licht in de stijl. Soms wordt er zeer uitvoerig en expliciet verteld, wat bijvoorbeeld een romance op kan leveren van zestien negen-regelige strofen, maar in veel gevallen wordt er verhuld en gesuggereerd, zoals in het geciteerde gedicht, een vertelstijl die bij de romantische ballade hoort, en waarvan ‘Erlkönig’ van Goethe een klassiek voorbeeld vormt.
| |
Techniek
‘Spelende heeft zij de oever gevonden’ is geschreven in dactylen, en de manier waarop dit ongebruikelijk geworden metrum de inhoud van het gedicht ondersteunt, laat, gevoegd bij de geraffineerde werking van eind- en binnenrijmen en assonanties, een verstechnisch meesterschap zien, waarvan nog veel meer voorbeelden in de bundel te vinden zijn. Bovendien vertoont Toovertuin een grote rijkdom aan variaties in de versbouw.
| |
Thematiek / Stijl
In 1946 verscheen van De Vries ook de bundel Capricho's en rijmcritieken, een samenvoeging van twee zeer ongelijksoortige delen. De afdeling ‘Capricho's’ bevat tien gedichten die thematisch met Toovertuin verwant zijn, maar die zich naar de vorm onderscheiden door een eenvoudiger strofenbouw en prosodie, en naar de inhoud door een speelser, ‘onschuldiger’ hanteren van de thematiek van griezelen en bedreiging. In de verzamelbundel Keur uit vroegere verzen (1962) zijn ze als ‘Grotesken’ opgenomen.
| |
Verwantschap / Traditie
Bijzonder aan Toovertuin is ook, dat de bundel aan Hendrik de Vries een unieke plaats geeft in de naoorlogse poëzie. Verstechnisch en in de langere gedichten ook stilistisch sluit het werk aan bij de traditie en laat het zien dat het taalgevoel van de dichter mede is gevormd door Vondel, Bilderdijk en de dichters van de Romantiek, zonder dat dit overigens de oorspronkelijkheid van zijn poëzie aantast. Het unieke van Toovertuin valt vooral op door het contrast met zowel de poëzie van Het Woord (in welk tijdschrift niettemin Toovertuin-gedichten werden voorgepubliceerd), waarin het irrationele in woordgebruik en beeldspraak vooruitliep op het werk van de Vijftigers, als de romantisch-anekdotische poëzie van ‘het klein geluk’.
| |
| |
| |
Kritiek
In kritische reacties op Toovertuin werd het bijzondere van de bundel ruimschoots erkend. A. Marja noemde De Vries ‘een dichter van wereldformaat’ en W.F. Hermans wees er in een bewonderende bespreking op, dat de thematiek herinneringen aan romantische motieven bevatte zonder een voortzetting van de Romantiek te zijn. Zeer negatief echter reageerde Jan G. Elburg in Het Woord.
| |
Ontwikkeling
Ook binnen het oeuvre van De Vries neemt Toovertuin een bijzondere plaats in, doordat de bundel een opvallende ontwikkeling markeert.
| |
Thematiek
Kritiek
De allereerste publikatie van De Vries, Het gat in Mars en het Milagrat (1917), was een opgewonden en onrijpe fantasie over een kosmische strijd, hooguit nog te waarderen als curiositeit: vroeg staaltje van science-fiction in de Nederlandse poëzie. In de ‘officiële’ debuutbundel De nacht (1920), waar enkele van de bekendste gedichten van De Vries in staan, zoals het vaak gebloemleesde ‘Mijn broer’, valt op welke belangrijke plaats droomervaringen in dit werk innemen. Dat is, alle ontwikkelingen ten spijt, steeds zo gebleven. In de weergave van de droom laat Hendrik de Vries het authentieke van de droom onaangetast, zodat ook het onbegrepene en het fragmentarische in het gedicht gehandhaafd kunnen blijven. Niet elke criticus begreep dit. Over de interpretatie van het geheimzinnige droomverslag ‘Mijn broer’ werd in 1965 en 1970/1971 een polemiek gevoerd in de tijdschriften Merlyn en Tirade, waarbij Wilmink de spijker op de kop sloeg met de opmerking dat het onverklaarbare deel uitmaakt van de inhoud van het gedicht.
| |
Verwantschap
In zijn vroegste poëzie lijkt De Vries aansluiting te zoeken bij het expressionisme met gedichten over steden en machines in De nacht en Vlamrood (1922). Ook het futurisme heeft deze fantasieën beïnvloed. Voorzover de steden-gedichten een sociale inslag hebben, doen ze denken aan soortgelijke verzen van de Duitse expressionist Georg Heym. Opvallend zijn de gedichten over vliegtochten, die De Vries in verschillende fasen van zijn dichterschap heeft geschreven. Het vroegste ervan (Vlamrood) is expressionistisch, de latere leggen meer een retorische nadruk op het heroïsche van deze stuntvluchten.
| |
| |
| |
Thematiek
Vooral om het expressionistische aspect van de vroege poëzie van De Vries gaf Paul Rodenko hem een plaats in de tweede druk van Nieuwe griffels schone leien (1955), de bloemlezing uit de Nederlandse avant-gardepoëzie. Maar haaks op deze moderne kant van zijn werk staan de Lofzangen (1923), sterk retorische gedichten, die op het eerste gezicht doen denken aan traditionele kerkgezangen. Het religieuze berust in dit werk echter minder op de christelijke traditie dan op, zoals Nijhoff in een bespreking ervan opmerkte, het zoeken naar de scheppingsmacht in de kosmos, de godheid die de kringloop van leven en dood beheerst. Veelzeggend is, dat twee van deze lofzangen als hymnen aan Nergal een plaats kregen in de naar deze Babylonische god genoemde verzamelbundel. Nergal is de god van leven en dood; veel later schreef De Vries een ‘Hymne aan Sjiwa’ (Impulsen, 1978), de god die ‘dansend verdelgt en schept’.
| |
Visie op de wereld
Dit hoort bij een monistisch wereldbeeld, waarin al het bestaande als een eenheid wordt gezien waarvan leven en dood, licht en donker, goed en kwaad deel uitmaken. Daarom wijzen demonie, ondergangsbesef en overheersing door het boze, zoals die in de gruwelsprookjes van Toovertuin hun rol spelen in afwisseling met de idylle, ook niet op een pessimistisch levensgevoel. Daardoor gaan het kwaad en het genot vaak samen in die gedichten. Een illustratie van het levensgevoel van Hendrik de Vries is het heel persoonlijke doodsgedicht ‘Nocturne’, dat de bundel Impulsen afsluit:
Door een heerlijke stille nacht
Gaat een droom zijn cirkel trekken:
Een kring binnen een kring...
Het eind van de droge hitte.
Dan, als een aanwezigheid,
Onverwacht en toch welbekend:
Het weten van 't Eeuwig afscheid.
Het kan hier zoals overal.
Ik wil golven, weg uit mijzelf
Als de rook uit een dovend hout.
| |
| |
| |
Thematiek
De doodsaanvaarding is hier eerder triomfantelijk dan berustend of somber.
Een uitvloeisel van het monistische wereldbeeld is de belangrijke functie die naast de droom de magie in dit oeuvre heeft. Magie berust op een besef van samenhang in de waarneembare en onwaarneembare wereld. Expliciet is dit magische het thema van enkele gedichten in Silenen (1928) en Stormfakkels (1932), waarin magische rituelen beschreven worden. Impliciet beheerst het ook de kosmische fantasieën van de ‘Sterrenwerelden’ (Nergal), waarin de dichter zich werelden vol gedrochtelijke levensvormen voorstelt, beschreven met een zelfde overgave als waarmee in Toovertuin de kinderen het griezelige opzoeken.
Zijn indrukwekkendste beschrijving van een fictieve wereld is de bundel Atlantische balladen (1937), bestaande uit drieëntwintig liederen en balladen, die afkomstig heten uit ‘Atlantis’, een droomcontinent, waarvan de gedichten flarden van mythologie, historie en geografie laten zien. ‘Diepzee-poëzie’ noemde Vestdijk dit werk (Muiterij tegen het etmaal). Over dit Atlantis, dat met het traditionele verzonken continent van Plato alleen de naam gemeen heeft, wordt meer gesuggereerd dan verteld, maar de suggestie gaat gepaard met een sterk beeldend vermogen, zodat er wel een fragmentarische maar geen vage indruk overblijft. Interessant is de bundel ook door de grote variatie in de strofenbouw en de afwisseling van met veel ritmisch gevoel toegepaste metrische schema's.
| |
Relatie leven/werk
De verbeeldingswereld van de Atlantische balladen is beïnvloed door de belangstelling voor prehistorie, mythologie en geschiedenis, die de vader van Hendrik de Vries zijn zoon bijbracht.
| |
Ontwikkeling
De overgang van Atlantische balladen naar Toovertuin is de belangrijkste ontwikkeling die de poëzie van De Vries heeft doorgemaakt, een ontwikkeling die overigens geleidelijk is gegaan. De eerste gedichten voor Toovertuin werden in tijdschriften gepubliceerd kort na de publikatie van Atlantische balladen, terwijl De Vries veel later nog een vervolg op deze balladen heeft gepubliceerd (De Gids, 1953).
| |
Relatie leven/werk
Het is in wezen de evolutie van de mythe naar het sprookje, van
| |
| |
de collectief-onderbewuste droomgrond - zo zou het in navolging van Jung geformuleerd kunnen worden - naar de daarin wortelende droomfantasie, die om een Freudiaanse interpretatie lijkt te vragen. Atlantis is een tovertuin voor volwassenen, en het kind domineert de betoverde tuin van de latere bundel. Persoonlijke ervaringen hebben deze ontwikkeling op gang gebracht, met name de twaalf reizen naar Spanje. De meest directe verwerking daarvan vormen de vertalingen die De Vries van Spaanse volkspoëzie maakte, in de bundel Spaanse volksliederen (1931) en vooral in Coplas (1935). Deze bundel bevat zevenhonderd korte ‘coupletten’ die alle terreinen van het leven bestrijken en die op vaak geestige wijze feestroes en dwaasheid, liefde en haat, trots en hartstocht, tragiek en wijsheid of vroomheid uitdrukken, met soms een dwingend optimisme, dat aan het triomfantelijke levensgevoel van De Vries geappelleerd moet hebben:
De hoop, met zijn loverpracht,
Is wel de rijkste aller bomen;
Dood en vernietiging wacht
Wie aan zijn tover ontkomen.
| |
Publieke belangstelling
Beter dan welke andere vertaler (ook in kwantitatief opzicht) is Hendrik de Vries er in geslaagd de hoekigheid van de Spaanse copla adequaat in het Nederlands weer te geven. Zijn affiniteit met het genre hangt samen met zijn gevoel voor de authentieke Spaanse muziek en dans. Bij de gedichten die hij zelf in het Spaans schreef (Cantos extraviados del Español groninguense, 1971) zijn ook verscheidene copla-achtige verzen. De bundel Coplas werd de populairste publikatie van De Vries en beleefde drie herdrukken.
| |
Relatie leven/werk
Een aantal gedichten in Toovertuin is, zo heeft De Vries zelf in een toelichtende tekst bij de bundel meegedeeld, ontstaan bij Spaanse melodieën. Maar in veel meer opzichten zijn de reizen naar Spanje een goudmijn voor zijn poëzie geworden. In de landschappen van Toovertuin zijn de taferelen herkenbaar die De Vries er gezien heeft: rotsen, bergkloven, bergstromen, kastelen, zoals hij ze ook tekende, bijvoorbeeld in Geïmproviseerd
| |
| |
bouquet (1937). En de vroegrijpe Gitaanse danseresjes bevolken niet alleen zijn prenten, maar ook zijn gedichten.
Dat zijn kinderjaren al door Spanje beheerst werden, vertelt De Vries in een van zijn merkwaardigste poëtische ondernemingen: de uitvoerige, onvoltooid gebleven, berijmde ‘Levensroman’, die hij in de jaren 1950-1954 in verschillende tijdschriften publiceerde. Het geheel bleef ongebundeld, maar één deel ervan werd opgenomen in Gitaarfantasieën (1955). De dichter vertelt in dit werk over zijn kinderjaren, hoe Spanje - als erfvijand gedoodverfd - hem al vroeg ging fascineren; over de kinderlijke hang naar griezelen en over seksuele frustraties die ontstonden door het optreden van de onevenwichtige moeder. Verder gaat het over Spaanse reiservaringen, over het gevoel van verwantschap met de mensen in Spanje en de erotiek van de kinderen.
De ‘Levensroman’ lijkt geschreven te zijn om een autobiografische basis te geven voor de thematiek van Toovertuin, de ‘Capricho's’ en ook de later verschenen Goyescos: de prille sensualiteit in de balladen en romancen; de oudere vrouw die een kind meelokt en seksueel misbruikt; de idyllische of boze sprookjeswereld; de slechte moeder en de goede vader, zoals in ‘Ik ben de kleine zigeunerprinses’ uit de ‘Capricho's’. Deze laatste tegenstelling komt aan de ene kant voort uit de diepe bewondering die de dichter altijd voor zijn vader heeft gehad, en aan de andere kant uit de druk die de psychische ziekte van zijn moeder - zij leed aan manische depressiviteit en moest meer dan eens verpleegd worden - op zijn jeugdjaren heeft gelegd. Dat zich achter de bedreigende vrouw, die een kind meelokt in een avontuur dat het angstig èn vol genot ondergaat (zowel in Toovertuin als in Goyescos), de moeder schuilhield, maakte De Vries onomwonden duidelijk in de wijzigingen die hij voor de tweede druk (1986) in Goyescos aanbracht: ‘de moeder’ neemt er de plaats in van ‘een vrouw’.
| |
Kunstopvatting
Traditie
Kunstopvatting
Voor een twintigste-eeuws dichter is het heel ongebruikelijk een autobiografie op rijm te publiceren, maar in het oeuvre van De Vries staat dit niet op zichzelf. Ook het reisverhaal Iberia (1964), dat in het verlengde van de ‘Levensroman’ ligt, is berijmd, evenals het historisch verhaal Groninger symphonie
| |
| |
(1958), over het beleg van Groningen in 1672. Geen wonder dat De Vries meer dan eens een late dichter uit de negentiende eeuw is genoemd. Maar los van de vraag hoe deze gedichten esthetisch beoordeeld moeten worden (naast zeer geslaagde fragmenten, waarin het rijm als vanzelfsprekend het verhaal draagt, zijn er ook stukken waarin rijmgemak of rijmdwang storend werken), wijst zulk werk erop, dat het rijm voor De Vries, meer dan voor welke andere dichter uit deze tijd, een natuurlijke wijze van taaluiting is. Hij schreef ook literaire kritieken, polemieken en zelfs recensies van schilderijententoonstellingen op rijm; enkele ervan zijn gebundeld in Capricho's en rijmcritieken. En al is er in die gevallen sprake van enige ironie, toch hangt dit verschijnsel nauw samen met zijn poëzieopvattingen.
In Goyescos noemt De Vries zich ‘de magische dichter’ en wat hij daarmee bedoelde, heeft hij duidelijk gemaakt in enkele poeticale essays (in Kritiek als credo), maar ook in het gedicht ‘Credo’ uit Impulsen. Zoals de primitieve, magisch denkende mens gelooft in zijn wapen, zegt dit gedicht, zo zal elke dichter getuigen:
Door de taal is 't vers geschapen
Dat zich wrikken laat noch buigen.
Uit het rijm is 't vers beluisterd,
Uit cadans hemzelf te machtig,
Door geen aarzling ooit verduisterd
Poëzie die zo ontstaat (in Goyescos vergelijkt de dichter haar met een bergstroom), moet door ‘versmagie’ in bedwang worden gehouden. Vormgeving, met de middelen van rijm, prosodie en metrum, is voor de beheersing nodig, en daarbij gelden, met als in de ‘echte’ magie, taboes. Het curieuze en unieke principe dat in twee op elkaar volgende woorden de eindmedeklinker van het eerste en de beginmedeklinker van het tweede niet dezelfde mogen zijn, omdat anders klankwaarde, dat wil zeggen ‘magische kracht’ verloren gaat, is zo'n taboe. Een woordcombinatie als ‘vol lof’ is in de poëzie van Hendrik de Vries letterlijk taboe. Van de vrijere versvormen van zijn expressionistische gedichten nam De Vries dan ook afstand, onder meer
| |
| |
door niets daarvan in de Keur uit vroegere verzen op te nemen. Wel heeft hij rijmloze gedichten geschreven, bijvoorbeeld in Atlantische balladen, maar daarin compenseren metrum en ritme en andere rijmvormen dan het eindrijm ruimschoots de afwezigheid van het laatste. Maar ook de hierboven geciteerde ‘Nocturne’ mist het eindrijm en is als voorbeeld van het vrije vers ongebruikelijk in dit oeuvre. In dit verband is het interessant, dat De Vries nooit sonnetten heeft geschreven, naar eigen zeggen omdat deze tamelijk bewuste vorm tegen het bergstroomachtige van zijn poëzie inging.
| |
Verwantschap / Traditie
De wijze waarop De Vries het magisch dichterschap interpreteerde, is zeker uniek in de Nederlandse poëzie, maar de basis van zijn ideeën ligt in de Romantiek, in de voorstelling van een vormloze, pre-bewuste aanwezigheid van het gedicht (Novalis, Schlegel), of van de directe overgave aan de taal waarvoor een rationele beheersing nodig is (Poe, ‘The Philosophy of Composition’ en ‘The Poetic Principle’). De poëzie-opvattingen die Nijhoff in gedichten en beschouwingen liet blijken, zijn hiermee verwant.
| |
Kunstopvatting
Al in Het Getij, waarvan hij een vast medewerker was, publiceerde De Vries kritieken, maar het schrijven van recensies en essays bleef in de vooroorlogse jaren incidenteel. Na 1945 werd hij als poëziecriticus zeer actief, maar hij heeft nooit de strenge normen die golden voor zijn eigen werk onverkort willen toepassen op gedichten van anderen. Hij trachtte zonder vooringenomenheid de Nederlandse poëzie te volgen en schreef even uitvoerig over onbekende als over vooraanstaande auteurs en week vaak van het gangbare oordeel af. Zo prefereerde hij de Limburgse dichter Matthias Kemp boven diens broer Pierre Kemp en schatte hij Gorter en Leopold niet hoog. Zijn aandacht voor onbekenden had hem in 1939 al verleid tot de uitgave van een bloemlezing uit het werk van de dichteres Giza Ritschl, zeker niet het gelukkigste voorbeeld van zijn kritische oordeel. Een ander aspect van zijn kritische werk is de neiging poëzie begrijpelijk te maken voor een breed publiek, waaruit de twee bundels Vers tegen vers (1949 en 1951) ontstonden. Didactisch was de rubriek ‘De Tweede Spiegel’ in Vrij Nederland (1951-1953), waarin hij het poëzieschrijven van onbekenden begeleidde.
| |
| |
Ondanks zijn waardering voor dichters als Vroman en Achterberg (hij had affiniteit met diens droompoëzie), verzette De Vries zich hevig tegen de naoorlogse moderne poëzie. Herkenbaarheid van taalgebruik en voorstelbaarheid beeldspraak waren, naast formele eisen, belangrijke kritische principes voor hem. Hij polemiseerde met Gerard Diels en Koos Schuur in Het Woord, Critisch Bulletin en Criterium (1945 tot 1948) over het irrationalisme in poëzie. Vooral de experimentele poëzie kon bij hem geen goed doen. Zoals velen herleidde hij die benaming op ‘experiment’ in plaats van op ‘expérience’, en het experiment achtte hij als bewuste activiteit strijdig met de intuïtie die in poëzie werkzaam is (zie: ‘Experiment contra intuïtie’, in Kritiek als credo). Het relativeren van de vorm en de nawerking van de experimentele poëzie deden hem zijn belangstelling voor de nieuwere dichtkunst verliezen en tegen het eind van de jaren vijftig kwam aan zijn activiteit als criticus geleidelijk een eind. De latere herwaardering van gebonden poëzie heeft hij niet meer kritisch gevolgd.
| |
Kritiek
Over belangstelling voor zijn werk heeft De Vries in het algemeen niet te klagen gehad. Toen hij met De nacht zijn intrede deed in de Nederlandse letteren, werd hij door Getij-redacteur Herman van den Bergh als een ‘merkwaardig-oorspronkelijk’ talent verwelkomd, een kwalificatie die zijn geldigheid heeft behouden. Voor de oorlog schreven critici als Van Eyck, Nijhoff, Marsman, Vestdijk, Slauerhoff, Ter Braak en Du Perron waarderend over zijn werk, en na de oorlog werd Toovertuin bewonderend besproken. Maar een zekere ouderwetsheid die het daarop volgende werk soms kenmerkt, en de retorische geladenheid ervan deden de kritische waardering verminderen, waardoor een bundel als Gitaarfantasieën ten onrechte weinig aandacht kreeg. Dat die ouderwetsheid slechts een bijverschijnsel is, en dat bewondering voor Bilderdijk niet inhield dat Hendrik de Vries - afgezien van een enkele pastiche - Bilderdijk navolgde, werd over het hoofd gezien. Toen hij na de publikatie van Goyescos de P.C. Hooftprijs kreeg, kwamen er zelfs enkele uitgesproken negatieve reacties. Maar daar staat tegenover dat Hendrik de Vries in schrijvers als W.F. Hermans en Gerrit Komrij bewonderaars heeft, die hun waarde- | |
| |
ring niet onder stoelen of banken staken. En de auteur Willem Wilmink vestigde in allerlei publicaties steeds weer de aandacht op Hendrik de Vries.
| |
Thematiek / Verwantschap
Verrassend was in 1990 de publicatie in een bibliofiele editie van zijn Sprookjes, want daarmee kwam voor het eerst verhalend proza van hem in de openbaarheid. Het waren negen sprookjes die hij in de jaren dertig aan kinderen had verteld en in een schrift genoteerd. In enkele ervan, bij voorbeeld ‘De twee jongens’, beleven kinderen griezelige avonturen die goed voor hen aflopen, maar andere lijken weinig op een kinderlijke belevingswereld afgestemd. In ‘De jaloerse hofnar’ wordt een gruwelijke verkrachtingsscène nauwelijks verhuld. ‘De betoverde prins’ heeft, afgezien van de titel, niets van een sprookje. Het verhaal over de dode prinses en de minnaar die zich levend met haar laat begraven, ligt in de lijn van de eros-en-doodthematiek uit de negentiende eeuw, zoals door Mario Praz beschreven in The Romantic Agony. Als weerloze kleine meisjes op wrede manier het slachtoffer worden van kwaadaardige moeders of als een prinses door een monsterlijke dwerg wordt verkracht, herinnert dit aan motieven uit Tovertuin, Gitaarfantasieën en Goyescos.
| |
Stijl
Een laconieke verteltrant geeft sommige van deze verhalen, vooral ‘Het oude vrouwtje’, een absurde humor. De stijl wordt gekleurd door groningismen als ‘kinder’ in plaats van ‘kinderen’.
| |
Kritiek
Wilmink verbond deze sprookjes inhoudelijk met de traditionele sprookjes van Grimm, en wees erop dat de verteltrant soms aan Andersen herinnert. Hoewel deze uitgave een talent van De Vries onthulde dat hij steeds verborgen had gehouden, trok zij weinig aandacht, ook niet toen in 1996 een handelseditie verscheen. Van Deel, die ze eveneens ‘van het Grimm-soort’ noemde, beschouwde ze als ‘een belangrijke aanvulling op De Vries' poëzie.’
Wel is er uitvoerig geschreven over de Verzamelde gedichten, die in 1993 verschenen en waarvoor De Vries nog zijn toestemming had gegeven. In één deel zijn alle gedichten bijeengebracht die hij had gepubliceerd, al dan niet gebundeld. De fragmenten van de ‘Levensroman’ werden hier voor het eerst bij elkaar gezet en bij de verspreide gedichten waren ook zijn rijmkritieken opge- | |
| |
nomen, literaire besprekingen en recensies van tentoonstellingen en dansvoorstellingen op rijm. Warren noemde deze curiositeiten ‘charmant’, maar stoorde zich aan het overdadig geëxalteerde in veel andere gedichten. Hij verbond de barok in De Vries' poëzie met diens voorliefde voor Spanje. Fens karakteriseerde het werk van De Vries als ‘Bilderdijk geschreven door Herman van den Bergh’ en schreef dat de Nederlandse poëzie ‘een groter bezieler van verschrikkingen van een onbegrepen wereld, die elk mens tot angstig kind maakt’ niet heeft gekend. Van Deel noemde het taalregister van De Vries dat van het uitroepteken, maar vond het poëtische oeuvre wel een goudmijn, waarin ook de bezielde retoriek verrassingen opleven. Lijnrecht daartegenover staat het oordeel van Schouten, die enkele vroege gedichten (waaronder ‘Mijn broer’) en het onderkoelde mysterie in sommige Tovertuin-verien uitzonderingen noemde te midden van ‘oorverdovende’ retoriek. Tentije uitte bezwaar tegen de voortdurende sfeer van angst en de vaak te kinderlijke toon.
| |
Verwantschap
Naar aanleiding van een venijnige rijmkritiek op Lucebert wees Goedegebuure op de verwantschap tussen beide ‘woordverliefde’ dichters. Tot een soortgelijke conclusie kwam Brandt Corstius in een bespreking die van grote, maar niet ongenuanceerde bewondering voor de poëzie van De Vries getuigde. Op een andere verwantschap, die met de Oostenrijkse schrijver en expressionistische kunstenaar Alfred Kubin, wees Leutscher. Meer dan als dichter blijkt Hendrik de Vries als tekenaar direct beïnvloed te zijn door deze expressionist, in wiens werk de duistere kant van de Romantiek voortleeft, maar omdat tekenkunst en poëzie bij De Vries een eenheid vormen, werkt dit ook door in zijn gedichten.
| |
Kunstopvatting
Die eenheid werd zeker duidelijk in de tentoonstellingscatalogus die in 1996 verscheen, een van de publicaties van en over Hendrik de Vries die ter gelegenheid van zijn honderdste geboortedag uitkwamen. Een reeks publicaties van Koops over de portretten die van de dichter gemaakt zijn, verschafte inzicht in zijn verhouding tot medeschilders uit vroege en latere jaren, maar ook in zijn persoonlijkheid die de grondslag was van zijn literaire en beeldende werk. Het onuitgegeven werk dat in de
| |
| |
cassette Die droomwereld in te dringen! werd verzameld, toont zijn veelzijdigheid: expressionistische gedichten, kinderversjes, fantastische romancen, gelegenheidsrijmen, fragmenten uit de ‘Levensroman’, spotdichten en copla's, ook in het Spaans. De kwaliteit van dit nagelaten werk is ongelijkmatig. De beste van deze gedichten zullen om compositorische redenen buiten eerdere bundels zijn gelaten.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Hendrik de Vries, Het gat in Mars en het Milagrat. Een strijd van de verste toekomst. En twee lofzangen. Groningen 1917, eigen beheer, GB. |
Hendrik de Vries, De nacht. Apeldoorn 1920, C.M.B. Dixon en Co., GB. |
Hendrik de Vries, Vlamrood. Amsterdam 1922, Van Munster's Uitgevers-Maatschappij, GB. |
Hendrik de Vries, Lofzangen. Amsterdam 1923, Uitgevers-Maatschappij De Gulden Ster, GB. |
Hendrik de Vries, De schaatsrijder. Amsterdam 1926, S.L. van Looy, GB. (opnieuw gepagineerde en van een omslag voorziene overdruk uit De Vrije Bladen, jrg. 2, nr. 6) |
Hendrik de Vries, Silenen. Arnhem 1928, Hijman, Stenfert Kroese en Van der Zande, GB. |
Hendrik de Vries, Spaansche volksliederen. Met een inleiding door G.J. Geers. Arnhem 1931, Hij-man, Stenfert Kroese en Van der Zande, GB. (vert.) (tweede druk Assen 1952, Born) |
Hendrik de Vries, Stormfakkels. Amsterdam 1932, Uitgeversbedrijf ‘De Spieghel’, De Vrije Bladen, jrg. 9, schrift 11, GB. |
Miguel de Unamuno, Castilla. Vertaald door Hendrik de Vries. Met een prent van W.J. Rozendaal. Den Haag 1934, Asociación holandesa de professores de Español y de hispanistas titulados, G. (vert.) |
Hendrik de Vries, Coplas. Zevenhonderd strijdliederen, kerkelijke liederen, passieliederen, spreuken, vermaningen, beschuldigingen, soldaten- en gevangenisliederen, liefdesmijmeringen, serenades, klachten, schimp- en vloekverzen, kinderrijmen, studentenliederen, fuifliederen, bezweringen, dreigementen en tumulten van het Spaansche volk. Amsterdam/Mechelen 1935, De Spieghel/Het Kompas, GB. (vert.) (derde druk Amsterdam 1947, De Spieghel) |
Hendrik de Vries, Geïmproviseerd bouquet. Met tekeningen van Hendrik de Vries. Den Haag 1937, H.P. Leopold's Uitgevers Maatschappij, De Vrije Bladen, jrg. 14, schrift 1, GB. |
Hendrik de Vries, Nergal. Amsterdam/Antwerpen 1937, De Spieghel/Het Kompas, GB. (een keuze uit het eerder verschenen werk met zestien niet eerder gebundelde gedichten) |
Hendrik de Vries, Atlantische balladen. Maastricht 1937, A.A.M. Stols, ‘Ursa Minor’, deel 3, GB. |
Hendrik de Vries, Schilderkunst in Groningen. In: De Ploeg 20 jaar. Den Haag 1938, H.P. Leopold's Uitgevers Maatschappij, De Vrije Bladen, jrg. 15, schrift 3, pp. 3-6, E. |
Hendrik de Vries, Romantische rhapsodie. Vertaalde gedichten van Goethe, Schiller, Schüler, Swinburne, Shelley, Poe, Baudelaire, Dario, Becquer, Campoamor, Machado, Espronceda, Fortún, Pérez Ayala, Unamuno, Lorca, Jiménez. Amsterdam/Antwerpen 1939, De Spieghel/Het Kompas, GB. (vert.) |
Keur uit de liefdesverzen van Giza Ritschl. Samengesteld en ingeleid door Hendrik de Vries. Maastricht 1939, A.A.M. Stols, Bl. |
| |
| |
Hendrik de Vries, Inleiding. In: W. de Vries, Iets over de verbreidheid en herkomst van het Fries en Enige opmerkingen op het gebied der Nederlandsche Taalwetenschap. Assen 1942, Van Gorcum en Comp., Teksten en Studiën op het gebied van taal, stijl en letterkunde VI, pp. 5-6, E. |
Hendrik de Vries, Walhalla. Heerenveen 1942, De Blauwe Schuit, gedrukt door H.N. Werkman, G. |
Hendrik de Vries, Robijnen. Utrecht 1944, De Bezige Bij, Quousque Tandem, deel 13, GB. |
Hendrik de Vries, Slingerpaden. Groningen 1945, Abe Joh. Kuipers, GB. (zes bladen in een map met handgekleurde houtsneden van Abe Joh. Kuipers) |
Hendrik de Vries, Liefite kom. Een lentemelodie. Groningen 1945, Abe Joh. Kuipers, Merelreeks, nr. 1, G. (met een houtsnede van Abe Joh. Kuipers) |
Hendrik de Vries, Capricho's en rijmcritieken. Bussum 1946, F.G. Kroonder, Bayard Reeks, nr. 10, GB. |
Hendrik de Vries, Toovertuin. Romancen, sproken, arabesken. 's-Gravenhage 1946, A.A.M. Stols, GB. (tweede, gewijzigde druk 1948) |
Liefdespoëzie. Een verzameling bijeengebracht door Hendrik de Vries. Assen 1950, Bom, Bl. |
Hendrik de Vries, Vers tegen vers. 's-Gravenhage 1949, D.A. Daamen's Uitgeversmaatschappij, EB. |
Hendrik de Vries, Tweede ronde van vers tegen vers. 's-Gravenhage 1951, D.A. Daamen's Uitgeversmaatschappij, EB. |
Hendrik de Vries, Distels en aloë's van de Iberische volkspoëzie. 's-Gravenhage 1951, D.A. Daamen's Uitgeversmaatschappij, GB. (vert.) |
Hendrik de Vries, Gitaarfantasieën. Arnhem 1955, Van Loghum Slaterus, GB. |
Hendrik de Vries, Groningersymphonie. Het Munsters-Keulse beleg in 1672. Assen 1958, Van Gorcum en Comp., G. |
José Echegary, De bronzen deur. Vertaald door Hendrik de Vries. In José Echegary en Jacinte Benavente, Toneel. Ingeleid door J.H. Terlingen en C.F.A. van Dam. Haarlem 1958, De Toorts. Pantheon der Winnaars van de Nobelprijs voor literatuur, T. (vert.) |
Hendrik de Vries, Keur uit vroegere verzen 1916-1946. Amsterdam 1962, G.A. van Oorschot, GB/Bl. (een keuze uit het eerder verschenen werk met drie niet eerder gebundelde gedichten) |
Marcos Ana, Amnistia para los presos y exiliados politícos españoles. Amnestie voor de Spaans politieke gevangenen en bannelingen. Vertaald door Hendrik de Vries. Amsterdam 1962, Nederlands secretariaat van de Conférence d'Europe pour l'Amnestie aux Emprisonnés et Exilés Politiques Espagnols, G. (vert.) |
Hendrik de Vries, Iberia. Krans van reisherinneringen. Amsterdam 1964, G.A. van Oorschot, GB. |
| |
| |
Hendrik de Vries, Diseño jondo. Pentekeningen uit de cyclus España. Groningen 1966, Sasland, met drie gedichten. |
Hendrik de Vries, Goyescos. Amsterdam 1971, De Arbeiderspers, GB. (tweede, ingrijpend herziene druk 1986, Bert Bakker) |
Cantos Extraviados del español groninguense Enrique de Vries. Zaandijk 1971, J. Heijnis Tzn./Norte, GB. |
Hendrik de Vries, Impulsen. 's-Gravenhage/Rotterdam 1978, Nijgh & Van Ditmar, GB. |
Hendrik de Vries, Kritiek als credo. Kritieken, essays en polemieken over poëzie. Keuze, samenstelling en toelichting door Jan van der Vegt. 's-Gravenhage 1980, Nijgh & Van Ditmar, EB/Bl. |
Hendrik de Vries, Wringt zich 't werk door zorg en hinder.... Yde 1986, De Breukenpers, G. |
Hendrik de Vries, Hoor! Zo is nooit gezongen! Hoor! Een bloemlezing uit zijn gedichten. Samenstelling en inleiding Willem Wilmink. Amsterdam 1986, Bert Bakker, Bl. |
Hendrik de Vries, Sprookjes. Met een Ten geleide door Reinold Kuipers. [Amsterdam] 1990, Cornamona Pers, VB. (handelseditie met tekeningen van Hendrik de Vries en een nawoord door Dick Leutscher, Amsterdam 1996, Bert Bakker) |
Hendrik de Vries, [Fragment]. Hoogeveen 1990, W.J. Witteveen, G. |
Hendrik de Vries, Verzamelde gedichten. Redactie Wim Koops, Dick Leutscher, Jan van der Vegt (eindredactie) en Willem Wilmink. Amsterdam 1993, Bert Bakker, GB. |
Hendrik de Vries, Drie verzen buiten de Tovertuin. Gekozen, bezorgd en van een aantekening voorzien door Jan van der Vegt. Den Haag/Zoeterwoude 1995, Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum/De Uitvreter, GB. |
Hendrik de Vries, Die droomwereld in te dringen! Project van drukkers in de marge bij de honderdste geboortedag van Hendrik de Vries, de Spaanse Groninger. Stad Groningen 1996, De Typografentafel, gecoördineerd door Elze ter Harkel. Cassette bevattende dertig boekjes met niet eerder gepubliceerde gedichten en tekeningen van Hendrik de Vries en een begeleidend boekje Die droomwereld in te dringen! waarin onder meer Verantwoording en Aantekeningen. Een klein deel van de oplage van elk boekje is ook buiten de cassette verspreid:
- | Romance. Leiden, De Ammoniet, G. |
- | Witte jasmijn. Groningen, Antje Veldstra, G. |
- | Indeciso. Driehuis, Augustijnpers, G. |
- | Varianten & coplas. Woubrugge, Avalonpers, GB. |
- | Herdenking. Banholt, Officina Borogovi, G. |
- | Zeeslag Skagerak (1916; 31 mei, 1 juni). Groningen, Boon Pers, G. |
- | Het geheim. Leiden, Clipeus Pers, G. |
- | Ballade ‘Mijn vrouwe, hoe blank zijt gij’. Apeldoorn, Eikeldoorpers, G. |
|
| |
| |
- | Dokter, noemt men dit waanzin? Bergen N.H., Eric van der Wal, G. |
- | Hoe benijd ik de grond en de wormen. [Amsterdam], Frans de Jong, G. |
- | Vereerd...Maastricht, Het Gonst, GB. |
- | De vluchtelingen. Naar Shelley. Groningen, Grafisch Museum, G. |
- | 't Zal komen over mij. Groningen, Helicon Pers, G. |
- | Vakanties in een Spookhuis. Groningen, Kattekwaad, G. |
- | Vervloekte hartstocht. Copla's. Delft, De Klaproos, GB. |
- | Pensativo. Oosterhesselen, De Klencke Pers, G. |
- | Haast klokslag twaalf. Koekange, Koekanger handpers, G. |
- | Vijf gedichten. [Baambrugge], Kroonesteyn Pers, GB. |
- | Tussen gevoel en verstand. Met het gedicht ‘The Head and the Heart’ door Chris de Burgh. Lageland, Lageland Pers, GB. |
- | 3 x copla. Groningen, Linje Pers, GB. |
- | Dat is mij martelen. Groningen, Marlies Louwes, GB. |
- | Met een schop naar de woeste dieren. Den Haag, Mikado Pers, G. |
- | Riposo (Tirol). Eemnes, De Oude Degel, G. |
- | Zes gedichten. Groningen, Philip Elchers, GB. |
- | Appels van Pomona. Groningen, Purper Pers, G. |
- | Verkommerd plantsoen. Terhorst, Ser J.L. Prop, GB. |
- | Echo's uit het Bergland. Den Haag, Statenhofpers, GB. |
- | Dos cantos. Met vertalingen door Hub. Hermans en Ard Posthuma. Groningen, Triona Pers, GB. |
- | Veeltintig bij tovergloed. Zoeterwoude, De Uitvreter, GB. |
- | Tremolo-Martellando. Stad Groningen, De Vier Seizoenen, GB. |
|
N.E.M. Pareau en Hendrik de Vries, Sonnetten. Uitgegeven voor de honderdste geboortedag van Hendrik de Vries. Amstelveen 1996, De Zondagsdrukkers, GB. |
Hendrik de Vries, Vivisectie. Haren 1996, Mijn Broer, G. |
Hendrik de Vries, Ongeneeslijk romanticus. Een brief aan Anton Deering. Met een nawoord door Jan van der Vegt. Utrecht 1998, Hinderinckx & Winderinckx, Schrijversbrieven 3, Br. |
|
(Zie voor een volledig overzicht waarin ook alle afzonderlijk herdrukte gedichten vermeld staan, de Bibliografie van Hendrik de Vries (1836-1386). Samenstelling Charlotte de Cloet, 1993) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Herman van de Bergh, Studiën (Vierde Reeks) IV. In: Het Getij, jrg. 5, 1920, pp. 408-413. (over De nacht) |
Roel Houwink, De nacht, door Hendrik de Vries. In: Den Gulden Winckel, jrg. 19, nr. 6, 15-6-1920, pp. 93-94. |
Ernst Groenevelt, Letterkundig overzicht. In: Het Getij, jrg. 8, nr. 10, oktober 1923, pp. 125-129. (over Lofzangen) |
Roel Houwink, Lofzangen. Verzen door Hendrik de Vries. In: Den Gulden Winckel, jrg. 23, nr. 2, 15-2-1924, pp. 26-27. |
J.J. Slauerhoff, Over Hendrik de Vries. In: Nieuwe Arnhemsche Courant, 12-9-1931. (overzichtsartikel) |
Sjoerd Leiker, Het Spaanse volkslied. In: De Libel, jrg. 3, nr. 6, maart 1937, pp. 171-172. (over Coplas) |
P.H. Ritter Jr., [bespreking van Nergal]. In: Utrechtsch Nieuwsblad, 31-7-1937. |
Anton van Duinkerken, Hendrik de Vries. In: De Tijd, 13-9-1937. (over Nergal) |
Roel Houwink, Het daemonische in de poëzie. In: Algemeen Weekblad, 6-5-1938. (over Nergal) |
H. Marsman, Hendrik de Vries als vertaler. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 27-7-1939. (over Romantische Rhapsodie) |
S. Vestdijk, Aan de bronnen der mythologie. In: S. Vestdijk, Lier en lancet. Rotterdam 1939, pp. 362-372. (over Atlantische balladen) |
Hendrik de Vries vijftig jaar. Bussum 1946, waarin:
- | G.J. Geers, Hendrik de Vries en Spanje, pp. 7-10. |
- | Halbo C. Kool, Eerste en laatste ontmoeting, pp. 12-15. |
- | A. Marja, De humor van Hendrik de Vries, pp. 17-20. |
- | Albert Redeker, Een gelukwens, pp. 21-22. |
- | J. Sluiter, Omgang met den tovenaar, pp. 24-25. |
- | Anton van der Vet, Een schriftelijke vriendschap, pp. 26-29. |
- | Ab Visser, Dispuut met den meester, pp. 30-32. |
- | Constant van Wessem, Met Hendrik de Vries op ‘Het Kervel’, pp. 34-37. |
|
S. Vestdijk, Wetenschappelijke bijdrage tot de rhythmologie. In: S. Vestdijk, De Poolsche ruiter, Bussum 1946, pp. 175-179. (verstechnische polemiek) |
S. Vestdijk, Tot in duistere regionen. In: S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal. Deel 2, 's-Gravenhage 1947, pp. 59-62. (over Nergal) |
S. Vestdijk, Over diepzee-poëzie. In: S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal. Deel 2. 's-Gravenhage 1947, pp. 63-67. (over Atlantische balladen) |
S. Vestdijk, De dichter tussen muziek en tekenkunst. In: S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal. Deel 2, 's-Gravenhage 1947, pp. 67-70. (over Geïmproviseerd bouquet) |
A. Marja, Een dichter van wereldformaat. In: Je Maintiendrai, 21-6-1947. (over Toovertuin en Capricho's en rijmcritieken) |
Koos Schuur, Een nieuwe dichtbundel van Hendrik de Vries. In: Groninger Dagblad, 5-7-1947. (over Toovertuin) |
Y.H. Glasius, Oorsprong van de dichtkunst. De bezwerende kracht van Hendrik de Vries. In: Het Dagblad, 12-7-1947. (over Toovertuin) |
C.J. Kelk, In de tovertuin van Hendrik de Vries. In: De Groene Amsterdammer, 26-7-1947. |
Pierre H. Dubois, Idyllische verschrikkingen. In: De Spectator, 16-11-1947. (over Toovertuin) |
Jan G. Elburg, De mythe in alle ernst In: Het Woord, jrg. 2, nr. 3, 1947, pp. 109-111. (over Toovertuin) |
W.F. Hermans, Tovertuin en archief. In: Vrij Nederland, 18-10-1947. (interview) |
W.F. Hermans, De tovertuin van het geheugen. In: Criterium, jrg. 2, nr. 12, 1947, pp. 397-400. |
P.A. Hekstra, Cultuurpsychologische overpeinzingen in een Tovertuin. In: Ontmoeting, jrg. 2, nr. 10/11, 1947, pp. 493-500. |
| |
| |
M.H. van der Zeyde, Tovertuin en mensenwereld. In: Tijd en Taak, 3-1-1948. |
S. Vestdijk, Hendrik de Vries, dichter met meesterlijke taalbeheersing. In: Het Parool, 17-1-1948. (over Toovertuin) |
Anton van Duinkerken, Hendrik de Vries bekroond. Zijn bundel ‘Toovertuin’ iets nieuws in onze taal. In: De Tijd, 19-6-1948. |
W.L.M.E. van Leeuwen, Een vreemdeling op aarde. In: Algemeen Handelsblad, 3-7-1948. (over Toovertuin). |
Johan van der Woude, De kluizenaar op 't Woeste Hoekje. In: Vrij Nederland, 18-6-1949. |
J. Greshoff, Hendrik de Vries als criticus. Te veel aandacht voor het anecdotische, te weinig voor de vorm. In: Nieuwe Courant, 29-4-1950. (over Vers tegen vers) |
J.C. Bloem, Drie generaties (Jac. van Looy, P.G. Boutens, Hendrik de Vries). In: J.C. Bloem, Verzamelde beschouwingen. 's-Gravenhage 1950, pp. 71-74. (over Spaansche volksliederen) |
Menno ter Braak, Vertalen en overtalen. In: Menno ter Braak, Verzameld werk. Deel 5. Amsterdam 1950, pp. 484-489. (over Coplas) |
Menno ter Braak, Droomherinnering. In: Menno ter Braak, Verzameld werk. Deel 6. Amsterdam 1950, pp. 434-439. (over Nergal) |
Menno ter Braak, Uit de voortijd. In: Menno ter Braak, Verzameld werk. Deel 6. Amsterdam 1950, pp. 489-494. (over Atlantische balladen) |
G. Kamphuis, Vergelijkende vers-psychologie. In: Critisch Bulletin, jrg. 17, nr. 11, 1950, pp. 520-523. (over Vers tegen vers) |
Hans Warren, Met Hendrik de Vries onder de Aragonezen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 8-12-1951. (over Distels en aloë's) |
D.A.M. Binnendijk, Man tegen man, vers tegen vers. In de boksring der poëzie? In: Critisch Bulletin, jrg. 19, nr. 1, 1952, pp. 17-21. (met een reactie van Hendrik de Vries in: Critisch Bulletin, jrg. 19, nr. 7, 1952, pp. 335-336) |
G. Bittremieux, Schrijven over poëzie. In: De Nieuwe Gids, 16-4-1952. (over Vers tegen vers) |
H.S. Visscher, Dromen in de moderne Nederlandse poëzie. Arnhem 1953, pp. 126-129 en passim. |
A. Marja, Hendrik de Vries. In: A. Marja, Buiten het boekje. Amsterdam 1954, pp. 36-42. |
Pierre H. Dubois, Dichterschap van Hendrik de Vries. Autobiografisch element in ‘Gitaarfantasieën’. In: Het Vaderland, 16-7-1955. |
Th. Govaart, De bevrijdende kracht der poëzie. In: De Nieuwe Eeuw, 21-1-1956. (over Gitaarfantasieën) |
Johan van der Woude, De ware duivelskunstenaar. Hendrik de Vries zestig jaar. In: Nieuwsblad van het Noorden, 11-8-1956. |
Ben van Eysselsteijn, De dichter Hendrik de Vries zestig jaar. Schouwer van vreemde sterren en voorbij Atlantis. In: Haagsche Courant, 18-8-1956. |
Anthonie Donker, Dichter Hendrik de Vries. In: Critisch Bulletin, jrg. 23, nr. 7, 1956/1957, pp. 291-299. (bij zijn zestigste verjaardag) |
E. du Perron, Hendrik de Vries: Nergal, Geïmproviseerd Bouquet, Atlantische Balladen. In: E. du Perron, Verzameld werk. Deel 6. Amsterdam 1958, pp. 217-221. |
Willem Diemer, Over de Groninger dichter Hendrik de Vries. In: Willem Diemer, Dagwerk 1948-1958. Proeve van een Noordoost-nederlandse literaire kritiek. Groningen 1958. pp. 415-436. |
M. Mok, Vertedering of verveling boven een poëzie-album. Negentiende-eeuwers en Hendrik de Vries. In: Algemeen Handelsblad, 30-8-1958. (over Groninger symphonie) |
Ab Visser, Hendrik de Vries, een leeuw van 'n dichter. In: De Telegraaf, 10-1-1959. |
Groningen. Cultureel Maandblad, jrg. 2, nr. 2, 1960, waarin, behalve gedichten en tekeningen van Hendrik de Vries, onder meer:
- | Garmt Stuiveling, Het dichterschap van Hendrik de Vries, pp. 26-29. |
- | G.J. Geers, Hendrik de Vries en Spanje, pp. 34-36. |
- | Jan Boer, Hendrik de Vries als vriend, pp. 37-38. |
|
| |
| |
- | J. Elema, Beschouwing over het ‘ik’ in de gedichten van Hendrik de Vries, pp. 40-41. |
|
S. Vestdijk, Retorisch, niet genoeg retorisch. Bij de zestigste verjaardag van Hendrik de Vries. In: S. Vestdijk, Voor en na de explosie. Opstellen over poëzie. Den Haag 1960, pp. 47-55. |
H. Marsman, Hendrik de Vries. In: H. Marsman, Verzameld werk. Amsterdam 1960, pp. 416-422. (over De nacht, Vlamrood, Silenen en Nergal) |
P.N. van Eyck, Hendrik de Vries. In: P.N. van Eyck, Verzameld werk. Deel 4. Amsterdam 1961, pp. 466-482. (over de vroege bundels) |
M. Nijhoff, Modernissimus. In: M. Nijhoff, Verzameld werk. Deel 2. Den Haag-Amsterdam 1961, pp. 139-143. (over De nacht) |
M. Nijhoff, Hendrik de Vries. In: M. Nijhoff, Verzameld werk. Deel 2. Den Haag-Amsterdam 1961, pp. 213-217. (over Lofzangen) |
M. Nijhoff, Kroniek der Nederlandse letteren IV. In: M. Nijhoff, Verzameld werk. Deel 2. Den Haag-Amsterdam 1961, pp. 725-735. (over Spaansche volksliederen) |
Pierre H. Dubois, Een magisch dichter: Hendrik de Vries. In: Het Vaderland, 23-3-1963. (over Keur uit vroegere verzen) |
Willem Brandt, De tovenaar van Haren. In: Het Nieuwe Boek, jrg. 1, nr. 4, 1963, pp. 149-152. (over Keur uit vroegere verzen) |
Rein Bloem, De waardering van poëzie. In: Vrij Nederland, 2-11-1963. (over Keur uit vroegere verzen) |
Willem Brandt, Gedichten. In: Willem Brandt, Keurschrift uit de hedendaagse Noord- en Zuidnederlandse letteren. Amsterdam 1964, pp. 37-40. |
Wim Zaal, Magiër in Iberia. In: Elseviers Weekblad, 20-2-1965. |
C.J. Kelk, ‘Iberia’ van Hendrik de Vries. Meer dan een krans van reisherinneringen. In: De Groene Amsterdammer, 27-2-1965. |
C. Buddingh', Het rijk der Gitaanse prinses. In: Schrijfkrant, 12-3-1965. (over Iberia) |
H.A. Gomperts, Hendrik de Vries: argeloosheid en eigenzinnigheid. In: Het Parool, 24-4-1965. (over Iberia) |
W.A. Wilmink, Raadselachtigheid en onvolledigheid in enkele gedichten van Hendrik de Vries. In: Merlyn, jrg. 3, nr. 3, 1965, pp. 243-248. (over onder andere ‘Mijn broer’) |
J.J. Wesselo, De dood van mijn broer. In: Merlyn, jrg. 3, nr. 4, 1965, pp. 293-298. |
J.J. Oversteegen, ‘Mijn broer’ in de steigers. In: Merlyn, jrg. 3, nr. 4, 1965, pp. 299-309. |
Rein Bloem, De drie broers. Bij een gedicht van Hendrik de Vries. In: Vrij Nederland, 20-11-1965. |
Kees Fens, Op zondag in Spanje. In: Kees Fens, De gevestigde chaos. Amsterdam 1966, pp. 144-149. (over Iberia) |
A. Claessens, Hendrik de Vries (70 jaar). In: Ons Erfdeel, jrg. 10, nr. 2, 1966, pp. 150-151. |
C.J.E. Dinaux, Hendrik de Vries, dichter van doem en verlossing. In: Utrechtsch Nieuwsblad, 10-8-1966. (bij zijn zeventigste verjaardag) |
Aad Nuis, Hendrik de Vries. In: Aad Nuis, Twee schelven hooi. Opmerkingen over poëzie en politiek. Amsterdam 1968, pp. 100-103. (over Keur uit vroegere verzen) |
Willem Wilmink, Hendrik de Vries, dromer, dichter en gek. In: Tirade, jrg. 14, nr. 162, 1970, pp. 617-632. (onder meer over ‘Mijn broer’) (met een reactie van Hendrik de Vries, Losse aantekeningen bij Wilminks karakteristiek. In: Tirade, jrg. 15, nr. 166, 1971, pp. 194-199) |
J.J. Wesselo, Weder de dood van mijn broer. In: Tirade, jrg. 15, nr. 163, 1971, pp. 61-64. |
Henri Knap, Nog eens de dood van mijn broer. In: Tirade, jrg. 15, nr. 166, 1971, pp. 200-202. |
Hans van Straten, Mijn broer, een mythe. In: Tirade, jrg. 15, nr. 166, 1971, pp. 202-206) (met een reactie van Hendrik de Vries, Meervoudig antwoord, op dit en voorgaande artikelen. In: Tirade, jrg. 15, nr. 166, 1971, pp. 207-210) |
Kees Fens, ‘Goyescos’ van Hendrik de Vries. Hevige roes bij scherp denken. In: De Volkskrant, 17-7-1971. |
Jan van der Vegt, Hendrik de Vries en Goya:
|
| |
| |
poëzie van de nacht In: NRC Handelsblad, 13-8-1971. (over Goyescos) |
Willem Wilmink, Volop aanwezig in al zijn eigenzinnigheid en onverstoorbaarheid. In: De Tijd, 28-8-1971. (over Goyescos) |
C.J. Kelk, Luide en stille poëzie. In: De Groene Amsterdammer, 4-9-1971. (over Goyescos) |
Hans Warren, Goyesco's van Hendrik de Vries. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 11-9-1971. |
J. van Doorne, Hendrik de Vries: Goyescos. In: Trouw, 19-9-1971. |
Klaas de Wit, Poëzie van de lange en de korte baan. In: Leeuwarder Courant, 2-10-1971. (over Goyescos) |
Jos Panhuijsen, Visioen op rijm gebouwd. In: Het Binnenhof, 16-10-1971. (over Goyescos) |
Hugo Brems, Verrukking en beklemming. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 117, nr. 4, 1972, pp. 311-312. (over Goyescos) |
Jan van der Vegt, ‘Als een raadsel in de nacht’, een interview met Hendrik de Vries en een beschouwing over zijn werk. In: Kentering, jrg. 12, nr. 6, 1972, pp. 2-20. |
C.J.E. Dinaux, Hendrik de Vries. In: C.J.E. Dinaux, Herzien bestek. Amsterdam 1974, pp. 70-74. |
Gerrit Komrij, Hendrik de Vries en het wildsombere. In: Gerrit Komrij, Daar is het gat van de deur. Kritieken en essays. Amsterdam 1974, pp. 172-175. (over Goyescos) |
Boudewijn Büch, P.C. Hooftprijs voor W. Bilderdijk. In: Hollands Diep, jrg. 2, nr. 6, 13-3-1976, p. 19. (met polemische reacties in het nummer van 27-3-1976) |
Anton Korteweg, Met Hendrik de Vries is ten onrechte Bilderdijk meebekroond. In: Het Parool, 20-3-1976. |
Pierre H. Dubois, Onder de wereld smeult vuur. In: Het Vaderland, 14-8-1976. (naar aanleiding van de P.C. Hooftprijs) |
Jan van der Vegt, Interview met Hendrik de Vries. In: Literama Magazine, jrg. 12, nr. 4, 1977, pp. 152-180. |
Willem Brandt, Nieuwe poëziebundel van Hendrik de Vries. In: De Telegraaf, 14-4-1979. (over Impulsen) |
Alfred Kossmann, Hendrik de Vries. In: Het Vrije Volk, 28-4-1979. (over Impulsen) |
Alfred Kossmann, Rook uit dovend hout. In: Het Vrije Volk, 12-5-1979. (over Impulsen) |
W.S., Het expressionisme van Hendrik de Vries. In: De Waarheid, 12-6-1979. (over Impulsen) |
Pierre H. Dubois, Maat en rijm zijn tovertrommen. In: Het Vaderland, 21-7-1979. (over Impulsen) |
Jan van der Vegt, Vuur onder de wereld. Het magisch dichterschap van Hendrik de Vries. 's-Gravenhage 1980. |
Leo Herberghs, Dichter en criticus Hendrik de Vries. In: De Limburger, 17-1-1981. (over Kritiek als credo) |
Wiel Kusters, Een kleine Bilderdijk-herdenking. In: NRC Handelsblad, 13-2-1981. (over Kritiek als credo) |
Hans Warren, Intuïtie tegenover experiment. Hendrik de Vries' Kritiek als credo. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 21-3-1981. |
Anton Deering, Zelfportret van een dichter. In: Algemeen Dagblad, 7-8-1981. (over Kritiek als credo) |
Jan Zitman, Hendrik de Vries, dichter van de apotheose, 85 jaar. In: Tubantia, 15-8-1981. (over Kritiek als credo) |
Murks Salverda, Eigenzinnig dichter, eigenzinnig criticus. In: Het Parool, 2-10-1981. (over Kritiek als credo) |
Jan van der Vegt, Impulsen van Hendrik de Vries (naar aanleiding van diens 85e verjaardag). In: Bzzlletin, jrg. 10, nr. 89, 1981, pp. 57-59. |
Willem Wilmink, Mijn broer. Aantekeningen bij gedichten van Hendrik de Vries. Baarn 1983. |
W.F. Hermans, De gedichten van Hendrik de Vries. Het doodslied, niet het levenslied. In: NRC Handelsblad, 10-2-1984. |
Willem Wilmink, Over Hendrik de Vries. In: De Tweede Ronde, jrg. 5, nr. 2, 1984, pp. 102-119. |
Peter Blom, Hendrik de Vries 88 jaar. Die strijd van gratie en woede. In: Nieuwsblad van het Noorden, 14-9-1984. |
| |
| |
Kees Fens, Geordende hartstocht. In: de Volkskrant, 29-11-1985. (over Hendrik de Vries als criticus) |
Rudie Kagie, In zijn poëzie rinkelt de gestichtsbel. Hendrik de Vries, laatste van een dichtersgeneratie. In: Vrij Nederland, 22-2-1986. |
Rob Schouten, Een volwassen naïveteit. Willem Wilminks bloemlezing uit Hendrik de Vries' poëzie. In: Vrij Nederland, 22-2-1986. |
Hans Warren, Hendrik de Vries, magisch dichter. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 23-2-1986. (over de tweede druk van Goyescos en Hoor! Zo is nooit gezongen! Hoor!) |
Kees van Domselaar, Vraatzuchtige monsters in elke hoek. Drie boeken van en over dichter Hendrik de Vries. In: Utrechts Nieuwsblad, 28-2-1986. (over de tweede druk van Goyescos en Hoor! Zo is nooit gezongen! Hoor!) |
André Adansk, ‘Stilte en rust, na storm en donder’. De poëzie van Hendrik de Vries. In: Bzzlletin, jrg. 14, nr. 136, 1986, pp. 10-16. (overzichtsartikel) |
R.L.K. Fokkema, De ontbrekende bibber bij Hendrik de Vries. In: Trouw, 14-8-1986. (over Hoor! Zo is nooit gezongen! Hoor!) |
Negentig jaar Hendrik de Vries. Bijlage bij Nieuwsblad van het Noorden, 15-8-1986, waarin behalve een niet eerder gepubliceerd gedicht vim Hendrik de Vries:
- | Peter Blom, De kenners: ‘Alsof hij een antenne heeft.’ (interview met Willem Wilmink en Jan van der Vegt) |
- | Paul Herruer, De dichter herschept ‘geheim zielsgebeuren’. |
- | Anneke Miedema, Werken vanuit de psychische kracht. |
- | Anton Brand, Hendrik de Vries als essayist. |
|
Kees Fens, Van alle kanten. In: de Volkskrant, 22-8-1986. (over de coplas) |
Hendrik de Vries, dichter, schilder, tekenaar. Groningen 1986. Waarin behalve reproducties van schilderijen en tekeningen:
- | H.W. van Os, Toespraak bij de opening van de tentoonstelling ‘Hendrik de Vries: Schilder en tekenaar’ in het Groninger Museum op zaterdag 13 september 1986, pp. 9-11. |
- | Jan van der Vegt, 't Geheimste is geheim gebleven, pp. 13-17. |
- | Dick Leutscher, Mijn wereld is een visionaire wereld. Een gesprek tussen Dick Leutscher en Hendrik de Vries over zijn schilderijen en tekeningen, pp. 19-21. |
|
T. van Deel, Beeldgedicht. In: Trouw, 12-3-1987. (over ‘Steelwaaiers boven asmoerassen’ en de landschapstekeningen) |
Hendrik de Vries 90 jaar. Over de poëzie van Hendrik de Vries. Twee lezingen gehouden op het Hendrik de Vries Symposium 8 november 1986. Groningen 1987, waarin:
- | Hub. Hermans, De Hispanolitis van Enrique de Vries, pp. 1-20. |
- | Willem Wilmink, Het kind is de vader van de man, pp. 22-36. |
|
Siem Bakker, Het literaire tijdschrift Het Woord 1945-1949. Amsterdam 1987, pp. 97-102 en passim. |
Nico Scheepmaker, Hendrikseuvel. In: Nico Scheepmaker, Het bolletje van IBM. Columns. Amsterdam 1987. (over een dichterlijk principe van Hendrik de Vries) |
Kees Fens, Hoor! Hoor! In: Kees Fens, Een gedicht verveelt zich niet. Amsterdam 1987, pp. 99-102. |
Willem Wilmink, Het verraderlijke kind. Over enkele gedichten van Hendrik de Vries. Amsterdam 1988. |
Antal Sivirsky, Giza Ritschl en Hendrik de Vries een halve eeuw geleden. In: Teruggedaan. Eenenvijftig bijdragen voor Harry G.M. Prick t.g.v. zijn afscheid als conservator van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. 's-Gravenhage 1988, pp. 318-324. |
Kees Fens, Het halfdonker en de volmaakte nacht. In: de Volkskrant, 20-11-1989. (necrologie) |
Willem Wilmink, In memoriam Hendrik de Vries. In: Vrij Nederland, 25-11-1989. |
Willem Wilmink, Hendrik de Vries. De dichter van mijn dromen. Openbaar college 23-11-1989. In: Willem Wilmink, Gij weet toch dat gij niet bestaat. Leiden 1989, pp. 63-84. |
Remco Ekkers, In memoriam Hendrik de Vries. Zijn angsten leven voort. In: Poëziekrant, jrg. 13, nr. 6, november-december 1989, p. 20. |
| |
| |
Diny Schouten, Hendrik de Vries 1896-1986. In: Septentrion, jrg. 19, nr. 1, 1990, pp. 72-73. |
Pierre H. Dubois, Tovertrommen en bezwering. Over de poëzie van Hendrik de Vries. In: Bibliotheek, wetenschap en cultuur. Opstellen aangeboden aan mr. W.R.H Koops bij zijn afscheid als bibliothecaris der Rijksuniversiteit te Groningen. Groningen 1990, pp. 231-237. |
Reinold Kuipers, Gerezen wit. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 8, nr. 2, januari 1991, pp. 28-30. (herinneringen aan Hendrik de Vries) |
Kees Fens, Het dichthuis. In: de Volkskrant, 14-6-1991. (over het motief van het verlaten huis) |
Willem Wilmink, ‘Sprookjes’ van Hendrik de Vries. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 8, nr. 4, juli 1991, pp. 54-56. |
Willem Wilmink, Hendrik de Vries (1896-1989). In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1989-1990. Leiden 1991, pp. 122-126. |
George J. Vis, Ut musica poesis. Muziektermen in de literaire kritiek. In: Spiegel der Letteren, jrg. 34, nr. 2, 1992, pp. 123-137. (over Hendrik de Vries als criticus) |
D.A. Tamminga, In ûnbekend fers fan Hendrik de Vries. In: Leeuwarder Courant, 24-7-1992. (met het niet eerder gepubliceerde gedicht ‘Het feest in de nacht’) |
Charlotte de Cloet, Bibliografie van Hendrik de Vries (1896-1986). 's-Gravenhage 1993. |
H. Brandt Corstius, Maat en rijm zijn tovertrommen. Hendrik de Vries, Goya in Groningen. In: NRC Handelsblad, 30-4-1993. (over Verzamelde gedichten) |
T. van Deel, Tegen zoveel vreemde gasten konden wij toch niets beginnen. Hendrik de Vries, ‘Verzamelde gedichten’. In: Trouw, 13-5-1993. |
Hans Warren, Een droom vol weelde ontstegen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 14-5-1993. (over Verzamelde gedichten) |
Kees Fens, De droom van boze schoonheid. In: de Volkskrant, 17-5-1993. (over Verzamelde gedichten) |
Jaap Goedegebuure, Bezeten van retoriek. In: HP-De Tijd, 4-6-1993. (over Verzamelde gedichten) |
Rob Schouten, Hoor! Zo is nog nooit gebulderd! In: Vrij Nederland, 3-7-1993. (over Verzamelde gedichten) |
Hans Tentije, Flamenco. ‘Hoor! Zo is nooit gezongen!’ In: De Groene Amsterdammer, 1-9-1993. (over Verzamelde gedichten) |
Pierre H. Dubois, Hendrik de Vries, een magiër. In: Ons Erfdeel, jrg. 36, nr. 5, november-december 1993, pp. 748-749. (over Verzamelde gedichten) |
S.A.J. van Faassen, Brieven van Hendrik de Vries aan Marsman en Greshoff over de samenstelling van Nergal en Atlantische balladen 1936-1937. In: Jaarboek Letterkundig Museum 2. Den Haag 1993, pp. 101-122. |
W.R.H. Koops, Anton Buytendijk ziet Hendrik de Vries. In: In zijn soort een mooi werk. Schrijversportretten in het Letterkundig Museum. Den Haag 1993, pp. 77-79. |
Willem Wilmink, Droomsfeer - volkstoon - kinderwereld. Hendrik de Vries (1896-1989). In: Maatstaf, jrg. 42, nr. 11-12, november-december 1993, pp. 138-140. |
J.C. Bloem, Richtingen onzer nieuwe poëzie. In: J.C. Bloem, Het onzegbare geheim. Verzamelde essays en kritieken 1911-1963. Amsterdam 1995, pp. 430-431. (over Silenen) |
J.C. Bloem, Dichtbundels. In: idem, pp. 556-559. (over Stormfakkels) |
Kees Fens, De openingen maken het gedicht. In: de Volkskrant, 5-1-1996. (over Drie gedichten buiten de Tovertuin) |
W.R.H. Koops, Hendrik de Vries geportretteerd door leden van De Ploeg. Den Haag 1996. |
Jan van der Vegt, Hendrik de Vries 1896-1989. Een biografische schets. Baarn 1996. |
‘'t Geheimste is geheim gebleven’. Hendrik de Vries 1896-1996. Groningen 1996. Catalogus bij de tentoonstelling in het Groninger Museum, waarin:
- | Johan Dijkstra, Een silhouet van de schilder Hendrik de Vries, pp. 12-15. |
- | W. Jos de Gruyter, Hendrik de Vries, pp. 16-19. |
- | Han Steenbruggen, Hendrik de Vries en De Ploeg, een plaatsbepaling, pp. 20-33. |
- | Herma Hekkema, Krampgebalde steden en knalkrachtbezetenen, visioenen van een vrijzwevende metropool, pp. 34-55. |
|
| |
| |
- | Dick Leutscher, ‘Leven op een vreemde ster’. Hendrik de Vries en Alfred Kubin, twee fantasmagorisch expressionisten, pp. 56-71. |
|
Pim Lukkenaer & Gerard Post van der Molen, Romance. In: Hendrik de Vries, Romance. Leiden 1996. |
Die droomwereld in te dringen! Stad Groningen 1996. Waarin onder meer:
- | Wim Koops, De Stichting Hendrik de Vries-Riek van der Zee. |
- | Jan van der Vegt, Inleiding tot enig nagelaten werk. |
|
Eric Bos, Spoken, demonen en het geheim van Hendrik de Vries. In: Nieuwsblad van het Noorden, 4-10-1996. |
Kester Freriks, Tekenen in de schaduw, dichten in de zon, Hendrik de Vries en schildersvereniging De Ploeg. In: NRC Handelsblad, 11-10-1996. |
Mirjam van Hengel, Vanuit de schaduw in het felle licht. In: Het Financiële Dagblad, 2/4-11-1996. |
Jan van der Vegt, De impulsen van Hendrik de Vries. Bij zijn honderdste geboortedag. In: Ons Erfdeel, jrg. 39, nr. 4, september-oktober 1996, pp. 567-573. |
Alfred Kossmann, Het genie van kabouter Peter. In: NRC Handelsblad, 22-11-1996. |
T. van Deel, Deze kop paste niet bij het taalgevoel van Nederlands strengste dichter. In: Trouw, 10-1-1997. (onder andere over Sprookjes) |
Jan van der Vegt, Hendrik de Vries, Tovertuin. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 34, mei 1997. |
Sjoerd van Faassen, ‘Hemelsche en aardsche poëzie’. Een debat in 1937 tussen Hendrik de Vries en S. Vestdijk over de poëzie van J. Greshoff. In: De Vlaamse Gids, jrg. 81, nr. 5, november-december 1997, pp. 22-26. |
Wim Koops, Een weergevonden voorstudie voor Wim Zwiers' portret van Hendrik de Vries. In: Jaarboek Letterkundig Museum 6. Den Haag 1997, pp. 162-164. |
Gerrit Komrij, Mijn broer. In: Gerrit Komrij, In Liefde Bloeyende. De Nederlandse poëzie van de twaalfde tot en met de twintigste eeuw in honderd en enige gedichten. Amsterdam 1998, pp. 259-261. |
Jan van der Vegt, Toe-eigening van verleden. Anton Wachter en het valse geheugen van Hendrik de Vries. In: Het oog van de meester. Vestdijk jaarboek. Amsterdam 1998, pp. 164-171. |
W.R.H. Koops, Het ontbrekende portret van Hendrik de Vries ontdekt. In: Jaarboek Letterkundig Museum 7. Den Haag 1998, pp. 147-152. |
In droomcadans bedwongen. Over Hendrik de Vries. Redactie Bart Slijper. Groningen 1999, waarin:
- | A.L. Sötemann, Harken in een tovertuin. Over de poëzie-opvattingen van Hendrik de Vries, pp. 14-30. |
- | Pierre H. Dubois, Het zal de maan wel zijn, pp. 31-50. (over poëzie-opvattingen en persoonlijkheid) |
- | Willem Wilmink, Eigenaardige vrouwen, pp. 51-60. (over sprookjesmotieven in gedichten en Sprookjes) |
- | Henk Hillenaar, De ‘levensroman’ van Hendrik de Vries, pp. 72-101. (over de berijmde autobiografie) |
- | Jan van der Vegt, Een tuin vol demonie. Een verkenning van Tovertuin en zijn ontstaansgeschiedenis, pp. 102-151. |
- | Hub. Hermans, Rood-geel-rood! Zijn eigen noot!, pp. 152-182. (over de voorliefde voor Spanje en de copla-bewerkingen) |
|
Nico Laan, Hendrik de Vries in beeld. In: De as van de Romantiek. Opstellen aangeboden aan prof. dr. W. van den Berg bij zijn afscheid als hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Redactie K.D. Beekman e.a. Amsterdam 1999, pp. 143-153. |
Gerrit Komrij, Sterrenwerelden I. In: Gerrit Komrij, Trou Moet Blycken, of opnieuw In Liefde Bloeyende. De Nederlandse poëzie van de twaalfde tot en met de twintigste eeuw in 100 en enige gedichten. Amsterdam 2001, pp. 73-76. |
W.R.H. Koops, Portretten van en door Hendrik de Vries. In: Jaarboek Letterkundig Museum 10. Den Haag 2001, pp. 167-173. |
37 Kritisch lit. lex.
mei 1990
|
|