| |
| |
| |
Joris Vriamont
door Lut Missinne
1. Biografie
Georges (Joris) Isidoor Jozef Vriamont werd geboren op 23 november 1896 in Lincent (Lijsem), een provincieplaatsje in het noordwesten van de provincie Luik. Hij was de oudste van drie kinderen. Het gezin waarin hij opgroeide was streng katholiek en er werd meestal Frans gesproken. Toen zijn vader in 1904 met een wasserij-ververij in Sint-Truiden begon, verhuisde het gezin. Van 1911 tot 1915 volgde Vriamont les aan de Bisschoppelijke Normaalschool van Sint-Truiden. Hij bezocht er ook de Stedelijke Muziekschool.
Rond zijn twintigste verliet hij Sint-Truiden en ging korte tijd in Waterloo wonen. Daarna woonde hij op verschillende plaatsen in het Brusselse. Eerst werkte hij enkele jaren als onderwijzer in Etterbeek, daarna als muziekleraar aan het athenaeum van Laken. Inmiddels had hij aan het conservatorium van Antwerpen klavier en contrapunt gestudeerd. Vriamont was een uitstekend improvisator op orgel en piano en trad in zijn jonge jaren ook op als bioscooppianist. Gedurende een korte periode schreef hij als muziekrecensent voor Het Laatste Nieuws.
Na zijn onderwijscarrière stapte Vriamont in de muziekhandel. In 1924 werd hij verantwoordelijke van de muziekafdeling van de Brusselse boekhandel La Lecture Universelle in de Bergstraat. Twee jaar later betrok hij een pand in de Koningstraat, waar hij als vertegenwoordiger van de Parijse pianofabrikant Pleyel goede zaken deed. Hij startte tevens een eigen muziek- en boekhandel. Na de crisisjaren verhuisde hij zijn zaak naar de Regentschapsstraat. Aan de muziekhandel waren ook een boekhandel en een bespreekbureau voor concerten verbonden, wat
| |
| |
hem een behoorlijk inkomen verschafte.
In 1924 huwde Vriamont met Diane Herreman, een zus van de schrijver Raymond Herreman. Het huwelijk duurde niet lang. Na de scheiding leefde hij samen met Marcella Raes (Conchita genoemd), met wie hij kort voor zijn dood trouwde. Eind november 1960 werd hij ernstig ziek. Hij overleed op 28 februari 1961 in Brussel. Vriamont had geen kinderen.
Vriamont was een verwoed verzamelaar van eerste drukken en luxe-uitgaven. In 1926 publiceerde hij onder de uitgeversnaam Les Editions Ùn Coup de Dés' enkele bibliofiele werken, onder andere van Charles van Lerberghe La Chanson d'Eve; van Tristan Derème La Verdure Dorée; van Paul-Jean Toulet Les Contrerimes en van James Ensor La Gamme dÁmour. Ook gaf hij partituren uit van August de Boeck en Paul Gilson, bij wie hij zijn muziekopleiding in Antwerpen had voltooid. Hij had nauw contact met de Nederlandse bibliofiel en uitgever A.A.M. Stols, die hij aanspoorde om naar Brussel te verhuizen, wat die in het najaar van 1927 deed. Hij bemiddelde bij Stols onder meer voor uitgaven van Vermeylen en Streuvels, zoals hij eerder ook uitgever Eugeen de Bock zijn bemiddelingsdiensten had aangeboden. Vriamont zette zijn Brusselse contacten graag in voor zijn Hollandse vrienden.
Vriamont kende vele Vlaamse schrijvers persoonlijk, onder meer de redacteuren van het tijdschrift 't Fonteintje, Maurice Roelants, Raymond Herreman en Richard Minne. Met de laatste was hij nauw bevriend, net als met August Vermeylen, Stijn Streuvels en Karel van de Woestijne. Ook in de wereld van de kunst, kunstkritiek en de muziek had hij vele vrienden, onder meer Francis Poulenc, Darius Milhaud en Maurice Ravel, met wie hij een jarenlange correspondentie voerde. Tot zijn Parijse relaties behoren auteurs en kunstenaars als Paul Claudel (die hij in het Nederlands vertaalde), Paul Léautaud, Valéry Larbaud, Paul Valéry, Picasso en Utrillo.
Vriamont debuteerde in 1917 onder het pseudoniem Frank Pardoen met een impressionistische natuurschets in het Brusselse tijdschrift Vlaamsch Leven. Zijn eerste gedichten verschenen in 't Fonteintje en in De Vlaamsche Gids. In 1923 kreeg hij de letterkundige Prijs van de provincie Brabant voor zijn prozage- | |
| |
dichten, gebundeld als Zonnespectrum, die echter nooit werden gepubliceerd. Na 1930 heeft hij nauwelijks nog iets geschreven. Veel van zijn werk verscheen in zeer beperkte oplagen die niet in de handel kwamen. In 1963 werd zijn Verzameld proza uitgegeven, met een inleiding door Adriaan Roland Holst.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling
In 1961 en in 1963, respectievelijk het jaar waarin Joris Vriamont overleed en het jaar waarin zijn Verzameld proza uitkwam, verschenen in tal van kranten en tijdschriften reacties. De inleiding van Adriaan Roland Holst bij het Verzameld proza zal er wellicht toe hebben bijgedragen dat deze uitgave in 1963 op ruime schaal werd waargenomen. Vriamont werd doorgaans geprezen als een erg oorspronkelijk en kleurrijk auteur, die echter te weinig bekendheid genoot. Er zijn verschillende oorzaken voor die geringe bekendheid.
Hij schreef in een gekunstelde taal vol archaïsmen en neologismen over fantaisistische thema's, vol erudiete toespelingen en ironisch commentaar op zijn tijd. Bovendien is het meeste van zijn werk vóór 1963 slechts in zeer beperkte oplagen gedrukt en was het moeilijk vindbaar. Daarnaast heeft Vriamont erg weinig geschreven. Zonder de Franse vertaling van vier prozagedichten van Karel van de Woestijne omvat het Verzameld proza, een selectie die hij zelf nog had gemaakt, amper 133 pagina's.
| |
Traditie / Verwantschap
Al vanaf zijn eerste bijdrage aan 't Fonteintje, met name met het drie pagina's lange prozagedicht Sabbat, werd duidelijk dat Vriamont ver af stond van de klassieke versvormen en de individualistische thema's van de redacteuren van dat blad. Sabbat evoceert een nachtelijk dansritueel van heksen, saters en faunen. Het is een opvallend muzikaal gedicht door zijn stapeling van klankexpressieve woorden en suggestieve beelden. In 't Fonteintje, dat synoniem stond voor speels relativisme en zijn voorkeur voor de kleine geneugten des levens, springt dit gedicht met zijn barokke stijl en vrijmoedige erotiek in het oog.
| |
Thematiek
Fantasiefiguren, apocalyptische voorstellingen en een ironische toonzetting typeren ook de novelle Sebbedee uit 1923, die eveneens voor 't Fonteintje was bestemd. In dat jaar verscheen echter alleen een privé-druk. Vriamont noemde het zelf een ‘burleske sproke’. Het verhaal is dat van de molenaar Sebbedee uit Sinte Kwintens-Lennik in het Brabantse Pajottenland, die door ‘het loergat’ van zijn molen de wereld gadeslaat. In de eenzaamheid van zijn molenaarsleven heeft Sebbedee ‘de betrekkelijkheid der systemen geleerd alsook het inzicht in veel dingen’. Wan- | |
| |
neer op een dag het einde der tijden is aangebroken, ziet de molenaar een bonte stoet van hemelbewoners, Bijbelse profeten, hellevolk, kermislui en Vlaamse kerkheiligen in een Ensorachtige optocht naar het dorp toestromen. Een vergelijking met de apocalyptische taferelen van Jeroen Bosch en de Vlaamse boerenlandschappen van Pieter Brueghel dringt zich hierbij op. Uiteindelijk arriveren zelfs de antichrist en de Messias, die het eindoordeel zal vellen. Sebbedee laat zich door dit spektakel niet uit het lood slaan en beschrijft alles op een laconieke toon. Bij de scheiding van de zaligen en de verdoemden ziet hij hoe zijn vrouw met hun nakomertje de massa der zaligen volgt, en zijn liefje met de helleduivels meetrekt. Wanneer beide groepen vertrokken zijn, blijkt echter dat hijzelf noch aan de verdoemden noch aan de hemelse stoet is toegewezen. Vergeten staat hij alleen in het stille land en blijft op de verlaten wereld achter. De baldadige toon van de optochten maakt plaats voor een sfeer van melancholieke eenzaamheid. Voor eeuwig blijft de individualistische molenaar de outsider en hij sterft vereenzaamd: ‘Zo stierf de laatste van allen, Sebbedee, de man die geen bestemming had.’
Sebbedee is een persiflage vol anachronistische toevoegingen, referenties aan literaire bronnen, toespelingen op de toenmalige kunstenaars en op anekdotes uit het artistieke leven van de jaren twintig. Het gaat er Vriamont evenzeer om het toenmalige Vlaanderen en een herkenbaar decor van het Vlaams dorpsleven ironisch weer te geven als zijn fantasie vrij spel te laten. Zijn schampere spot met de ‘poëten die met de sintels uit de kosmos op hun schrijftafel aangrijpende zangen hebben geschreven’ laat aan zijn afkeer van de humanitair-expressionistische dichters weinig twijfel bestaan. Ook de Vlaamse kleinburger wordt in dit verhaal om zijn schijnheiligheid en profiteursgeest ongenadig bespot.
| |
Visie op de wereld
Vriamont neemt via Sebbedee de positie in van een toeschouwer die van op afstand zijn visie weergeeft. Door ervaring wijs geworden houdt Sebbedee zich ver van alles, en slaat hij het wereldgebeuren gade met een sceptische wijsheid die hem boven de wereldse drukte uittilt. In de proloog wordt die distantie nog eens benadrukt doordat de verteller zich presenteert als de
| |
| |
zegsman van iemand die allang gestorven is. Toch is het verhaal niet als vrijblijvende fantasie te lezen. Geschreven in 1923 konden de hellevaarders als een verwijzing naar de Duitse inval van 1914 worden geïnterpreteerd.
| |
Kritiek
Karel van de Woestijne zag in Sebbedee dan ook meer dan een fantasiespel en kende dit werkje, dat in ‘zo benarde tijdsomstandigheden’ was geschreven, een godsdienstige en sociale betekenis toe. Vriamont had in zijn ogen gepeild naar het afgrondelijk diepe probleem, namelijk wat er gebeurt met de mens die zich van alle gebeurtenissen afzijdig houdt. Sebbedee vertoont trouwens affiniteit met Van de Woestijnes Christophprus en met Ahasverus uit Vermeylens De Wandelende Jood. Richard Minne, vriend en zielsverwant van Vriamont, zag in de parodiërende toon en in de marginale positie van Sebbedee overeenkomsten met zijn eigen Heineke Vos en zijn biograaf (1933), die ook de Apocalyps zou meemaken. In Vriamonts stijl herkende hij overigens gebreken die hij ook de zijne noemde: ‘een overdaad aan fantasie [...]. Wij zijn roccoco, [...] de kontinuïteit van 't verhaal gaat er soms bij te loor.’
Vriamont heeft zijn literaire faam ongetwijfeld te danken aan De exploten van Tabarijn uit 1927. In de inleiding die Adriaan Roland Holst buiten Vriamonts weten om schreef voor het Verzameld proza - de plannen daartoe waren er al in 1959 - roemde die de taal van dit werkje, dat hem tot hardop lezen aanzette. Vriamonts taalgebruik typeerde hij als uiterst muzikaal en lichamelijk: ‘Deze taal is een lichaam, een lichaam van ras, en daarom van staal en streling, hard en smedig, ertsig en dierlijk, en dat lichaam danst, en in zijn dans sleept het, onweerstaanbaar, het wezen dat mensch heet.’ Vrijwel unaniem wordt Tabarijn als Vriamonts gaafste werk beschouwd.
Tabarijn is een van de genodigden op een jachtpartij en onderhoudt na afloop het gezelschap met zijn verhalen. Hij vertelt zijn toehoorders een onwaarschijnlijke reeks van picareske avonturen en beschrijft hoe hij achtereenvolgens bakkersgast, fabrieksarbeider, circusacrobaat, vatenspoeler, scheepsjongen, koning van een kannibalenstam, koetsier van de tsarevitsj, smokkelaar in narcotica, dwangarbeider in Siberië, papiermaker in Bagdad is geweest. Tussendoor heeft hij met volle teugen genoten van
| |
| |
het leven. In zijn geval waren dat vrouwen, drank en heerlijk eten. Uiteindelijk kwam hij terecht in het ‘land der klassieken’, waar romantiek en hartstocht verboden zijn, en waar hij mocht vertoeven in het gezelschap van illustere kunstenaars als Goethe, Vondel, Vergilius en Gershwin.
| |
Visie op de wereld
Vriamont hechtte veel belang aan de filosofische en levensbeschouwelijke dimensie van zijn verhalen. De exploten van Tabarijn is dan ook doorvlochten met citaten, aforismen, intertekstuele knipogen en spottende uithalen naar collega's uit de Vlaamse letteren. Desondanks en ondanks de episodische verhaallijn heeft het werk een duidelijke structuur: het middengedeelte, dat in de ik-vorm is geschreven, wordt omkaderd door een inleiding en slotpassage, waarin een auctorieel verteller aan het woord komt. Daardoor krijgt het geheel een zekere afstandelijkheid. In de inleiding wordt Tabarijns entourage gepresenteerd en wordt hij voorgesteld als iemand die ‘van het leven zowel de room als de droesem’ kende. Op het einde komt vooral de keerzijde van zijn epicurisme aan bod. Zijn levensdrang mag dan wel de drijfveer zijn geweest van zijn avonturen, met zijn libertijnse levenslust gaat ook scepticisme gepaard. Tabarijn sluit zijn eigen relaas zelfs af met een opmerking die voor zijn gezelschap het belang van zijn eigen avonturen relativeert: ‘Gij hadt mijn reizen kunnen afleggen met een atlas op uw knieën’, en hij komt tot het besluit: ‘mijn leven zelf is dat geweest van een kleine golf waarvan de kammen op het zand uitringen en die dadelijk terugijlt in de schoot van de zee.’ Net als in Sebbedee krijgt het slot daardoor een melancholische toon. Wanneer Tabarijn zichzelf de vraag stelt wat hij nu eigenlijk heeft gezien, luidt het antwoord: Àlles en het tegenovergestelde van alles, en zulk fenomeen heet het leven.’ Door de kleine toespelingen en uithalen naar collega's is het boekje ook te lezen als een ‘verkapt zelfportret’ (Van Campenhout), waarin de levensvisie van de auteur tot uiting komt: wat op aarde bereikbaar is, is te verkiezen boven vaag geluk in het hiernamaals.
| |
Stijl / Ontwikkeling
Vriamont had een sterke neiging om nieuwe woorden te verzinnen en vreemde of archaïsche vormen te gebruiken, wat Brulez ‘opzettelijke kromschrijverij’ noemde. Deze bizarre stijl cultiveerde hij overigens bewust, zoals blijkt uit een passage,
| |
| |
waarin hij Tabarijn laat betogen: ‘Mijn strekkingen beoogden het inlijven van bastaardwoorden bij het idioom. Wie met mij vertrouwd is, weet wat een haast zinnelijke voorliefde ik koester [...] voor deze vleselijke bestanddelen der taalverrijking.’ Deze voorliefde nam nog eerder toe dan af, zoals blijkt uit de wijzigingen in de opeenvolgende drukken van De exploten van Tabarijn. In de versie zoals die voor het Verzameld proza van 1963 werd herwerkt, zijn vele en grondige wijzigingen aangebracht. De formuleringen zijn nog sterker gechargeerd, met vaak extra uitweidingen en nog gezochtere expressievormen. De oorspronkelijke tekst was ongetwijfeld vinniger. ‘Ik blijf bij de tachtigers,’ schreef Vriamont na de oorlog aan een vriend. Op het vlak van de spelling was hij evenmin bereid om toegevingen te doen. Een vraag van Jan van Krimpen tot omspelling van het verhaal ‘December’ om er een plaquette van te maken, wees Vriamont resoluut van de hand.
Een punt dat naast de taalfrivoliteiten voor latere lezers ook een drempel kan vormen, zijn de talrijke culturele en intellectualistische toespelingen op eigentijdse figuren en omstandigheden, die met de tijd min of meer verloren gaan. In Vriamonts ronkende beeldspraak is nog wel een parodie te herkennen op de expressionistische dichters, maar niet alle toespelingen op Wies Moens, Marnix Gijsen of Karel van den Oever zullen voor een latere lezer herkenbaar zijn.
| |
Kritiek
Toch waren de eerste reacties op De exploten van Tabarijn positief. De rake beelden, de uitbundige fantasie en humoristische beschouwingen werden in de hoogste tonen geloofd. Direct na het verschijnen in 1927 gebeurde dit slechts door een kring van intimi, want ook dit werk was slechts in een kleine oplage voor vrienden gedrukt, net als de daaropvolgende herdrukken. Pas in 1943 kon een ruimere verspreiding beginnen, toen het verhaal bij Manteau verscheen. Later werd het opgenomen in Binnendijks bloemlezing Meesters der Nederlandse vertelkunst (1949).
| |
Traditie
Vriamonts tijdgenoten verwelkomden zijn werk als een nieuw geluid binnen de Vlaamse romantraditie. Greshoff vergeleek De exploten van Tabarijn met Timmermans' Pallieter en kwam tot de conclusie dat de eerste ‘tien plannen hooger’ stond: ‘Tabarijn is een Pallieter waar wij mee kunnen praten en omgaan.’ En ook
| |
| |
Marnix Gijsen zag er een verrijking en een bijdrage in tot de ontwikkeling van een stedelijke roman- en verhaalkunst, waaraan de Vlaamse literatuur van dat moment zo'n nood had.
| |
Kunstopvatting
Verwantschap
Vriamont hield ervan zijn positie van outsider in de Vlaamse literatuur enigszins te cultiveren. In een bijdrage voor het Jan van Nijlen-nummer van het tijdschrift De witte mier (1924) keerde hij zich tegen ‘de retoriek van constructeurs en estheten die de kunst aan sociale beroeringen toetsen’ en riep zich uit tot bewoner van ‘het land der litteraire vereenzaamden’. ‘Mijn geschrijf is onactueel,’ beweerde hij ook in 1950. Toch stond hij met zijn libertijns intellectualistisch proza lang niet alleen in zijn generatie. Bij het verschijnen van De exploten van Tabarijn werd herhaaldelijk opgemerkt dat Vriamonts Franse esprit en zijn affiniteit met de voltairiaanse geest ook bij Raymond Brulez te vinden was, vooral in Sheherezade en De laatste verzoeking van Antonius. Ook Paul-Gustave van Hecke en Géo de la Violette werden met hun Frans-libertijns proza genoemd als verwanten, die net als Vriamont in de jaren twintig in Vlaanderen weinig weerklank vonden met hun ‘decadente artistieke ondernemen’. Al deze schrijvers werden de erfgenamen genoemd van Voltaire en Diderot, die zich net als Vriamont sterk aangesproken voelden door de Franse fantaisisten Francis Carco, Tristan Derème, Jules Laforgue en Paul-Jean Toulet. Daane (1999) gaf als kenmerken van dit ‘literaire familiegevoel’: de originele woordcombinaties en vergelijkingen, en volkse of juist intellectuele referenties, een lichte toon en een intelligente, delicate en modern aandoende verwerking van humor, volwassenwording en erotiek. In de recensies over De exploten van Tabarijn was de vergelijking met Voltaires Candide haast obligaat.
| |
Kritiek
Waardeerden Vriamonts tijdgenoten doorgaans de frisse originaliteit en frivoliteit van zijn werk, vijfendertig jaar later, bij verschijning van het Verzameld proza in 1963, waren er in de reacties naast enthousiaste stemmen ook kritische noten te horen, vooral in Nederland. J.H.W. Veenstra vond dat er bij Vriamont toch te veel pallieterigheid aanwezig was, en dacht dat zijn werk alleen was gewaardeerd in zijn tijd omdat het contrasteerde met de sappige boertigheid van het Vlaamse vertellen toen. Ook Anne Wadman oordeelde in dezelfde zin en noemde
| |
| |
De exploten van Tabarijn een voorbeeld van ‘eloquent-barokke Vlaamse leutigheid-van-intellectuele-orde’, net als Jeroen Brouwers, die bij de heruitgave in 1994, ondanks zijn waardering voor het werk, vond dat Vriamont toch onwillekeurig aan Felix Timmermans deed denken. Eerder een curiosum dan een unicum, besloot hij; Vriamonts werk was een halve eeuw na datum ‘de staat van mummificatie’ dicht genaderd. C.J.E. Dinaux daarentegen sprak van een ‘onnavolgbaar archaïserende taal’ en een ‘benijdenswaardige oorspronkelijkheid’. Fens had het over ‘klassiek proza’ en ‘proza van grote zuiverheid en raakheid’.
| |
Stijl / Thematiek
De kritiek op de barokke taal is ongetwijfeld het sterkst van toepassing op het verhaal ‘December’, dat was bedoeld als het sluitstuk van de reeks ‘Dialoog der twaalf maanden’ uit 1928. In een brief aan Matthieu Rutten uit 1950 meldt Vriamont dat de rest teloor is gegaan. ‘December’ is het verhaal van de heidense Fideel, die de verheerlijking van het leven en de kunst van het zuivere plezier tot principe heeft verheven. Ook hier wordt het verhaal ingezet met een groteske fantasie, die aan De exploten van Tabarijn herinnert. De Griekse goden zijn vanwege allerlei ongemakken uit de Noordelijke landen vertrokken en reizen terug naar Arcadië. De faun Fideel is bij de mensen gebleven en vertelt zijn verhalen aan een groep notabelen in een dorspcafé. Zowel de pikanterieën uit eerdere verhalen als de referenties aan toenmalige letterkundige discussies duiken weer op. In het naschrift vertelt Vriamont dat hij Fideel intiem heeft gekend, waardoor de lezer hem als een soort alter ego kan zien. Een sterke levenslust, zin voor droom en fantasie, en een hartgrondige afkeer van de loodzware-ernstdichters zijn herkenbare thema's. Meer dan De exploten van Tabarijn valt dit verhaal uit een in losse anekdoten en aforistische sententies. Het is Vriamonts meest tijdgebonden werkje.
| |
Traditie / Kritiek
Vriamonts positie in de Vlaamse literaire traditie blijkt uiteindelijk sterk getekend door een dualisme: enerzijds neemt zijn werk een eigen positie in door de eruditie, intellectuele spot, ironische beschouwingen, elementen van een Franse esprit. Anderzijds is er een duidelijk epicuristische geest en afkeer van alle gewichtigdoenerij. Louis Paul Boon noemde zijn werk het ‘proza der tegenstrijdigheden’. Voor Fens ligt dé bijzondere karak- | |
| |
tertrek van zijn werk in de combinatie van een grote fantasie én een moralistische leer. Ondanks alle lof die Vriamont in de loop der tijd heeft geoogst, heeft hij in de literatuurgeschiedenis geen vaste plek verworven. Toch is hij, zoals Louis-Paul Boon het stelde, ondanks alle voorbehoud een der merkwaardigste auteurs van een nu afgesloten periode.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Frank Pardoen, De Boomen. In: Vlaamsch Leven, jrg. 2, nr. 41, juli 1917, pp. 647-648, V. |
Joris Vriamont, Sabbat. In: 't Fonteintje, jrg. 2, nr. 3, 1923, pp. 88-93, N. (herduk als klandestiene uitgave Utrecht 1945, De Bezige Bij, met illustratie van Charles Roelofsz; gewijzigde versie in Verzameld proza) |
Joris Vriamont, Andante Cantabile. In: De Vlaamsche Gids, jrg. 12, nr. 4, 1924, p. 310, G. |
Joris Vriamont, Ballet. Drie dansen op één Motief. In: De Vlaamsche Gids, jrg. 12, 1924, pp. 432-436, Proza. |
Joris Vriamont, Sebbedee. 's-Gravenhage 1926, A.A.M. Stols, N. (gewijzigde versie in Verzameld proza; 3e druk Utrecht 1976, met illustraties van Jeroen V.J. Bons) |
Joris Vriamont, De Exploten van Tabarijn. Maastricht 1927, A.A.M. Stols, N. (2e druk Maastricht/Brussel 1931, A.A.M. Stols, Luchtkastelen, nr. 10; 5e druk Brussel 1943, Manteau, De Brug, nr. 4; 6e druk Utrecht 1963, Stichting De Roos; gewijzigde versie in Verzameld proza) |
Joris Vriamont, December (1928). In: De Vlaamsche Gids, jrg. 34, nr. 12, 1950, pp. 705-721, V. Karel van de Woestijne, Poèmes en prose de Karel van de Woestyne. Vertaling Georges Vriamont. Brussel 1956, Editions Un Coup de Dés. GB.(vert.) |
Joris Vriamont, Verzameld proza. Met een inleiding van A. Roland Holst. 's-Gravenhage 1963, Stols. (herduk onder de titel Exploten van Tabarijn, zonder Poèmes en prose de Karel van de Woestyne, Leuven 1994, Kritak) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
A.C. [Arthur Cornette], Joris Vriamont, Sebbedee. In: De Gids, jrg. 90, nr.5, mei 1926, p. 310. |
R.H. [Raymond Herreman], Joris Vriamont, De exploten van Tabarijn. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 1-3-1927. |
Lode Monteyne, Joris Vriamont, De exploten van Tabarijn [Vlaamsche Kroniek]. In: De Vlaamsche Gids, jrg. 16, nr. 12, september 1928, p. 558. |
Jan Greshoff, Pallieter en de antipallieter. In: Forum, jrg. 1, nr. 6, 1932, pp. 392-395. (over De exploten van Tabarijn) |
[Anoniem], Joris Vriamont, Exploten van Tabarijn (Vlaamsche Letteren). In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 25-5-1932. |
[Anoniem], Nieuwe uitgaven. Joris Vriamont, De exploten van Tabarijn. In: De Nieuwe eeuw, 21-7-1932. |
A.C. [Arthur Cornette], Joris Vriamont, De Exploten van Tabarijn. In: De Gids, jrg. 96, nr. 8, augustus 1932, pp. 284-285. |
J.V. [Jan Vercammen], Joris Vriamont, De exploten van Tabarijn. In: De Tijdstroom, jrg. 2, nr. 11, augustus 1932, p. 521. |
Herman Oosterwijk, Een witte Raaf: een Vlaamsch lettré. In: Het Vlaamsche land, 7/8-5-1944. |
Maurice Roelants, Joris Vriamont. De levende Vriendschap. In: De Spectator, 28-4-1946. |
Karel van de Woestijne, Joris Vriamont, Sebbedee. In: Karel Van de Woestijne, Verzameld Werk 5. Brussel 1949, pp. 614-616. |
Jozef Droogmans, De wellevensconstenaer Joris Vriamont. In: Jozef Droogmans, Verzamelde Opstellen I. Hasselt 1955, pp. 227-230. |
Victor E. van Vriesland, Een gekuiste vrijbuiter. In: Victor E. van Vriesland, Onderzoek en vertoog I. Amsterdam 1958, pp. 317-318. |
K.J. [Karel Jonckheere], Joris Vriamont: kok met woorden. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 14, nr. 9, 1961, pp. 1085-1087. (over de voorbereiding van het Verzameld proza) |
Jozef Droogmans, In Memoriam Joris Vriamont. In: De Tijdspiegel, jrg. 16, nr. 3, maart 1961, pp. 64-67. |
Richard Minne, Bij de dood van Joris Vriamont. In: Vooruit, 9-3-1961. |
Raymond Herreman, Joris Vriamont overleden. In: Vooruit, 12-3-1961. |
Frans de Bruyn, Exit Vriamont. In: De Nieuwe Gids, 24-3-1961. |
Richard Minne, Pro en contra. Kwaliteit gaat boven kwantiteit. In: Vooruit, 8-6-1961. |
Raymond Herreman, Bij de dood van Joris Vriamont. In: Literair akkoord 6. Utrecht 1962, pp. 76-77. |
Adriaan Roland Holst, Over het proza van Joris Vriamont. In: Joris Vriamont, Verzameld proza. 's-Gravenhage 1963, pp. 5-6. |
Hans Warren, Verzameld proza van Joris Vriamont (1896-1961). In: Provinciale Zeeuwse Courant, 7-9-1963. |
H.L. [Hubert Lampo], Een schrijverscarrière in een notedop. In: Volksgazet, 19-9-1963. |
Kees Fens, Het proza van Joris Vriamont. De bekoring van de dwarsfluit. In: De Tijd Maasbode, 21-9-1963. |
L.P.B. [Louis-Paul Boon], Verzameld proza van Joris Vriamont. In: Vooruit, 26-9-1963. |
J.H.W. Veenstra, Joris Vriamont: Verzameld en verouderd proza. In: Vrij Nederland, 28-9-1963. |
Raymond Herreman, Joris Vriamont. In: Vooruit, 1-10-1963. |
Raymond Herreman, Verzameld proza van Joris Vriamont. In: Vooruit, 2-10-1963. |
Raymond Herreman, Nog eens Vriamont. In: Vooruit, 10-10-1963. |
Raymond Brulez, Joris Vriamont. In het land van de stilte. In: Het Laatste Nieuws, 10-10-1963, (over Verzameld proza) |
Richard Minne, Vriamont literair wildstroper (Pro en contra). In: Vooruit, 17-10-1963. |
M.L. Nijdam, Speelse verhalen gebundeld. In: De Nieuwe Linie, 19-10-1963. |
Maurice Roelants, Joris Vriamont: engel of duivel? In: Elseviers weekblad, 16-11-1963. |
Huib Thomassen, Joris Vriamont ‘Verzameld proza’. De bekoring van St. Antonius. In: De Nieuwe Gids, 16-11-1963. |
Jan Greshoff, Verzameld werk van Joris Vria- |
| |
| |
mont. In: Het Vaderland, 26-11-1963. |
Jan Walravens, De exploten van Joris Vriamont. In: Nieuwe Boek, jrg. 1, nr. 12, december 1963, pp. 560-561. |
C.J. Kelk, Verzameld proza van Joris Vriamont en vele Vlaamse verrassingen. In: De Groene Amsterdammer, 7-12-1963. |
Karel Jonckheere, Joris Vriamont, literair vrijschutter. In: NRC Handelsblad, 21-12-1963. |
Anne Wadman, Verzameld proza van Joris Vriamont: Een eloquente faun. In: Leeuwarder Courant, 5-2-1964. |
C.J.E. Dinaux, Uniek werk van een uniek schrijver: Joris Vriamont. In: C.J.E. Dinaux, Weerklank. Noordnederlandse honneurs voor Zuidnederlandse auteurs. Hasselt 1965, pp. 31-35. |
Karel Jonckheere, De boogschutter. In: Karel Jonckheere, Een hart onder de dierenriem. Brussel/Den Haag 1967, pp. 99-112. (algemeen) |
Marnix Gijsen, Joris Vriamont: De exploten van Tabarijn. In: Marnix Gijsen, Verzameld Werk 5. Amsterdam/'s-Gravenhage 1977, pp. 781-786). |
Guido Wulms, Een halve eeuw geleden schreef Joris Vriamont (1896-1961) De exploten van Tabarijn. In: Appel, jrg. 2, nr. 2, 1977, pp. 43-44. |
Guido Wulms, Joris Vriamont (1896-1961). In: Daniel Coninckx (red.), Acta van het colloquium Limburg 1945-1992. Diepenbeek 1994, pp. 103-110. |
Guido Wulms, Joris Vriamont (1896-1961). In: Appel, jrg. 20, nr. 3, 1995, pp. 172-179. (over Tabarijn) |
Yves T'Sjoen, ‘De overdadigheid dier geneugten’. Joris Vriamont en Richard Minne, ‘cavaliers seuls’ in Vlaanderen. In: Maatstaf, jrg. 43, nr. 5, mei 1995, pp. 5-26. |
Jeroen Brouwers, ‘Als een lomp aan de nagel des tijds.’ Verzameld proza van Joris Vriamont opnieuw uitgegeven. In: Jeroen Brouwers, Terug thuis: verhalen, leerervaringen, voetnoten. Zutendaal 1998, pp. 74-87. |
Marco Daane, De cultus van het naakte woord: ‘'t Fonteintje’, rococo in Vlaanderen. In: Spiegel der Letteren, jrg. 41, nr. 1, 1999, pp. 1-46. (over de redacteuren en medewerkers van 't Fonteintje) |
Frans van Campenhout, Joris Vriamont. Limburgse monografieën van het Lambert Swerts Fonds, jrg. 11, nr. 3, september 2000, Ranst. |
Toon Horsten, De greep van den meester: Jakob Smits en Joris Vriamont. In: Jakob Smits, jrg. 27, nr. 4, oktober-december 2004, pp. 90-93. |
103 Kritisch lit. lex.
december 2006
|
|