| |
| |
| |
Paul de Vree
door Luc Pay
1. Biografie
Paul Rosa Oscar de Vree (die ook schreef onder de pseudoniemen Hendrik Storm, Frits/Fritz Olivier, Steven Riels, Oscar Rosa en Hufe Mackle) werd op 13 november 1909 te Antwerpen geboren als tweede kind van een kleine middenstandsfamilie. De Vree, die tot zijn veertiende had af te rekenen met een wankele gezondheid, genoot in diverse instellingen te Antwerpen lager en secundair onderwijs van 1914 tot 1923. Tussen 1923 en 1928 liep hij school aan de Lagere en middelbare Jongensnormaalschool waar hij les kreeg van Lode Baekelmans. In 1928 behaalde hij er het onderwijzersdiploma, maar hij werkte achtereenvolgens bij een graanbureau en bij uitgeverij De Sikkel omdat hij in 1929 aan zijn legerdienst moest beginnen. Na de dienstplicht werkte hij als tekenaar en schilder bij een reclamebureau, tot Baekelmans hem in 1932 verzocht zijn cursus aan de volkshogeschool ‘Herman van den Reeck’ over te nemen. De Vrees cursusnotities zouden leiden tot zijn eerste publikatie, Over den roman (1933). In 1932 huwde hij Maria (Mariette) Versterren; in 1937 werd hun zoon Frits Louise Alfons geboren. Ondertussen was De Vree ook benoemd tot onderwijzer bij het Stedelijk Onderwijs te Antwerpen, een functie die hij van 1932 tot 1941 uitoefende. Hij bleef intussen verder studeren, wat in 1938 zou leiden tot het behalen van het licentiaat in de geschiedenis voor de Centrale Jury te Brussel. In 1936 was hij mede-oprichter van het tijdschrift Vormen (1936-1940). Na de mobilisatie en het Belgisch militair debâcle werd De Vree in 1941 benoemd tot leraar geschiedenis en moraalleer aan de Stedelijke Normaalscholen te Antwerpen. Hij werd echter in 1944 uit deze functie ontzet op verdenking
| |
| |
van collaboratie, die achteraf op laster bleek te berusten. Vanaf 1946 hield hij zich om den brode eerst bezig met tekenen en schilderen, dan vestigde hij zich als boekhandelaar (‘De Brug’) en uitgever (‘Mens en Muze’-reeks). Eveneens in 1946 werd hij redacteur van Golfslag (1946-1950), een katholiek-ethisch geörienteerde periodiek, waardoor hij in contact kwam met onder anderen Ivo Michiels, Adriaan de Roover en Manu Ruys. In 1951 werd hij benoemd tot leraar aan achtereenvolgens de athenea te Deurne en te Lier; aan het laatste bleef hij verbonden tot de pensioengerechtigde leeftijd (1969). De Vree was mede-oprichter, in 1953, van het tijdschrift De Tafelronde (1953-1981), dat onder zijn impuls zou uitgroeien tot orgaan van het Vlaamse experimentalisme en het internationale concretisme. Tussen 1954 en 1957 was hij poëzierecensent bij Het Handelsblad, van 1953 tot 1963 was hij in dezelfde hoedanigheid verbonden aan de BRT-radio, omroep Antwerpen. In 1959 was hij medestichter en voorzitter van het ‘Modernistisch Centrum’, het latere ‘Nationaal Centrum voor moderne Kunst’. Mede hierdoor kreeg hij steeds meer contacten met de toenmalige artistieke avantgarde (onder andere via de organisatie van tentoonstellingen en filmfestivals). Vanaf 1960 verzorgde hij de proza- en theaterkronieken van De Periscoop. In het begin van de jaren zestig kwam hij in contact met onder meer de concrete dichters Henri Chopin, Frans Vanderlinde en Pierre Garnier, wier bijdragen De Tafelronde internationaal niveau bezorgden. Op het einde van hetzelfde decennium kreeg De Vrees eigen visueel-poëtisch werk ook buiten onze grenzen erkenning, en kwam hij in contact met dadasoof Raoul Hausmann (1886-1971), met wie hij intens correspondeerde. Samen met de Italiaanse visuele dichter Sarenco stichtte hij in 1971 het WP
tijdschrift Lottapoëtica - Lutte poétique - Poëtische strijd (Brescia 1971-1975). Hij overleed te Antwerpen op 25 april 1982 na een langdurige ziekte.
In 1935 kreeg hij de Prijs van de provincie Antwerpen voor zijn debuutbundel Verzen en kwatrijnen (1935). Hij werd verkozen tot erelid van de Pink Poets in 1974, jaar waarin hij tevens naar aanleiding van zijn 65ste verjaardag werd gehuldigd in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te
| |
| |
Antwerpen, waar tegelijk een persoonlijke tentoonstelling Poesia visiva was ingericht. In 1975 bracht het ICC te Antwerpen een overzichtstentoonstelling van het tijdschrift De Tafelronde.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling / Thematiek
Het poëtisch oeuvre van Paul de Vree wordt doorgaans opgesplitst in drie grote perioden: de ‘impressionistische’ (1935-1939), de ‘pessimistische’ (1940-1952) en de ‘experimenteel-evolutieve’ (1953-1982) - perioden die vrijwel parallel lopen met zijn redacteurschap van de tijdschriften Vormen, Golfslag en De Tafelronde. Over de grenzen van deze periodisering heen loopt als centraal thema in zijn werk het spanningsveld tussen ‘eros’ en ‘erosie’, de polen van binding (liefde) en ontbinding (dood).
De eerste periode omvat de bundels Verzen en kwatrijnen (1935), Het blanke waaien (1937), Elegische hymnen (1937) en Atmosfeer (1939). Uit deze verzen spreekt een ambivalente, melancholisch-beschouwende dromerigheid: er is de idealiserende verbondenheid met kosmos en natuur, die echter vaak omslaat in een vage onrust tegenover de ondoorgrondelijkheid van het bestaan (‘het eeuwige waarom’, ‘'t schone raadsel’) of de ontgoocheling omwille van een ‘smartelijk doorbeten werklijkheid’. Ook blijkt de dubbelzinnige want beangstigend-verlokkende fascinatie van de zinnelijkheid, terwijl het besef van de onvermijdelijkheid van de dood en de ijdelheid van het menselijk bedrijf eveneens reeds in deze vroege bundels aan bod komen. De herinnering en de geliefde fungeren als tegengif voor naargeestige gedachten: zij zijn de veilige thuishaven waar de dichter deemoedig zijn troebele driften, verlangens en vragen tot rust ziet komen.
In Atmosfeer (1939) komt hij tot een synthese van zijn tegenstrijdige emoties. Met een uitbundig vitalisme bezingt de dichter, in wie ‘een jonge god’ is opgerezen, het geluk van een weergevonden evenwicht waarbij de ‘wilde krachten van het stromend bloed’ verdoofd zijn en ‘heel zijn wezen uit de drift is losgewoeld’: een gelouterde, bevredigde eros heeft de erosie verdrongen, drift (onrust) en welbehagen (rust) zijn in balans gebracht.
| |
Stijl / Techniek
Op stilistisch vlak vallen in deze eerste bundels op: een sterk zintuiglijk gerichte en surreële beeldspraak (nadruk op kleur en klank), het gebruik van abstracta en het beklemtonen van de muzikale bouwelementen van het vers (alliteratie, asso- | |
| |
nantie): men spreekt terecht van een impressionistische stemmingslyriek.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
De oorlogservaring maakt aan deze harmonie abrupt een einde. De Loutering (1940), bundel waarmee de tweede periode inzet, bevat gedichten geschreven ‘te velde’. Gevoelens van angst en heimwee, maar vooral de aanwezigheid van de dood staan hier op de voorgrond. De kostbaarheid van het weergevonden familiegeluk wordt beleden in de bundel Evenwicht (1941), waarin de dichter ook pleit voor aanvaarding en nederigheid. Hij besluit zelfs ‘weer naar de mensen’ te ‘dalen’, en ‘barmhartigheid’ te tonen ondanks de hardheid van de dagelijkse strijd. Nieuwe verzen en kwatrijnen (1942) en Het aards bedrijf (1943) bestendigen dit gevoel van ingekapselde, ietwat burgerlijke tevredenheid. De confrontatie met laster en repressie bij het einde van de oorlog leidt De Vree naar een dieptepunt. In de bittere Kruisweggedichten (1947) identificeert hij zich met de vereenzaamde, door iedereen verraden Christus. De barmhartigheid voor de medemens heeft nu plaats gemaakt voor het besef van de blinde macht van een dwaas en ontketend gepeupel dat de dichter - ‘paljas van de idee, nar van het woord’ - gewoon over boord gooit, Een nieuw gewetensonderzoek leidt tot de bewustwording van zijn maatschappelijke onaangepastheid. In de bundel Tussen twijfel en traan (1950) is De Vrees diagnose hard en definitief: alle streven naar geluk, ja zelfs de herinnering blijkt tenslotte vergeefs in het licht van het ‘absurde van het azuur’. Het existentialistische besef van geworpen-zijn doet zijn intrede. Er blijft de dichter slechts een ‘treuren zonder tranen’, de mens leeft permanent met onrust, argwaan, kwelling. Zelfs de geliefde vrouw, het ‘bruidje’ van weleer heeft haar tol moeten betalen aan ‘de winters van 't verdriet’, zodat de dichter nog slechts
‘binnenin’ met haar zal kunnen spelen. In deze gedichten wordt, naast een voorzichtig beklemtonen van de muzikaliteit (cyclus ‘Liedjes van vergetelheid’), een tendens naar verinnerlijking zichtbaar, die De Vree langzaam leidt naar een autonome poëzie.
| |
Visie op de wereld / Kunstopvatting
In het licht van deze zich aankondigende koerswijziging is het gedicht ‘Dichterschap’ een mijlpaal: poëzie kan niet langer een kunstige weergave zijn van gedachten of gevoelens, geen bezinnen noch bezingen; zij keert zich stilaan af
| |
| |
van een direct herkenbare werkelijkheid om een werkstuk te worden dat slechts in en door zichzelf betekenissen schept, wat echter meteen ook leidt tot verbrokkeling van het wereldbeeld. Elk gedicht verbreekt ‘'t vorig bereikt verband’ om het ‘onverkende land / van toon en tov'rend teken / in altoos ander lied / verlichtend uit te spreken’ - het enige middel om zichzelf ‘op 't tergend Niet / scheppend te wreken’. Het Niet, de relativiteit van elke zingeving, de stilaan afbrokkelende ernst: het klinkt alles erg Sartriaans.
De tweede periode wordt definitief afgesloten met de bundel appassionato (1953), die tegelijk de derde periode aankondigt. Deze bundel is de meest radicale censuur in De Vrees Oeuvre, omdat zich hierin ‘voor goed de mentale en vormelijke breuk met de Vormengeneratie’ (De Vree) voltrekt. In appassionato spreekt De Vree nogmaals over de geliefde (eros) als enige bescherming tegen de vergankelijkheid, tegen de aanslagen van de buitenwereld en de mislukking van alle idealen (erosie).
| |
Stijl / Techniek
Bekende thema's dus; maar de geliefde wordt nu opgeroepen, gerealiseerd in en door de literatuur: ‘ik ken de letters niet die 'k ga gebruiken / over je lichaam niet meer leesbaar wat ik schrijf / waaruit nochtans zal schoner licht ontluiken / dan uit de nacht van 't animaal bedrijf’.
De dichter trekt zich terug in een wereld in woorden. Voor het eerst valt de interpunctie weg, wordt de zinsbouw dubbelzinnig (bijvoorbeeld door ellipsen), desintegreren versvorm en strofenbouw (hoewel bij nader toezien een kwatrijnstructuur zichtbaar blijft), zodat deze bundel één ononderbroken woordenstroom gaat vormen. Bovendien duiken namen op als Apollinaire, Klee, Degas, Ravel: signalen van een toenemende moderniteit. Met een knipoog naar het derde futuristisch manifest van Marinetti schrijft De Vree: ‘er zijn geen grenzen woorden kennen geen regionen / waar zij verzamen in verliefde rit’. Hij heeft zich ‘beveiligd in 't gedicht om het niet uit te huilen’. In een kritisch stuk schrijft hij drie jaar later: ‘Existentieel woordspel: natuurlijke intieme afscherming en bescherming der vrijheid tegen de onontkoombare sociale inbezitneming’.
| |
Ontwikkeling
Stijl / Techniek
Van hieruit was het nog slechts een kleine stap naar het dadaïstisch experiment. Egelrond (1957) - met zijn sprekende
| |
| |
titel - is de eerste manifestatie binnen De Vrees derde periode. Deze bij momenten stekelige en agressieve bundel bevat teksten waarin de traditionele prosodie volledig verdwijnt; ze evolueren in de richting van het klankgedicht, en voor het eerst wordt de bladspiegel (ritmisch-)typografisch verkend. De speelsheid gaat overheersen: zij leidt soms tot ironische zelfrelativering (één van de gedichten is getiteld ‘Bij wijze van narrenkreet’ of regelrecht sarcasme: ‘grote vent van niks / [...] geletterd en tien jaarwerkarm / met eindelijk een bete broods / in de programmapap der pedagogen / dilettant en naloper zegt men / nergens verwacht / want overal verdacht’ (‘Zelfportret’). Als om zich bij de lezer te verontschuldigen schrijft hij: ‘Waarom verbaasd dat het gedicht zich splitst / als alles altijd los hangt in zijn efemeer verband’. De stilistische desintegratie is dus een rechtstreeks gevolg van een verbrokkelende werkelijkheidservaring. Nog duidelijker in grondbeeldig (1960), waarvan twee cycli opnieuw opgebouwd zijn rond de polen eros en erosie, worden de hoofdkenmerken van zijn lyriek: gewaagde beeldspraak, neologismen, woordversmeltingen, woordspelingen, ontregelde zinsbouw, dominantie van klankpatronen. De Vree zelf verklaart te zoeken naar ‘de essenties van de woorden’, wat enkel mogelijk is via een ‘reduktie van de taal’. Jespers (1977) heeft deze fase beschreven als de ‘ontplooiing van de autokritiek en een agressief zelfvervreemdingsproces’, wat de steeds toenemende ontindividualisering van deze poëzie verklaart, in pl.acid.amore (1963) - in de titel opnieuw de typische polariteit - lezen we: ‘stilte // hier / diepvriest // het ge-dicht’. De Vree heeft zich nooit overgegeven aan louter Spielerei, aan experimentalistisch verbalisme. De evolutie naar een experimentele en absolute
woordlyriek moet gezien worden als een strategische terugtocht, hoewel mens en maatschappij in zijn werk steeds aanwezig zullen blijven, meestal in bedekte termen, soms uitdrukkelijk (zoals in de cyclus ‘Kurkhart’ uit pl.acid.amore, die opgedragen is aan ‘de getergde spaanse mens and others’.
| |
Techniek / Ontwikkeling
Met de bundels explositieven (1966) en Zimprovisaties (1968) maakt de dichter een zwenking in de richting van het concrete en visuele gedicht. Deze bundels bevatten sonore, visuele, audio-visuele en concrete gedichten. De Vree werkt nu
| |
| |
met typogrammen (losse schrijfmachinetekens die samen een beeld oproepen), montage, spatiëring, pictogrammen (uitbeelding van objecten met taaltekens), ritmisch-typografische experimenten, ideogrammen (uitbeelding van een idee door woord- en letterbeelding). De titel Zimprovisaties, samensmelting van ‘zin’ en ‘improvisaties’, wijst op de rol van toeval en spontaneïteit, maar ook op de bewuste zinvolheid van deze teksten. Deze poëzie is, zoals De Vree het zelf formuleerde, ‘in fusie’; ze is evoluerend of ‘evolutief’ van aard waarbij de grenzen tussen muziek, literatuur en beeldende kunst permanent vervagen. In ieder geval zal De Vree, reagerend ‘als een oscillograaf op de stromingen en spanningen van de moderniteit’ (Jespers 1979), nogmaals een belangrijke stap zetten. Vanaf de bundel Verbaal gelaat (1970) concentreert hij zich op het overwegend visueel-ruimtelijk aspect van de woorden, die uitgroeien tot ‘woordgedaantes’ of ‘constellaties’ (bijvoorbeeld de letters van het woord ‘buildings’ worden perspectivisch gevisualiseerd als flatgebouwen). Dit alles mondt ten slotte uit in zijn zogenaamde ‘visie-poëzie’, de ‘poesia visiva’ die haar bakermat in Italië heeft. Via de montage van fotografisch-visuele elementen wordt een ondubbelzinnig, vaak sarcastisch maatschappijkritisch standpunt ingenomen. De weifelende De Vree geeft zijn neutraliteit op, en koppelt aan het autonoom-esthetische karakter van zijn poëzie een politiek protest.
| |
Ontwikkeling / Verwantschap
De Vrees poëzie heeft dus steeds gecirkeld rond de tegenstelling tussen leven en dood (eros-erosie), maar in de eerste twee perioden ongetwijfeld ook rond de tegenstelling tussen rust (aangepastheid, evenwicht, aanvaarding) en onrust (onaangepastheid, drift, weigering); merkwaardig genoeg ging deze laatste pool overheersen naarmate De Vree ouder werd. Zijn eerste bundels met hun impressionistische en kosmisch geladen liefdeslyriek kunnen gelezen worden in het licht van de post-expressionistische Vormengeneratie (met onder meer Buckinx en Verbeeck) die sterk de nadruk legde op de eigen persoonlijkheid van de dichter en op vormtucht.
Als gevolg van een maatschappelijke en morele ontreddering, én onder invloed van een veranderd literair klimaat (Vijftigers, Vijfenvijftigers) evolueert De Vree via de futu- | |
| |
ristische en dadaïstische beeldenstormerij (Stramm, Ball, Marinetti, Van Ostaijen) naar de concrete poëzie (Bonset, Gomringer, Ghopin) om ten slotte bij een visueel-strijdende poëzie (Sarenco, Ori, De Rook) te belanden.
Naast vaak terugkerende tegenstellingen wijst De Vrees ontwikkelingsgang ook op een consequent volgehouden geestelijke beweeglijkheid, die hem op creatief vlak in staat stelde steeds nieuwe gedaanteverwisselingen te ondergaan en met meer dan welwillende belangstelling het werk te volgen van de jongste artistieke en literaire generaties.
| |
Thematiek
Het beschouwend proza omvat essays en kritieken over de roman en de poëzie, literair-sociologische analysen, kunsthistorische essays en geschiedkundige bijdragen. Op het vlak van het proza valt zijn fundamentele bekommernis op om het steeds literair-historisch en sociologisch te situeren en te vergelijken, waarbij hij vooral aandacht besteedt aan de formele en structurele aspecten ervan. Wat de poëzie betreft wordt De Vree algemeen erkend als de promotor en exegeet van het avantgardisme. Hij schrijft op dit terrein veelal theoretisch geëngageerde kritieken, wat hun vaak polemische en agressieve toon verklaart. Globaal gezien blijft zijn poëziekritisch werk weliswaar fragmentair, maar hij heeft de verdienste als eerste de Vlaamse avant-garde in kaart te hebben gebracht. Overigens was De Vree ook een pionier op het gebied van de sociologische benadering van literator en literatuur.
| |
Stijl
De Vrees intellectualistische ingesteldheid stelt hoge eisen aan de lezer die zijn weg zoekt in de op zich al onoverzichtelijke Vlaamse experimentele poëzie. De Vree hanteert een zware, soms naar het academistische neigende woordenschat, waarbij zijn zin voor theoretische funderingen hem vaak verleidt tot uiterst subtiele ontrafelingen.
| |
Kritiek
Zijn fundamentele goodwill, zijn onvoorstelbaar hoge graad van tolerantie ten opzichte van nieuwe ontwikkelingen hebben hem echter ook op kritisch gebied parten gespeeld. ‘Misschien is hij net een tikje te eerlijk om overal als “vol” beschouwd te worden’, schreef Frans de Bruyn. Een aantal jongeren verweten De Vree ooit dat hij ‘met iedereen goed wil staan’. Zijn neutraliteit lijkt mij echter het resultaat van een
| |
| |
bewuste, rationele keuze. De analytische, naar objectieve waarden en structuren gravende De Vree was ongetwijfeld op zijn hoede voor al te subjectieve interpretaties - waarvoor hij zich trouwens verontschuldigt in de eerste bladzijden van zijn bundel kritieken Close-up (1960). Bovendien zou hij met voorbarige, al te definitieve waarderingen het wezen zelf van de ‘evolutieve’ poëzie ondergraven hebben.
| |
Thematiek
Het scheppend proza omvat in eerste instantie de twee autobiografische romans Een kringloop. Kronijk van een gezin (1938) en het zowat dertig jaar later geschreven en uitgegeven Buiten de oevers (1969), dat niet zozeer als een vervolg op dan wel als een complement van de eerste roman dient beschouwd te worden. Beide romans samen omspannen een periode van een vijftiental jaren uit het leven van de hoofdfiguur André (1914-1930), het alter ego van de jonge De Vree. In de sfeer van oorlog, daarna in die van economische recessie poogt André, via een voortdurende analyse van zichzelf en zijn omgeving in de ik-vorm, een psychisch evenwicht te bereiken en een sociale identiteit te veroveren: doelstellingen die elkaar wederzijds blijken te impliceren. Het gaat hier dus om een Bildungsroman, die met enige voorzichtigheid ingeschakeld kan worden in de traditie van het Vlaamse proza na 1930 (Walschap, Gijzen, Zielens en anderen).
| |
Thematiek
Kerngegeven in Een kringloop is de burgerlijke ambitie van Andrés ouders om ‘hogerop te komen’, waarbij de ruwe taal en zeden van de lagere volksklassen (die de ziekelijke en vereenzaamde André tegelijk aantrekken en afstoten) reeds een voldoende voorwaarde vormen voor een hardnekkig volgehouden strijd. Dit streven naar maatschappelijk-morele verheffing verplicht het gezin tot een consequent aangehouden politieke en geloofsneutraliteit en tot afstandelijkheid ten opzichte van de volksklassen, wat zowel binnen als buiten het gezin tot spanningen en conflicten zal leiden. Een tweede factor van sociale en psychische druk vormt de economische crisis.
De hierdoor veroorzaakte materiële onzekerheid en de verschillende reacties erop zullen de gezinsleden van elkaar doen vervreemden. Zoals de ‘uitermate introvert geworden’ André worstelt met tegenstrijdige gevoelens van solidariteit
| |
| |
(eros) en distantiëring (erosie) - tegenover de ouders, de kameraden, het volk - zo is er ook binnen het gezin een opvallende antithese tussen Andrés broers Jeroom en Pol, die gezien kunnen worden als concretiseringen van De Vrees eigen psychische polariteit. Jeroom, de oudste, blijft wat op de achtergrond. Hij is een op vormelijkheid ingestelde man die zonder al te veel problemen ingeschakeld wordt in het sociale raderwerk (huwelijk, arbeid). Pol daarentegen (zijn naam alleen al is betekenisvol) is de rebelse en onrustige geest die niet berust in de situatie, zich ophoudt met ‘het volkje’, aangetrokken wordt door subversieve politieke theorieën en zich zonder scrupules waagt aan erotische avonturen. André verzet zich, op een soms nogal pedant-moraliserende manier, tegen deze rebel, eerst op grond van een sentimenteel en kinderlijk conformisme (‘het hoort niet wat je doet’), daarna in Buiten de oevers op grond van zijn eigen, gerijpte inzichten (‘het is niet verstandig wat je doet’). André worstelt krampachtig met deze diepgewortelde tegenstrijdigheid. Aan de ene kant streeft ook hij naar maatschappelijke status en veiligheid, maar anderzijds erkent hij de lamentabele sociale toestanden als oorzaken van het ‘abrutissement, de verbeesting’ van het volk. Hij vindt dan toch stilaan een bestemming in de literatuur die tegelijk ‘reiniging en bewustwording’ is, al leidt zij voor de ‘intellectuelen, de schipperaars’ slechts tot een ‘avontuurlijkheid in de droom’. Als sociale en mentale diagnose van een generatie, én van De Vree zelf, zijn beide romans meer dan belangwekkend.
| |
Techniek / Stijl
Het zijn geen ‘verhalen’ in de traditionele zin: ze bevatten geen ontwikkeling naar een ontknoping toe, en structureel vormen ze een aaneenschakeling van min of meer fragmentarische episoden waarin de innerlijke verwerking van de gebeurtenissen belangrijker is dan de feiten zelf. Opvallend is dat de auteur de psychische spanningsvelden op uiterst zakelijke en afstandelijke toon, ‘in een cool mood’ (De Vree) registreert. Overigens vallen op stilistisch vlak, zeker in de eerste roman, ook archaïsmen en onzuiverheden op.
| |
Thematiek / Stijl
De Vree schreef nog een aantal kortere prozateksten die soms verkeerdelijk als ‘novellen’ worden geduid; het gaat hier veeleer om schetsen, anekdotes, short stories. Memento's (1944,
| |
| |
in Verzameld Proza) is een geheel van vijf anekdotes over de mobilisatieperiode, waarin op ironische wijze de absurditeit van de oorlog en de onmacht van de hoofdrolspelers (de soldaten) worden opgeroepen. De zonderling omvat twee korte schetsen (1958 en 1964, ibidem) waarvoor kunstschilder Jozef Hoemakers model stond. Inhoudelijk blijven ze beide aan de duistere, kant; in de tweede valt de experimentele prozastijl op (ellips, asyndeton, nagenoeg totale afwezigheid van interpunctie). Mist te Milaan (1972, ibidem) ten slotte is een harde schets waarin de moreel-reflexief ingestelde De Vree opnieuw de erosie in alle scherpte evoceert en analyseert: ‘Niets ontsnapt aan de natuurlijke wet der verpuining, maar [...] is het soms minder waar dat wij ons onherroepelijk instinctmatig zelf ten gronde richten?’ - en iets verder: ‘[...] de wereld één hecatombe, noem maar... Ontsteld nog, stokt mijn stylo.’
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Paul de Vree, Over den roman. Kursus gehouden aan de Volksuniversiteit ‘Herman van den Reeck.’ Langemark 1933, Vonksteen, E. |
Paul de Vree, Verzen en Kwatrijnen. Sint-Amandsberg 1935, Varior, GB. |
Paul de Vree, Hedendaagsche Vlaamsche romanciers en novellisten. Korte essays en kritieken. Mechelen 1936, Eenhoorn, EB. |
Paul de Vree, Het Blanke Waaien. Gedichten. Mechelen 1937, Eenhoorn, De Bladen voor de poëzie I, 1, GB. |
Paul de Vree, Elegische Hymnen. Gedichten. Mechelen 1937, Eenhoorn, De Bladen voor de poëzie I, 12, GB. |
Paul de Vree, Een Kringloop. Kronijk van een gezin. Antwerpen 1938, De Nederlandsche Boekhandel, R. (tweede herziene druk: Hasselt 1964, Heideland, Vlaamse Pockets 132, onder de titel Een Kringloop-, herdruk in Verzameld Proza 1975 en in Kroniek van een gezin, Kalmthout 1977, Walter Beckers). |
Paul de Vree, Wereldsche liefdelyriek. Samengesteld en ingeleid door Paul de Vree. Mechelen 1938, H. Kamp, De Bladen voor de poëzie II, 5-6, Bl./E. |
Paul de Vree, Atmosfeer. Mechelen 1939, [z.uitg.], De Bladen voor de poëzie III, 9-10, GB. |
Paul de Vree, De Loutering. Mechelen 1940, [z.uitg.], De Bladen voor de poëzie IV, 6, GB. |
Paul de Vree, Evenwicht. Mechelen 1941, R. Verbeeck, De Bladen voor de poëzie V, 9, GB. |
Paul de Vree, Zang in de Landouw. Verzamelde verzen. Antwerpen 1941, Die Poorte, GB. |
Paul de Vree, De geschiedenis van het schip. Antwerpen 1942, De Nederlandsche Boekhandel, De Seizoenen 28, E. |
Paul de Vree, Nieuwe Verzen en Kwatrijnen. Mechelen 1942, De Bladen voor de poëzie, De Bladen voor de poëzie VI, 3, GB. |
Paul de Vree, Het Aardsch Bedrijf. Brussel 1943, Steenlandt, De Bladen voor de poëzie VII, 4, GB. |
Paul de Vree, Terra Firma. Brussel 1944, Steenlandt, GB. |
Paul de Vree, Maurice Gilliams. Essay. Antwerpen 1947, De Brug, Mens en Muze 2. |
Hendrik Storm, De Kruisweg en andere gedichten. Antwerpen 1947, Van Maerlant, GB. |
Paul de Vree, Tussen twijfel en traan. Antwerpen 1950, Van Maerlant, GB. |
Paul de Vree, Schets der sociale achtergronden van de hedendaagse Vlaamse roman. Antwerpen 1951, Werkgemeenschap Baken, Baken I, 3, E. |
Paul de Vree, appassionato, gedichten. Antwerpen 1953, privé-uitgave, GB. |
Paul de Vree, Egelrond. Kollegrafischegedichten. Antwerpen 1957, De Tafelronde, Otosilben 1, GB. |
| |
| |
Paul de Vree, Tien jaar apartheidsliteratuur. Antwerpen 1957, De Tafelronde, E. |
Paul de Vree, De sociale ruimte van de literator in Vlaanderen sedert wereldoorlog II. Antwerpen 1958, De Tafelronde, Otosilben 3, E. |
Paul de Vree, Throw in. Kritische bijdrage tot duiding der Vlaamse 55-ers. Antwerpen 1959, De Tafelronde, Otosilben 4, EB. |
Paul de Vree, Close-up der Vlaamse dichtkunst van nu. (Vier delen). Antwerpen 1960-1963, De Tafelronde, Otosilben 6, 8, 10 en 11, EB. |
Paul de Vree, Over literaire cultuurpolitiek. Antwerpen 1960, De Tafelronde, E. |
Paul de Vree, grondbeeldig. Antwerpen 1960, Ontwikkeling, GB. |
Paul de Vree, Paul de Vree belicht Ben Klein, [z.pl.] 1961, Nationaal Centrum voor Moderne Kunst, Vlaamse dichters van nu 1, E. |
Paul de Vree, Het Nationaal Centrum voor Moderne Kunst. Historiek en argument, [z.pl.] 1962, Nationaal Centrum voor Moderne Kunst, E. |
Paul de Vree, pl.acid.amore. Antwerpen 1963, Ontwikkeling, GB. |
Paul de Vree, Maurice Gilliams. Brugge 1964, Desclée De Brouwer, Ontmoetingen 55, E. |
Paul de Vree, h.eros.hima. Hasselt 1965, Heideland, Poëtisch Erfdeel der Nederlanden, p. 39, Bl. (uit de reeds gepubliceerde en nog in voorbereiding zijnde bundels) |
Paul de Vree, Vlaamse avant-garde (1921-1964). Lier 1965, De Bladen voor de poëzie, De Bladen voor de poëzie XII, 9-10, E. |
Paul de Vree, explositieven. Antwerpen 1966, De Tafelronde-Monas, Nieuwe Otosilbenreeks 1, GB. |
Paul de Vree en Henri-Floris Jespers, Paul van Ostaijen. Brugge 1967, De Galge, galgeboekje 14, E. |
Paul de Vree, onder experimenteel vuur, transit documenta. vade mecum voor de vlaamse experimentele poëzie 1953-1967. Brugge/Antwerpen 1968, De Galge, galgeboekje 25, EB. |
Paul de Vree, Poëzie in fusie [visueel konkreet fonetisch]. Lier 1968, De Bladen voor de poëzie, De Bladen voor de poëzie XVI, 6-7-8, E. |
Paul de Vree, Zimprovisaties. Antwerpen/Lier 1968, De Tafelronde/De Bladen voor de poëzie, GB. |
Paul de Vree, Buiten de oevers. Antwerpen 1969, Monas-De Galge, galgeboekje 39, R. (herdruk in Verzameld Proza 1975 zonder het voorwoord van de auteur en zonder motto, en in Kroniek van een gezin, Kalmthout 1977, Walter Beckers) |
Paul de Vree, contestical mill. Brescia 1970, Edizioni Amodulo, GB. |
Paul de Vree, Verbaal gelaat. Antwerpen 1970, De Tafelronde, GB. |
Paul de Vree, poëzien. Milano sul Garda 1971, Edizioni Amodulo, GB. |
Paul de Vree, Maskers. IJmuiden 1973, Subvers, GB. |
| |
| |
Paul de Vree, René Verbeeck. Antwerpen 1974, Helios, Monografieën over Vlaamse Letterkunde 50, E. |
Paul de Vree, Poesia visiva. Roma 1975, B. Carucci, Prefazioni di Aldo Rossi e Henri-Floris Jespers, Bl. (uit de visie-poëzie) |
Paul de Vree p.p., Verzameld proza 1938-1972. Antwerpen/'s-Gravenhage 1975, Nijgh & Van Ditmar/Walter Soethoudt, Kijkgatpaperback 28, Inleiding Henri-Floris Jespers p.p., VB. (bevat Een Kringloop en Buiten de oevers, Memento's, De zonderling en Mist te Milaan) |
Paul de Vree p.p., Paul Snoek. Antwerpen/Amsterdam 1977, De Nederlandsche Boekhandel, Monografieën over Vlaamse Letterkunde 57, E. |
Paul de Vree p.p., Naar het einde. Gedichten. Hilversum 1979, De Schuttingpers, GB. |
Paul de Vree p.p., Poesia visiva. (Met een voorwoord van Paul de Vree en een slotwoord van Henri-Floris Jespers). Antwerpen 1979, Galerij De Zwarte Panter, Bl. |
Paul de Vree p.p., Verzamelde gedichten. (Inleiding Henri-Floris Jespers). Brugge/Nijmegen 1979, Orion/Gottmer, De Gulden Veder, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Jan Vercammen, Paul de Vree, Over den roman. In: De Tijdstroom, jrg. 4, 1934, pp. 285-286. |
P.G. Buckinx, De angst voor het avontuur. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 35, nr. 6, juni 1935, pp. 457-460. (over Verzen en kwatrijnen) |
P.G. Buckinx, Paul de Vree als dichter. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 37, nr. 5, mei 1937, pp. 365-368. |
Mathieu Rutten, De Bladen voor de Poëzie. In: De Vlaamse Gids, jrg, 27, 1938, pp. 86-88. (over Het Blanke Waaien en Elegische Hymnen) |
P.G. Buckinx, Paul de Vree en de naoorlogsche neurose. In: Vormen, jrg. 3, 1939, pp. 342-344. (over Een Kringloop) |
André Demedts, Nederlandsch proza. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 39, nr. 3, maart 1939, pp. 234-237. (over Een Kringloop) |
André Demedts, De Vlaamsche poëzie sinds 1918. 1e deel: Studie. Diest 1941, pp. 213-214. (algemeen) |
Berk Ranke, Proefvluchten boven den Parnassus. Antwerpen 1941, pp. 57-69 en 99-106. (o.a. over het proza en het kritisch werk) |
Albert Westerlinck, Paul de Vree of de dualiteit van het moreele en aesthetische leven. In: Albert Westerlinck, Luister naar die stem. Brugge 1942, pp. 91-157. (overzicht) |
Hubert Lampo, De jeugd als inspiratiebron. Brussel 1943, pp. 55-61. (over Een Kringloop) |
Adriaan de Roover, Belangrijk en onbelangrijk. In: Golfslag, jrg. 2, 1948, pp. 438-440. (o.a. over De Kruisweg en andere gedichten) |
Paul de Vree, Traditie of experiment in de poëzie. In: De Tafelronde, jrg. 1, 1953, pp. 521-526. (over zijn eigen evolutie, en de wordingsgeschiedenis van een gedicht) |
Adriaan de Roover, De dichter De Vree n.a.v. appassionato. In: De Tafelronde, jrg. 2, 1954, pp. 77-88 |
Walter Korun, Paul de Vree, een vrij man over een ‘publicitaire’ avond. In: Gard Sivik, jrg. 2, nr. 5, 1956, pp. 37-39. (over De Vrees houding tegenover Gard Sivik) |
Paul de Vree, De avant-garde. Plastisch: poëtisch. 3. Mijn avontuur. In: De Tafelronde, jrg. 7, 1961, pp. 128-157. |
Ben Klein, Ben Klein belicht Paul de Vree. Deurne 1961. (monografie) |
José De Ceulaer, Te gast bij Vlaamse auteurs. Eerste reeks. Antwerpen 1962, pp. 27-33 (interview) |
Adriaan de Roover, Ben Klein, Adriaan Peel, Tony Rombouts en Mil S'Jonghers, De Vree - de dood van een criticus. In: Kruispunt, jrg. 5, nr. 18, 1963, pp. 33-35. |
Paul de Vree, De historiek van De Tafelronde. In: Diagram, jrg. 1, nr. 2, 1963, pp. 30-44. |
Hugo Neefs, Notisie 19. Paul de Vree, pl.acid.amore. In: Labris, jrg. 2, nr. 2, 1964, p. 84-86. |
Jan van der Hoeven, Pl.acid.amore. In: Diagram, jrg. 2, nr. 4, 1964, pp. 30-36. |
Arthur Petronio, Verbophonie et poème fiction. In: De Tafelronde, jrg. 10, 1965, pp. 140-141. |
Ben Klein, Aantekeningen bij Paul de Vree's opstel ‘Vlaamse avant-garde’. In: Het Kohier X, nr. 26, 1966, pp. 56-57. |
Mathieu Rutten, Tussen zang en kin bekneld. In: Mathieu Rutten, Nederlandse dichtkunst. Achterberg en Burssens voorbij. Kronieken tweede bundel, Hasselt 1967, pp. 392-413. (over pl.acid.amore) |
Georges Adé, Words and what they do to you. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 22, 1969, pp. 931-934. (over Poëzie in fusie) |
Paul de Vree, De wet van het fabuleren. In: De Vlaamse Gids, jrg. 54, nr. 10, oktober 1970, pp. 3-5. (over zijn evolutie) |
Daniël Robberechts, 5 verschijningen. In: De Vlaamse Gids, jrg. 54, nr. 10, oktober 1970,
|
| |
| |
pp. 13-14. (over De Vrees literair-theoretische opvattingen) |
Werner Spillemaeckers, De vijf tegen De Vree. In: Werner Spillemaeckers, Vanaf alfa. Antwerpen 1970, pp. 12-14. (verdediging van De Vree als criticus) |
Paul de Vree, De nieuwe Vlaamse school. Achter- en voorgronden. In: De Tafelronde, jrg. 16, nr. 1, 1971, pp. 1-24. (o.a. over zijn rol in de modernistische kunstkringen) |
Ton Luiting, Paul de Vree, [z.pl.] 1971. (monografie) |
Nahl Nucha, Ontmoeting met Paul de Vree. In: De Tafelronde, jrg. 16, nr. 4, 1971, pp. 30-36. |
Erik Slagter, Concrete poëzie in Nederland en België. In: Streven, jrg. 24, nr. 5, 1971, pp. 481-492 en nr. 6, pp. 627-635. |
André Demedts, Moderne Vlaamse dichtkunst. Paul de Vree. In: De Periscoop, jrg. 22, nr. 12, oktober 1972, p. 3. |
Paul de Vree, Paul de Wispelaere, Wim Geldolf en Ton Luiting, Poëzien. In: Antwerpen, jrg. 18, nr. 4, december 1972, pp. 174-179. (toespraken n.a.v. de A.M.V.C.-tentoonstelling 1972) |
Erik Slagter, Paul de Vree. Van lees- naar kijk- en hoorwoord. In: Literair Lustrum 2. Amsterdam 1973, pp. 333-343. (over de audio-visuele poëzie) |
J.F. Buyck, Paul de Vree, Poesia Visiva. Antwerpen 1974. (catalogus tentoonstelling Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen 30/11-28/12, 1974. Hierin essays van o.a. H.-F. Jespers en R.F. Lissens) |
Lotta Poëtica. Numero monografico su Paul de Vree. Juni-juli 1974. (monografie) |
Jean-Paul Coenen, Jan Debbaut en Paul de Vree, 20 jaar De Tafelronde. Antwerpen 1975. (catalogus tentoonstelling Internationaal Cultureel Centrum) |
Andries Dhoeve, Stoot en tegenstoot. In: Andries Dhoeve, Greppels om een siepelbed. Galmaarden 1975, pp. 119-123. (over appassionato) |
Paul de Vree, Poesia Visiva. Roma 1975. (met inleiding in het Italiaans en het Engels door Henri-Floris Jespers en Aldo Rossi pp. V-XXIV) |
Henri-Floris Jespers, De wil tot getuigen. In: Paul de Vree p.p., Verzameld Proza 1938-1972. Antwerpen 1975, pp. 5-9. (inleidende karakteristiek van het scheppend proza) |
Neer Vantina, Paul de Vree: van estheticus naar humanist. In: De Periscoop, jrg. 25, nr. 5, maart 1975, pp. 1 en 3-4. |
Erik Slagter, Poesia visiva: een literatuur van de daad. In: De Tafelronde, jrg. 21, nr. 1-2, 1976, pp. 3-9. |
Joos Florquin, Paul de Vree. In: Joos Florquin, Ten huize van 13. Leuven 1977, pp. 132-187. (interview) |
Henri-Floris Jespers, Paul de Vree. Antwerpen/Amsterdam 1977. (monografie) |
Wim Nimmegeers, Van opgeblazen typografie tot het vers als luchtballon. Een interview met Paul de Vree of het woord is een beeld. In: Hagelslag, jrg, 5, nr. 3-4, 1977, pp. 20-24. |
Jan van der Hoeven, Poesia visiva. Een bloemlezing van de visuele poëzie van Paul de Vree, samengesteld door Luciano Ori. In: Radar, jrg. 2, nr. 3-4, 1977, pp. 45-52. |
J.J. Wesselo, Kroniek 10/11. In: Kultuurleven, jrg. 44, nr. 4, mei 1977, pp. 377-383. (o.a. over het Verzameld Proza) |
Henri-Floris Jespers, Het bed van Procrustes. Antwerpen 1978, pp. 123-125. (over de poesia visiva, en over een recensie door De Vree) |
Erik Slagter, Poëzie van de daad bij het woord. In: Kreatief, jrg. 12, nr. 3-4, 1978, pp. 42-49. (over de poesia visiva) |
Jan van der Hoeven, Paul de Vree, poesia visiva. In: De Periscoop, jrg. 29, nr. 5, maart 1979, pp. 6 en 9. |
Ludo Frateur, De poesia visiva van Paul de Vree. In: Streven, jrg. 32, nr. 11, augustus-september 1979, pp. 999-1009. |
| |
| |
Joris Gerits, Boekbesprekingen. In: Streven, jrg. 33, nr. 2, november 1979, pp. 189-192. (o.a. over de Verzamelde gedichten) |
André Demedts, De poëzie van Paul de Vree. In: Ons Erfdeel, jrg. 23, nr. 5, november-december 1980, pp. 749-751. (n.a.v. de Verzamelde gedichten) |
Paul de Vree. Hasselt 1981. (Catalogus van de tentoonstelling in het Provinciaal Museum te Hasselt, 1981. Bundeling kritische beschouwingen over De Vrees concrete en visuele poëzie) |
Renaat Ramon, Jan van der Hoeven [red.], Paul de Vree. Brugge 1982. (Speciaal huldenummer van het tijdschrift Radar, met bijdragen van o.a. Ivo Michiels, Paul de Vree, Werner Spillemaeckers, Henri Chopin, Jaak Fontier. Met facs., ill., portr., bibliografie) |
Henri-Floris Jespers, De boog van Ulysses. Antwerpen 1983, pp. 7-15, 27-62 en 195-197. (over de figuur en het werk, en de grafrede) |
17 Kritisch lit. lex.
mei 1985
|
|