| |
| |
| |
J.J. Voskuil
door Ton Brouwers
1. Biografie
J.J. Voskuil is de schrijversnaam van Johannes Jacobus (Han) Voskuil. Hij werd geboren op 1 juli 1926 te Den Haag. Hij werd vernoemd naar zijn grootvader aan vaderszijde, een bakker uit Zwolle. De vader van de auteur, Klaas Voskuil, was onder meer journalist en later hoofdredacteur van dagblad Het Vrije Volk. Zijn moeder, Annie Lubbers, eveneens afkomstig uit Zwolle, is werkzaam geweest als verpleegster. Tot het gezin behoorde ook de twee jongere zonen Bert en Jan. Tijdens de jeugd van de auteur woonde het gezin onder meer in de Haagse Irisstraat en Frambozenstraat.
Voskuil groeide op in een antimilitaristisch, niet-kerkelijk en socialistisch milieu. Gedurende een deel van zijn jeugd was er wel sprake van wekelijks kerkbezoek in het kader van zijn lidmaatschap van de VCJC (Vrijzinnige Christelijke Jeugd Centrale, ‘een soort vrijgevochten padvinderij’). Hij bezocht de openbare lagere school aan de Vlierboomstraat en later de Zonnebloemstraat. Vervolgens ging hij naar de Dalton-hbs om aan het eind van het tweede jaar naar de gymnasiumafdeling van het Eerste Gemeentelijk Lyceum over te stappen. Hier was hij onder meer bestuurslid van de literaire vereniging Lipropoto. In 1944 werd hij tijdens de zomer maandenlang geplaagd door ziekte.
Na de bevrijding in 1945 verhuisde Voskuil naar Amsterdam om er te gaan studeren aan de Gemeentelijke Universiteit, aanvankelijk economie, maar na een jaar gaf hij toch de voorkeur aan Nederlands. Hij behaalde zijn doctoraal diploma in 1953. Vervolgens was hij enige tijd werkzaam als tolk voor de EGKS
| |
| |
in Straatsburg, als leraar Nederlands aan de Rijkskweekschool voor onderwijzers in Groningen (1955-1956) en na terugkeer in Amsterdam als assistent in het kader van een uitgave van de werken van P.C. Hooft. In 1957 trad hij in dienst van het Instituut voor Dialectologie, Volks- en Naamkunde in Amsterdam, het huidige Meertens Instituut, waar hij tot zijn pensionering in 1987 zou blijven werken.
Het debuut van Voskuil, de roman Bij nader inzien, verscheen in 1963. Kort werk van zijn hand verscheen vooral in het literaire tijdschrift Tirade. Naast zijn literaire werk heeft hij talloze volkskundige publicaties op zijn naam. Ook was hij oprichter en redacteur van het vaktijdschrift Volkskundig bulletin.
De eerste drie delen van zijn romancyclus Het Bureau (1996-2000) zijn bekroond: voor Meneer Beerta (1996) en Vuile handen (1996) ontving hij de F. Bordewijkprijs 1997, voor Plankton (1997) de Libris Literatuurprijs 1998. Vuile handen en Plankton werden ook bekroond met de Prix des Ambassadeurs 1998.
Voskuils romans zijn diverse malen voor andere media bewerkt. In het voorjaar van 1991 zond de VPRO een televisiebewerking van Bij nader inzien uit, onder regie van Frans Weisz en gebaseerd op een scenario van Leon de Winter en Jan Blokker. Voormalige acteurs van het Werktheater maakten in 2000 een op Het Bureau gebaseerde toneelvoorstelling onder de titel ‘Maarten en Nicolien’; de bewerking staat op naam van Ineke Cohen en de acteurs, in samenwerking met Voskuil. Voor NPS Radio maakten Peter te Nuyl en Krijn ter Braak een hoorspelversie van Het Bureau van maar liefst 475 afleveringen van een kwartier, uitgezonden op weekdagen tussen april 2004 en mei 2006. Het oorspronkelijk voor toneel geschreven ‘Mensenkinderen’ (2008) werd voor het eerst in 2010 opgevoerd.
Voskuil heeft zijn hele volwassen leven doorgebracht met Lousje Haspers. Ze leerden elkaar kermen in het najaar van 1944, trouwden in 1950 en hebben onder meer lang aan de Lijnbaansgracht in Amsterdam gewoond en daarna aan de Herengracht. Onder de namen Jacob en Wiesje komen zij voor in Dagboek (2004-) van Frida Vogels.
Vanaf eind jaren negentig heeft Voskuil zich actief ingezet voor het welzijn van dieren in de moderne veehouderij, onder meer
| |
| |
in het kader van de mede door hem opgerichte Stichting Varkens in Nood.
J.J. Voskuil stierf op 1 mei 2008 op eenentachtigjarige leeftijd in Amsterdam. Hij leed ruim vijf jaar aan een erfelijke, ongeneeslijke ziekte die onder meer het evenwichtsorgaan aantast en koos op het laatste moment voor euthanasie. Op 8 mei werd hij begraven op Oud Eik en Duinen in zijn geboortestad Den Haag.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling / Publieke belangstelling
Het schrijverschap van J.J. Voskuil kent een bijzonder ongewoon verloop. Geboren in het midden van de jaren twintig was hij tot midden jaren negentig de auteur van één, aanvankelijk onsuccesvolle roman, Bij nader inzien (1963), die na ruim twee decennia werd herdrukt en vanaf die tijd alsnog een groeiende schare lezers wist te bereiken; in 2010 werd de elfde druk uitgebracht. Midden jaren negentig verscheen het eerste deel van zijn tweede roman, Het Bureau (1996-2000), waarna de aandacht voor zijn werk explosief is gegroeid. In de laatste vijftien jaar van zijn leven heeft hij maar liefst een dozijn titels aan zijn debuutroman toegevoegd: naast het zevendelige Het Bureau, waarvan vooral de eerste paar delen talloze malen zijn herdrukt, volgde nog een handvol boeken over mensen uit zijn directe omgeving en zijn wandeltochten. Postuum verscheen de hoogst persoonlijke roman Binnen de huid (2009). De optelsom hiervan is een voldragen literair oeuvre, waarvan de romans behoren tot de opmerkelijkste van de twintigste-eeuwse Nederlandse romantraditie.
| |
Techniek / Relatie leven/werk
Wie de boeken van Voskuil op een rij zet, ziet meteen hun samenhang: ze beginnen allemaal in portretkunst en monden uit, als een onvermijdelijke afgeleide daarvan, in zelfportretkunst. Zijn romans zijn sleutelromans en gaan amper verhuld over mensen uit de eigen belevingswereld, in het bijzonder vrienden, collega's en familieleden. In die romans vervult het alter ego van de auteur, Maarten Koning, steeds een centrale rol, maar ook andere personages keren terug. Deze werken sluiten nauw aan bij het verloop van het leven van de auteur en liggen chronologisch in elkaars verlengde: Bij nader inzien handelt over de studietijd in de naoorlogse jaren, Binnen de huid over de paar verwarrende jaren die daarop volgen, terwijl Het Bureau is gewijd aan dertig jaar arbeidzaam leven. Ook Requiem voor een vriend (2002) en de andere (auto)biografisch getinte werken hebben veelal een chronologische opzet, gaan uit van de eigen beleving of richten zich op mensen uit de persoonlijke levenssfeer. Al het werk getuigt van het scherpe observatievermogen van de auteur, vooral ten aanzien van menselijk gedrag, en
| |
| |
wordt gekenmerkt door hetzelfde beschrijvende, realistische proza en dezelfde ingetogen, onverwisselbare toon. Voskuil heeft wel geschreven dat kijken en luisteren geëigende middelen zijn ‘om het bestaan draaglijk te maken’. Van die gedachte is zijn eigen werk het beste bewijs.
| |
Thematiek
Deze (zelf)portretkunst volgt een vast patroon: zij is retrospectief en bezit een onderling verweven thematiek. De verhalen richten zich primair op vriendschap, loyaliteit, solidariteit, verantwoording afleggen, trouw zijn aan jezelf, samenvallen met wie je bent. Om deze aspecten zo helder mogelijk uit te lichten, is er vooral in de romans ook volop aandacht voor het spanningveld met hun tegendeel: ontrouw, wantrouwen, verraad en zelfverraad, en gevoelens van onzekerheid, schuldigheid en bedreigd zijn. Het werk getuigt bovendien van een bijzondere fascinatie voor raadselachtig gedrag en de aftakeling van het individu, al dan niet ingegeven door (mentale) ziekte. Al gaan de romans van Voskuil steevast over de mens als een maatschappelijk wezen, ze maken ook duidelijk dat het individu de echte vrijheid alleen in zichzelf kan vinden - in zelfkennis en een sobere en zelfbewuste leefwijze, vrij van iedere ambitie of pretentie.
De debuutroman Bij nader inzien biedt een groepsportret van een handvol studenten in het Amsterdam van eindjaren veertig, begin jaren vijftig. Het sfeervolle verhaal bezit amper intrige maar brengt haarfijn in beeld hoe zij leven, wat zij vinden van de wereld en hoe zij zich tot elkaar verhouden. De spil van het verhaal is Maarten Koning, die tegelijk een wat afstandelijke houding tegenover zijn omgeving aanneemt. Hoewel de welbespraakte Paul Dehoes heel andere meningen verkondigt, voelt Maarten zich tot hem aangetrokken vanwege diens energie en luciditeit. Flap, Hans, David, Klaas en Henriette zijn vaak van de partij, terwijl Pauls vriendin Rosalie en later ook Maartens vriendin Nicolien een ondergeschikte rol vervullen. Ook in hun sympathie voor de stille Henriette zijn Paul en Maarten zowel bondgenoten als rivalen. Hun gesprekken en discussies gaan vooral over literatuur, politiek en morele opvattingen, waarbij verschillen in inzicht niet zelden op de spits worden gedreven. In hun naoorlogse wereldbeeld zijn mensen vrienden of vijanden. Met elkaar spreken betekent
| |
| |
strijd leveren, elkaar aanvallen, maar ook zelfverdediging, het eigen standpunt zo goed mogelijk onderbouwen. De vrienden worstelen in meer of mindere mate allemaal met hun ontplooiing. Vinden ze elkaar aanvankelijk in een kritische, zoekende, non-conformistische houding tegenover de samenleving, tegen het einde van de studie geven ze zich een voor een over aan de druk om zich aan te passen en een conventioneel leven te leiden. De eigenzinnige Maarten heeft hiermee de meeste moeite en beschouwt hun overgave als verraad aan hun vriendschap en gedeelde verleden.
Binnen de huid is een vervolg op Bij nader inzien. In menig opzicht gaat het zelfs om een tweeluik, waarbij het laatst verschenen boek tegelijk een voortzetting en spiegeling van het eerste is. Vanaf de eerste bladzijde staat Maarten Koning opnieuw centraal, dit keer als ik-personage, en verder keren in deze roman naast zijn vrouw Nicolien vooral Paul en Rosalie terug. De twee stellen brengen in de eerste jaren na de studie regelmatig weekenden met elkaar door. Paul heeft gekozen voor het leraarschap op een school in de provincie en het stichten van een gezin, iets waar Maarten van gruwt. Volgens hem is Paul ondanks zijn bravoure te zeer geneigd compromissen te sluiten en geeft hij veel toe aan zijn vrouw, wier normen en waarden ook op andere gebieden danig afwijken van die van Maarten en Nicolien. Wat Maarten mist bij zijn vrienden is het eerdere gevoel van solidariteit tegen de samenleving. ‘Gezeten burgers, die tegen elkaar leuterden om de tijd te passeren’ - dat was er van hen geworden en dat maakt hem triest.
Op onverklaarbare wijze raakt Maarten niettemin hevig verliefd op Rosalie en de roman is gewijd aan het tonen van zijn innerlijke worsteling met dat gegeven. Al worden zijn avances beantwoord, hij blijkt uiteindelijk niet in staat om zich ook fysiek aan haar te geven. Na enige maanden van verwikkelingen, waarbij ook sprake blijkt van bijzondere genegenheid tussen Paul en Nicolien, weten de twee oorspronkelijke stellen zich te handhaven, al wordt aan het eind niet duidelijk of hun vriendschappelijke band blijvend beschadigd is. De roman laat zien dat Maarten na zijn veilige leven als student en onder de druk om zich maatschappelijk te manifesteren, weifelt, in een vacuüm
| |
| |
belandt en op zeker moment het spoor bijster is. Hij raakt verstrikt in door hemzelf opgeworpen morele dilemma's: ‘Wat betekende het trouw te zijn als je in gedachten niet trouw was?’ En: ‘Ten slotte sta je alleen. Je moet jezelf rechtvaardigen.’ Is aan het einde van Bij nader inzien Paul degene die als een verrader wordt afgeschilderd, in deze roman is Maarten zelf degene die verraad pleegt aan de vriendschap, het verleden en de eigen waarden. Hij bedriegt in deze roman dan ook in de eerste plaats zichzelf.
Deze problematiek treedt eveneens op de voorgrond in Het Bureau. Deze zevendelige romancyclus van ruim vierduizend bladzijden geeft een indringend beeld van het dagelijkse leven op een wetenschappelijk instituut voor volkskunde van eind jaren vijftig tot eind jaren tachtig. Met etnografische precisie roept de roman mede door zijn uitzonderlijke omvang een hele wereld op, gekenmerkt door eigen gebruiken, rituelen en gedragsvormen. Het geboden beeld is echter uitermate subjectief omdat de werkelijkheid wordt gezien door de bril van slechts één personage, Maarten Koning, wetenschappelijk ambtenaar en later hoofd van de afdeling volkscultuur. Zijn functioneren wordt enerzijds gekenmerkt door inzet, betrokkenheid en plichtsgetrouwheid, anderzijds door distantie en grote aarzeling over de zin van de onderzoeksactiviteiten van het instituut. Ondanks zijn neiging om zich geen illusies over zijn werk en collega's te maken, komt hij aan het eind bedrogen uit. In de loop der jaren is hij gaan geloven in het belang van zijn taak en verantwoordelijkheid, vooral ten aanzien van zijn naaste medewerkers, maar na zijn vervroegde uittreding ontdekt hij dat men eerder blij is met zijn vertrek dan dat hij wordt gemist. De roman laat zien dat zijn werk op het instituut voor hem een fuik is geweest. Hij heeft gefaald omdat hij niet ‘consequent’ is geweest en compromissen heeft gesloten en daardoor verraad heeft gepleegd aan zichzelf.
| |
Thematiek / Techniek
Door de nauwkeurige weergave van het dagelijkse reilen en zeilen - de vergaderingen, het kantoorwerk, de terloopse gesprekken in de koffieruimte - ontstaat gaandeweg een gedetailleerd en veelkleurig portret van Maarten en zijn directe collega's, met name directeur Beerta, Ad Muller en Bart Asjes.
| |
| |
Zij worden veelal op karikaturale wijze neergezet, waarbij hun kwalijke of ongrijpbare eigenschappen worden uitvergroot. Beerta, die fungeert als een rolmodel voor Maarten, kan de dingen van zich laten afglijden, en Maarten ziet hem daarom als ‘het levende bewijs dat je jezelf zo van de buitenwereld kimt afschermen dat je onaantastbaar blijft’. Ondanks hun soms ferme normatieve discussies blijkt steevast hun wederzijdse respect en vertrouwen, dat voor een deel gebaseerd is op een gedeeld gevoel voor ironische distantie. Ook na Beerta's beroerte toont Maarten zich loyaal en jarenlang blijft hij zijn voormalige baas regelmatig in het verzorgingshuis opzoeken. Voor Bart Asjes is alles een principekwestie. Hij is een pietjeprecies, dogmatisch en bloedserieus, maar hij is ook sloom en achterdochtig en brengt weinig tot stand. Hoewel zijn aanstelling krachtig door Maarten is verdedigd, mede uit bewondering voor Barts gestrengheid, frustreren ze elkaar, wat de grondslag van hun samenwerking ondermijnt. Met Ad Muller deelt Maarten misschien nog het meeste, zoals gevoel voor humor, liefde voor dieren en dezelfde politieke visie, maar Ad is vaak afwezig en geeft nooit heldere redenen daarvoor. Zijn schimmigheid maakt hem ongrijpbaar, ook voor Maarten. Later wordt zijn gedrag normaler, maar als gedoodverfde opvolger ontpopt hij zich in de ogen van Maarten uiteindelijk als een judas (en daarmee krijgt hij een vergelijkbare rol als Paul aan het einde van Bij nader inzien). De tientallen met het Bureau verbonden bijpersonages zijn eveneens primair van belang in hun relatie tot Maarten, maar ze dragen uiteraard ook bij aan het totaalbeeld van het bureaubestaan.
Tegenover deze kantoorwereld schetst de roman het huiselijke leven van Maarten met zijn vrouw Nicolien, die als zijn geweten fungeert en altijd kritisch op hem is; nog meer dan Maarten vindt zij zijn werk flauwekul en onzinnig en zij betreurt het dat hij überhaupt een ‘baan’ heeft; te veel identificatie met werk of een baan doet immers afbreuk aan de eigen persoonlijkheid. Daarnaast zijn er, net als in Bij nader inzien, de discussies met vrienden over persoonlijke visies en stellingnamen, maar ook over gebeurtenissen op het Bureau. Het contact met de vrienden uit die eerste roman is in de meeste gevallen verwaterd, al
| |
| |
treden in deze roman Klaas en Henriette nog regelmatig als personage op, terwijl de anderen wel in onderlinge gesprekken worden genoemd. De beschrijvingen van de innerlijke beleving van Maarten - zijn angsten, dromen en onzekerheden - maken duidelijk dat hij zich thuis, waar zijn eigen orde heerst, het veiligst weet.
| |
Thematiek / Visie op de wereld
Het wereldbeeld in het werk van Voskuil wordt vooral gedragen door Maarten Koning, zoals dit het meest uitgebreid in Het Bureau is verwoord. Dit beeld wordt gekenmerkt door vier elementen in het bijzonder: de ambivalente verhouding tot de ander en de gemeenschap, afkeer van moderne technologie en consumptiecultuur, aarzeling over de waarde van kennis en wetenschap, en onzekerheid over de zin en betekenis van het leven. In zijn contact met de buitenwereld voelt Maarten zich al gauw onzeker, zo niet ‘bedreigd’. Dit voedt zijn verlangen naar alleen zijn en een onmaatschappelijk bestaan, dat hij wel associeert met het leven als boer, een motief dat diverse keren terugkomt. Een boer is heer en meester over zijn domein en is verder slechts overgeleverd aan de natuur en de elementen. Hierdoor kan hij volledig zichzelf zijn en hoeft hij nooit te veinzen. Deze transparantie staat in schril contrast met de wereld van het maatschappelijk verkeer, waarin men toneel moet spelen, er zich altijd weer onverwachte complicaties kunnen voordoen of onwenselijke compromissen onvermijdelijk blijken te zijn.
Deze visie hangt samen met een grote argwaan tegenover technologie, kapitalisme en de naoorlogse consumptiesamenleving. Maarten verafschuwt materiële vooruitgang en heeft grote twijfels bij alles wat op verandering is gericht. Al meent de moderne mens ‘dat hij gelukkiger wordt als hij het eigenlijke werk door machines laat doen’, dit wordt volgens Maarten nu juist ‘zijn ondergang’. Of het nu gaat om landbouwmachines, televisie, computers, hij moet er niets van hebben. Hij is ook fel gekant tegen auto's met hun stank, lawaai en de agressieve mentaliteit van automobilisten. De op verspilling, individualisme en materiële zaken gerichte cultuur is niet de zijne. Politiek gezien verkiest hij een op gelijkheid en solidariteit gebaseerde samenleving. In algemene zin bepleit hij een eenvoudige levensstijl, gekenmerkt door matiging, zelfbeheersing en sobere bezigheden.
| |
| |
Het normen- en waardenpatroon spitst zich toe op scepsis over kennis, wetenschap en de zin van het leven. Er heerst volgens Maarten in de wetenschap te veel pretentie. Hij maakt er bijvoorbeeld een punt van niet te promoveren. Wetenschap is in wezen ‘flauwekul’, ‘holle gewichtigdoenerij’ op kosten van de gemeenschap, en slechts het product van ‘een hoop overtollig intellect’. Wel hecht hij aan analyse, zorgvuldig redeneren en intellectueel overzicht. Kennisontwikkeling vindt plaats door samenwerking en solidariteit tussen mensen, in een informele werksfeer. De toegenomen verzakelijking, de grotere rol van managers en de gerichtheid op ‘succes’ zijn hem een gruwel. Hoewel zijn denken en handelen worden ingegeven door onzekerheid en twijfel aan de zin van het leven, kan zijn visie niet eenvoudig als nihilistisch worden gekarakteriseerd. Hij ervaart soms een ‘diepe weerzin tegenover zichzelf en het leven’ en meent dat ons handelen zinloos is (‘Alles wat je doet is voor niets’), maar in de praktijk van alledag is er genoeg om je druk over te maken. Hij voelt zich bijvoorbeeld sterk verantwoordelijk voor zijn eigen handelen. Bovendien is het zoeken naar zin een zaak van belang, zo niet een plicht, ook als het weinig blijkt op te leveren. Al beschouwt hij het menselijk bestaan als een ‘grote poel van ellende en fouten’ en is ‘in zijn hart’ alles zinloos, toch kan hij op momenten ook ‘tevreden’ zijn en weet hij zich ermee te verzoenen: ‘Wat hij ook van het leven denken mocht, hij hechtte er wel aan.’
| |
Techniek
Dat het wereldbeeld van Maarten vooral in Het Bureau zo alomtegenwoordig is, vloeit voort uit het gekozen vertelperspectief. De camera is voortdurend op hem gericht of kijkt met hem mee, terwijl er bovendien volop aandacht is voor wat er in zijn hoofd omgaat. Zijn kijk op de wereld ligt als een sluier over alles heen, en anders dan Bij nader inzien bevat Het Bureau geen scènes waarbij hij niet als deelnemer of toeschouwer betrokken is. De vertelinstantie zit Maarten zo dicht op de huid dat hun perspectieven vrijwel met elkaar samenvallen. Alle andere personages worden uitsluitend van buitenaf beschreven en laten zich verder alleen door middel van directe dialogen kennen. Maar wat hen werkelijk beweegt, komt de lezer niet te weten; in die zin zijn ze slechts figuranten in de werkelijkheid van Maarten.
| |
| |
| |
Thematiek
Nog voordat de publicatie van de cyclus over Het Bureau was voltooid, verscheen De moeder van Nicolien (1999), gewijd aan een bijpersonage, Maartens dementerende schoonmoeder. Deze korte roman vormt een goede illustratie van de biografische benadering van Voskuil. In zijn verhaalwerkelijkheid kan iedereen groter of kleiner worden gemaakt, personages zijn als elastisch materiaal dat men naar believen kan uitrekken of laten krimpen. Maar zij zijn in zijn geval wel allemaal ontleend aan de realiteit, het echte leven, het product van zorgvuldig kijken en luisteren. Het verhaal over de schoonmoeder wordt opgebouwd uit scènes die voor een deel uit de grote roman zijn gelicht, aangevuld met andere episodes en anekdotes over de laatste jaren van haar leven. Het gaat vooral om dagboekachtige beschrijvingen van bezoeken van en aan de schoonmoeder. De kleine roman begint net als de grote in 1957, als Maarten een baan krijgt op het Bureau, en eindigt met de dood en begrafenis van de schoonmoeder in het voorjaar van 1985. Het is een boek over aftakeling en ouderdom. Het liefdevolle portret van de schoonmoeder, ‘diep verzonken’ als ze is ‘in haar eigen schimmige wereld’, zit eveneens vol projecties van Maarten met het oog op zijn eigen ouderdom.
| |
Techniek
In zijn minutieuze aandacht voor menselijk handelen toont Voskuil een bijzondere belangstelling voor afwijkend gedrag. Na het boek over de dementerende schoonmoeder biedt ook Requiem voor een vriend (2002) een portret dat tegelijk het verslag is van een ziektegeschiedenis en aftakeling. Het is gewijd aan Jan Breugelman (een gefingeerde naam), een oude schoolvriend van de auteur die na jaren van strijd in een inrichting belandt en in 1992 aan manische depressiviteit en ander medische problemen ten onder gaat. Aan de hand van zijn contacten met hem en mede op grond van hun uitgebreide correspondentie reconstrueert de auteur diens levensverhaal vanuit het perspectief van hun vriendschap. Breugelman komt overigens in de romans helemaal niet voor; bovendien is dit het eerste werk waarin Voskuil geen gebruik maakt van Maarten Koning als alter ego. Het verhaal wordt simpelweg als een chronologisch, biografisch verslag gepresenteerd, als een poging tot reconstructie van een leven, om greep te krijgen op de man en zijn soms raadsel- | |
| |
achtige gedrag. Net als het leven van het personage Frans Veen uit Het Bureau, een vriend van Maarten met mentale problemen die vroegtijdig aan kanker overlijdt, fungeert het onvoorspelbare en tragische leven van Breugelman als contrapunt voor het nog relatief normale, gelukkige bestaan van Koning/Voskuil. De minimale intrige in de werken van Voskuil staat in schril contrast met de uitgebreide en gedetailleerde beschrijvingen van het dagelijks leven. Al zijn vertellingen hebben een kroniekachtig karakter, blijven trouw aan de werkelijkheid, volgen het natuurlijke, onopgesmukte verloop der dingen naar hun afronding, waarbij tegelijk vaak sprake is van een ontnuchtering. Als overkoepelend personage maakt zelfs Maarten Koning amper ingrijpende veranderingen door. Hij wordt ouder en raakt op den duur wat verzuurd, maar vanaf het begin liggen zijn karakter en wereldbeeld min of meer vast.
| |
Stijl
Het tijds- en handelingsverloop, het voorbijgaan van de jaren en de dagen, wordt als een vast ritueel beschreven; herhaling vormt daarbij een cruciaal aspect. Het op vaste handelingen gebaseerde gedrag van de wetenschappelijke ambtenaren, hun typerende idioom, hun op zeker moment voorspelbare manier van reageren, hun karakterologische zwakheden - hieruit bestaat voor een groot deel de humor en spot in Het Bureau. De onderkoelde, ingehouden toon krijgt onder meer gestalte door het veelvuldige gebruik van afstandscheppende technieken zoals understatement, slapstick en ironie. Hierdoor komt bovendien de paradox van het gekozen perspectief - een hoofdpersoon die als een insider functioneert maar voortdurend als een outsider reageert - volledig tot zijn recht.
Het overwegend sobere taalgebruik van de verteltekst wordt gecompenseerd door de levendigheid van de dialogen. De romancyclus bevat nauwelijks bladzijden zonder directe dialoog en de meeste passages of scènes beginnen midden in een gesprek. De dialogen onderscheiden zich door hun precisie en levensechtheid en omdat ze zo'n prominente rol vervullen, krijgen de personages als het ware vanzelf een eigen identiteit aangemeten. Ze geven zichzelf bloot in de manier waarop ze spreken, waarbij er veel aandacht is voor individuele eigenaardigheden in taalgebruik (zoals stopwoordjes), regionale
| |
| |
taalaspecten en spraakgebreken. De sturende rol van de verteller blijkt onder meer uit de steeds toegevoegde karakterisering van de intonatie van de personages; als ze spreken, doen ze dat altijd op een bepaalde wijze: ironisch, aarzelend, onzeker, beslist, ontstemd, strijdlustig, grinnikend, geamuseerd enzovoort.
In vergelijking met het andere werk van Voskuil heeft Binnen de huid een sterk afwijkende, ernstige toon. Voor een roman die is gepubliceerd na Het Bureau is de humorloosheid ervan zelfs opvallend. Het gebrek aan distantie tot het vertelde bij hoofdpersonage en ik-verteller Maarten vergroot weliswaar de emotionele lading van zijn verwarring en belevenissen, maar zorgt ook voor een minder uitgebalanceerde stijl, wat naast het precaire karakter van de inhoud van het boek kan verklaren waarom de auteur zelf altijd is blijven aarzelen over de publicatie van deze roman.
| |
Relatie leven/werk
Net als Binnen de huid zijn de andere twee romans van Voskuil sleutelromans, waarin alle personages zijn gebaseerd op bestaande mensen en in de meeste gevallen ook daartoe herleidbaar. De keuze hiervoor hangt duidelijk samen met zijn voorkeur voor (zelf)portretkunst. De essays en losse stukken in Onder andere (2006) hebben veelal eveneens een (auto)biografische insteek en in een paar gevallen staan daarin bekende Nederlanders centraal. Vooral het stuk over de vader van de auteur, Klaas Voskuil, die bekendheid genoot als hoofdredacteur van Het Vrije Volk en ook als personage in Het Bureau optreedt, en dat over Geert van Oorschot, de uitgever van Voskuils debuut, sluiten qua toon en inzet naadloos aan bij de romans. Maar de bundel bevat ook uitgebreide stukken over anderen in zijn omgeving (‘Fransje’, ‘Kees’), die buiten hun ‘portretwaarde’ geen ander belang vertegenwoordigen.
Op deze wijze hebben alle boeken van Voskuil een stevige basis in de eigen beleving of herinnering. In dit opzicht zijn bij hem leven en schrijven onlosmakelijk met elkaar verbonden, zoals ook blijkt uit zijn wandeldagboeken Terloops (2004), Buiten schot (2005) en Gaandeweg (2006). Ze bieden een directe inkijk in de jaarlijkse wandelvakanties met zijn vrouw, meestal in de ruigere, dunbevolkte gebieden van Frankrijk. Ze getuigen van Voskuils liefde voor het landschap, zijn afkeer van toerisme, zijn hekel
| |
| |
aan poespas, zijn kleine ergernissen (‘Het eten is vrij goed, maar er is tv en dat is de pest’), zijn melancholisch temperament en verlangen naar een onbedorven wereld. De vakanties bevatten vergelijkbare rituele, door volop herhaling gekenmerkte dagen als het kantoorleven op het Bureau, en ze voeden na een aantal weken steevast het verlangen naar thuis, naar ‘de kleinst mogelijke en meest overzichtelijke omgeving’, waar ‘de zaken’ weer in alle rust ‘onder ogen’ kunnen worden gezien. Aldus bewijzen de wandeldagboeken tegelijk hoezeer het personage Maarten naar het leven getekend is.
| |
Visie op de wereld
Behalve als zelf- en groepsportret en sleutelroman kunnen Bij nader inzien en Het Bureau als zedenroman worden opgevat. Het naoorlogse, door specifieke (voor)oordelen bepaalde wereldbeeld van Voskuil wordt sterk gekleurd door een verzuild beeld van zichzelf en de samenleving. Zo voelt zijn alter ego Maarten Koning zich op momenten ‘geweldig protestants, Noord-Nederlands en puritein’. Vanuit die houding kiest hij voor een zuinige levenswijze en wijst hij dingen af die te maken hebben met het leiden van een maatschappelijk leven, zoals status en het krijgen en opvoeden van kinderen. Hieraan koppelt hij een politiek geïnspireerd besef van ‘fatsoen’ en loyaliteit als grondwaarden. Hij hecht aan sociale rechtvaardigheid en is begaan met alles wat weerloos is, zoals de dieren. Als ‘secundair reagerend’, bespiegelend individu wil hij zich niet zomaar voegen naar de gemeenschap (zoals wel meer gangbaar is binnen het katholieke milieu), maar samenvallen met zichzelf. Een enkele keer komt Maarten aan dit laatste toe. Zo heeft hij na een gunstig verlopen bijeenkomst in 1974 op een congres voor het eerst sinds lange tijd ‘vrede met zichzelf’: ‘De idee dat hij dichter bij zichzelf stond dan hij ooit gestaan had, gaf hem een bijna niet te verwerken geluksgevoel.’
| |
Kunstopvatting / Traditie
Qua stijl en vertelwijze staan Voskuils romans in een realistische traditie: er is sprake van zorgvuldige registratie van gebeurtenissen, concrete milieus, eenvoudige chronologie, ongekunstelde verhaallogica en personages van vlees en bloed. Thematisch is zijn werk eerder modernistisch, vooral door het geboden wereldbeeld. De werkelijkheid wordt niet opgevat als objectief en de houding van Maarten Koning tegenover kennis, waarheid, zelf- | |
| |
inzicht en intermenselijk contact wordt vooral bepaald door scepsis en twijfel. Bovendien is er veel aandacht voor discussie en logisch redeneren, het innemen van standpunten, het over jezelf nadenken, de aard van verantwoordelijkheid, het existentialistische zoeken naar betekenis en rechtvaardiging van de eigen persoonlijkheid. Het opschrijven van heel gewone dingen, zoals in dagboekvorm, heeft al grote waarde als zingevende activiteit. Meer in het algemeen fungeert de literatuur of het geschreven woord als een alternatieve werkelijkheid, één die in de beslotenheid van de privésfeer beleefd kan worden. ‘Alleen als ik schrijf, heb ik soms lol, een beetje grimmige lol, maar lol’, vindt Maarten Koning. Hij kan echter alleen schrijven als hij het gevoel heeft ‘de situatie meester’ te zijn. Schrijven draait bij hem idealiter om controle, afgrenzing en beheersing: ‘Een klein, overzichtelijk werkje, in je eentje, en met een duidelijk slot, dat is het mooiste wat er is.’
| |
Verwantschap
Er is sprake van een bijzondere band van Voskuils werk met De harde kern (1992-1994), de romancyclus van Frida Vogels. De auteurs waren goed met elkaar bevriend en voeren elkaar op als personage. Haar rol, onder de naam Henriette Fagel, is overigens groter in het debuut van Voskuil dan in Het Bureau of Binnen de huid, waarin zij als goede vriendin een meer zijdelingse rol vervult. De vermenging van fictie/(auto)biografie wordt verder op de spits gedreven door de publicatie van het dagboek van Vogels, waarin Voskuil eveneens regelmatig voorkomt. Hun beider retrospectieve romankunst onderscheidt zich door een compromisloze houding, waarbij leven en literatuur op gedreven wijze zijn vervlochten. Zorgen bij Voskuil humor, ironie en gedetailleerde beschrijfkunst voor een indringende vertelstijl, bij Vogels gebeurt dit vooral door genadeloze introspectie. Uit hun werk blijkt bovendien een gedeelde afkeer van commercie en consumentisme, terwijl hun wereldbeeld in positieve zin wordt bepaald door waarden verbonden met eenvoud, distantie en zelfbespiegeling. Een andere auteur, Detlev van Heest, een vriend van Voskuil en betrokken bij de postume uitgave van Binnen de huid, schreef met De verzopen katten en de Hollander (2010) een boek dat qua toon, beschrijvende stijl en (zelf)portretkunst sterk aan het werk van Voskuil herinnert.
| |
| |
| |
Traditie
Samen met Vogels kan Voskuil gezien worden als een belangrijke erfgenaam van de ideeën over schrijven en literatuur van de Forum-generatie uit de jaren dertig, vooral de opvattingen over de relatie tussen stijl en persoonlijkheid van de auteur, de keuze voor een romankunst die zich richt op zelfreflectie en eigen beleving, zoals die gestalte kan krijgen in het zich rekenschap geven van het eigen verleden en loyaliteit, zowel tegenover vrienden als jezelf. Werk als Het carnaval der burgers (1930) van Menno ter Braak en Het land van herkomst (1935) van E. du Perron (er is maar één wijsheid: ‘zolang men leeft, te leven volgens de eigen aard’) vormt in dit verband een referentiekader voor de (zelf)kritische blik in het werk van Voskuil. Net als deze auteurs identificeert hij zich meer met het persoonlijke schrijven van Stendhal dan met het onpersoonlijke realisme van Balzac. Of zoals Maarten Koning in Het Bureau aangeeft: ‘Ik vind iemand alleen boeiend als hij over zichzelf schrijft.’ Wie verder zoekt naar gelijkenissen tussen het werk van Voskuil en dat van andere auteurs komt eerder uit bij werk van andere vooroorlogse schrijvers, zoals Nescio en Arthur van Schendel, dan bij werk van auteurs uit de naoorlogse periode. In dit opzicht vertegenwoordigt zijn proza - de souplesse ervan, de vaste schrijfhand - een degelijke, ouderwets aandoende literaire kwaliteit. Door het objectiverend realisme in beschrijvingen, zoals gekenmerkt door ver doorgevoerde herhaling, is zijn werk in technische zin wel vergeleken met werk uit de school van de Franse nouveau roman.
| |
Kritiek
Anders dan Bij nader inzien, dat volop werd besproken maar naast lovende ook veel afwijzende recensies losmaakte (zoals die van Kees Fens en Renate Rubinstein), werd Het Bureau door de meeste critici vrijwel direct omarmd. Mede door de steeds positievere recensies van de nieuwe delen verschenen er voor het einde van de cyclus zelfs al afzonderlijke artikelen en boeken over, onder meer gewijd aan het succes ervan, het realiteitsgehalte en de achtergronden en ethische aspecten van het sleutelromangehalte. Toch waren de recensies van het eerste deel, Meneer Beerta, niet eensluidend. Doeschka Meijsing bijvoorbeeld noemt dat boek ‘saai’ en ‘breedsprakig’ (‘eerder een nijvere poging dan een groots werk’). De gunstige recensies van
| |
| |
dit eerste deel wezen juist op de kracht van de humor, het vertelperspectief en de gedetailleerde beschrijfkunst Zo waardeert Arjan Peters de ‘komieke droogheid’, de ‘onvergetelijke portretten’ en het aan de realiteit afgedwongen absurdisme door de ‘bijzondere manier van observeren, schiften en ordenen’. Bij de verschijning van het tweede en derde deel waren er nog nauwelijks afwijzende reacties. Ook over de laatste vier delen waren critici overwegend positief. Carel Peeters vindt de romancyclus door de extreme ‘minutieuze registratie van Maartens dagelijkse leven met zijn collega's’ hilarisch en pijnlijk tegelijk. Er wordt een hele ‘mentaliteit en maatschappelijke instelling’ geschetst. De apotheose werd door menig recensent weemoedig ontvangen en men formuleerde ook concluderende of algemene inzichten over de cyclus als geheel. Volgens Alle Lansu laat Het Bureau zien dat de mens alleen kan overleven ‘bij de gratie van zijn illusies’ en dat zonder zelfbedrog ‘het leven niet te verdragen’ is. Met uitzondering van de wandeldagboeken is ook het latere werk uitgebreid besproken in de pers, zij het overwegend met iets minder enthousiasme. Ook Binnen de huid heeft wisselende reacties losgemaakt.
| |
Thematiek
Voskuils oeuvre richt zich uiteindelijk op de sociale en culturele omstandigheden die het leven van de mens bepalen, en de mate waarin hij in staat is daarmee om te gaan en recht te doen aan zichzelf. In het geval van alter ego Maarten Koning wordt duidelijk dat een burgerlijk bestaan hem onmogelijk vrijheid of vervulling zal kunnen schenken. Door er toch voor te kiezen pleegt hij dan ook verraad aan zichzelf. Zijn tragiek is dat hij geen eenzaam, teruggetrokken, onmaatschappelijk leven heeft geleid. Hoewel hij zich na zijn studie en het daarop volgende leven welbewust in de marge van het wetenschappelijke bedrijf heeft gemanoeuvreerd, is hij toch volledig bij zijn werk, vakgebied en de mensen betrokken geraakt. Dit heeft bij hem tot een zekere leegte van handelen geleid. De volgende opmerking van Maarten in een gesprek met vriendin Henriette bevat in feite vernietigende zelfkritiek: ‘Kracht put je uit de zekerheid dat je leeft zoals je leven wilt. [...] Als je iets doet, of iets gelooft, dat het verdedigen tegen de ideeën van de meerderheid waard is. [...] Het werken van half negen tot kwart over vijf op een
| |
| |
Bureau hoort daar niet bij.’ Door de feilen van Maarten op kritische wijze tegen het licht te houden, door in zijn werk een portret te schetsen van hoe niet te leven, geeft Voskuil tegelijk een beeld van hoe dat laatste wel zou kunnen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Voor een bibliografie van de vakpublicaties, zie: Eveline Doelman, Bibliografie van J.J. Voskuil. In: Volkskundig Bulletin, jrg. 14, nr. 1, 1988, pp. 55-67.
J.J. Voskuil, Bij nader inzien. 2 delen. Amsterdam 1963, G.A. van Oorschot, R. (2e druk, in één band, 1985) |
J.J. Voskuil, Het Bureau 1, Mijnheer Beerta. Amsterdam 1996, G.A. van Oorschot, R. |
J.J. Voskuil, Het Bureau 2, Vuile Handen. Amsterdam 1996, G.A. van Oorschot, R. |
J.J. Voskuil, Het Bureau 3, Plankton. Amsterdam 1997, G.A. van Oorschot, R. |
J.J. Voskuil, Het Bureau 4, Het A.P. Beerta-Instituut. Amsterdam 1998, G.A. van Oorschot, R. |
J.J. Voskuil, Het Bureau 5, En ook weemoedigheid. Amsterdam 1999, G.A. van Oorschot, R. |
J.J. Voskuil, De moeder van Nicolien. Amsterdam 1999, G.A. van Oorschot, R. (licentieuitgave Den Haag 1999, Stichting Uitgeverij XL, 573) |
J.J. Voskuil, Het Bureau 6, Afgang. Amsterdam 2000, G.A. van Oorschot, R. |
J.J. Voskuil, Het Bureau 7, De dood van Maarten Koning. Amsterdam 2000, G.A. van Oorschot, R. |
J.J. Voskuil, Ingang tot Het Bureau. Amsterdam 2000, G.A. van Oorschot, Beknopte samenvatting inhoud. |
J.J. Voskuil, Reisdagboek 1981. Bloemendaal 2000, J.H. Gottmer/ H.J.W. Becht, Dominicus Reisdagboek. (opgenomen in Buiten schol) |
J.J. Voskuil, Requiem voor een vriend. Amsterdam 2002, G.A. van Oorschot, Memoires. (licdentieuitgave Den Haag 2004, Stichting Uitgeverij XL, 1044) |
J.J. Voskuil, Terloops. Voettochten 1957-1973. Amsterdam 2004, G.A. van Oorschot, Reisdagboek. |
J.J. Voskuil, Buiten schot. Voettochten 1974-1982. Amsterdam 2005, G.A. van Oorschot, Reisdagboek. |
Hanny Michaelis, Een keuze uit haar gedichten. Samenstelling en inleiding J.J. Voskuil. Amsterdam 2005, G.A. van Oorschot, Bl/E. |
J.J. Voskuil, Gaandeweg. Voettochten 1983-1992. Amsterdam 2006, G.A. van Oorschot, Reisdagboek. |
J.J. Voskuil, Onder andere. Portretten en herinneringen. Amsterdam 2007, G.A. van Oorschot, EB. |
J.J. Voskuil, Kladboek 1955-1956. In: Tirade, jrg. 51, nr. 417, 2007, nr. 1, D. |
J.J. Voskuil, Alleen op de wereld. In: Tirade, jrg. 51, nr. 421, 2007, nr. 5, V. |
J.J. Voskuil, Bestiarium. Naarden 2008, B for books, Literaire juweeltjes, EB/Bl. |
J.J. Voskuil, Mensenkinderen. In: Tirade, jrg. 52, nr. 424, 2008, pp. 3-42, T. |
J.J. Voskuil, Binnen de huid. Amsterdam 2009, G.A. van Oorschot, R. |
| |
| |
J.J. Voskuil, Jeugdherinneringen. Amsterdam 2010, G.A. van Oorschot, EB. (eerder gepubliceerd in Onder andere, met één niet eerder in boekvorm gepubliceerd stuk) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Voor een uitgebreide bibliografie van de gefaseerde ontvangst van Bij nader inzien (met name de televisiebewerking ervan), zie: Harry Bekkering en Ad Zuiderent (red.), Jan Campert-prijzen 1997. Nijmegen 1997, pp. 76-88.
Alfred Kossmann, J.J. Voskuil: ‘Bij nader inzien’. In schijn roman, in wezen autobiografie. In: Het Vrije Volk, 6-7-1963. |
Ben Stroman, Creatieve geesten in de Oude Manhuispoort. In: Algemeen Handelsblad, 27-7-1963. (over Bij nader inzien) |
M.L. Nijdam, Intellectuele streekroman vol studenten. In: De Nieuwe Linie, 10-8-1963. (over Bij nader inzien) |
Kees Fens, Beschrijven en doorzien. ‘Bij nader inzien’ van J.J. Voskuil. In: De Tijd/Maasbode, 31-8-1963. |
Renate Rubinstein, Met zeer veel omhaal van woorden. In: Vrij Nederland, 21-9-1963. (over Bij nader inzien) |
Rico Bulthuis. ‘Bij nader inzien’: het inzien niet waard. Beschamende misgreep van gerenommeerd uitgever. In: Haagsche Courant, 28-9-1963. |
Michel van Nieuwstadt, Tijd voor een heel groot oog. In: Raam, jrg. 1, nr. 1, 1963, pp. 44-50. (over Bij nader inzien) |
Adriaan Morriën, Satire van de onmacht. In: Het Parool, 26-10-1963. (over Bij nader inzien) |
J.J. Onderstraten, Valse sleutel. In: Hollands Maandblad, jrg. 5, nr. 192-193, 1963, p. 62. (over Bij nader inzien) |
Hans van den Bergh, Werkelijkheid en zinloos feit. In: Hollands Maandblad, jrg. 5, nr. 196, 1963, pp. 46-48. (over Bij nader inzien) |
J.E. Kool-Smit, Nogmaals: J.J. Voskuils Bij nader inzien: een Hollandse roman. In: NRC, 16-11-1963. |
Pierre H. Dubois, Een ongewone roman. ‘Bij nader inzien’. In: Het Vaderland, 14-12-1963. |
Henk Romijn Meijer, Per slot van rekening. In: Henk Romijn Meijer, Naakt twaalfuurtje. Essays en polemieken. Amsterdam 1967, pp. 97-109. (over Bij nader inzien) |
Frits Abrahams, Een (bijna) vergeten meesterwerk. In: Vrij Nederland, 12-1-1985. (over herdruk Bij nader inzien) |
Jan Fontijn, ‘Het probleem is: vrienden, wat doe je ermee. Hoever gaat vriendschap? Nou, vriendschap betekent niets, dat is de boodschap van dat boek.’ In: Vrij Nederland, 23-2-1985. (interview) |
Ad Fransen, Gesprek met J.J. Voskuil. De zuilen van de vriendschap. In: NRC Handelsblad, 8-3-1985. (interview) |
Lisette Lewin, Ik was mijn vader de baas geworden. Het wonderlijke succes van 'n roman van 1207 pagina's: Voskuils ‘Bij nader inzien’. In: de Volkskrant, 12-4-1985. (interview) |
Rob Schouten, Een kritische en mieterse generatie. In: Trouw, 25-4-1985. (over herdruk Bij nader inzien) |
Aleid Truijens, Honderdduizend shaggies. In: NRC Handelsblad, 26-4-1985. (over herdruk Bij nader inzien) |
Jaap Goedegebuure, Een keurbende van Titaantjes. In: Haagse Post, 27-4-1985. (over herdruk Bij nader inzien) |
Louis Smit, Het geheim van de vervallen vriendschap. In: Hervormd Nederland, 17-8-1985. (over herdruk Bij nader inzien) |
Hanny Michaelis, Mirakuleuze herrijzenisen. In: Tirade, jrg. 29, nr. 300, 1985, pp. 724-739. (over Bij nader inzien) |
Jan Fontijn, Over jonge mensen, de dingen die voorbijgaan. Het realisme van Voskuils ‘Bij nader inzien’. In: Tirade, jrg. 29, nr. 300, 1985, pp. 740-750. |
Harry Bekkering, De dubbele echo van Forum. In: Bzzlletin, jrg. 14, nr. 136, 1985-1986, pp. 53-56. |
A.J. Dekker, ‘Een oefening in zindelijk denken’. Bij het afscheid van J.J. Voskuil. In: Volkskundig Bulletin, jrg. 14, nr. 1, 1988, pp. 4-24. (over het volkskundige werk) |
Willem Frijhoff, De volkskunde herplaatst tussen geschiedenis en antropologie.
|
| |
| |
Een evaluatie van Voskuils werk. In: Volkskundig Bulletin, jrg. 14, nr. 1, 1988, pp. 45-54. (over het volkskundige werk) |
Arjen Schreuder, ‘Niet gek zei hij vaag’. Hoe het de studenten van Voskuil verder verging. In: NRC Handelsblad, 22-3-1991. (naar aanleiding van televisiebewerking Bij nader inzied) |
Sietse van der Hoek, Unieke serie over vriendschap. In: de Volkskrant, 23-3-1991. (naar aanleiding van televisiebewerking Bij nader inzien) |
Henk Romijn Meijer, De man die het boek bracht over de man die het schreef en de man die het uitgaf. In: Vrij Nederland, 13-4-1991. |
Kees Fens, Aangenomen kinderen. In: de Volkskrant, 26-4-1991. (naar aanleiding van televisiebewerking Bij nader inzien) |
J. Fontijn, Op bezoek bij J.J. Voskuil. Amsterdam 1991. (interview over Bij nader inzien) |
Jeroen Overstijns, Als een oeverloze zee. Eerste deel van Voskuils monsterroman ‘Het Bureau’ overtuigt niet. In: De Standaard, 29-2-1996. (over Meneer Beerta) |
Hans van den Bergh, Betoverend eerste deel van J.J. Voskuils ‘Het Bureau’. Röntgenfoto van kantoorleven. In: Het Parool, 1-3-1996. (over Meneer Beerta) |
Onno Blom, Als ware nihilist gelooft Maarten Koning nergens in. In: Trouw, 1-3-1996. (over Meneer Beerta) |
Jaap Goedegebuure, Hij voelde zich treurig. In: HP/De Tijd, 1-3-1996. (over Meneer Beerta) |
Joyce Roodnat, Ik heb het leven bij zijn lurven. Gesprek met J.J. Voskuil. In: NRC Handelsblad, 1-3-1996. |
Hans W. Bakx, [recensie Meneer Beerta]. In: Vrij Nederland, 2-3-1996. |
Arjan Peters, Met een vreemd lachje de wereld tegemoet J.J. Voskuil maakt doeltreffende uitsnede van de werkelijkheid. In: de Volkskrant, 15-3-1996. (over Meneer Beerta) |
Gerrit Jan Zwier, Een slepende dans. In: Leeuwarder Courant, 15-3-1996. (over Meneer Beerta) |
Reinjan Mulder, Het zijn zakken. Onthechte roman van J.J. Voskuil. In: NRC Handelsblad, 22-3-1996. (over Meneer Beerta) |
Doeschka Meijsing, Droge rancune. De terugkeer van J.J. Voskuil. In: Elsevier, 23-3-1996. (over Meneer Beerta) |
Xandra Schutte, Zevenhonderddrieënzeventig pagina's irritatie. In: De Groene Amsterdammer, 3-4-1996. (over Meneer Beerta) |
André Matthijsse, Lachen om de zinloosheid. In: Haagsche Courant, 5-4-1996. (over Meneer Beerta) |
H. Brandt Corstius, De jaren van Jopper en Jekker. In: NRC Handelsblad, 13-9-1996. (over Vuile handed) |
T. van Deel, ‘Ik moet naar Stockholm, een lezing over de kerstboom houden’. In: Trouw, 13-9-1996. (over Vuile handen) |
Arjan Peters, Bijna iedereen komt voor het vuurpeloton. Ook tweede deel van J.J. Voskuils cyclus ‘Het Bureau’ is imponerend. In: de Volkskrant, 20-9-1996. (over Vuils handed) |
Jaap Goedegebuure, Smetvrees. In: HP/De Tijd, 27-9-1996. (over Vuile handen) |
Gerrit Jan Zwier, De cultuurgrens van roggebrood. In: Leeuwarder Courant, 27-9-1996. (over Vuils handen) |
Hans W. Bakx, Een handboek elementair gedrag. In: Vrij Nederland, 28-9-1996. (over Vuils handed) |
Theodor Holman, De AKO-jury moet zich schamen. Voskuil schrijft door aan literaire sensatie. In: Het Parool, 4-10-1996. (over Vuils handed) |
Hans Warren, Voskuils vuile handen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 4-10-1996. |
G.F.H. Raat, Een nieuwe démasqué. In: Ons Erfdeel, jrg. 39, nr. 4, 1996, pp. 594-596. (over Vuile handen) |
Nico Keuning, De onontkoombare wereld van alledag. In: Hervormd Nederland, 19-10-1996. |
Ingrid Harms, Het Bureau slaat terug. De personages van J.J. Voskuil over hun auteur. In: Vrij Nederland, 23-11-1996. |
T. van Deel, In de jungle van het Bureau, gewapend met dorsvlegel en zeis. In: Trouw, 7-3-1997. (over Plankton) |
| |
| |
Elsbeth Etty, Het geheim van Maarten Koning. In: NRC Handelsblok, 7-3-1997. (over Plankton) |
Jaap Goedegebuure, De maatschappij als moloch. In: HP/De Tijd, 7-3-1997. (over Plankton) |
Theodor Holman, Grootste literaire gebeurtenis in de jaren negentig. Wie is wie bij Voskuil? In: Het Parool, 7-3-1997. |
Arjan Peters, Een lichaam vol munitie en pap. Een vleug sadisme is J.J. Voskuil niet vreemd. In: de Volkskrant, 7-3-1997. (over Plankton) |
Gerrit Jan Zwier, [recensie Plankton]. In: Leeuwarder Courant, 14-3-1997. |
Hans W. Bakx, Gedetineerd aan de Keizersgracht. Het derde deel van Voskuils ‘Bureau’. In: Vrij Nederland, 15-3-1997. (over Plankton) |
Joris Gerits, Wie hard werkt deugt niet. In: De Morgen, 18-7-1997. (over Plankton) |
J. Goossens, Het wetenschappelijk bedrijf in Voskuils roman ‘Het Bureau’. In: Literatuur, jrg. 14, nr. 3, 1997, pp. 43-49. |
Ton Anbeek, De maatschappij als open inrichting. In: Literatuur, jrg. 14, nr. 4, 1997, pp. 201-202. (over de recensies van Plankton) |
Francis Bulhof, Amsterdam. Amsterdam. Kritiek van het proza. In: Neerlandica extra muros, jrg. 35, nr. 3, 1997, pp. 32-35. |
G.F.H. Raat, Voskuil en Koning. In: Ons Erfdeel, jrg. 40, nr. 5, 1997, pp. 749-751. |
Ton Anbeek, ‘Ik neem kaarten uit een bak’. In: Harry Bekkering en Ad Zuiderent (red.), Jan Campert-prijzen 1997. Nijmegen 1997, pp. 63-88 (inclusief biografie/bibliografie). |
Elsbeth Etty, Meneer Beerta is niet dood, hij leeft. Wouter van Oorschot en Gemma Nefkens over ‘Het Bureau’. In: NRC Handelsblad, 2-1-1998. |
T. van Deel, ‘Als altijd wanneer hij te veel gepraat had, voelde hij zich diep ongelukkig’. In: Trouw, 23-1-1998. (over Het A.P. Beerta-Instituut) |
Theodor Holman, Doorlezen! Voskuil en de kunst van het rekenschap afleggen. In: Het Parool, 23-1-1998. (over Het A.P. Beerta-Instituut) |
Arjan Peters, Hoe zjazez obbez Buzjo? In: de Volkskrant, 23-1-1998. (over Het A.P. Beerta-Instituut) |
Pieter Steinz, Hoe zjazez obbez Buzjo? De Great Dutch Novel van J.J. Voskuil. In: NRC Handelsblad, 23-1-1998. (over Het A.P. Beerta-Instituut) |
Annejet van der Zijl, Bij nader omzien. In: HP/De Tijd, 23-1-1998. (interviews met ‘vrienden’ uit Bij nader inzien over studentenleven vlak na de oorlog) |
Onno Blom, J.J. Voskuil: Het Bureau is een gevangenis. In: Trouw, 29-1-1998. (over Het A.P. Beerta-Instituut) |
Jaap Goedegebuure, Het voor en tegen van Bart Asjes. In: HP/De Tijd, 30-1-1998. (over Het A.P. Beerta-Instituut) |
Carel Peeters, Er zit altijd dreiging in de lucht. In: Vrij Nederland, 31-1-1998. (over Het A.P. Beerta-Instituut) |
Jeroen Vullings, Tussen collega's. Het vierde bedrijf van Voskuils monumentale romancyclus. In: De Standaard, 12-2-1998. (over Het A.P. Beerta-Instituut) |
Xandra Schutte, Volgens het calvinistisch boekje. In: De Groene Amsterdammer, 25-2-1998. (over Het A.P. Beerta-Instituut) |
Joris Gerits, Dat idioot harde werken. In: De Morgen, 28-5-1998. (over Het A.P. Beerta-Instituut) |
Arjan Peters, ‘Ik word niet gedreven door rancune of wrok’. Arjan Peters spreekt met J.J. Voskuil. In: Optima, jrg. 16, nr. 1, 1998, pp. 42-52. |
Arnon Grimberg, Bij een roman telt alleen het resultaat. De polemiek over Het Bureau van J.J. Voskuil. In: Arnon Grimberg, De troost van de slapstick. Amsterdam 1998, pp. 137-152. |
Een zondagmiddag met J.J. Voskuil. 27 meest academische reacties op Het Bureau. Redactie J. Bekkers, H. Hoeks en W. Roelants. Nijmegen 1998. (met bijdragen van onder meer Gerard Rooijakkers, Harry Bekkering en Daan Cartens) |
Thomas van den Bergh, Heel veel over heel weinig. Wat bezielt Voskuil lezers? In: Het
|
| |
| |
Parool, 15-1-1999. (over En ook weemoedigheid) |
Jeroen Vullings, Maartens (on)macht. Deel vijf van J.J. Voskuils monsterproject ‘Het Bureau’. In: De Standaard, 21-1-1999. (over En ook weemoedigheid) |
Hans Goedkoop, De schaduwzijde van wraak. In: NRC Handelsblad, 22-1-1999. (over En ook weemoedigheid) |
Alle Lansu, Geluk in de portiersloge. In: Het Parool, 22-1-1999. (over En ook weemoedigheid) |
Arjan Peters, Het verleden onherstelbaar verbeterd. In: de Volkskrant, 22-1-1999. (over En ook weemoedigheid) |
Hans W. Bakx, Maarten zonder blaam. In: Vrij Nederland, 23-1-1999. (over En ook weemoedigheid) |
Thomas van den Bergh, Soapverslaving. In: Elsevier, 23-1-1999. (over En ook weemoedigheid) |
Elsbeth Etty, Allemaal fictie. In: NRC Handelblad, 23-1-1999. (over En ook weemoedigheid) |
T. van Deel, Nicolien was triest omdat ze op een slak had getrapt. In: Trouw, 23-1-1999. (over En ook weemoedigheid) |
Joris Gerits, Niemand houdt van mij. J.J. Voskuil. ‘En ook weemoedigheid’: ‘Het Bureau’ blijft fascineren. In: De Morgen, 28-1-1999. |
Max Pam, Oeverloos geouwehoer. In: HP/De Tijd, 29-1-1999. (over En ook weemoedigheid) |
Joost Zwagerman, De hype rond Voskuil. In: de Volkskrant, 6-2-1999. |
Frank Hellemans, Gewoon is al gek genoeg. In: Knack, 24-2-1999. (over En ook weemoedigheid) |
Joyce Roodnat, Een saluut aan Nicolien. ‘Tussendoortje’ Voskuil is volwaardige roman. In: NRC Handelsblad 26-2-1999. (over De moeder van Nicolien) |
T. van Deel, ‘Ben ik al zevenentachtig?’ giechelt de moeder van Nicolien. In: Trouw, 27-2-1999. (over De moeder van Nicolien) |
Pascal Verbeken, ‘Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Voskuil’. J.J. Voskuil over Het Bureau, het verslag van een afrekening. In: De Standaard, 18-3-1999. |
Elsbeth Etty, Die niemand kan verklaren. De hogere werkelijkheid van J.J. Voskuil. In: Bulletin, jrg. 28, nr. 264, 1999, pp. 31-41. (over Het Bureau en Bij nader inzien) |
Paul van Tongeren, Tegen de tijd. Over Voskuils verzet tegen verandering en Maarten Konings morele psychologie. In: Bzzlletin, jrg. 28, nr. 264, 1999, pp. 43-47. |
Gerard Rooijakkers, Is dit mijn leven? Fiction en faction in Het Bureau. In: Volkskundig Bulletin, jrg. 25, nr. 2-3, 1999, pp. 127-145. |
G.F.H. Raat, Wetenschap en weemoed. In: Ons Erfdeel, jrg. 42, nr. 4, 1999, pp. 581-583. |
Hugo Bousset, De valkuil van Voskuil. Over J.J. Voskuil. In: Hugo Bousset, Bevlogen lichtheid. Amsterdam 1999, pp. 78-84. |
Patrick Demompere, Boe, zei de heilige koe. In: Patrick Demompere, Erg! Iets over de nieuwste literatuur. Amsterdam 1999, pp. 128-132. (over Plankton) |
J. Heymans, Lam naast leeuw. Over J.J. Voskuil. Baarn 2000. (uitgebreid interview over schrijverschap, inclusief bibliografie) (reactie op voorpublicatie: Frida Vogels, Commentaar. Bij het gesprek van J.J. Voskuil met J. Heymans over zijn vrienden. In: Bzzlletin, jrg. 28, nr. 264, 1999, pp. 19-27) |
Freddy Rikken, Kibbelen om een roeimachine. Werktheater speelt huiselijke scènes uit Voskuils roman ‘Het Bureau’. In: NRC Handelsblad, 8-1-2000. (interview over de voorstelling Maarten en Nicolien) |
Kester Freriks, Tekort aan Voskuilse sferen. In: NRC Handelsblad, 22-1-2000. (over de voorstelling Maarten en Nicolien) |
Ton Anbeek, Bij nader inzien. J.J. Voskuil. In: Lexicon van Literaire Werken, aanv. 45, februari 2000, pp. 1-10. (over Bij nader inzien) |
Elsbeth Etty, Maarten Koning kijkt tevreden terug. In: NRC Handelsblad, 3-3-2000. (over Afgang) |
Alle Lansu, Het droevig clubgevoel. In: Het Parool, 3-3-2000. (over Afgang) |
Arjan Peters, Maarten is ziek, Freek gescheiden en Lien huilt. In: de Volkskrant, 3-3-2000. (over Afgang) |
T. van Deel, De mooiste tekst is de kortste. In: Trouw, 4-3-2000. (over Afgang) |
| |
| |
Annemiek Neefjes, Negen fiches over de wereld van Maarten Koning. In: Vrij Nederland, 4-3-2000. (over Afgang) |
Joost Niemöller, Wild van bepalingen. In: De Groene Amsterdammer, 29-3-2000. (over Afgang) |
Jeroen Vullings, Bijna aan de eindstreep. Zesde deel van kantoorsage. In: De Standaard, 30-3-2000. (over Afgang) |
Joris Gerits, Het Bureau is het Bureau is het. Weemoedigheid staat centraal in het zesde deel van J.J. Voskuils megaroman. In: De Morgen, 5-4-2000. (over Afgang) |
Frank Hellemans, Red het zwijn. In: Knack, 19-4-2000. (over Afgang) |
Arjan Peters, Voskuils vakanties. In: de Volkskrant, 19-5-2000. (over Reisdagboek 1981) |
Alle Lansu, Het ondergoed van Voskuil. In: Het Parool, 26-5-2000. (over Reisdagboek 1981) |
Ingrid Harms, Het tragische leven van de échte Anton Beerta. In: Vrij Nederland, 11-11-2000. |
Alle Lansu, Een hardnekkige verblinding. In: Het Parool, 17-11-2000. (over De dood van Maarten Koning) |
Arjan Peters, Op weg naar niets. In: de Volkskrant, 17-11-2000. (over De dood van Maarten Koning) |
Joyce Roodnat, Dertig jaar overspel. J.J. Voskuil voltooit Het Bureau. In: NRC Handelsblad, 17-11-2000. (over De dood van Maarten Koning) |
T. van Deel, Het Bureau mist Maarten Koning niet. In: Trouw, 18-11-2000. (over De dood van Maarten Koning) |
Annemiek Neefjes, De langzame dood van Maarten Koning. In: Vrij Nederland, 18-11-2000. (over De dood van Maarten Koning) |
Jos Palm, Postmoderne ketelmuziek. Voskuils Vakmoord. In: Vrij Nederland, 18-11-2000. |
Max Pam, Hoe zit dat, komt er nog wat van? In: HP/De Tijd, 23-11-2000. (over De dood van Maarten Koning) |
Thomas van den Bergh, Zwaar afscheid. Aangrijpende finale van Voskuils monsterroman Het Bureau, die zich niet lijkt te lenen voor herlezing. In: Elsevier, 2-12-2000. (over De dood van Maarten Koning) |
Nog even een ommetje. Beschouwingen over Het Bureau van J.J. Voskuil. Redactie en inleiding Arjan Peters. Amsterdam 2000. (met bijdragen van onder andere Willem van den Berg, Thomas van den Bergh en Elsbeth Etty) |
Onno-Sven Tromp, Wat doe jij in mijn stad? Een literaire wandeling door het Amsterdam van J.J. Voskuil. Amsterdam 2000. |
Arjan Peters, ‘Nu “Het Bureau” af is, leid ik geen dubbelleven meer’. Interview met J.J. Voskuil. In: Tirade, jrg. 45, nr. 2, 2001, pp. 147-159. |
G.F.H. Raat, Twee illusies. In: Ons Erfdeel, jrg. 44, nr. 3, 2001, pp. 322-329. |
A.M. Hagen, Het Meertens-Instituut anno 2001. In: Ons Erfdeel, jrg. 44, nr. 3, 2001, pp. 330-336. |
Harry Bekkering, Voskuil, Vestdijk, Proust. Een poëticale verkenning. In: Armada, jrg. 7, nr. 24, 2001, pp. 76-85. (over Het Bureau als megaroman) |
Alle Lansu, De vriend die aan Voskuil ontglipte. In: Het Parool 15-11-2002. (over Requiem voor een vriend) |
Arjan Peters, ‘Bij Jan was ik ik, Han Voskuil.’ In: de Volkskrant, 15-11-2002. (interview over Requiem voor een vriend) |
Pieter Steinz, Acht ordners vol. In de nieuwe Voskuil is de literatuur ondergeschoffeld. In: NRC Handelsblad, 15-11-2002. (over Requiem voor een vriend) |
T. van Deel, Zou jij over een vriend kunnen schrijven. In: Trouw, 16-11-2002. (over Requiem voor een vriend) |
Jeroen Vullings, Voskuil zonder schaamlapje. Schrijven uit zelfverheldering. In: Vrij Nederland, 16-11-2002. (over Requiem voor een vriend) |
Thomas van den Bergh, Han en Jan. In: Elsevier, 23-11-2002. (over Requiem voor een vriend) |
Judith Janssen, Voskuil analyseert een hechte vriendschap. In: de Volkskrant, 29-11-2002. (over Requiem voor een vriend) |
Gerrit Jan Zwier, Brieven van ‘Gekke Jantje’. In: Leeuwarder Courant, 6-12-2002. (over Requiem voor een vriend) |
| |
| |
Onno Blom, Opsodemieteren! De ontgoocheling van J.J. Voskuil. In: De Standaard, 12-12-2002. (over Requiem voor een vriend) |
Onno Blom, ‘Er is maar één Proust en dat is Proust zelf’. Interview J.J. Voskuil en A.F.Th. van der Heijden over hun megaromans. In: Vrij Nederland, 1-2-2003. |
Liesbeth Eugelink, Het leven zoals zich dat aan je voordoet. In: Parmentier, jrg. 12, nr. 2, 2002-2003, pp. 70-73. (over realisme Voskuil) |
Willem van den Berg, Ik studeer niet, ik ben student. ‘Bij nader inzien’ van J.J. Voskuil. In: Literatuur, jrg. 20, nr. 6,2003, pp. 38-40. |
Jeroen Vullings, Wat waren ze kwaad, of: De uitwerking van ‘Het Bureau’ op de daarin beschreven werkelijkheid. In: Jeroen Vullings, Meegelakt naar een drassig veldje. Amsterdam 2003, pp. 119-135. |
Chris van der Heijden, Frankrijk, adieu! In: Vrij Nederland, 13-3-2004. (over Terloops) |
Gerrit Jan Zwier, ‘Grand Champagne is mieters.’ In: Leeuwarder Courant, 5-3-2004. (over Terloops) |
Elsbeth Etty, De kerk is mieters. In: NRC Handelsblad, 12-3-2004. (over Terloops) |
Maarten Moll, Wandelbespiegelingen voor de liefhebbers. In: Het Parool, 18-3-2004. (over Terloops) |
Maarten 't Hart, Voskuils zielsverrukking. In: Vrij Nederland, 21-5-2005. (over Buiten schot) |
Gerrit Jan Zwier, Het blijft tobben. In: Leeuwarder Courant, 27-5-2005. (over Buiten schot) |
Maarten Moll, Het regent eigenlijk altijd bij Voskuil. In: Het Parool, 16-6-2005. (over Buiten schot) |
Arjan Peters, 's Nachts geven we allebei over. In: de Volkskrant, 28-7-2005. (over Buiten schot) |
Herman Amelink, 475 afleveringen Het Bureau. Hoorspel trekt al twee jaar meer dan 120.000 luisteraars per dag. In: NRC Handelsblad, 23-5-2006. |
Arjan Peters, Vroeger wél een capuchon. Laatste dagboekaantekeningen van een wandelende J.J. Voskuil. In: de Volkskrant, 16-6-2006. (over Gaandeweg) |
Maarten Moll, Nietsontziend proza. J.J. Voskuils heerlijke wandelingen. In: Het Parool, 22-6-2006. (over Gaandeweg) |
Gerrit Komrij, Reputaties. In: Vrij Nederland, 1-7-2006. (over Gaandeweg) |
Thomas Vaessens, Het boek was beter. Literatuur tussen autonomie en massificatie. Amsterdam 2006. (oratie over Bij nader inzien) |
Arjan Peters, Blauwdruk van de Nederlander. In: de Volkskrant, 23-2-2007. (over Onder andere) |
Jeroen Vullings, De sekteleider. Ontboezemingen van J.J. Voskuil. In: Vrij Nederland, 10-3-2007. (over Onder andere) |
Elsbeth Etty, Spaar mij uw vriendschap. Iedereen komt weer even langs in J.J. Voskuils herinneringen. In: NRC Handelsblad, 16-3-2007. (over Onder andere) |
Thomas van den Bergh, Zelfonderzoek. In: Elsevier, 17-3-2007. (over Onder andere) |
Maarten Moll, Mieterse stukken. In: Het Parool, 22-3-2007. (over Onder andere) |
Kees 't Hart, ‘Ik wil geen Scheveningse pet’. In: Leeuwarder Courant, 13-4-2007. (over Onder andere) |
Max Pam, Verslaafd aan Voskuil. In: HP/De Tijd, 20-4-2007. (over Onder andere) |
Elsbeth Etty, Schrijven om de angsten te bezweren. J.J. Voskuil (1926-2008), schrijver van ‘Het Bureau’ en dierenbeschermer. In: NRC Handelsblad, 5-5-2008. (in memoriam) |
Maarten Moll, Dertig jaar verdampt. Ik had niet geleefd. In: Het Parool, 5-5-2008. (in memoriam) |
Arjan Peters, De oplosser van twee problemen. Schrijven met genadeloos vizier. In: de Volkskrant, 5-5-2008. (in memoriam) |
Sylvain Ephimenco, Nutteloos werk. In: Trouw, 6-5-2008. (over Het Bureau) |
Tirade 424, jrg. 52, nr. 3, 2008. Speciaal J.J. Voskuil-nummer, waarin onder andere:
- | Detlev van Heest, Gembergebakjes, pp. 43-44. (biografisch) |
- | Jaap Blansjaar, J.J., Han en Oscar, pp. 45-50. (biografisch) |
- | Gerbrand Bakker, ‘Stil maar beestje. Die rotzakken, ik zal je wreken!’, pp. 51-54. (subjectief verslag van het lezen van Het Bureau) |
|
| |
| |
- | Jelle Folkeringa, Voskuil en de Kweekschool in Groningen, pp. 55-58. (biografisch) |
- | Arjan Peters, ‘Dagelijks terugkerende zaken, omdat ze namelijk terugkeren’. Enkele herinneringen aan J.J. Voskuil, pp. 59-62. |
- | Gemma Nefkens, Van de ene kant van de Herengracht naar de andere, pp. 63-66. (biografisch) |
- | Frida Vogels, Brieven over Het Bureau, pp. 102-117. |
|
Ton Brouwers, J.J. Voskuil. Het Bureau. In: Lexicon van Literaire Werken, aanv. 81, februari 2009, pp. 1-31. |
Alle Lansu, Vrijmoedige overspelroman. In: Het Parool, 8-4-2009. (over Binnen de huid) |
First Abrahams, Verstikte verlangens. In: NRC Handelsblad. 9-4-2009. (over Binnen de huid) |
Elsbeth Etty, In de ban van het vijandige vlees. Is Voskuils postume roman meer dan een inventarisatie van gekrenktheden? In: NRC Handelsblad, 10-4-2009. (over Binnen de huid) (reacties: Lousje Voskuil-Haspers. In: NRC Handelsblad, 10-4-2009; Frida Vogels. In: NRC Handelsblad, 1-5-2009) |
Arjan Peters, Gehurkt in de eigen huid. Voskuil laat pas na zijn dood zichzelf zien. In: de Volkskrant, 10-4-2009. (over Binnen de huid) |
Jeroen Vullings, Wat kapot kan moet kapot. De ware J.J. Voskuil. In: Vrij Nederland, 11-4-2009. (over Binnen de huid) |
Frank van Dijl, Maarten gaat vreemd. In: HP/De Tijd, 12-4-2009. (over Binnen de huid) |
Jaap Goedegebuure, De harde kern van Maarten Koning. In: Trouw, 18-4-2009. (over Binnen de huid) |
Iris Pronk, Ik had hem graag iets beter begrepen. In: Trouw, 1-5-2009. (interview met weduwe van Voskuil over Binnen de huid en zijn schrijverschap) |
Marja Pruis, Gewoon een uitstapje. In: De Groene Amsterdammer, 1-5-2009. (over Binnen de huid) |
Hilde van den Eynde, Maarten Koning doet het. In: De Standaard, 22-5-2009. (over Binnen de huid) |
Margreet Vermeulen, Wij houden niet van nieuwe dingen In: de Volkskrant, 29-9-2009. (interview met weduwe van Voskuil, onder meer over Binnen de huid) |
Enno Endt, Duel. In: Tirade 429, jrg. 53, nr. 3, 2009, pp. 36-37. (biografische herinnering) (nadere toelichting: Lieneke Frerichs, Bij het duel. In: Tirade 429, jrg. 53, nr. 3, 2009, pp. 38-39) |
G.F.H. Raat, Een monomane exercitie. Postume roman van J.J. Voskuil. In: Ons Erfdeel, jrg. 52, nr. 4, 2009, pp. 178-179. (over Binnen de huid) |
Elsbeth Etty, Voskuils huwelijksleed op toneel. In: NRC Handelsblad, 24-9-2010 (over eerste opvoering toneelstuk ‘Mensenkinderen’) |
Frida Vogels, Dagboek 1968-1969. Amsterdam 2010, pp. 404-405, 413-416 (over het lezen van het manuscript van Binnen de huid) |
121 Kritisch lit. lex.
mei 2011
|
|