| |
| |
| |
Marjoleine de Vos
door Piet Kralt
1. Biografie
Marjoleine de Vos werd op 19 april 1957 geboren te Oosterbeek, gemeente Renkum. Vanaf 1960 woonde zij met haar ouders in Amsterdam. In 1976 rondde zij haar gymnasiumopleiding aan het Vossiusgymnasium af. Daarna studeerde ze Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, een studie die zij in 1985 afsloot met een doctoraalscriptie over Gerrit Achterberg. Ondertussen had zij enige artikelen gepubliceerd, onder andere in de Vestdijkkroniek (1982) en in Bzzlletin (1983) en ging zij in 1983 samenwonen met de criticus en dichter Tom van Deel, met wie zij in 1993 trouwde. In 1982 werd zij redacteur van het tijdschrift voor literatuuronderwijs Diepzee, in 1986 debuteerde zij als kinderboekschrijfster met De wereldworst. Sinds 1987 is De Vos redacteur van NRC Handelsblad. Tussen 1987 en 2004 werkte zij bij het Cultureel Supplement, onderbroken door drie jaar Achterpaginaredactie (1994-1997). Sinds 1996 schrijft zij een opiniecolumn en van 2006 tot 2008 schreef zij ook televisiekritieken. Tussen 2002 en 2008 publiceerde ze een maandelijkse rubriek ‘De thuiskok’. Vanaf januari 2009 verschijnt van haar hand een dagelijkse kookrubriek. Vanaf 2000 was De Vos ook redacteur van het literaire tijdschrift Raster.
Haar bundel Zeehond graag werd zowel voor de C. Buddingh'-prijs voor nieuwe Nederlandse poëzie als voor de VSB Poëzieprijs genomineerd.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Techniek
In 2000 debuteerde Marjoleine de Vos met een essay- en een poëziebundel, respectievelijk Nu en altijd en Zeehond graag. Hoewel de auteur de korte beschouwingen in Nu en altijd typeert als ‘bespiegelingen’, kan men met evenveel recht spreken van ‘essays’. Zelf schreef zij (in ‘Een essay moet betoveren’): ‘Het ideale essay is een glasheldere zoektocht naar iets dat door de vorm en de stijl van het essay een grote overtuigende kracht heeft gekregen.’ Het kernwoord in deze omschrijving is ‘zoektocht’. De bespiegelingen in Nu en altijd zijn in de allereerste plaats verslagen van een zoekende gedachtegang.
Het tastende karakter van deze stukken komt voort uit een houding van de auteur die ook haar andere werk doordringt en die berust op twee eigenschappen: relativerend vermogen en praktische zin. Het relativerend vermogen bepaalt de geest van haar essays. Het frequente gebruik van het woord ‘misschien’ is er een teken van. In een beschouwing over het optreden van de Dutchbatters in Srebrenica (‘Inleefoefening’)’ komt het vijf keer voor, op een lengte van drie pagina's. Het woord geeft steeds aan dat het zó kan zijn, maar ook anders: misschien stelde de leiding weinig voor, misschien had de Dutchbatter die een vrouw tegenhield, gelijk. De Vos stelt ook dikwijls vragen zonder daar een antwoord op te geven of ze beweert iets en ontkent wat ze beweert in de volgende regel. Een sprekend voorbeeld waarin beide stijlfiguren gecombineerd verschijnen, staat in haar beschouwing over Desmond Tutu, de Zuid-Afrikaanse aartsbisschop die aandrong op vergeving van de onderdrukkers. De Vos merkt op dat Tutu wel een heilige moet zijn. Ze schrijft: ‘Want er zijn toch daden die onvergeeflijk zijn - of is dat niet zo? Is alles uiteindelijk te vergeven?’
| |
Stijl
De essays getuigen bovendien van haar praktische zin. Al het grootse en verhevene herleidt zij tot aardse proporties; zij is zelden geïnteresseerd in de theorie, altijd in de praktijk. Dit uitgangspunt geeft haar bespiegelingen vaak een licht humoristische inslag. Naar aanleiding van een gedicht van Willem van Toorn merkt zij op dat het menselijk leven erg klein is. Ze vult die opmerking dan aan met de constatering: ‘En op de eeuwig- | |
| |
heid is het niet veel nee, maar de eeuwigheid is ook zo groot’ Niet alleen de essays, ook haar gedichten zijn door deze praktische zin aangeraakt Ze hebben daardoor soms iets laconieks. In ‘Advent’ (uit de bundel Zeehond graag), dat zinspeelt op de kerstnacht waarin volgens de overlevering een leger van engelen over vrede op aarde zong, zegt ze dat ze fietsend naar huis geen engel heeft gezien; een opmerking waarmee ze de mythe van de kerstnacht met een goedmoedig schouderophalen afdoet.
| |
Kunstopvatting
Deze nuchterheid is ook duidelijk aanwezig in de serie interviews die De Vos publiceerde onder de titel Dichtersgesprekken (2005). Zij ondervraagt daarin veertig dichters over één door hen geschreven gedicht. Die aanpak getuigt op zichzelf al van praktische gerichtheid. Haar vragen doen dat nog meer. Ze informeert naar concrete zaken: betekenis van woorden, uitdrukkingen, metaforen, titels. Bij Hester Knibbe die een ‘Psalm 4631’ heeft gedicht, informeert ze naar de betekenis van het nummer en waarom haar gedicht een psalm is. Dat soort vragen levert soms verrassende gegevens op; het nummer 4631 blijkt het grafnummer van Knibbes zoon te zijn. Wat de verstechniek betreft, is ze vooral geïnteresseerd in klank, ritme en enjambement. Maar haar vragen daarover zijn zelden algemeen. ‘Er staan veel “ou's” in dit gedicht’, zegt ze tegen Anneke Brassinga en die mag dan uitleggen waarom. Het aardige bij dit alles is dat een concrete vraag van de interviewster soms tot een meer algemeen antwoord van de geïnterviewde leidt. Ze vraagt Rutger Kopland naar het afbreken van een versregel en hij begint zijn antwoord met een opmerking over het ideale enjambement.
| |
Thematiek
Uiteraard is de relativerende en praktische instelling van de auteur van invloed op de thematiek van haar poëzie en essays. De vier belangrijkste thema's daarvan zijn: geluk, geloof, dood en poëzie. De aard en de zin van het geluk spelen vooral in de beginbundels een rol: de gedichten uit Zeehond graag en de essays uit Nu en altijd. In de gedichtenbundel gaat het om het geluk van de zeehond die volgens het titelgedicht haar spek overheerlijk op de kant kletst, of van de vrouw die volgens het openingsgedicht door de straat loopt om de herfst te prijzen. Op het eerste gezicht een eenvoudig geluk dus, ergens tussen tevreden- | |
| |
heid en extase in. Maar er zijn complicerende
factoren. De belangrijkste daarvan is dat het geluk gebonden is aan het moment, aan het ‘nu’ van de gelukkig makende gebeurtenis. Dat leidt soms tot een optimistische aanbeveling, zoals in het gedicht ‘Nu en altijd’, waarin het als volgt gezegd wordt: ‘Herhaal dus het heden tot in eeuwigheid’. Vaker echter leidt het tot mismoedigheid, zoals in het gedicht ‘Niets is voorspelbaar’ waarin het geluk een eiland is waar men niet heen kan: het is voorbij voordat je het daadwerkelijk ervaren hebt.
| |
Visie op de wereld
Hoezeer het (persoonlijke) geluk het praktische denken van De Vos beheerst, blijkt wel uit het feit dat zij grote vraagstukken als oorlog en politieke onderdrukking altijd vanuit de kleine, individuele leefsituatie benadert. Het essay ‘Vaar met de stroom mee’ is in dit geval voorbeeldig, omdat hierin alles samenkomt. De Vos schreef het tijdens de oorlog om Kosovo. Haar redenering is samengevat de volgende: het eenvoudige geluk om een fluitende merel moet het soms afleggen tegen diepe neerslachtigheid. Daarom is troosten zo moeilijk. Wat moet iemand die in vrede leeft en gelukkig is zeggen tegen een ander die door de oorlog alles kwijt is? Ze kan erop wijzen dat sommige mensen in barre omstandigheden hun liefde voor het leven behielden. Etty Hillesum en Abel Herzberg waren zulke mensen. Maar de vrouw in Kosovo die nu alleen staat, heeft weinig aan dit soort overwegingen. Die is meer gebaat bij praktische dingen als dekens en schoon water.
Men ziet het: De Vos schrijft niets over de rechtvaardigheid of onrechtvaardigheid van de oorlog, over de strategieën van de twee partijen of over de politieke gevolgen. In haar beschouwingen staat steeds het lot van het individu centraal.
| |
Relatie leven/werk
In 1998 verscheen bij de marge-uitgeverij De Lange Afstand het bundeltje Andere gedichten & mevrouw Despina. Mevrouw Despina is een figuur die in verschillende gedichten van De Vos voorkomt. Zij heeft wel trekken van de dichteres, maar ze is zeker niet haar alter ego. Tegenover Remco Ekkers gaf De Vos toe dat de Despina-gedichten min of meer zelfportretjes zijn. Maar, voegde ze daaraan toe, ‘ik hoef niet eerlijk te zijn, want ik schrijf in de derde persoon’.
| |
Thematiek
Inhoud en betekenis van het geloof komen vooral tot uiting in
| |
| |
de bundel Kat van sneeuw (2003). Een van de vijf afdelingen in de bundel heet ‘En daar is de engel!’. Deze afdeling bevat zeven gedichten die direct of zijdelings met het geloof te maken hebben. In het eerste (‘Al-Afwezige’ - de titel verraadt reeds de ambivalentie van de dichteres) spreekt ze God aan. Het gedicht begint zo:
Dat u er altijd was en zult zijn, die eeuwen
der eeuwen waarin wij als gras en broodkruimels
roepen maar geen antwoord, smeken maar stilte
geen taal misschien een teken voor wie wil.
Tegen u is praten gemompel van gekken
steeds luider in leegte die u bent of niet.
De God die zij aanroept is de persoonlijke God van de Bijbel; de allusies op Bijbelteksten suggereren dat in ieder geval (‘was en zult zijn’: Genesis 3:14; ‘als gras’: Psalm 90:5-6 en Psalm 103:15; ‘broodkruimels’: Mattheüs 15:27). De dichteres ervaart deze God als een leegte, als niet-bestaand. Maar of hij inderdaad leegte is, betwijfelt ze toch: hij is leegte of niet. Met andere woorden: het is mogelijk dat hij bestaat. Deze tweezijdigheid is in hoge mate kenmerkend voor de geloofsbeleving in deze poëzie. Daar komt een ietwat laconieke benadering van het Goddelijke of heilige bij. In deze afdeling staat ook een variant op het annunciatiegedicht: een gedicht over Maria die van de engel hoort dat ze Gods zoon zal baren. In dat gedicht gaat het niet alleen om Maria, maar om iedere vrouw die vurig een kind wenst. De titel is ‘Kom op met uw boodschap’ - een adequate aanduiding van de intensiteit van de wens en tegelijkertijd een bijna sarcastische uitdaging van de Goddelijke almacht.
In Het waait (2008) heeft de godsgedachte plaatsgemaakt voor bespiegelingen over de dood. Het gaat nu in veel mindere mate over wie of wat God is, veel meer over de weg van het leven en waar die op uitloopt. In het gedicht ‘Een wandeltocht’ herinnert alleen het beeld van de dode mens als een ster aan de voorstelling van een bestaan buiten of boven de aardse werkelijkheid. We gaan de sneeuw in (zo staat in de laatste strofe),
| |
| |
in ons leeft wat lopen wil totdat
het liggen gaat en helder ziet hoe blauw
hoe leeg hoe ver - en dat dat alles is
de nacht die komt, de kou, een ster.
| |
Kunstopvatting
Het derde belangrijke thema in de poëzie van De Vos is ‘compactheid’. Die compactheid maakt het gedicht waar, een waarheid die belangrijker is dan de waarheid van datgene waarnaar verwezen wordt. Men zou het ook zo kunnen zeggen: het gaat bij het gedicht niet over de dingen waarover het gedicht spreekt, maar om het gedicht zelf. Het is een ding ‘an sich’. Met deze poëticale gedachte plaatst De Vos zich in een traditie van dichters die vooral de autonome status van het gedicht benadrukken. Sötemann heeft deze traditie ooit benoemd als de symbolistische traditie in de moderne poëzie, waarvan J.H. Leopold, Martinus Nijhoff en Gerrit Kouwenaar de belangrijkste voorlopers waren.
| |
Techniek
Hoe De Vos deze compactheid in haar eigen poëzie bereikt, kan het beste worden gedemonstreerd aan het gedicht ‘Wederdood’ (Kat van sneeuw).
De kat op weg naar wederdood in lente
was zij ons lief maar toch niet echt
een droom met eigen hand gemaakt
dus levenloos en al gedoemd tot smelt
terwijl wij redding zeggend zingend
ondergaan de grond in zinken om
als koude bloem misschien
een plaats te kennen die ons niet
want 's avonds al vergeten.
Allereerst iets over het begrip ‘wederdood’. Dat refereert aan het Bijbelse ‘wedergeboorte’: de mens die zijn oude, zondige leven achter zich laat, is als opnieuw geboren. De kat uit dit gedichtje - dat blijkt uit de context - was dood, is toen van sneeuw gemaakt, dus tot nieuw leven gewekt, maar zal in de lente als het warm wordt, smelten en opnieuw sterven. Die tweede dood is extra
| |
| |
wrang, omdat de lente bij uitstek het seizoen van nieuw leven is. Als we doorlezen, dan blijkt het gedicht niet zozeer over de kat te gaan, maar over de mens zelf, de dichteres zowel als de lezer, die eens de grond zullen inzinken. Drie bijzonderheden vragen dan om aandacht Ten eerste de bij De Vos vaak voorkomende ellips: in plaats van ‘die ons niet redt’, schrijft ze ‘die ons niet’. De uitdrukking wordt daardoor krachtiger en bergt bovendien meer mogelijkheden in zich: ‘die ons niet bevalt’, ‘die ons niet toekomt’, enzovoort. In de tweede plaats het enjambement, dat De Vos vaak met veel raffinement aanwendt. Hier lijkt het of de redding zeggend, zelfs zingend wordt aangekondigd; maar dan blijkt uit de volgende regel opeens dat wij zingend ondergaan: door het enjambement draait de betekenis een hele slag. In de derde plaats het gebruik van klankherhaling: ‘redding zeggend, zingend, zinken’: vier essentiële woorden die samen een complex, innerlijk tegenstrijdig gebeuren aangeven en door alliteratie en assonantie met elkaar verbonden zijn. De poëzie van De Vos is niet muzikaal in de traditionele zin, maar een dergelijk blok is kenmerkend voor haar gedichten.
Nog een enkel woord over de interpretatie van het gedicht. Bedoeld of onbedoeld refereert het aan de regels van Willem Kloos ‘De doode bloemen keeren niet weêrom,/ Maar IK zal heerlijk in mijn Vers herrijzen.’ De ‘koude bloem’ in het gedicht van De Vos staat voor haar poëzie, waarin de dichteres na haar dood nog een plaats heeft, nog voortleeft. Maar deze poëticale idee van Kloos is voor een moderne dichteres een illusie: ze zal haar niet redden, want men zal haar spoedig vergeten zijn. In het gedicht relativeert zij de mogelijkheden van de poëzie, maar niet zonder ze ook op te roepen.
| |
Ontwikkeling
Wat hier is opgemerkt over de poëzie van De Vos geldt voor al haar bundels. Van een duidelijke ontwikkeling is dan ook geen sprake. Wel van een lichte verschuiving in thematiek. In de eerste bundel ligt het accent op de levenslust, in de tweede op de godsbeleving en, tegen het eind, op de gedachte aan de dood. Dit laatste thema bepaalt de sfeer van de derde bundel, al is het zeker niet overheersend. Met deze verschuiving van de thema's worden de verzen vloeiender: metrischer, met meer (half)rijm en (in Het waait) minder ellips. Het lijkt alsof de overgave aan de
| |
| |
onvermijdelijkheid de toon zachter en milder maakt.
| |
Traditie / Verwantschap
Het is niet gemakkelijk om De Vos in de traditie te plaatsen. Aan de ene kant sluit zij aan bij de eerdergenoemde ‘autonomistische’ dichters, maar aan de andere kant heeft haar poëzie ook trekken van de zogenaamde parlando-poëzie van M. Vasalis en Rutger Kopland. Er zijn regels die de praattoon naderen en de licht humoristische inslag van de Zestigerdichter K. Schippers hebben, maar in andere gedichten legt De Vos meer nadruk op doordringende klank, gedrongen zinsbouw en (door het ontbreken van interpunctie) in elkaar overvloeiende betekenissen - men denke aan de laatste vijf regels van ‘Wederdood’.
Verhelderend is een uitspraak die zij deed in een interview met Remco Ekkers. Zij plaatste haar poëzie daarin tussen haar tijdgenoten Robert Anker en Willem Jan Otten in. Ze houdt, als de gelovige Otten, vast aan de religie. Maar ze wil, anders dan hij, daar niet in geloven. Evenals Robert Anker zoekt ze in haar poëzie naar zingeving, maar anders dan hij zoekt ze die ook in de beeldenrijkdom van onder meer het christendom.
| |
Publieke belangstelling
Zeehond graag beleefde binnen twee jaar drie herdrukken en ook Kat van sneeuw moest spoedig na het verschijnen herdrukt worden. Een jaar na haar debuut werd zij redacteur van het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad. In deze krant schrijft ze een tweewekelijkse column waarin ze, vaak aan de hand van gedichten, romans en/of essays vragen over het leven stelt. Bovendien heeft ze een maandelijkse kookrubriek en bespreekt ze historische letterkunde en poëzie, kinderboeken, tv-programma's en recent verschenen tijdschriften. Een zekere faam heeft haar reeks gesprekken met dichters die ze, na het verschijnen in de krant, bijeenbracht in de bundel Dichtersgesprekken (2005).
| |
Kritiek
Ook de kritiek was niet ongunstig. Recensenten wezen op de zinnelijkheid van haar gedichten en noemden haar poëzie overtuigend. Kritische noten ontbraken echter niet. Arie van den Berg wees erop dat in deze gedichten het betoog overheerst: ‘Er wordt meer beweerd dan gelierd’, zoals hij het formuleerde. Piet Gerbrandy typeerde haar dichterschap als een van de gulden middenweg. ‘De verzen worden gekenmerkt door een niet opdringerige jambische ritmiek met beheerste binnenrijmen, binnen ieder gedicht zijn alle regels even breed, de met voor- | |
| |
liefde toegepaste ellips maakt de betekenis van de zinnen nergens onklaar.’ Deze ietwat neerbuigende karakteristiek geeft, als men de toon ervan voor lief neemt, de algemene mening over de poëzie van De Vos adequaat weer.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Beknopte handleiding bij serie-bloemlezing Vuurslag, slagwerk, overslag voor het voortgezet onderwijs. Redactie Ronald Dietz en Marjoleine de Vos. Groningen 1985, Wolters Noordhoff, Schoolboek. |
Marjoleine de Vos, Als er verteld wordt. Literaire begrippen en technieken. Groningen 1986, Wolters Noordhoff, Schoolboek. |
Marjoleine de Vos, De wereldworst. Tekeningen Franka van der Loo. Amsterdam 1986, De Bezige Bij, J. |
Geen vuur te heet. Nederlandse literatuur vanaf 1860 als Salamander. Samenstelling Marjoleine de Vos. Amsterdam 1987, Querido, Bl. |
Marjoleine de Vos, Andere gedichten & mevrouw Despina. Amsterdam 1989, De Lange Afstand, GB. (opgenomen in Zeehond graag) |
Marjoleine de Vos, Februari. Illustraties Iris le Rütte. Maastricht/Eefde 1999, De Lange Afstand, GB. (opgenomen in Zeehond graag) |
Marjoleine de Vos, Zeehond graag. Amsterdam 2000, Van Oorschot, GB. |
Marjoleine de Vos, Nu en altijd. Bespiegelingen. Amsterdam 2000, Prometheus, CB. |
Rutger Kopland, Anton Korteweg, Marjoleine de Vos, Dit uitzicht. Project ‘Enige tranen’. Wijdenes 2001, Stichting Cultureel Landschap, GB. |
Marjoleine de Vos, Monik. Terhorst 2003, Ser J.L. Prop, G. (opgenomen in Kat van sneeuw) |
Marjoleine de Vos, Kat van sneeuw. Amsterdam 2003, Van Oorschot, GB. |
Marjoleine de Vos, Meisjespaard. Eefde 2003, De Lange Afstand, G. |
Marjoleine de Vos, Jos van Hest, Jan van Coille, Uit duizenden. Dichter bij jongeren. Essays. Amsterdam 2003, De Arbeiderspers, EB. |
Marjoleine de Vos, Godsbeelden. Delft 2003, Eburon, J.H. van Oosbreelezing 4, E. |
Marjoleine de Vos, Dichtersgesprekken. Over het maken en lezen van poëzie. Amsterdam/Rotterdam 2005, Prometheus/NRC Handelsblad, EB. |
George Harinck en Marjoleine de Vos, Wat eten we vandaag? Protestants! Amsterdam 2005, Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlandse protestantisme (1800 - heden), Donumreeks, nr. 16, E. |
Marjoleine de Vos, De thuiskok. Amsterdam 2005, Contact, Kookboek. |
Marjoleine de Vos, Een koe dan. Schoonhoven 2005, Perfect Service, PS poëzie 7, GB. (opgenomen in Het waait) |
Marjoleine de Vos, Zo zou het zijn. Terhorst 2007, Ser J.L. Prop, G. (opgenomen in Het waait) |
Marjoleine de Vos, Het waait. Amsterdam 2008, Van Oorschot, GB. |
Jou willen is je missen. Gedichten over de liefde. Samenstelling Marjoleine de Vos. Amsterdam 2008, Van Gennep/Poëzieclub, Awaterreeks 3, Bl. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Arie van den Berg, Wagenziek van de wereld. In: NRC Handelsblad, 31-3-2000. (over Zeehond graag) |
Piet Gerbrandy, Vrolijk vet maakt elke landing zacht. In: de Volkskrant, 7-4-2000. (over Zeehond graag) |
Koen Vergeer, Het geluk houdt zich groot. In: De Morgen, 6-9-2000. (over Zeehond graag) |
Hans Warren, Het alledaagse bestaan verbonden met literatuur. Columniste Marjoleine de Vos bundelt artikelen. In: De Gooi- en Eemlander, 16-12-2000. (over Nu en altijd) |
Marjoleine de Vos en Gerda van der Haar, Klinker & medeklinker. In: Liter, jrg. 3, nr. 15, december 2000, pp. 8-14. |
Peter Henk Steenhuis, [geen titel]. In: Trouw, 25-1-2001. (over Zeehond graag) |
Gert J. Peelen, Jaloers op de gelovigen. In: de Volkskrant, 9-2-2001. (over Nu en altijd) |
Elke Brems, Hoorde u mij niet? Drie gerijpte poëziedebuten. In: Ons Erfdeel, jrg. 44, nr. 1, januari-februari 2001, pp. 31-45. (over Zeehond graag) |
Elisabeth Lockhorn, ‘Ik wilde op een ochtend gewoon zwanger wakker worden’. Het onvervulde verlangen van Marjoleine de Vos. In: Opzij, jrg. 29, nr. 5, mei 2001, pp. 42-46. |
Remco Ekkers, Op zoek naar betekenis. In: Poëziekrant, jrg. 27, nr. 6, november-december 2003, p. 9. (interview; over Zeehond graag en Kat van sneeuw) |
Arie van den Berg, Proeven van wat geschreven staat. In: NRC Handelsblad, 19-9-2003. (over Kat van sneeuw) |
Peter de Boer, Kwetsbaarheid die niet wordt weggelachen. In: Trouw, 27-9-2003. (over Kat van sneeuw) |
Piet Gerbrandy, Zalmkleur en strelingen. Het verlangen van Marjoleine de Vos naar Iets Hogers. In: de Volkskrant, 17-10-2003. (over Kat van sneeuw) |
Rob Schouten, Bid, maar bid toch daarbij. In: Vrij Nederland, 8-11-2003. (over Kat van sneeuw) |
Koen Vergeer, In stilte en luidkeels. Marjoleine de Vos en Tjitske Jansen. In: De Morgen, 19-11-2003. (over Kat van sneeuw) |
Carola Kloos, Een beetje geloven. In: Tirade, jrg. 47, nr. 401, november 2003, pp. 66-76. (over het al dan niet geloven in God) |
Gerda van de Haar, Marjoleine de Vos over K.P. Kavafis. In: Liter, jrg. 7, nr. 32, mei 2004, pp. 12-26. (interview) |
Marden J.G. de Jong, Poëtische confrontatie. Het veelvuldig beleven van de liefde. In: Kreatief, jrg. 38, nr. 4/5, december 2004, pp. 78-89. (over de liefdespoëzie van o.a. Marjoleine de Vos) |
Stephan van Erp en Marco Luijk, Zoeken is mijn standpunt. In: Trouw, 10-5-2005. (interview) |
Paul Demets, Tussen de gedichten in. In: De Morgen, 23-3-2005. (over Dichtersgesprekken) |
Kees Fens, Dichten als een jazzmusicus. Gesprekken van Marjoleine de Vos met poëten over hun werk. In: de Volkskrant, 25-3-2005. (over Dichtersgesprekken) |
J. Maasland, Het geniale grenst aan het bizarre. In: Reformatorisch Dagblad, 8-6-2005. (over Dichtersgesprekken) |
Albert van Zanten, Eindelijk hier zijn. In: Reformatorisch Dagblad, 25-10-2006. (over Een koe dan) |
Yvan de Maesschalck, Het soortelijk gewicht van sneeuw. In: Streven, jrg. 71, nr. 7, juli-augustus 2004, pp. 655-659. (over Kat van sneeuw) |
Liesbeth Eugelink, Marjoleine de Vos. ‘Het geloven is mislukt’. In: Liesbeth Eugelink, ‘Niets in mij gelooft dat’. Over religie in de moderne Nederlandse literatuur. Kampen 2007, pp. 197-206. (interview) |
Martijn Meijer, Het onvervulbare willen vervullen. In: Het Finandeele dagblad, 2-2-2008. (over Het waait) |
Liesbeth Goedbloed, O trouwe soep. In: Nederlands Dagblad, 15-2-2008. (over Het waait) |
Yra van Dijk, De koe stoffeert de wei. In: NRC Handelsblad, 15-2-2008. (over Het waait) |
| |
| |
Joep van Ruiten, Marjoleine de Vos zoekt evenwicht. In: Dagblad van het Noorden, 22-2-2008. (over Het waait) |
Mario Molengraaf, Bedwelmd en bevrijd door verhalen. In: Brabants Dagblad, 12-4-2008. (over Het waait) |
Janita Monna, O trouwe soep. In: De Groene Amsterdammer, 26-4-2008. (over Het waait) |
113 Kritisch lit. lex.
mei 2009
|
|