| |
| |
| |
Bert Voeten
door Siem Bakker
1. Biografie
Lambertus Hendrikus Voeten is geboren in Breda op 6 juli 1918, als enig kind van Adrianus Johannes Voeten en Catharina Johanna Sio. Zijn moeder stierf toen hij drie jaar oud was. Zijn vader was van beroep slagwerker in de Militaire Kapel te Breda, en tevens een verdienstelijk amateur-toneelspeler. Na drie jaar hbs en een paar administratieve baantjes op een verzekeringskantoor en een meubelfabriekje was Voeten van najaar 1938 tot september 1942 als journalist verbonden aan het Dagblad voor Noord-Brabant en Zeeland, later De Stem geheten, waarvan de redactie gevestigd was te Breda. Vanaf 1940 publiceerde hij regelmatig in literaire periodieken als Roeping (debuut oktober 1940), Criterium, Groot Nederland en Aristo. Van zijn algemeen correspondentschap voor West-Brabant kwam hij terug, toen hij als jonge journalist door enkele oude literatoren ingekapseld dreigde te worden in het nationaal-socialistisch netwerk. Eind 1943 dook hij onder, gezocht voor illegale activiteiten in verband met distributiebonnen en het smokkelen van joden en Engelandvaarders over de Nederlands-Belgische grens. Hij zocht zijn toevlucht bij zijn latere echtgenote Marga Minco, die van 1938 tot 1940 verslaggeefster was geweest bij de neutrale, concurrerende Bredasche Courant, en in 1941 uit Breda was vertrokken. Na eerst ondergedoken te zijn geweest in Heemstede, Bleekersvaartweg 8, kwamen ze vervolgens terecht in Amsterdam, Kloveniersburgwal 49, een adres dat weldra een centrum van latere COBRA- en Vijftig-kunstenaars zou vormen. Sedertdien zijn Bert Voeten en Marga Minco, die trouwden in augustus 1945 en twee dochters hebben, in Amsterdam
| |
| |
blijven wonen, van 1950 tot eind 1970 in het Willem Witsenhuis, daarna aan de Tweede Oosterparkstraat.
Na de oorlog werd Voeten vaste medewerker voor literatuur bij Vrij Nederland en deed hij freelancewerk voor Het Parool, Het Vrije Volk, De Groene Amsterdammer en andere bladen. Hij behoorde tot de redacties van Proloog (1946-1947), Het Woord (1947-1949), Ad interim (1949) en De Gids (1950-1962) en schreef gedichten, recensies en beschouwingen voor tal van andere tijdschriften. Zijn aandacht ging vooral uit naar de Engelse letterkunde. Enkele malen heeft hij ook onder pseudoniem gepubliceerd (Hans van den Bosch en Leo L. van der Mark).
Na een jeugdboek en kleine poëzie-uitgaven in eigen beheer verschenen medio 1946 het geruchtmakende oorlogsdagboek Doortocht, dat aanvankelijk Met kap en kolder zou heten, en de dichtbundel De blinde passagier. Zijn verhalend proza bleef lange tijd beperkt tot fragmenten in Het Woord. Pas veel later werd dit uitgebreid met het brievenboek Neem je bed op en wandel. Het lag zo goed als gereed bij zijn overlijden en verscheen, met een inleiding van Marga Minco, in 1994.
Hoewel steeds actief gebleven als dichter - hij publiceerde ook in Barbarber en De Tweede Ronde - is Voeten voornamelijk als vertaler van toneel werkzaam geweest. Hij was in deze functie lang verbonden aan de Haagsche Comedie en richtte samen met Guillaume van der Graft de door hen geredigeerde Wending-toneelbibliotheek op. In de tweede helft van de jaren vijftig was hij tevens dramaturgisch adviseur bij de NCRV. Voor Doortocht ontving hij de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs. In 1951 werd hem de Jan Campertprijs toegekend voor het manuscript van Met het oog op morgen. Voor zijn vertalingen van Engels, Frans en Duits toneel kreeg hij in 1959 de Martinus-Nijhoffprijs. Bert Voeten overleed op 26 december 1992 in Amsterdam. Op 30 december werd hij aldaar begraven op Zorgvlied.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Een romantiserende gerichtheid op het verleden, zich uitend in gevoelens van weemoed en isolement, is typerend voor de vroegste poëzie van Bert Voeten, evenals een gestileerd ‘poète-maudit’-besef. In de klassieke traditie van Homerus poseert hij als ‘een blinde passagier’, die zonder het geloofskompas als Odysseus over het water een onzekere doortocht en toekomst tegemoet gaat. Door dit soort retorisch gepresenteerde gevoelens van extreme zelfkoestering heen spelen elementen van vitalisme, eigentijdsheid en sociale betrokkenheid, onder meer in Amsterdamse kwatrijnen, waarin de bezetting en de bevrijding van de stad het onderwerp zijn.
| |
Traditie
Met Marsman is hij in verband gebracht om zijn vitalisme, met Slauerhoff om zijn symbolistische geloof in ‘de weerglans van het leven in een beeld, een woord, een lied’ (Odysseus' terugkeer). Van Duinkerken benijdde hem zijn jeugdige vertrouwen in de mens, ‘een deemoedige bereid tot de uiterste offers, toegerust met een sterk besef van saamhorigheid’. Toch is het de niet op te heffen spanning tussen verlangen naar opgaan in tijdloosheid en uitdrukking willen geven aan de eigen tijd, die in zijn oeuvre regelmatig voor veranderingen heeft gezorgd.
| |
Kritiek
Zijn felste critici, afkomstig uit de kringen rond het naoorlogse Criterium en Podium, zagen in hem weliswaar een begenadigd woordkunstenaar, maar toch nauwelijks meer dan een epigoon die de vele reminiscenties aan voorgangers trachtte te verbergen achter een voortdurend opgetrokken scherm van originaliteit. In het algemeen ergerden zij zich aan de overbewuste retoriek, de overdaad aan traditionele stijlfiguren en dichtvormen als kwatrijnen, rondelen, saffische strofen, en aan de opzettelijke pose als estheticus. Zijn knappe versificatie en de daarmee gepaard gaande toewijding aan het woord en de verbeelding bezorgden hem weliswaar enige lof, maar tegelijkertijd het verwijt van wereldvreemdheid.
| |
Publieke belangstelling
Werden zijn poëziebundels nooit herdrukt (in tegenstelling tot zijn toneelvertalingen), Doortocht bracht het in korte tijd tot vier drukken. Dit dagboek, afgezien van een jongensboek zijn
| |
| |
enige omvangrijke prozawerk, heeft een grillige waarderingsgeschiedenis. Al in december 1946 stond het oordeel van W.F. Hermans haaks op de juichende geluiden afkomstig van onder meer ViCtor E. van Vriesland, Anton van Duinkerken en Jeanne van Schaik-Willing. Het dagboek, aldus Hermans, staat vol frasen, vertoont storende herschrijfsporen en mist historische exactheid: hoe kwam Voeten aan de kost en hoe heeft hij de honger overleefd, vraagt Hermans zich bijvoorbeeld af.
| |
Relatie leven/werk
De sporen van herschrijving openbaren zich voor de tegenwoordige lezer het duidelijkst in de weglatingen, de tegenstrijdigheden ten opzichte van zijn tot in 1943 voortgezette medewerking aan Aristo, het antisemitische en fascistische tijdschrift van Wouter Lutkie, en aan de feitelijke vergissingen: elk teken van werkzaamheden als algemeen correspondent van West-Brabant voor de Nederlandsche Kultuurkamer ontbreekt; enkele historische feiten zijn foutief gedateerd. Daar staat tegenover, onweerlegbaar, dat Voeten eind 1943 zijn dubieuze contacten verbrak, onderdook en er toen mede voor gezorgd heeft dat de schrijfster Marga Minco heelhuids de oorlog doorkwam. Bovendien heeft Adriaan Venema bij zijn onthullingen in 1987 en 1988 direct ook vastgesteld dat Voetens werk voor de Kultuurkamer niemand heeft benadeeld, in tegenstelling tot het werk van sommige andere correspondenten.
| |
Visie op de wereld
In eigen kring, dat wil zeggen temidden van rooms-katholieke Brabantse auteurs en na de oorlog ook in de Amsterdamse groep rond Het Woord en uitgeverij De Bezige Bij, groeide zijn aanzien als dichter gestaag. Daar werd zijn thematiek existentialistisch omschreven als gespletenheid in de levensharmonie.
| |
Thematiek
Een belangrijk motief is de erotiek, die in Suite in December en De ammonshoorn een illusoir en narcistisch karakter heeft. Maar er is ook een andere kant van de erotiek: de religieuze herkomst ervan, voelbaar, zoals Rodenko het noemde, als ‘die ondefinieerbare sensus catholicus’, ‘die katholieke habitus tegenover God, de vrouw, de evennaaste en de natuur’. De gesloten vormen van het strofische vers zijn dan het evenbeeld van de rituele herhalingen in gebeds- en erediensten.
| |
| |
Zijn persoonlijke overtuiging uit Voeten in betogende regels als ‘wat ik ben is wat in mij verandert’ of ‘Eenzaam en vreemd en aan mijzèlve lijdend/aan wat ik ben en wat ik nooit zal zijn’ (De ammonshoorn). In essentie gaat het om de onverenigbaarheid van de wereld van de droom, ‘het paradij selijke hoogland’, en de werkelijkheid van ‘het dor bestaan’. Verweven hiermee is in zijn vroege werk een ambivalente visie op de vrouw en op de natuur. De fysieke binding aan haar bedreigt de psychische onthechting. De natuur, in het bijzonder het water, is dikwijls de verbeelding van onvervulde en onvervulbare verlangens:
Ik hoorde hoe Verlangens verre vrouwen
mijn vaart met liederen te stuiten trachtten.
Wisten zij niet dat er een ander lied
voorzichtig preludeerde op de touwen?
| |
Techniek
Neobarok van oorsprong als hij is, groepeert hij gedichten graag tot grotere gehelen, schrijft hij bij voorkeur cycli en stelt hij bundels weloverwogen, liefst thematisch samen. Het vierluik Twee werelden is zo'n opvallend programmatisch gecomponeerde bundel, die bovendien zijn eigen literair-historische context expliciet aangeeft. Het eerste deel, getiteld ‘De tweede wereld’, opent namelijk met een citaat ontleend aan A. Roland Holst (‘O, droom, wij vragen om geen dak [...] wij vragen niet dan deze vleuglen, ons gegeven, te behouden’.). Het tweede deel is een intermezzo, ‘In het park. Een klein spel’, overheerst door het bewustzijn zowel aards als hemels van karakter te zijn (‘zoo ben ik: als de windhaan op den toren/en als de halfgod, halvelings ontbloot’.) ‘De eerste wereld’, het derde deel, heeft als motto enkele regels van T.S. Eliot: ‘And through the spaces of the dark / Midnight shakes the memory / As a madman shakes a dead geranium.’ Verbittering en machteloosheid ontnemen binnen de aardse werkelijkheid, de eerste wereld, het zicht op een andere werkelijkheid (‘dit nieuwe vergezicht wordt weggespoeld / door den loodzwaren regen dezer eeuw’.) In Jan Jacob Slauerhoff, naar wie het laatste deel is genoemd, zijn deze werelden als objecten van tegenstrijdige strevingen en gevoelens voortdurend aanwezig: ‘Overal vond hij riffen waar hij dacht doorgangen te ontdekken’.
| |
| |
| |
Kunstopvatting / Techniek
Kunst is een houvast in de chaotische werkelijkheid. Voetens klassieke verstechniek, geschoold aan onder meer Homerus' Odyssee en Shakespeare's toneel, drukt dit uit in een ritmische gelijkmatigheid en een suggestieve cadans.
In deze ‘rinkelkoorden’-poëzie herkenden critici geen reële existentiële problemen, maar slechts ‘een stereotyp verlorenparadijs schema’ zónder dwingende, levensechte noodzakelijkheid. In de context van de Criterium- en Woord-poëzie noemde Ad den Besten hem zelfs ‘de opportunist die alle kanten uit kon en op alle wegen steeds weer zichzelf misliep’.
| |
Ontwikkeling / Stijl
In Met het oog op morgen, een bundel vrijwel zonder eindrijm, maar niet zonder formele hechtheid dankzij alliteraties en woordherhalingen, vertoont zich echter een dichter bij wie het uit is met de precieusheid, het aan de lopende band genereren van willekeurige beeldassociaties (‘de kersetuinen van haar ogen’; ‘kalkwitte eenzaamheid’) en de veelheid aan abstracta (‘radeloosheid’, ‘vreemd wezen’, ‘talloos en onhoorbaar’, ‘aan dromen verloren’). De verbale exuberantie is verdwenen, de beeldspraak is rationeler, zoals in het vierdelige ‘In memoriam matris’, dat laat zien hoe de werkelijkheid altijd weer de belofte, de hoop, de zin van de toekomst, schendt; een gedicht consequent gebouwd op het verbeeldingsspel van een kind dat in het ziekenhuis samen met zijn vader aan het sterfbed van de moeder staat en dat zich dit alles verbeeldt in zee, schip en reis:
morgen mijn moeder slapend
in een smal schip mijn moeder
‘Wil ze nu weer niet spelen?’
‘Morgen misschien’ zei mijn vader
maar morgen kende haar niet
zoals ik haar gekend had.
De traditioneel verwoorde romantische droom, de poëzie van het hart, maakte plaats voor surrealistische droomverzen in de sfeer van de experimentele beweging:
op een melkwagen rijdt de zon
de oostelijke straten binnen
| |
| |
brengt overal flessen licht
Dit gematigd experimentele werk, ten dele aansluitend bij dat van Elburg, Lucebert, Andreus en anderen leverde toch nog steeds geen eigen toon op. Maar tussen de regels door blijkt hij een verfijnde registrator van zijn nabije omgeving te gaan worden in plaats van een ‘magiër’ van het type Vinkenoog en Lucebert. Landschappen en stadsgezichten, woningen en interieurs: ze hebben bij Voeten zelfs een huiselijk accent (zie bijvoorbeeld ‘Er gebeuren geen wonderen’ en ‘Marine’ in De zon op mijn hand). Een titel als Menselijkerwijs, behorende bij een verzamelbundel die de jaren 1948-1958 omvat, heeft in dit verband dan ook niets gezochts.
Hij neemt voortaan waar, hij noteert, ondanks de innerlijke twijfel aan de zin van de waargenomen, vaak schrille werkelijkheid: ‘het gedicht over de trein vol joden naar Sobibor zou’, aldus Anthonie Donker, ‘ieder Nederlander zogoed als “De achttien doden” moeten kennen, opdat wij niet vergeten.’ De beginregels ervan zijn inderdaad klassiek geworden, onlosmakelijk als motto verbonden met Het bittere kruid van Marga Minco:
er rijdt door mijn hoofd een trein
vol joden, ik leg het verleden
(‘De trein’, in De zon op mijn hand)
| |
Kunstopvatting
Gaandeweg heeft Voeten, die zich aanvankelijk spiegelde aan het exuberante en bevlogen dichten van onder meer de door hem vertaalde Dylan Thomas en aan sommige figuren uit de Woord-groep en de Experimentele Beweging, de kunst van het weglaten tot de zijne gemaakt. Zijn poëticale én levensbeschouwelijke uitgangspunt: streven naar de perfecte vereniging met de werkelijkheid, ligt uiterst beknopt besloten in ‘Poëtiek’:
Met de werkelijkheid één ruimte
| |
| |
Nimmer talen naar gistren -
het vers is steeds een begin.
| |
Traditie
Hij beperkt zich tot essentialia en poëtiseert - nu op een natuurlijk ogende wijze getrouw aan het parlandisme van Nijhoff en Achterberg - eigentijdse, zakelijke objecten:
De dag is een witkiel die
een koffer verdriet voor mij draagt
en een citybag losse vreugden.
| |
Stijl / Techniek
Een van de motto's in De tijd te lijf, ontleend aan Wallace Stevens, is in dit stadium al veelzeggend: ‘We seek nothing beyond reality’. Vervolgens gaat hij in Een bord bekijken gestructureerd observerend te werk, waarbij hij uitgaat van de directe dagelijkse omgeving en gebeurtenissen (‘The facts of life’). Zijn poëtica als volgt formulerend; ‘De verbeelding werkelijk maken is moeilijk. Bijna even moeilijk als de werkelijkheid verbeelden’ (‘Moeilijk’). Dit leidt tot de gevarieerde aanwezigheid van doodgewone zaken als sigarepeuken, een houtje, aderverkalking, de prijzen, Renault, takshond, een rits of koud bruin bier (Voeten houdt van droge opsommingen). Het is niet de aanwezigheid van dit soort dingen op zichzelf die allereerst verrassend is, maar de kinderlijk zintuiglijke waarneming ervan, alsof de dichter, buiten zijn reflectie om, het kind de waarnemingen voor hem laat doen.
| |
Ontwikkeling
Voeten durft afstand te nemen van voorgaand werk. Deed hij dit de eerste keer in Vijftiger-verband (zie ‘Poëtiek’), de tweede keer gebeurde dit in Barbarber-perspectief, met zelfs een desavouerend effect:
Looking over my shoulder
een gedicht van 3 pagina's
dat de tijd niet stilstaat
| |
| |
Het is dan ook niet verwonderlijk dat J. Bernlef, medeoprichter en redacteur van het neorealistische Barbarber (1958-1971), de bloemlezing Gedichten 1950-1980 van een nawoord voorzag waarin hij Voeten, die onder het pseudoniem Leo H. van der Mark een vaste medewerker van Barbarber was, op één lijn plaatst met medewerkers als Jan Hanlo, Remco Campert, C. Buddingh' en Chr. J. van Geel. Behalve dat zijn teksten ‘door de onnadrukkelijke kijk op de allergewoonste dingen’ (Bernlef) bij het genoemde tijdschrift passen, kenmerken ze zich door hun muzikaliteit, die soms aan de jazz referereert, soms aan de lichtvoetigheid van een klassiek divertimento.
Voetens ontwikkeling heeft vanaf het begin zowel geprofiteerd van als geleden onder een verbluffend assimilatievermogen. Ze voltrok zich waarschijnlijk eerder vanuit impulsen door het werk van bewonderde buitenlanders dan vanuit Nederlandse tradities. Zulke buitenlanders zijn onder anderen Paul Eluard, Jacques Prévert, Kurt Schwitters, E.E. Cummings, Philippe Soupault, Dylan Thomas, David Rokeah en Robert Desnos, allen door hem vertaald.
Zijn vroege werk doet zwierig en impressionistisch aan, met een thematiek die switcht tussen vitaliteit en melancholie. Zijn latere poëzie is sober en haast louter observerend, door Bernlef omschreven als een ‘réverence aan de werkelijkheid’; een poëzie die niettemin door de tijden en stijlen heen aan intimiteit heeft gewonnen.
de zon schijnt de kinderen spelen badminton
jij ligt languit op de stretcher
bij het bruin van de rest vergeleken
het bevalt me zoals het is
(‘Groeten uit Ardennen II'’ uit Een bord bekijken)
| |
Relatie leven/werk
Nog explicieter dan in de gedichten openbaart zich Voetens realiteitsbesef in het postuum verschenen brievenboek Neem je bed op en wandel (1994). Ook zijn vermogen om intimiteit te scheppen komt opvallend tot zijn recht in deze bundel, die rijk is aan
| |
| |
anekdotes, tragikomische verhalen, inkijkjes in een modaal schrijversbestaan en privé-ontboezemingen.
| |
Kritiek
Graag hadden de critici, zo blijkt uit hun besprekingen, meer gezien dan alleen deze briefwisseling met één uitgever (Bert Bakker sr.) in één bepaald tijdsbestek (1954-1969). Vol waardering stelt men vast dat Voetens talent voor het schrijven van memoires in de zin van petite histoire hiermee slechts summier naar buiten is gekomen.
| |
Ontwikkeling
In Gedichten 1938-1992 - de titel Verzamelde gedichten komt alleen voor op de rug van de band - staan alle gedichten én vertalingen van gedichten bijeen die hij zelf in bundels bijeenbracht. Andere dan de door hem zelf eerder gebundelde gedichten staan er niet in, wat bij voorbeeld betekent dat zijn debuutgedichten uit Roeping in 1940 erin ontbreken. De verzameling begint met Babylon herhaald uit 1944 en eindigt met Oude tuin uit 1991. Gedichten 1944-1991 zou als titel daarom preciezer zijn geweest. Daarmee is echter niet gezegd dat Babylon herhaald niet een overtuigend begin is van een poëtisch oeuvre. Nu we Voetens poëzie in de vorm van zijn Verzamelde gedichten als één geheel kunnen overzien, blijkt in deze kleine, vierdelige cyclus over het voorvoelde lot van alle ‘ballingen in Polen’ al de toon van levensechtheid door te klinken die in zijn latere werk almaar is gegroeid.
Ginds gaapt een deur, een smalle zwarte mond;
daar liggen scherven van gebroken ruiten.
Wie hier bevel gaf alles in te sluiten,
hij sloot met dood en duivel een verbond.
(‘Weer rijst de morgen boven Amsterdam’ uit Babylon herhaald)
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Voor de ongeveer tachtig toneelvertalingen door Bert Voeten zie: Siem Bakker, Het literaire tijdschrift Het Woord (1945-1949), Amsterdam, 1987, pp. 594-596. De daar ontbrekende titels zijn hier alsnog opgenomen. Herdrukken zijn niet vermeld. Zie daarvoor de Mededelingen van de Documentatiedienst Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. Uit de verspreide artikelen en essays is een keuze gemaakt.
Bert Voeten, Bob van Duyn in de ‘Far West’. Spannende roman voor jongens. Helmond 1941, U.M. Helmond, Nederlandse jeugdbibliotheek no. 117, J. |
Bert Voeten, Babylon herhaald. [Amsterdam augustus 1944, eigen beheer], GB. |
Bert Voeten, Sonnetten voor Solaria. [Amsterdam maart 1945, eigen beheer], GB. |
Bert Voeten, Amsterdamsche kwatrijnen. Een cyclus. Amsterdam najaar 1945, J. Babeliowsky & Zonen [= eigen beheer], GB. |
Bert Voeten, Jonge Engelsche dichters en de oorlog. In: De Vrije Katheder, 9-11-1945, E. |
Bert Voeten, De vreemdeling. In: Het Woord, jrg. 1, nr. 4, januari 1946, pp. 25-30, V. |
Bert Voeten, Poëtisch Réveil in Engeland. In: Litterair paspoort, jrg. 1, nr. 3, mei 1946, pp. 10-11, E. |
Bert Voeten, De blinde passagier. 's-Gravenhage 1946, A.A.M. Stols, Helikon, jrg. 12, juni 1946, nr. 26, GB. (bevat tevens Sonnetten voor Solaria en Amsterdamsche kwatrijnen) |
Bert Voeten, Doortocht. Een oorlogsdagboek 1940-1945. Amsterdam 1946, Contact, Proloogreeks nr. 3, D. |
Bert Voeten, Odysseus' terugkeer. Amsterdam 1946, De Bezige Bij, Periscoopreeksnr. 5, GB. |
Bert Voeten, Twee werelden. Amsterdam 1947, De Bezige Bij, GB. |
Bert Voeten, De grijze gleufhoed. In: Het Woord, jrg. 3, nr. 1, lente 1948, pp. 112-120, V. |
Bert Voeten, Suite in December. Een lyrische cyclus. Amsterdam 1948, De Bezige Bij, GB. |
Bert Voeten, Van ‘Georgians’ naar ‘Revolutionary poets’. In: Ad interim, jrg. 5, nr. 7/8 [Engeland-nummer], juli-augustus 1948, pp. 249-273, E. |
Bert Voeten, Het lyrisch reveil in de moderne Engelse poëzie. In: Het Woord, jrg. 3, nr. 3, herfst 1948, pp. 141-147, E. |
Bert Voeten, De ammonshoorn. Amsterdam 1949, De Bezige Bij, GB. (bevat tevens tien vertaalde gedichten) |
Daphne Rooke, Mitty, mijn blanke vriendin. Vertaald door Clara Eggink en Bert Voeten. Amsterdam 1952, J.M. Meulenhoff, R. (vert.) |
Bert Voeten, Met het oog op morgen. Amsterdam 1953, De Bezige Bij, GB. (opgenomen in Menselijkerwijs) |
| |
| |
Erts. Een bloemlezing uit de poëzie van heden. Samengesteld door Bert Voeten. Amsterdam 1955, A.J.G. Strengholt, Bl. |
Bert Voeten, Kind van Breda. Breda 1955, Gemeentebestuur van Breda, G. (rijmprent, als oorkonde verspreid te Breda ter gelegenheid van de geboorte van de 100 000e inwoner) |
Bert Voeten, Kwintet voor een stad. Breda 1956, Academie voor beeldende kunsten Sint Joost, GB. |
Bert Voeten, De zon op mijn hand. En andere gedichten. Amsterdam 1956, De Bezige Bij, De Literaire Raat, eerste serie, nr. 5, GB. (opgenomen in Menselijkerwijs) |
Bert Voeten, In memoriam Gerard Diels. In: Het boek van nu, jrg. 10, nr. 2, 1956, p. 25, E. |
L. van der Veen-van der Chijs, Lizelotje. Tekstverzorging Bert Voeten. Amsterdam 1956, C.J. van der Peet, E. |
Schrijversalmanak voor het jaar 1957, 5e jrg. Onder redactie van Bert Voeten en M. Beek. Amsterdam 1957, C.J. van der Peet, Bl. |
Bert Voeten, Willem Elsschot, Verzameld werk. Amsterdam 1957, P.N. van Kampen en Zoon, E. |
Ad den Besten en Bert Voeten (samenstellers), De muze en het meisje. Een bloemlezing. Amsterdam 1957, CPNB, Bl. |
Bert Voeten, Menselijkerwijs. Verspreide gedichten. Amsterdam 1958, De Bezige Bij, Literaire pocketserie nr. 15, GB. (bevat op enkele wijzigingen na ook de bundels Met het oog op morgen en De zon op mijn hand; tevens zijn tien vertaalde gedichten opgenomen) |
C.J. Kelk en Bert Voeten (samenstellers), Nederlandse poëzie van de 20e eeuw. Van Holst tot heden. Utrecht/Antwerpen 1958, Het Spectrum, Bl. |
William Shakespeare, De koopman van Venetië, Amsterdam 1959, De Bezige Bij, T. (vert.) |
Bert Voeten, De tijd te lijf. En andere gedichten. Amsterdam 1961, De Bezige Bij, Literaire pocketserie nr. 26, GB. (vert) |
Bert Voeten, Wisant. Eenmaal. Het leven voor ogen. Den Haag/Amsterdam 1961, Nederlands Letterkundig Museum/Querido, Stemmen van schrijvers 6119-1 en 2, Grammofoonplaat. (op de andere zijde Marga Minco, Bomen) |
Bert Voeten en Marga Minco, Tegenvoeters. Amsterdam 1961, Het corps Typographique van het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs, G. |
Christopher Fry, Deze vrouw mag niet branden. 's-Gravenhage 1962, Boekencentrum, Wending-Toneelbibliotheek serie 5, deel 2, T. (vert.) |
Bert Voeten, Klank en licht Breda 1963. Amsterdam/Rijswijk/Driebergen 1963, Advertentiebureau A.A. Bosschaert N.V./H. Ponneker/Adviesbureau voor Public Relations/Radio Tukker, T. (grammofoonplaat met tekst van Bert Voeten; ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van N.V. De Faam te Breda) |
| |
| |
Bert Voeten, Er gebeuren geen wonderen. Een bloemlezing. Hasselt 1963, Heideland, Poëtisch erfdeel der Nederlanden, nr. 11, Bl. (een keuze uit Met het oog op morgen tot en met De tijd te lijf) |
Bert Voeten, Paul Steenbergen 40 jaar toneelspeler. 's-Gravenhage 1963, De Haagsche Comedie, E. |
Bert Voeten, Kerstnacht. Utrecht 1964, Chr. Leeflang, G. (kerst- en nieuwjaarswens) |
Marga Minco, Het huis hiernaast. Verzorgd door Bert Voeten. Amsterdam 1965, J.M. Meulenhoff, Cahiers voor Letterkunde, Teksteditie. |
Bert Voeten, Een bord bekijken. Amsterdam 1966, De Bezige Bij, Literaire Pocket nr. 139, GB. |
- Het kind en zijn schrifturen. Den Haag 1967, Farmec NV, Sinaspril Essay nr. 4, E. |
Oliver Goldsmith, 'n Verwarrend nachtje. Vertaald door Bert Voeten. Amsterdam/Bussum 1967, Het goede repertoire, T. (vert.) |
Bert Voeten, Hulzezon. In: Maatstaf, jrg. 16, nr. 11-12, februari-maart 1969, pp. 883-888, E. |
Norman Krasna, 'n Zondag in New York. Vertaald door Bert Voeten. Bussum 1968, De Toneelcentrale, T. (vert.) |
Bert Voeten, Leve de onderduikers. In: W. Hijmans, Wim Alings jr., Eduard Visser en Bert Voeten, Wachten op het feest. Amsterdam 1969, Meijer Pers, V. |
De vrijheid smaakt naar pijn. Bloemlezing uit poëzie over onderdrukking en verzet. Samengesteld door Bert Voeten. Den Haag 1970, Bert Bakker, Bl. |
Weggeboekt. Samengesteld door J. Bernlef en Bert Voeten. Amsterdam 1970, Actiecomité Schrijversprotest, Vereniging van letterkundigen, E. |
Bert Voeten, Zeven brieven aan Bert Bakker senior, anno 1961. Amsterdam 1984, Bert Bakker, Br. |
Bert Voeten, Notities over de Oude Prins. Herinneringen aan A. Roland Holst. Bunnik/Utrecht 1985, Sjaalmanpers, Klein Literair Museum van de Sjaalmanpers, dl. 9, E. |
David Story, Mooi weer vandaag. Vertaald door Bert Voeten. Bussum 1985, De Toneelcentrale, T. (vert.) |
William Shakespeare, Sonnet XVIII. Vertaald door Bert Voeten. Woubrugge/Amsterdam 1985, Avalon Pers, G. (vert.) |
Bert Voeten, Gerrit Achterberg. Momenten en facetten. Terhorst 1986, Ser J.L. Prop, E. |
Bert Voeten, Mijn buurman J.C. Bloem. Enkele herinneringen. Bunnik/Utrecht 1986, Sjaalmanpers, E. |
Kurt Schwitters, Acht gedichten. Vertaald door Bert Voeten. Woubrugge 1986, Avalon Pers, G. (vert.) |
Bert Voeten, In memoriam matris. Terhorst 1987, Ser J.L. Prop, G. |
Bert Voeten, Nieuwe gedichten. Woubrugge 1988, Avalon Pers, GB. |
| |
| |
Bert Voeten, Gedichten 1950-1980. Een keuze. Nawoord J. Bernlef. Amsterdam 1988, De Bezige Bij, Bl. (een selectie uit de bundels Met het oog op morgen, De zon op mijn hand, De tijd te lijf en Een bord bekijken; bevat tevens niet eerder gebundeld of gepubliceerd werk, ontstaan in de jaren zeventig en twaalf vertaalde gedichten) |
T.S. Eliot, Cape Ann. Vertaald door Bert Voeten. Woubrugge 1990, Avalon Pers, G. (vert.) |
Wallace Stevens, Adagia. Vertaald door Bert Voeten. Woubrugge 1991, Avalon Pers, Aforismen. (vert.) |
T.S. Eliot, Journey of the Magi. Met de vertalingen van Bert Voeten, Peter Verstegen, Hugo Roeffaers en met illustraties van Hedwig Pauwels, Harry Jurgens, Henryk Feilhauer, Zoltan Ven. Baarn 1991, Arethusa Pers/Herber Blokland, G. (vert.) |
Bert Voeten, Oude tuin. Woubrugge 1991, Avalon Pers, G. |
Bert Voeten, Neem je bed op en wandel. Brieven aan Bert Bakker Senior 1954-1969. Inleiding Marga Minco. Amsterdam 1994, De Bezige Bij, Br. |
Bert Voeten, De vogels. Met illustraties van Greet Schutte. Eindhoven 1994, Stichting Plint, Plintreeks nr. 1, G. (oorspronkelijk verschenen in Menselijkerwijs, 1958) |
Bert Voeten, Tafelgesprek met J.C. Bloem. In: J.C. Bloem, Het onzegbare geheim. Verzamelde essays en kritieken 1911-1963. Bezorgd door H.T.M. van Vliet. Amsterdam 1995, Athenaeum-Polak & Van Gennep, pp. 949-951, 1158-1159, E. |
Bert Voeten, Gedichten 1938-1992. Bezorgd door Kees van der Zwan. Amsterdam 2001, De Bezige Bij, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Theun de Vries, Romantici 1945. In: De Vrije Katheder, 1-3-1946. (over Amsterdamsdie kwatrijnen) |
Anton van Duinkerken, Over cultuurpessimisme. In: Elseviers weekblad. Bijlage ‘De drie landen’, 10-8-1946. (over Doortocht) |
[Gerard] K[nuvelder], Oorlogsdagboek van Bert Voeten. Verantwoord werk. In: De Nieuwe Eeuw, 17-8-1946. |
Bert Schierbeek, Een oorlogsdagboek 1940-'45. In: Het Woord, jrg. 1, nr. 12, september 1946, p. 328 (over Doortocht) |
Jan G. Elburg, Achterstand en loyaliteit. In: Het Woord, jrg. 1, nr. 12, september 1946, pp. 329-330. (over De blinde passagier) |
Jan Leyten, De Blinde Passagier: Bert Voeten. In: De Nieuwe Eeuw, 2-11-1946. (over opportunistische en retorische elementen in De blinde passagier) |
Jeanne van Schaik-Willing, Bezield door oorlogsdagboek. In: Critisch Bulletin, jrg. 13, nr. 11, november 1946. (over Doortocht) |
V[ictor] van V[vriesland], Een meesterlijk debuut. In: Vrij Nederland, 14-12-1946. (over Doortocht) |
F.V. Toussaint van Boelaere, Voeten's ‘Doortocht’. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 1, nr. 9, 1946, pp. 1128-1128. |
A[nne] W[adman], Bert Voeten, De Blinde passagier. In: Podium, jrg. 3, nr. 2, december 1946, pp. 58-59. |
Maurits Mok, Gevaar der welsprekendheid. Bert Voeten dichter met de allure van een apocalyptisch boodschapper. Meer prozaïst dan dichter. In: Algemeen Handelsblad, 30-8-1947. (over Twee werelden) |
Hendrik de Vries, Bert Voeten, Twee werelden. In: Het Vrije Volk, 4-9-1947. (over Twee werelden) |
Koos Schuur, De spoorloze specht ofwel: het stekelige hart. In: Het Woord, jrg. 2, nr. 3, winter 1947, pp. 139-143. (reactie op bespreking van Twee werelden door Hendrik de Vries) |
Gerard Diels, Twee werelden. In: Critisch Bulletin, jrg. 14, nr. 11, november 1947, pp. 441-449. |
H[ans] van S[traten], Twee dagboeken. In: Columbus, jrg. 2, nr. 2/3, november-december 1947, pp. 89-90. (verkiest Dagboek uit een kamp van Loden Vogel boven Doortocht) |
B. Rijdes, Twee werelden. In: Ad interim, jrg. 5, nr. 2, februari 1948, Critische Bijlage, pp. 22-25. |
P.A.H[ekstra], Suite in December. In: Ontmoeting, jrg. 3, nr. 2, 1948, pp. 95-96. |
M. Mok, Twee antipoden. Dichterschap en dichterlijkheid. Keuls: de bezonnene, Bert Voeten: poëtisch talent. In: Algemeen Handelsblad, 4-12-198. (over Suite in December) |
F.W. van Heerikhuizen, In het kielzog van de romantiek. Studies over nieuwe Nederlandse poëzie. Bussum 1948, pp. 107-111; 159. (over onder meer De blinde passagier en Odysseus' terugkeer als echo's van Marsmans Tempel en Kruit) |
F. Sierksma, Journaal van een journalist. In: F. Sierksma, Schoonheid als eigenbelang. Den Haag, 1948. (over Doortocht) |
M. Mok, Bert Voeten, Suite in December. In: Critisch Bulletin, jrg. 16, nr. 2, februari 1949, pp. 94-95. |
[Anton van Duinkerken], [De ammonshoorn]. In: De Tijd, 3-9-1949. |
J. Meulenbelt, Moderne liefdespoëzie. In: Podium, jrg. 5, nr. 12, december 1949, pp. 759-760. (over De ammonshoorn) |
H.A. G[omperts], De lopende band. In: Het Parool, 22-2-1950. (over De ammonshoorn) |
A[thonie] D[onker], Bert Voeten, De Ammonshoorn. In: Critisch Bulletin, jrg. 17, nr. 4, april 1950, pp. 190-191. |
W.L.M.E. van Leeuwen, Drift en bezinning. Amsterdam/Antwerpen 1950 (2e druk), pp. 412-414. (over Voetens estheticisme) |
B. Stroman, De Nederlandse roman 1940-1950. Rotterdam 's-Gravenhage 1951, p. 31 (over Doortocht) |
Harrie Kapteijns, Hedendaagse Brabantse dichters. Een overzicht en karakteristiek ten geleide. 's-Hertogenbosch 1951, pp. 81-86. |
Jan Leyten, Bert Voeten: Met het oog op
|
| |
| |
morgen. Geheimtaal en de sleutel. In: De Nieuwe Eeuw, 9-5-1953. |
W.L.M.E. van Leeuwen, Bert Voeten ‘op doortocht’ naar de mannelijke leeftijd. Poging tot een wijdere vlucht en een nieuwe rhetoriek. In: Alkmaarsche Courant, 16-5-1953 (overzichtsartikel naar aanleiding van Met het oog op morgen) |
Frans Babylon, Literaire emancipatie in Brabant. In: Eindhovens Dagblad, 21-8-1954. (overzichtsartikel naar aanleiding van Met het oog op morgen) |
Ad den Besten, Bert Voeten. In: Ad den Besten, Stroomgebied. Amsterdam 1954, pp. 122-126. (over de ontwikkeling van Voetens poëzie vanaf 1945) |
Kees Fens, Verzen van Adriaan Morriën en Bert Voeten. In: De Linie, 8-12-1956. (over De zon op mijn hand) |
Herman Hofhuizen, Bert Voeten. Heldere versobering. In: De Tijd, 9-3-1957. (gedetailleerde neerslag van een gesprek naar aanleiding van De zon op mijn hand) |
Huub Oosterhuis, De zon op mijn hand. In: Streven, jrg. 11, november 1957, pp. 194-195. |
M. Rutten, De Hollandse dichtkunst nu. In: M. Rutten, Nederlandse dichtkunst van Kloos tot Claus. Kronieken. Hasselt 1957, pp. 227-249. (over Voeten in de context van de experimentele Vijftigers) |
Anthonie Donker, Poëzie-kroniek. In: De Nieuwe Stem, jrg. 14, nr. 12, december 1959, pp. 772-776. (over Menselijkerwijs) |
Adriaan Morriën, De lichamelijkheid van Bert Voeten. In: Adriaan Morriën, Concurreren met de sterren. Amsterdam 1959, pp. 71-75. (overzichtsartikel naar aanleiding van Met het oog op morgen en De zon op mijn huid) |
C.J. Kelk, Bert Voeten, De Tijd te lijf en andere gedichten. In: De Groene Amsterdammer, 13-5-1961. |
Ed. Hoornik, Bert Voeten. In: Ed Hoornik, Over en weer. Den Haag 1962, pp. 164-167. (over De zon op mijn huid) |
C. Buddingh', Poëzie van Elburg en Voeten. Beweeglijkheid en barbarbertoon. In: Het Parool, 3-4-1966. (over Een bord bekijken) |
José Boyens, Bert Voeten. Een bord bekijken. In: Raam, nr. 33, maart 1967, p. 634. |
W.F. Hermans, De knijpkat op de schoorsteenmantel. In: W.F. Hermans, Mandarijnen op zwavelzuur. Amsterdam 1967, pp 89-92. (zeer kritische beschouwing over Doortocht) |
Marga Minco, Citaten. In: Maatstaf, jrg. 16, nr. 11/12, februari-maart 1969, pp. 893-894. (biografische anekdoten) |
W. Bronzwaer, Vier vertalingen van T.S. Eliots ‘Journey of the Magi’. In: Op grond van de tekst. Opstellen aangeboden aan prof. dr. Karel Meeuwesse. Utrecht 1983, pp. 167-175. |
Nico Scheepmaker, Voeten. In: Tubantia, 30-1-1985. (over Zeven brieven aan Bert Bakker senior, Anno 1961) |
[Anoniem], Shakespeare-vertalingen Bert Voeten herdrukt. ‘Ik stof ze steeds af.’ In: NRC Handelsblad, 26-3-1985. |
Siem Bakker, Het literaire tijdschrift Het Woord (1945-1949). Amsterdam 1987, pp. 56-63, 309-332, 592-596. (over het debuut, het aandeel in Het Woord, de latere ontwikkeling; ook met foto's van Voeten) |
Jan G. Elburg, Geen letterheren. Uit de voorgeschiedenis van de vijftigers. Amsterdam 1987, pp. 49-55. (herinneringen aan Bert Voeten en Marga Minco in de periode 1944-1950) |
Ivan Sitniakowsky, Dichter geschokt over onthulling jeugdzonde in oorlog. Bert Voeten erkent werk Kultuurkamer. In: De Telegraaf, 21-1-1988. |
Hanneke Wijgh, Bert Voeten geschokt na onthulling Kultuurkamer. In: Trouw, 22-1-1988. |
Ares Koopman, Alles is mogelijk. In: Arnhemse Courant, 3-9-1988. (over onder meer Gedichten 1950-1980). |
Adriaan Venema, Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. 5 dln. Amsterdam 1988-1992. (onder meer over de rol van Voeten in de Tweede Wereldoorlog) |
T. van Deel, Bert Voeten, Gedichten 1950-1980. Een keuze. In: Trouw, 14-4-1989. |
F. Bordewijk, Nieuwe bundel van Bert Voeten. In: F. Bordewijk, Verzameld werk. Dl. XII. Amsterdam 1989, pp. 369-372. (over De ammonshoorn) |
Jaap Goedegebuure, Oorlog als inspiratiebron. In: Boekenkrant, jrg. 1, nr. 3, mei 1990, pp. 7-8. (onder andere over Doortocht) |
| |
| |
Alexander Zweers, Bert Voeten's ‘Doortocht, een oorlogsdagboek’ (‘Thoroughfare, a war diary’). In: Canadian Journal of Netherlandic Studies, jrg. 11, nr. 1, lente 1990, pp. 17-21. |
Jos Muyres, In de schoenen van Bert Voeten. In: Kruispunt, jrg. 31, nr. 135, december 1990, pp. 23-33. (over Doortocht, naar aanleiding van Adriaan Venema, Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Dl. I: Het systeem. Amsterdam 1988; Dl. II: De harde kern. Amsterdam 1989; gevolgd door een bespreking van Adriaan Venema's sleutelroman Het dagboek (1990) en van de reacties daarop) |
Ben Peperkamp, Briefwisseling met Barbarber. Over brieven en een onuitgegeven correspondentie. In: Jan Kuijper (red.) e.a., Het Vroman-effect. Over leven en werk van Leo Vroman. Amsterdam 1990, pp. 101-114, 227-229. (onder meer over de correspondentie die Voeten als redacteur van De Gids in 1959 voerde met Leo Vroman over diens gedicht ‘Over de dichtkunst; een lezing met demonstraties’) |
F. Bordewijk, Drie jongeren. In: F. Bordewijk, Verzameld werk. Dl. XIII. Amsterdam 1991, pp. 211-214. (onder meer over Met het oog op morgen) |
Dirk Vellenga, Marga Minco (71) bewerkte ‘Een leeg huis’ voor het toneel: ‘Zelf ben ik ook heftiger geworden’. In: De Stem, 10-1-1992. (een gesprek over onder meer de oorlogs- en onderduikervaringen samen met Voeten) |
Willem Ellenbroek, Bert Voeten kreeg de meeste bekendheid als vertaler. In: de Volkskrant, 30-12-1992. (in memoriam) |
[Anoniem], Bert Voeten 1918-1992. Traditie en vernieuwing. In: NRC Handelsblad, 30-12-1992. (in memoriam) |
Dirk Vellenga, Schrijver en vertaler Bert Voeten (74) overleden. In: De Gelderlander, 31-12-1992. |
Renée de Haan, Bert Voeten 1918-1992. Dichterlijk en dienstbaar. In: Haagsche Courant, 31-12-1992. |
Paul Rodenko, De Delta-kronieken, [nr. 16.]. In: Paul Rodenko, Verspreide kritieken. Amsterdam 1993, pp. 196-197. (over De tijd te lijf). |
Siem Bakker, ‘Een geluk dat de tijd niet stilstaat.’ De dichter Bert Voeten 1918-1992. In: De Gids, jrg. 156, nr. 6, juni 1993, pp. 450-455. (over de ontwikkelingen in de poëzie van Voeten vanaf het debuut in 1940 in Roeping tot het laatste door hem gepubliceerde gedicht, ‘Oude tuin’, 1991) |
Henk van Gelder, Het is weer om een geriefelijk bordeel te openen. In: NRC Handelsblad, 18-3-1994. (over Neem je bed op en wandel) |
Hans Renders, Petite histoire. In: Het Parool, 25-3-1994. (over Neem je bed op en wandel) |
Dirk Vellenga, Bert Voeten: brieven over geld en Breda. In: De Stem, 25-3-1994. (over Neem je bed op en wandel) |
Sjoerd van Faassen, Hilarische verhalen en gezondheidsadviezen. Brieven van Bert Voeten aan Bert Bakker. In: Boekblad, 15-4-1994, p. 21. (over Neem je bed op en wandel) |
Rolf Wolfswinkel, Tussen landverraad en vaderlandsliefde. De collaboratie in naoorlogs proza. Amsterdam 1994, pp. 63-83, 121-122, 137-141. (over Doortocht) |
Adriaan Venema, Verleden tijd. Memoires. Amsterdam 1994, pp. 72, 151, 262-279, 285-287. (over de reacties op interviews en publicaties van Venema met betrekking tot de rol van Voeten tijdens de bezetting) |
B.J. Peperkamp, Over de dichtkunst; een lezing met demonstraties. Interpretatieve en literair-historische beschouwingen over een programmatisch gedicht van Leo Vroman. Dl. I: Studie; dl. II: Bijlagen. Assen 1995, pp. 1-7, 116-143, 163, 199, 232-249. (over de reactie van Voeten en anderen op ‘Over de dichtkunst’ in 1959 en daarna; gedetailleerde bespreking van Voetens correspondentie met Vroman naar aanleiding van onder meer ‘Over de dichtkunst’) |
Menno Wigman, Tussen de blote woorden. In: HP/De Tijd, 17-8-2001. (over Gedichten 1938-1992) |
Siem Bakker, De herhaling is nooit eentonig. ‘Gedichten 1938-1992’ van Bert Voeten. In: Ons Erfdeel, jrg. 45, nr. 1, januari-februari 2002, pp. 108-112. |
86 Kritisch lit. lex.
augustus 2002
|
|