| |
| |
| |
Ab Visser
door Marcus van der Heide en Rudi van der Paardt
1. Biografie
Ab (voluit Albert) Visser werd op 14 februari 1913 te Groningen geboren als jongste zoon in een hervormd gezin met vijf kinderen. Zijn vader, net als zijn moeder van Friese afkomst, was eerst schipper, later brugwachter. Visser leed sinds zijn twaalfde aan de ziekte van Bechterew, een aandoening die het kraakbeen tussen de ruggenwervels doet verstijven, zodat de patiënt steeds krommer gaat lopen. Na de lagere school werd hij in 1926 naar de ambachtsschool gestuurd, waar hij zich specialiseerde als meubelmaker. Voor dat vak bleek hij echter weinig geschikt. Daarna ging hij naar de (hervormde) kweekschool, maar een diploma heeft hij nimmer gehaald: vooral door veelvuldig spijbelen zakte hij tot twee keer toe voor het eindexamen. Hij besloot, tweeëntwintig jaar oud, voortaan te leven van de pen, een beslissing die hij later zou kenmerken als ‘een absurd besluit in een absurde tijd’. In 1938 echter kreeg hij een ruim voorschot van uitgever Zomer & Keuning voor zijn roman De mensch wikt... Van het geld maakte hij, na in 1937 al eens door Frankrijk te hebben gezworven, meteen een reis van een half jaar naar Engeland en Schotland. Teruggekeerd in Groningen richtte hij met Ferdinand Langen ‘Het Drieluik’ op, een culturele club voor schilders, musici, maar vooral voor de vele auteurs die de stad toen kende en van wie sommigen ook landelijke bekendheid hebben gekregen, zoals Max Dendermonde, Eddy Evenhuis, A. Marja en Koos Schuur.
Na de bevrijding verliet Visser zijn geboorteplaats. Hij vestigde zich in Amsterdam waar hij, op verschillende plaatsen, tot aan zijn dood zou blijven wonen. In 1945 was hij getrouwd met Edith
| |
| |
Bongers, die later als fotografe naam zou krijgen. Een jaar later reisde het paar naar Zuid-Frankrijk (Cagnes-sur-mer), waar het sindsdien vier maanden per jaar placht door te brengen. Eind jaren veertig maakten zij ook reizen naar Italië, Portugal, Marokko en Algerije. In Nederland verbleef hij met tussenpozen, soms voor maanden, tot 1953 in de Wassenaarse villa De Pauwhof, een recreatieoord voor ‘beoefenaars van kunsten en wetenschappen’.
Door zijn werk als vaste columnist en literair criticus voor diverse dagbladen werd Vissers financiële situatie eind jaren vijftig beter. Zijn huwelijk hield echter geen stand: hij verliet Edith in 1958 voor de zeventienjarige Margreet Hirs. Met haar maakte hij reizen naar het zuiden, vooral Italië. In 1980 scheidde hij officieel van zijn vrouw en trouwde hij met Margreet. Zijn wankele gezondheid ging steeds verder achteruit. Ab Visser overleed in zijn woonplaats op 9 mei 1982. Uit zijn huwelijken zijn geen kinderen geboren.
Als zijn debuut beschouwde Visser zijn bijdrage van vier gedichten aan ‘Groningsche dichters’, een speciale aflevering van De Vrije Bladen (1934). Vervolgens werkte hij mee aan een groot aantal tijdschriften, van zeer uiteenlopende signatuur en reputatie: Het Korenland, Erica (waarvan hij in 1946 redacteur was), Opwaartsche Wegen, Op den Uitkijk, De Spiegel, Werkplaats, Stemmen des tijds, Het Woord, Ad Interim, De Nieuwe Eeuw, De Nieuwe Stem, Mandril, Het boek van nu, Literair Paspoort, Tegenstroom, De Gids, Maatstaf en Propria Cures (in 1979-1980 was hij gastredacteur). Hij schreef feuilletons en verhalen voor diverse niet-literaire bladen; vaste rubrieken had hij in de jaren vijftig en zestig in Het Vrije Volk en in De Telegraaf (1958-1970) De laatste tien jaar van zijn leven schreef hij recensies van recent Nederlands proza in de Leeuwarder Courant. Hij redigeerde zelf drie periodieken, c.q. boekuitgaven over misdaadliteratuur: Dubbel-M (1965-1966), Pulp (1968-1975) en het wat breder georiënteerde Plot (1979-1982).
Ab Visser, die zich, in chronologische volgorde, bediende van de pseudoniemen A. van Rees (voor jeugdwerk), A. Ferwerda (de naam van zijn moeder, voor fictie van christelijke signatuur), Carel J. Bicker (als recensent van misdaadverhalen voor Het
| |
| |
Vrije Volk) en Max Visser (als vertaler), werd slechts één keer literair onderscheiden: in 1958 ontving hij de Hendrik de Vriesprijs voor zijn gehele oeuvre.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling
Ab Visser was niet alleen een van de kleurrijkste, maar ook een van de productiefste en veelzijdigste auteurs uit de moderne Nederlandse letterkunde. Hij publiceerde ruim zeventig boeken, inclusief enkele vertalingen, schreef vele tientallen gedichten, verhalen en artikelen in tijdschriften, magazines, weekbladen en kranten die ongebundeld zijn gebleven en hoorspelen, die niet zijn uitgegeven. Begonnen als dichter waagde hij zich al snel aan het (fictionele) proza. In 1937 verscheen een bundeltje schetsen, Meubelmaken III, het jaar daarop zijn ‘christelijke’ roman De mensch wikt... Vervolgens kwam hij (na de periode van de Kultuurkamer [1942-1945], waarin hij illegaal slechts enkele uitgaafjes kon laten verschijnen) met een stortvloed van romans, novellen en korte verhalen van allerlei soort, waaronder talrijke jongens- en meisjesboeken en maakte hij een uitvoerige selectie uit zijn gedichten in twee flinke delen; hij schreef een literaire biografie, herinneringen aan het Groningse culturele leven en aan zijn verblijf op De Pauwhof; vanaf de jaren zestig publiceerde hij niet alleen detectives en thrillers, maar ook essays over het misdaadverhaal, inclusief een studie over de geschiedenis van de maffia (1974).
| |
Techniek
Meer dan twee decennia manifesteerde Visser zich als dichter: van zijn productie geven zijn bloemlezingen Na de reis (1946) en Millennium (1946) een goed overzicht - met Recitatief (1956) verandert het beeld niet. Dat de dichter Visser vrijwel geheel uit het collectief geheugen is verdwenen, valt te verklaren uit het gebrek aan eigenheid van zijn poëzie. Hij beheerste de metriek en strofetechniek, maar zijn rijmen waren wel erg voorspelbaar en hij paste nauwelijks enjambementen toe. Ook inhoudelijk zijn de gedichten zeer traditioneel: als Jong Protestant sneed hij vaak religieuze onderwerpen aan, terwijl hij later verzen over seizoenen, landschappen en herinneringen aan zijn reizen naar het zuiden als onderwerp nam. Opvallend is het gebrek aan speelsheid in de verzen van Visser, terwijl het ironische element in zijn proza juist zo sterk vertegenwoordigd is. Zijn Bos-idylle (1944), eerst illegaal gepubliceerd, kent die ironie wel: het is verreweg Vissers meest memorabele gedicht, mede door de seksueel ge- | |
| |
tinte inhoud. Visser vertaalde ook, uit het Engels (balladen) en het Frans, maar wat wel eerder werd vermoed, is door Hans van Straten (1989) bevestigd: de teksten in 25 jonge Franse dichters die Visser in 1938 in vertaling zou hebben weergegeven, waren allemaal van eigen hand.
| |
Relatie leven/werk
Zou men Vissers poëzie ‘onpersoonlijk’ kunnen noemen, het omgekeerde geldt voor een groot deel van zijn verhalend proza: het is sterk autobiografisch van aard. Dat geldt voor het genoemde Meubelmaken III, zijn eerste prozawerk, gebaseerd op zijn ervaringen op de ambachtsschool, en het geldt evenzeer voor zijn laatste boek met verhalen, Sheffield staal (1978), waarvan de langste tekst een hilarische weergave biedt van Vissers Engelse reis uit de jaren dertig. Met enige uitbreiding had deze novelle zonder meer ingepast kunnen worden in de Jo Rutgerscyclus, een serie romans waarvan het eerste deel, De buurt (1953), algemeen als een hoogtepunt in zijn werk wordt beschouwd. Hierin laat Visser steeds vanuit een ander gezichtspunt (het gezin, de school, de vriendjes, de spelletjes enzovoort) zien, in welke omstandigheden de ongeveer twaalfjarige Jo zich in zijn buurt (in werkelijkheid de inmiddels verdwenen Groningse Westerhavenbuurt) een eigen plaats moest veroveren.
In het volgende deel, De vlag halfstok (1955), is deze kroniekvorm losgelaten ten gunste van de traditionele romanvorm: Jo is hierin de kweekschoolleerling, die voor de tweede maal zakt voor zijn examen en, ondanks de crisis van de jaren dertig, kiest voor het lokkende schrijverschap. Het volgende deel, God in Frankrijk (1958), speelt na de oorlog, in de internationale kunstenaarskolonie Cagnes-sur-mer, waar Vissers alter ego met zijn vrouw Jeanette (Edith) vertoeft: volgens sommige critici een vrolijke roman, anderen hebben, met meer recht, erop gewezen dat diverse ‘artistiekelingen’ met pretenties onbarmhartig worden afgeschilderd.
| |
Thematiek
De korte roman De valstrik (1959) doorbreekt het chronologische en daarmee ook het topografische patroon: hij is gesitueerd rond 1942 in Groningen en heeft als hoofdlijn de opdracht die Jo krijgt om een politieke moord te voltrekken en als achtergrond de ondoorzichtige en daardoor gevaarlijke relaties in oorlogstijd tussen mensen in het algemeen en hen die zich vrienden wanen
| |
| |
in het bijzonder. Het slotdeel, De hel met negen deuren (1962), speelt vlak na de bevrijding in Amsterdam, waar Jo en zijn vrouw, door de woningnood gedwongen, in een pension bij een onuitstaanbare hospita wonen, waar zij stevig doordrinkende vrienden ontvangen: onderhuidse spanningen komen daardoor aan het licht. Een overkoepelend thema in deze reeks is ongetwijfeld de oppositie van echtheid en onechtheid of van betrouwbaarheid en bedrog in onderlinge relaties. De sociale context waarin de gebeurtenissen zich afspelen, krijgt in deze cyclus veel aandacht.
| |
Relatie leven/werk
Vergelijkbaar met zijn semi-autobiografische romans zijn de literaire herinneringen, die Visser verspreid over diverse boeken en tijdschriftartikelen heeft geschreven. Het meest gewaardeerd zijn die aan zijn verblijf in de beginjaren vijftig in De Pauwhof: Het klooster van Sint Jurriaan (1974). De charme van het boek schuilt in de portretten van auteurs als J.C. Bloem, Clara Eggink, Jan Greshoff, C.C.S. Crone, N.P. van Wyk Louw en anderen, wier kwaliteiten en hebbelijkheden op diverse gebieden scherp worden geschetst. Dat hij bepaalde collega's, met name uit de geleerde hoek, graag voor schut zette en daardoor niet bij eenieder geliefd was, laat hij niet onvermeld. Een heel hoofdstuk is gewijd aan Hendricus van der Kallen, die onder de naam Havank mag gelden als de succesvolste auteur van Nederlandse misdaadromans aller tijden - men mag veilig aannemen dat Visser zich als misdaadauteur aan Havank heeft gespiegeld.
Heel anders van toon (minder amusant, meer didactisch) is het grote opstel ‘'t Peerd van Ome Loeks is dood’ in het bijna gelijknamige bundeltje met opstellen over Groningse literatuur (1970). Hierin behandelt Visser de ‘Groningse literaire renaissance’, met name op het gebied van de schilderkunst (De Ploeg) en de literatuur in de tweede helft van de jaren dertig.
| |
Thematiek
Vissers belangstelling voor Groningse geschiedenis in algemene zin was trouwens al veel eerder gebleken, toen hij de roman Rudolf de Mepse (1945) publiceerde (het boek was overigens al voor de oorlog geschreven). Daarin gaat het om de wreedheden van De Mepse, heer van Faan (een dorpje in de buurt van Zuidhorn), die in een achttiende-eeuws monsterproces tweeëntwintig mannen uit zijn omgeving veroordeeld wist te krijgen wegens
| |
| |
‘sodomie’ en hen allen door verbranding om het leven liet brengen. Visser suggereert dat De Mepse de processen uitsluitend had gevoerd om vijanden uit de weg te kunnen ruimen, niet op grond van theologische motieven, zoals deze zelf had beweerd. De verklaring voor deze gruweldaad zoekt hij in psychologische richting: hij beeldt De Mepse uit als het slachtoffer van een liefdeloze opvoeding die later compensatie zoekt in uitoefening van macht. De roman werd door critici van diverse pluimage zeer goed ontvangen en wordt nu algemeen gezien als een van zijn allerbeste fictionele werken.
Historische stof verwerkte Visser, behalve in zijn eerst drie jeugdromans, ook in een bundel van zeven verhalen (of korte novellen), getiteld Galg en rad (1946). Zijn materiaal haalde hij uit diverse perioden, van de middeleeuwen tot en met de achttiende eeuw. Het meest geprezen werd het laatste verhaal, ‘De godsgezant’, over de eerst zo populaire en zelfs aanbeden, maar ten slotte tot waanzin vervallende middeleeuwse prediker Tanchelm (Tanchelijn). De bundel als geheel doet in kwaliteit echter duidelijk onder voor Rudolf de Mepse; Visser worstelt hierin nog te zeer met het probleem van het afstemmen van voldoende (historische) informatie aan de lezer enerzijds en de beknoptheid die de novelle nu eenmaal vereist anderzijds.
In de jaren vijftig zou Visser juist dit zo noodzakelijke evenwicht op de korte baan bereiken: de novelle Hoornvlies (1952) en de bundel verhalen De oostganger (1958) bijvoorbeeld kregen juist vanwege de adequate relatie tussen vorm en inhoud veel waardering van de recensenten. De bundel bevat een drietal schetsen die in de Jo Rutgers-cyclus thuishoren, maar ook surreële, ‘fantastische’ verhalen, waarmee coryfeeën als F. Bordewijk en S. Vestdijk voor de oorlog succes hadden geboekt. In 1947 had Visser zich trouwens al met de roman De man zonder hoofd (1947) aan dit genre gewaagd. Ook Hoornvlies behoort tot de ‘fantastiek’: de hoofdpersoon is een man die een nieuw hoornvlies heeft gekregen; hij denkt te weten dat het afkomstig is van een moordenaar en gaat zich vervolgens zo bizar gedragen, dat hij zich vervreemdt van zijn geliefden. Hij kan de zelfmoord van zijn vrouw nog net voorkomen.
Men mag Visser in het algemeen een traditioneel, weinig ver- | |
| |
nieuwend auteur noemen, maar dat geldt niet voor zijn steeds sterker wordende occupatie met het misdaadverhaal. Voor 1950 werden detectiveverhalen en thrillers in Nederland niet geschreven door literatoren, maar door hoogleraren (onder pseudoniem), journalisten of erudiete ambtenaren met pensioen. Auteurs als Ivans en Havank, die uitsluitend ‘detectives’ produceerden, werden niet tot de kaste van de literaire schrijvers gerekend. Visser waagde zich aan het genre, toen uitgeverij Bruna in 1952 een prijs uitloofde voor de beste debutant op het terrein van het detectiveverhaal: hij stuurde het manuscript in van Uitnodiging tot moord, waarmee hij niet de prijs won, maar dat om de schrijver aan te moedigen wel in boekvorm verscheen (1953). Het verhaal is duidelijk een imitatie van, zo geen parodie op het soort detectiveverhalen waaraan Agatha Christie haar roem heeft te danken: er is in een landhuis het lijk van een rijke, oude vrouw gevonden; er zijn zeven verdachten, de betreffende inspecteur aarzelt in het aanwijzen van de schuldige, maar koöit uiteindelijk tot de conclusie (en dat is een innoverend element) dat er geen dader is, maar dat er sprake is geweest van een ongeluk.
| |
Kunstopvatting
Vissers tweede misdaadverhaal, van tien jaar later, De samenzwering (1965), is niet te vergelijken met zijn eersteling: het is een mengsel van een thriller, een psychologische roman en een spionageverhaal, in de handeling waarvan de aanslag op een dictator centraal staat. Als beste van Vissers handvol misdaadboeken wordt algemeen Het kind van de rekening (1969) beschouwd, waarin een aan lager wal geraakte detective opdracht krijgt de moord op een Nederlands meisje, zijn voormalige geliefde, op te lossen. Ook hier is de psychologie van de hoofdpersoon minstens zo belangrijk als de oplossing van de moord. Opvallend is de grote rol die uiteenlopende vormen van seksualiteit in dit verhaal spelen (daarvan was in zijn debuut nog absoluut geen sprake), vooral omdat Visser in zijn belangrijke studie over de thriller, Onder de gordel (1968), had verkondigd dat ‘erotiek wezensvreemd is aan de eigenaard van de misdaadroman’. Samen met Kaïn sloeg Abel (1963), een verkenning van soorten misdaadverhalen en typering van hun vertegenwoordigers, behoort de genoemde studie tot de zeer weinige Neder- | |
| |
landstalige publicaties van enige omvang en diepgang over wat Visser zelf ooit ‘het stiefkind van de literatuur’ heeft genoemd. Voor Visser was schrijven een beroep, het enige waarvoor hij zich geschikt achtte. Artistieke pretenties zal hij aanvankelijk met zijn gedichten hebben gekoesterd, maar voor zijn proza gold dat niet: wat hij daarmee nastreefde was het vervaardigen van een goed leesbaar product, een soort literair ‘meubelstuk’, waarbij de status van het betreffende genre voor hem geen rol speelde. Als de nuchtere Groninger die hij altijd is gebleven, had hij een afschuw van opgeklopte artisticiteit - behalve in de reeds genoemde roman God in Frankrijk heeft hij dit in zijn recensies in de Leeuwarder Courant,
waarvan het postuum verschenen boekje Tegendraads (1985) een selectie biedt, genoegzaam laten blijken.
| |
Stijl
In zijn werk streefde Visser eerst en vooral naar leesbaar en levendig Nederlands: het taalgebruik is (zijn historische werk, dat wel wat archaïserende trekken vertoont, uitgezonderd) alledaags, de zinnen zijn nooit te lang, de syntaxis is ongecompliceerd. Door een veelheid van dialogen (het laatste deel van de Rutgers-cyclus bestaat wel voor tachtig procent uit de weergave van gesprekken) wordt de levendigheid extra vergroot. Een duidelijke taalvergroving, alsmede een verdere bekorting van de zinslengte, paste hij, in navolging van zijn Amerikaanse leermeesters en tegelijkertijd de trend in de eigentijdse literatuur volgend, toe in zijn ‘hard boiled’ misdaadromans en in Sheffield staak.
| |
Traditie / Verwantschap
Visser sloot zich aanvankelijk aan bij auteurs als Barend de Goede en (de in de jaren dertig veelgelezen) Jan H. Eekhout, die als Jong Protestanten werden aangeduid en net als hij publiceerden in Opwaartsche Wegen en andere bladen van christelijke signatuur. Enkele jaren later al voelde hij zich in deze zuil niet meer thuis en publiceerde hij simpelweg in die tijdschriften en bij die uitgevers die bereid waren zijn werk te publiceren. Tot een bepaalde stroming kan hij, als typische broodschrijver, eigenlijk niet gerekend worden. Dat verklaart ook dat hij contacten had met en brieven schreef aan collega's en uitgevers van wel heel verschillende signatuur. Postuum verschenen in cahier-vorm zijn correspondenties met Gerrit Achterberg (1989) en uit- | |
| |
gever Bert Bakker (1991); zijn brieven van en aan Eric van der Steen liggen nog op publicatie te wachten, zoals ongetwijfeld nog andere collecties. Dat hij ook met Gerard Reve brieven heeft gewisseld, is genoegzaam bekend, want aan hun epistolair contact heeft de Volksschrijver in Het lieve leven (1974) een gehele afdeling gewijd, waarin hij precies één brief van Visser heeft opgenomen, die hij van zijn bekende dubbelzinnige commentaar heeft voorzien. Het is paradoxaal dat waarschijnlijk zeer veel lezers van literatuur de naam Ab Visser juist door Reves bestseller, met die éne brief, hebben leren kennen.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Het werk van Visser is van het begin af aan door critici wisselend beoordeeld. Vooral zijn vooroorlogse publicaties kregen magere kritieken, maar ook de delen van zijn hoofdwerk, de Rutgers-cyclus, werden soms weggeschreven: zij zouden qua compositie, karaktertekening en stijl onder de maat zijn. De belangrijkste criticus van de jaren vijftig, H.A. Gomperts, heeft in Het Parool nooit één stuk over Visser geplaatst. Daar staat dan tegenover dat enkele andere literatoren van naam wel van hun waardering voor Vissers veelzijdige werk hebben blijk gegeven. Bewonderaars waren bijvoorbeeld Jan Greshoff, C.J.E. Dinaux en (na de oorlog) A. Marja: zij vonden Visser een knap verteller die zijn vak verstond, diepzinniger dan door het literaire establishment werd aangenomen.
In de jaren zestig en zeventig, toen Visser het zwaartepunt van zijn werk verlegd had naar de misdaadroman (zowel praktisch als theoretisch), kreeg hij van kenners enthousiaste kritieken, met name van Jacques den Haan en Hans van Straten. Laatstgenoemde was ook enkele jaren na Vissers overlijden de initiator van de ‘Ab Visser-sociëteit’, die ‘Cahiers’ uitgaf met ongebundeld gebleven werk, briefwisselingen, lezingen en essays over de auteur, zodat men inderdaad van een (bescheiden) revival kon spreken.
Een (causaal) verband tussen goede recensies van bepaalde boeken van Visser en publieke belangstelling voor de titels in kwestie, lijkt niet te bestaan. Zo werd Rudolf de Mepse, door veel critici met lof overladen, slechts één keer herdrukt. Zijn veelgeprezen roman De buurt bleef als pocket jaren liggen bij De Slegte. Goed besproken essaybundeltjes als Leven van de pen, 't
| |
| |
Peerd van Ome Loeks en Wat moet ik ermee bleken geen kopers te trekken. De meeste bekendheid bij de modale lezer genoot Visser ongetwijfeld met zijn thrillers en door zijn onvermoeibare pogingen in studies en krantenrecensies voor het genre aandacht te vragen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
In dit overzicht staan niet de kinder- en jeugdboeken van Ab Visser vermeld. Voor informatie hierover zie: Marcus van der Heide, Ab Visser, in het Lexicon voor de Jeugdliteratuur.
Ab Visser, Facetten. Groningen 1936, D. Vos/ J.C. Weber, Torenserie, GB. |
Ab Visser, Lenore. Naar de ballade van Gottfried August Bürger. Assen 1936, Van Gorcum, Van Gorcum's Toneelfonds 46, T. |
Ab Visser, Dubbelster. Groningen 1937, W.J. Beks, GB. |
Ab Visser, Meubelmaken III. Vertellingen uit de ambachtsschool. Neerbosch 1937, Neerbosch' Boekhandel en Uitgeverij, NB. |
Ab Visser, De mensch wikt... Wageningen [1938], Zomer & Keuning, R. |
Ab Visser, 25 jonge Franse dichters. Vertaald en ingeleid door Ab Visser. 's-Gravenhage 1938, D.A. Daamen, Kleine Sleutelreeks 3, GB. (vertaling is mystificatie) |
Ab Visser, Arcadia. Lochem 1939 [= 1942], De Tijdstroom, GB. |
Ab Visser, Kaleidoscoop. [Neerbosch 1939, Neerbosch' Boekhandel en Uitgeverij], D. |
A. Ferwerda, Het gevloekte landhuis. Amsterdam 1941, H.A. van Bottenburg, R. |
Ab Visser, Erotisch duel Novellen. Amsterdam 1942, F.G. Kroonder, NB. |
Ab Visser, Rondelen. 's-Gravenhage 1942, D.A. Daamen, GB. |
Ab Visser, Woonschepen. Rotterdam 1942, Nijgh & Van Ditmar, R. (2e druk Amsterdam 1948, Andries Blitz, ABC-romans 42) |
Zeven oude Engelse balladen (13e en 14e eeuw). Samenstelling en vertaling Ab Visser. Assen 1942, Born, Bl. (vert.) |
Ab Visser, Beget gebied. Utrecht 1943, Jac. P. Romijn, Schildpadreeks 3, G. |
Ab Visser, Bos-idylle. Naar een 18e eeuwse gravure. Groningen 1944, In agris occupatis, Volièrereeks 12, G. |
Ab Visser, Alter ego. Groningen 1945, Sub Rosa, G. |
Ab Visser, De biecht. Bussum 1945, Bayard Pers [= F.G. Kroonder], N. (opgenomen in Galg en Rad) |
Ab Visser, Lied in de lente, Tekening K.H. van Dijk, [z.pl., z.j., z.u.], G. |
Ab Visser, Rudolf de Mepse. Het Monsterproces van Faan. Rotterdam 1945, Nijgh & Van Ditmar, Nimmer Dralend-reeks, R. (2e gewijzigde druk Bussum 1959, F.G. Kroonder, Corona-boek 45) |
Ab Visser, De Corjaal. Haarlem 1946, De Gulden Pers, N. |
Ab Visser, Galg en rad. Een bundel novellen. Bussum 1946, F.G. Kroonder, NB. (2e druk 's- Gravenhage 1962, Stols-Barth) |
Ab Visser, Na de reis. Amsterdam 1946, De Arbeiderspers, GB. |
| |
| |
Ab Visser, Millennium. Amsterdam 1946, De Bezige Bij, Periscoopreeks 2, GB. (2e uitgebreide druk 1951, De Arbeiderspers) |
Ab Visser, De leugen. Baarn 1947, De Boekerij, R. |
Ab Visser, De man zonder hoofd. Bussum 1947, F.G. Kroonder, R. (2e druk Maastricht 1959, Leiter-Nypels, Mimosa-reeks 80) |
Ab Visser, Het agentschap, Amsterdam 1949, De Arbeiderspers, Arboreeks, N. (2e druk Apeldoorn 1981, Van Walraven, Zilverschoonreeks 5) |
Ab Visser, Guido Gezelle. Mens en dichter. Assen 1949, Born, E. |
J.B. Priestley, De Toverkring. Vertaald door Max Visser [= Max de Jong en Ab Visser]. Amsterdam 1949, De Arbeiderspers, R. (vert.) |
Ab Visser, De erfenis. Amsterdam 1951, De Arbeiderspers, Arboreeks, R. |
Ab Visser, Hoornvlies. Amsterdam 1952, De Arbeiderspers, De Boekvink 12, N. (2e druk, met illustraties van Otto Dicke, 1957) |
Ab Visser, De buurt. Kroniek van jeugdherinneringen. Amsterdam 1952, De Arbeiderspers, Arboreeks, R. (3e druk 1956, ABC 88) |
Ab Visser, Uitnodiging tot moord. Utrecht 1954, Bruna, Balkenserie, M. (opgenomen in: Drie Klassieken uit de Nederlandse misdaadliteratuur. Alphen aan de Rijn 1981, Sijthoff) |
Ab Visser, De vlag halfstok. Amsterdam 1955, De Arbeiderspers, Arboreeks, R. |
Ab Visser, Het achterdeurtje en andere verhalen. Amsterdam 1955, De Arbeiderspers, De Boekvink 26, NB. |
Ab Visser, Recitatief. Amsterdam 1955, De Zondagsdrukkers, GB. (2e uitgebreide druk 1956, De Arbeiderspers, De Boekvink 43) |
Ab Visser, God in Frankrijk. Kroniek van een reis. 's-Gravenhage 1958, A.A.M. Stols, R. |
Ab Visser, De oostganger en andere verhalen. Amsterdam 1958, De Arbeiderspers, De Boekvink 60, NB. |
Boeboeboek. Een bundel spookhistories en griezelverhalen. Samenstelling Ab Visser. Amsterdam 1958, De Arbeiderspers, ABC 102, Bl. |
Ab Visser, De valstrik. 's-Gravenhage 1959, A.A.M. Stols, R. |
Ab Visser, De hel met de negen deuren. 's-Gravenhage 1962, A.A.M. Stols/J.-P. Barth, R. |
Ab Visser, Kaïn sloeg Abel. Een handleiding voor de detectivelezer. Utrecht 1963, Bruna, Zwart Beertje 687, E. |
Ab Visser, De samenzwering. Hoorn 1965, West-Friesland, Witte Raven Detective Serie, D 20, M. |
Ab Visser, Leven van de pen. 's-Gravenhage 1965, Kruseman, Parthenon-reeks 5, EB. |
Hippocrates en Hermandad. Samenstelling Ab Visser. Delft 1965, Koninklijke Gist- en Spiritusfabriek, Bl. |
B.Z. Goldberg, Het heilig vuur. De geschiedenis van de seksualiteit in de religie. Vertaald door Ab Visser. 's-Gravenhage 1966, NVSH, E. (vert.) |
| |
| |
Ab Visser, De kat en de rat. Hoorn 1967, West-Friesland, Witte Raven Detective Serie, Misdaadroman. (2e druk Utrecht/Antwerpen 1972, Bruna, Zwarte Beertjes 1536) |
Ab Visser, Onder de gordel. Erotiek en geweld in de misdaadroman. Utrecht/Antwerpen 1968, Bruna, E. |
Ab Visser, Het kind van de rekening. Amsterdam 1969, L.J. Veen, Arnstelpaperback, M. (2e druk Amsterdam/Brussel 1980, Elsevier) |
Ab Visser, De chanteur en andere misdaadverhalen. Amsterdam 1970, L.J. Veen, Amstelpaperback, Misdaadverhalenbundel |
Ab Visser, 't Peerd van Ome Loeks. Amsterdam 1970, De Arbeiderspers, EB. |
Wie is de dader. De misdaadliteratuur van Edgar Allen Poe tot heden. Samenstelling Ab Visser. Leiden 1971, A.W. Sijthoff, Literaire verkenningen, Vierde tijdvak, Bl. |
Ab Visser, Het Klooster van Sint Jurriaan. Pauwhofherinneringen. Utrecht/Antwerpen 1974, Bruna, Memoires. |
Ab Visser, De mythe van de Mafia. Van Mafia tot Cosa nostra. Utrecht/Antwerpen 1974, Bruna, E. |
Beroemde misdaadverhalen. Samenstelling Ab Visser. Amsterdam/Brussel 1977, Elsevier, Bl. |
Ab Visser, Sheffield staal. Brussel/Den Haag 1978, Manteau, Grote Marnixpocket 161, NB. |
Ab Visser, Wat moet ik ermee. Brussel 1979, Elsevier Manteau, Manteau Marginaal 22, E/Memoires. |
De zustermoord te Binnorie. 7 oude Engelse balladen. Samenstelling en vertaling Ab Visser. Utrecht 1980, Lion, Salon 2, Bl. (vert.) |
Ab Visser, De Grunniger Staar. Een sterk verhaal. Utrecht/Bunnik 1984, Sjaalmanpers, Sjaalmancahier 1, N. |
Ab Visser, Tegendraads. Literair kritische analyses. Amsterdam 1985, Manteau, EB. |
Ab Visser, Thomas Chatterton. Poète maudit. Illustratie Ad Pieters. [Bussum] 1985, Gooibergpers, V. (eerder opgenomen in Galg en rad) |
Ab Visser, Het literaire café. Open brief aan Nico Rost. Utrecht/Bunnik 1986, Sjaalmanpers, Sjaalmancahier 16, N. |
Ab Visser, Heidegebied. Woubrugge 1988, Avalon Pers, G. (eerder opgenomen in Millennium) |
Ab Visser, Portretten in focus zonder retouche. Leiden 1992, De Uitvreter, GB. |
Ab Visser, Gedichten, [Bezorgd door Kees Thomassen]. Leiden 1993, De Uitvreter, GB. |
Ab Visser, 't Peerd van Ome Loeks is dood. Bedum 2006, Profiel/BoekWerk, De Ploeg cahiers 1, E. (eerder opgenomen in 't Peerd van Ome Loeks) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Voor de secundaire literatuur over de kinderen jeugdboeken van Ab Visser zie: Marcus van der Heide, Ab Visser, in het Lexicon voor de Jeugdliteratuur.
S.V. [= S. Vestdijk], Willem de Mérode, ‘Eenvoudige gedichten’; Ab Visser, ‘Facetten’. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 9-4-1936. |
S.V. [= S. Vestdijk], Ab Visser, ‘Dubbelster’; Theo ten Hooven, ‘Van God en het hart’. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 18-11-1937. |
A. Marja, Theorie en verrassing. Over den jongen dichter Ab. Visser. In: Volksblad, 19-7-1939. (overzichtsartikel) |
P.G.J. Korteweg, Van wal gestoken. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 5-9-1942. (over Woonschepen) |
P.G.J. Korteweg, Proza van jonge schrijvers. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 28-11-1942. (onder andere over Erotisch duel) |
Ferdinand Langen, Ab Visser: Woonschepen. In: De Gids, jrg. 107, nr. 1, januari 1943, pp. 61-63. |
A. Marja, De Hitler van Faan. In: Groninger Dagblad, 30-11-1945. (over Rudolf de Mepse) |
Ferdinand Langen, Beteugelde romantiek. In: Critisch Bulletin, jrg. 13, nr. 1, februari 1946, pp. 65-68. (over Rudolf de Mepse) |
S. Vestdijk, Achttiende Eeuwsch Fascisme. Roman van een Groninger. In: Het Parool, 31-5-1946. (over Rudolf de Mepse) |
W.H. Nagel, Critisch dubbelportret. In: Podium, jrg. 3, nr. 3, januari 1947, pp. 55-77. (onder meer over De Corjaal) |
A. Marja, In Gods achtertuin. In: Critisch Bulletin, jrg. 14, nr. 4, april 1947, pp. 158-160. (over Na de reis) |
Sjoerd Leiker, Onbeteugelde fantasie. In: Critisch Bulletin, jrg. 14, nr. 4, april 1947, pp. 161-163. (over Galg en rad) |
C.J.E. Dinaux, Literaire kanttekeningen. In: Haarlems Dagblad, 13-12-1947. (over De leugen en De man zonder hoofd) |
Gerard van Eckeren, ‘Mooi’ of ‘interessant’? In: Het boek van nu, jrg. 3, nr. 3, november 1949, pp. 43-44. (onder meer over Het agentschap) |
C.J.E. Dinaux, Literaire Kanttekeningen. In: Haarlems Dagblad, 25-8-1950. (over Het agentschap) |
J. Greshoif, ‘Het agentschap’ van Ab Visser. Ontroerende openbaring van liefde en dood. In: Het Vaderland, 27-1-1951. |
Hendrik de Vries, Ab Vissers Millennium. Onbezorgde poëzie. In: Vrij Nederland, 14-4-1951. |
Ferdinand Langen, Winst voor Ab Visser. Anecdote in ‘De Erfenis’ naar de tweede plaats. In: Het Vrije Volk, 31-8-1951. |
Eric van der Steen, Al pratende met... In: Het boek van Nu, jrg. 5, nr. 2, oktober 1951, pp. 26-27. (interview) |
S. Vestdijk, Novellen van twee antipoden: Protest en medelijden. In: Algemeen Handelsblad, 24-11-1951. (onder andere over Het agentschap) |
J. Greshoff, De beste roman van Ab Visser. ‘De buurt’: rijkgeschakeerd boek. In: Het Vaderland, 13-3-1953. |
C.J.E. Dinaux, Knappe novelle van Ab Visser met onbevredigend slot. In: Haarlems Dagblad, 15-8-1953. (over Hoornvlies) |
Pieter Korthuys, Ab Visser, De buurt: kroniek van jeugdherinneringen. In: Ontmoeting, jrg. 7, nr. 4, 1953, pp. 123-124. |
A. Marja, De faculteit meubelmaken: Ab Visser. In: A. Marja, Buiten het boekje. Amsterdam 1954, pp. 84-88. (anekdotisch portret) |
Aart Romijn, Kritieken. In: Ontmoeting, jrg. 9, nrs. 7-8, april-mei 1956, pp. 237-238. (onder andere over De vlag halfstok) |
A. Marja, Het gevaar van het vertellen. In: Haagsch Dagblad, 11-8-1956. (over De vlag halfstok) |
Rico Bulthuis, Realistische fantasie op jeugdherinneringen. ‘De vlag halfstok’ door Ab Visser. In: Haagsche Courant, 23-2-1957. |
Willem Diemer, Noordelijke essayschrijvers. In: Willem Diemer, Dagwerk 1948-1958. Groningen 1958, pp. 216-220. (onder meer
|
| |
| |
over Guido Gezelle) |
J. Greshoff, Twee goede bundels met korte verhalen van Ab Visser. In: Het Vaderland, 6-9-1958. (over Het achterdeurtje en De oostganger) |
Hans Warren, Verkapt autobiografisch boek over Frans artiestenkolonie. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 20-9-1958. (over God in Frankrijk) |
Jan Unink, Ab Visser krijgt de Hendrik de Vries-prijs. In: Nieuwsblad van het Noorden, 15-11-1958. |
K. Fens, Reiskroniek die de grenzen niet haalt. In: De Linie, 15-11-1958. (kritische bespreking van God in Frankrijk) |
Anne Wadman, Een nieuwe roman van Ab Visser. Mooie gekken en miskende gemeen. In: Leeuwarder Courant, 3-1-1959. (over God in Frankrijk) |
J. Greshoff, ‘God in Frankrijk’ van Ab Visser. In: Het Vaderland, 17-1-1959. |
Jan Spierdijk, ‘De Valstrik’, uitstekende roman van Ab Visser. Grote zelfspot in boek met autobiografische inslag. In: De Telegraaf, 20-10-1959. |
J. Greshoff, ‘De valstrik’, een tot goede roman uitgewerkte novelle. In: Het Vaderland, 12-12-1959. |
Ton Neelissen, Ab Visser's ‘Valstrik’. In: Elseviers Weekblad, 6-2-1960. |
A. Marja, De schrijver Ab Visser en de snuffelaars. In: De Friese Koerier, 6-2-1960. (over het autobiografisch gehalte van De valstrik en andere delen van de Jo Rutgerscyclus) |
Hans van Straten, Angst hoofdpersoon in roman van Ab Visser. In: Het Vrije Volk, 21-4-1962. (over De hel met de negen deuren) |
Hans Warren, ‘De hel met de negen deuren’. Slot van Jo Rutgers-cyclus. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 2-6-1962. |
J. Greshoff, ‘De hel met negen deuren’. Een van de diepzinnigste werken onder romans van Ab Visser. In: Het Vaderland, 16-6-1962. |
J. Greshoff, Ab Visser bundelt novellen in ‘Galg en rad’. In: Het Vaderland, 12-3-1963. (over de herdruk van de genoemde bundel) |
Anne Wadman, De demonen van een huis. In: Leeuwarder Courant, 23-2-1963. (over De hel met de negen deuren) |
A. Marja, Naweeën van een ‘christelijke’ jeugd: twee novellenbundels. In: In de Waagschaal, jrg. 18, nr. 14, april 1963, pp. 268-270. (onder meer over de herdruk van Galg en rad) |
Robert van Gulik, Speurder Ab Visser wees detectivelezer de weg. In: De Telegraaf, 2-10-1963. (over Kaïn sloeg Abel) |
J. Greshoff, Ab Visser: ‘Leven van de pen’. Amusant boek met vele facetten. In: Het Vaderland, 17-4-1965. |
Joop van den Broek, Sterke thriller van Ab Visser ‘De samenzwering’. In: De Telegraaf, 29-5-1965. |
G.W.H. [= G.W. Huygens], In het teken van de Waterman. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 29-5-1965. (over Leven van de pen) |
C. Buddingh', Over de detectiveroman. In: C. Buddingh', Een pakje per dag. Utrecht 1967, pp. 74-78. (over Kaïn sloeg Abel) |
Bert Japin, Psychologische thriller van de theoreticus van het Nederlandse misdaadverhaal. ‘De kat en de rat’ van Ab Visser. In: Haarlems Dagblad, 7-8-1968. |
Jacques den Haan, Ab Visser over erotiek en misdaad. In: Het Parool, 16-11-1968. (over Onder de gordel) |
Adriaan van der Veen, Erotiek en geweld in bed. ‘Meer, meer, mijn beest, mijn engel!’ In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 30-11-1968. (over Onder de gordel) |
C. Buddingh', Stiefkind in de literatuur. In: Algemeen Dagblad, 30-11-1968. (over Onder de gordel) |
Margaretha Ferguson, Ab Visser doorzetter met enorme produktie. In: Het Vaderland, 14-6-1969. (interview over schrijversloopbaan) |
C. Buddingh', ‘Het kind van de rekening’ van Ab Visser. In: Algemeen Dagblad, 18-10-1969. |
Hans van Straten, Nederlandse thrillers worden sexy. In: Het Vrije Volk, 23-10-1969. (onder andere over Het kind van de rekening) |
Hans van Straten, Ab Visser vertelt over Groningen. In: Utrechtsch Nieuwsblad, 16-1-1971. (over 't
|
| |
| |
Peerd van Ome Loeks) |
Hans Warren, 't Peerd van Ome Loeks'. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 13-2-1971. |
Hendrik de Vries, 't Peerd van ome Loeks is dood en draait zich om in zijn graf. In: Elseviers Literair Supplement, 13-3-1971. (polemisch; reactie van Ab Visser: 't Peerd heeft een staart. In: Elseviers Literair Supplement, 27-3-1971) |
Hans van Straten, Auteur en criticus Ab Visser zestig jaar. In: Utrechts Nieuwsblad, 10-2-1973. (interview) |
Rico Bulthuis, Rustverstoorder in een rustoord. In: Haagsche Courant, 21-8-1974. (over Het klooster van Sint Jurriaan) |
Fernand Auwera, De Mafia en andere mytes. In: De Nieuwe, 17-1-1975. (interview, met name over Vissers belangstelling voor het misdaadverhaal) |
Margaretha Ferguson, Ab Visser, kroniekschrijver van de werkelijkheid. In: Het Vaderland, 22-2-1975. (over Het klooster van Sint Jurriaan) |
Hans Vervoort, Een lelijk eendje op de Pauwhof. In: Vrij Nederland, 17-8-1974. (over Het klooster van Sint Jurriaan) |
Danny de Laet, Ab Visser [1913]. In: Danny de Laet (red.), Nachtelijke Gedaanten. Antwerpen 1976, pp. 323-325. (bloemlezing uit ‘fantastische literatuur’ van Nederlandstalige auteurs, met informatie over de auteurs van dit genre) |
M.J.A. van der Heide, Bibliografie van 't werk van Albert (Ab) Visser geb. 14 febr. 1913. Almere-Haven 1978. (bevat naast primaire en secundaire literatuur ook een catalogus van Vissers verspreide publicaties in krant, tijdschrift of bundel) |
Max Pam, ‘Op de een of andere manier heb ik altijd fout gezeten’. In: Vrij Nederland, 25-3-1978. (interview) |
Lionel Deflo, Ab Visser: Sheffield staal. In: Kreatief, jrg. 12, nrs. 3-4, oktober 1978, pp. 123-124. |
Hans van Straten, Ab Visser: van misdaad naar jeugdherinnering. In: Utrechts Nieuwsblad, 7-8-1978. (over Sheffield staal) |
Jan Koesen, Half lijk schreef zeventig boeken. In: De Gelderlander, 6-1-1979. (interview) |
P. van der Eijk, Ab Visser: de montere martelgang van een veelschrijver. In: De Tijd, 12-10-1979. (interview) |
Rudi Boltendal, Ab Visser over uitgevers en over zich zelf. In: Leeuwarder Courant, 29-12-1979. (over Wat moet ik ermeè) |
J. Kooistra, Een hooglied op de zuivere liefde. In: Argus, jrg. 4, nrs. 20-21, 1981, pp. 243-244. (over de herdruk van Het agentschap) |
Hans van Straten, Een veelzijdig fantast met fabuleuze werkkracht. In: Utrechts Nieuwsblad, 10-5-1982. (necrologie) |
Jeroen Kuypers, Interview met Ab Visser. In: 't Kofschip, jrg. 10, nr. 3, 1982, pp. 24-27. |
Janwillem van de Wetering, Ab Vissers hellevaart. In: Janwillem van de Wetering, De doosjesvuller en andere vondsten. Amsterdam 1984, pp. 216-221. (over Wat moet ik ermee) |
Hans van Straten, De laatste Casanova. Herinneringen aan Ab Visser. In: Hans van Straten, De omgevallen boekenkast. Amsterdam 1987, pp. 317-336. |
Hans van Straten, Een Groningse straatjongen. In: Ab Visser Cahiers, nr. 1, oktober 1988, pp. 20-28. (tekst van toespraak gehouden bij Vissers begrafenis) |
Gerlof Leistra, Expositie over Ab Visser in Letterkundig Museum. Een leven lang schrijven voor De Slegte. In: Leids Dagblad, 27-9-1988. |
Lejo Siepe, Eindelijk erkenning voor veelzijdig auteur. Ab Visser was een kleurrijk bohémien. In: Leeuwarder Courant, 30-9-1988. (gesprekken met diverse collega's en vrienden van Visser, naar aanleiding van expositie in Letterkundig Museum) |
Martin Ros, De herontdekking van het fenomeen Ab Visser. In: Hervormd Nederland, 5-11-1988. (acht kansen voor comeback duidelijk aanwezig) |
Max Dendermonde, Ab was eigenlijk een danser. In: Ab Visser Cahiers, nr. 2, februari 1989, pp. 4-18. |
Hans van Straten, Ab Visser en zijn critici (1). In: idem, pp. 20-23. (over de mystificatie in 25 jonge Franse dichters) |
De rentmeester en de administrateur. De briefwisseling tussen Gerrit Achterberg en Ab Visser. Bezorgd door Joost van der Vleuten, met
|
| |
| |
medewerking van R.L.K. Fokkema. 's-Gravenhage 1989. |
Kees Thomassen, De Ab Visser Sociëteit. In: Nieuw Letterkundig Magazijn, jrg. 7, nr. 1, 1989, pp. 18-20. |
Ferdinand Langen, Een ongewone vriendschap gewoon verteld. In: Ab Visser Cahiers, nr. 4, november 1989, pp. 3-28. |
Eelke de Jong, Een half mens met energie voor twee: Ab Visser. In: Eelke de Jong, De man achterin. Portretten 1965-1987. Amsterdam 1989, pp. 102-113. (interview) |
F. Bordewijk, Van goed tot uitmuntend in de romankunst. In: F. Bordewijk, Verzameld Werk 12. Amsterdam 1989, pp. 603-608. (onder andere over De erfenis) |
August Hans den Boef, Visser, Vroman en de seks. Over een recensent die zich opwindt. In: Ab Visser Cahiers, nr. 5, april 1990, pp. 18-25. (over Tegendraads) |
Gerlof Leistra, Ab Visser: biografie van een vergeten schrijver. In: Maatstaf, jrg. 38, nrs. 9/10, september/oktober 1990, pp. 83-85. |
F. Bordewijk, Geen echte ‘buurt’. In: F. Bordewijk, Verzameld Werk 13. Amsterdam 1991, pp. 278-281. (over De buurt) |
De briefwisseling tussen Ab Visser en Bert Bakker (1939-1963). Bezorgd door Sjoerd van Faassen en Kees Thomassen. 's-Gravenhage 1991. |
Hans van Straten, Ab Visser en zijn critici (2). In: Ab Visser Cahiers, nr. 8, oktober 1991, pp. 16-26. (over de receptie van De vlag halfstok) |
Hans van Straten, Wie is wie in de Jo Rutgersboeken. In: idem, pp. 27-29. |
Marcus van der Heide, Ab Visser en Groningen, Groningen 1992. (over autobiografische elementen in fictioneel proza en essays) |
10 jaar Ab Visser Revival. Samenstelling Marcus van der Heide. Bussum 1992. Hierin zijn onder meer opgenomen:
- | Jaap Romijn, Ab Visser, een miskende, pp. 6-12. |
- | Marcus van der Heide, Tegendraads. Literairkritische analyses 1985, pp. 21-30. |
|
Wim Zaal, De buitenbeentjes. 36 schrijvers die ik gekend heb. Soesterberg 1995, pp. 137-139. |
113 Kritisch lit. lex.
mei 2009
|
|