| |
| |
| |
Bea Vianen
door Michiel van Kempen
1. Biografie
Beatrice Sylvia Vianen werd geboren op 6 november 1935 in Paramaribo; haar vader was van gemengd-etnische afkomst, haar moeder een Hindoestaanse. Zij groeide op in een omgeving van voornamelijk Hindoestanen en Javanen. Op achtjarige leeftijd werd zij bij de soeurs op kostschool geplaatst, toen haar moeder de terminale fase van tuberculose bereikte. Het zou een sterk traumatische periode worden. Na het lager onderwijs volgde zij de St. Louiseschool (een katholieke mulo) en de kweekschool. In Suriname en in Nederland was zij werkzaam als onderwijzeres. Later probeerde zij van de pen te leven met artikelen over Indianen voor het Surinaamse dagblad De Vrije Stem, met verhalen voor de krant De Ware Tijd en met literair werk dat in Nederland verscheen.
Reeds in 1957 verhuisde zij van Suriname naar Nederland, waar Amsterdam haar voornaamste woonplaats zou zijn, die zij slechts tijdelijk voor Chaam en Breda verwisselde. Periodiek keerde zij naar Suriname terug, soms voor langere tijd, 1969-1971 en 1975-1976, soms voor slechts enkele maanden. Met enkele onderbrekingen reisde en woonde zij van 1976 tot medio 1986 in Zuid-Amerika: Bolivia, Columbia, Ecuador en Peru.
Bea Vianen heeft twee dochters uit een huwelijk dat in 1961 werd ontbonden. Eind jaren zestig, begin zeventig leefde zij met de journalist Henk van Teylingen (auteur van onder meer Bedek je schande; Suriname van binnen uit, 1972).
Bea Vianen debuteerde in 1962 met poëzie in het Surinaamse literaire tijdschrift Soela. Behalve in dit tijdschrift verschenen
| |
| |
poëzie en proza van haar in Podium, De Gids, Avenue, De Vlaamse Gids, Tirade, Maatstaf en Sticusa Journaal. Van het publieke literaire leven hield zij zich afzijdig. Een gepland, door De Bezige Bij in januari 1968 uit te geven tijdschrift Skwalla, in de redactie waarvan zij zou komen te zitten, werd nooit gerealiseerd.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Visie op de wereld
De thematiek van vrijheid/onvrijheid speelt een allesoverheersende rol in het werk van Bea Vianen. Met uitzondering van een aantal jeugdverzen staan opgeslotenheid en vlucht in al haar werken centraal. Die hoofdthematiek is niet los te zien van haar visie op de Surinaamse maatschappij. Die samenleving is het (wan)produkt van de verdeel-en-heers-politiek die het Nederlandse kolonialisme er gevoerd heeft. Na eeuwenlange importen van Afrikaanse slaven werden Chinese, Indische en Javaanse contractarbeiders aangetrokken die weinig met de creolen gemeen hadden. Verdeeldheid, zowel etnisch als cultureel, religieus, politiek en sociaal, werd een voornaam kenmerk van de samenleving en al de verschijningsvormen ervan komen in het oeuvre van Bea Vianen aan de orde. Zij heeft een scherp oog voor de historische, koloniale wortels van die situatie, maar er is geen andere Surinaamse auteur die mentaliteit en onderlinge verhoudingen van de Surinamers-zelf zo scherp analyseert en kritiseert als Bea Vianen. Zij is daarmee een schrijfster die, de Surinaamse binnenkant kennend, toch een typische visie ‘van de overkant van de oceaan’ presenteert.
| |
Thematiek
Het rottingsproces dat zich in haar ogen in Suriname voltrekt, krijgt gestalte in een aantal motieven dat in diverse varianten terugkeert: de culturele verloedering, de hypocrisie, het gekonkel en de kleinsteedsheid van de samenleving, de allesbeheersende rol van tradities, vooroordelen en conventies, de uitzichtloosheid. Uit die hele situatie is een inperking van de vrijheid voortgekomen, zich collectief uitend in de eeuwige wrijvingen tussen de verschillende groepen, en individueel in minderwaardigheidscomplexen, eenzaamheid, frustratie of vlucht.
| |
Ontwikkeling
In haar oeuvre tekenen zich duidelijk twee ontwikkelingen af. De aandacht voor de individuele psyche van de hoofdfiguur, het Hindoestaanse meisje Sita uit haar debuutroman Sarnami, hai, heeft een steeds sterkere uitbreiding gevonden: naar diverse etnische groepen in Strafhok, naar een generatie in Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan, naar de Surinamers in Nederland in Het paradijs van Oranje, naar fracties binnen een groep in Geen onderdelen. Voorts ontvouwt zich in haar oeuvre een steeds
| |
| |
pessimistischer visie op de werkelijkheid, culminerend in de irrealiteit van het slot van haar laatste roman en de verwarring in haar jongste poëzie.
Die laatste roman, Geen onderdelen (1979), geeft twee groepen tegen het decor van Suriname: enerzijds leden van enkele moslimfamilies, anderzijds een handvol intellectuelen. Verstikking, verloedering en behoudzucht zijn de voornaamste karakteristieken van de eerste groep die bovendien ook nog onderlinge wrijvingen tussen Ahmadiya's en Sunni's kent. De tweede groep bestaat uit een verzameling van in het buitenland opgeleide mensen die na hun terugkeer teleurstelling op teleurstelling krijgen te incasseren. Ziekte (Astilla) of psychische ineenstorting (de gevluchte communist M.) zijn er het resultaat van. Dat de moeder van het altijd scherp in de gaten gehouden moslimmeisje Nazma van het ene moment op het andere haar dochter de vrijheid laat om te trouwen met de Chinees Tony (bijna arts, dure auto, groot huis) kan bijna niet anders geïnterpreteerd worden dan als een parodie op de doktersromannetjes.
| |
Thematiek
Kunstopvatting
Als een van de vele schrijvers die Suriname de rug toekeerden, heeft Bea Vianen ook verwoord wat zich in de wereld van de Surinaamse emigranten afspeelt, zodat zich een heel bereik aan exilmotieven aftekent: verwachting en desillusie, materialisme en schijnwelvaart, winterse koude en heimwee, terugkeer en de nieuwe teleurstelling; en meer psychisch-cultureel: identiteitsverlies, vervreemding, rusteloosheid, desintegratie, gespletenheid, tot zelfs - in haar poëzie - de paranoia. Het paradijs van Oranje (1973), zich afspelend in Nederland, is de roman waarin deze emigrantenproblematiek gestalte heeft gekregen. In een aaneenschakeling van observaties en betrekkelijk losse handelingen (ontmoetingen en discussies met verschillende personen) van de schrijver Sirdjal komt diens uitermate kritische visie op zijn Surinaamse landgenoten naar voren. Ongenadig becommentarieert hij de emigranten: hun zelfmiskenning die ook een scheve visie op de werkelijkheid met zich meebrengt, de huichelachtige wijze waarop zij hun familie hun Hollandse welvaart voorspiegelen, hun politieke onbetrouwbaarheid, hun materialisme en het belang dat zij
| |
| |
aan het uiterlijk (met name aan de huidskleur) hechten. Uit de moed die Sirdjal aan het eind van het boek put uit een komende ontmoeting met zijn uitgever kunnen we ook iets afleiden over Vianens visie op literatuur: literatuur is niet enkel een middel om bepaalde ervaringen van zich af te schrijven, maar geeft door haar analyserend karakter ook veranderingsstrategieën aan. Of zoals Bea Vianen het zelf in een interview met Willem Roggeman formuleerde: ‘Een schrijver, en zeker een progressief schrijver, heeft tot taak een maatschappelijke invloed uit te oefenen door middel van zijn werk.’
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Al in haar vroegst gepubliceerde verhaal, ‘Terug naar Bethel’ (1962) merkt de mannelijke hoofdpersoon op: ‘Soms liggen de dingen die je het liefst zou willen zo voor het grijpen, maar je grijpt niet omdat je bang bent dat het stuk zal gaan.’ Het ideaal dat nagejaagd wordt en dat zich steeds weer over een nieuwe grens verlegt, is een kernbegrip voor het verstaan van haar werk. Altijd draait het Om het bereiken van geluk, waarvoor een bijzonder hoge prijs betaald moet worden: verdriet, verscheurdheid, leegte.
In het verhaal waarmee Vianen in Nederland als prozaschrijfster debuteerde, ‘Over nonnen en straffen’, wordt een internaat geschilderd als een wereld van benauwenis van wezensvreemde, westers-christelijke indoctrinatie. Geen van de pupillen in dit sterk autobiografische relaas kan rebelleren tegen de omstandigheden anders dan door ziekte, in een fantasiewereld of in de waanzin: de gestoorde soeur Huperta is de enige non die de meisjes geen angst aanjaagt.
In Bea Vianens eerste, eveneens sterk autobiografische roman, Sarnami, hai (Suriname, ik ben; 1969), concentreert zich de zeggingskracht in de persoon van het meisje Sita. De roman opent met haar speurtocht naar het verleden. In een uitvoerige structurele analyse heeft Jos de Roo aangetoond dat het boek zowel een lineaire tijdsstructuur kent van verleden over heden naar toekomst, als een cyclische - wat het verhaal tot een mythe maakt: de geschiedenis lijkt zich te herhalen. In het benauwende Suriname ziet Sita voor zichzelf totaal geen ontplooiingsmogelijkheden en zij besluit - net als haar grootvader - het land de rug toe te keren. De prijs die zij daarvoor moet betalen
| |
| |
is niet gering: haar echtgenoot eist zijn zoontje op. Wordt met dit slot de mythe voltrokken, dit neemt niet weg dat het toch een strijdbaar einde van het boek is: in de bewuste keuze voor de individuele onafhankelijkheid schildert Vianen het verzet tegen het noodlot, de opening naar zelfbevrijding en erkenning van de waarde van de eigen identiteit.
| |
Traditie / Verwantschap
Met Sarnami, hai betoonde Bea Vianen zich de eerste vrouwelijke romanauteur van Suriname en het boek vormde mede de opmaat tot het grote aantal prozawerken van Surinamers, dat in de jaren zeventig zou gaan verschijnen. Door het werk van Couperus, Daum, Dermôut, Vuyk en anderen was het Nederlandse publiek al lang bekend met Oost-Indië; na Albert Helman is Bea Vianen een van de eersten geweest die via literair werk lieten zien wat er in de grootste Westindische kolonie aan de hand was.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Haar tweede roman, Strafthok (1971), concentreert zich niet op een individu dat zich beknot weet door het strafhok (in casu de etnische groep), maar analyseert het waarom van de strafhokken. De beknotting van de menselijke vrijheid vindt niet enkel haar oorzaak in ras en geloof, maar in tradities, conventies en vooroordelen op elk terrein (zoals de maatschappelijke verstoting van de homofiel Raymond van de Berg laat zien). Het boek is niet de voor de hand liggende analyse geworden van een maatschappij die door krachten van buitenaf wordt uitgehold: het rottingsproces komt van binnen. Als de weg van de overtuiging faalt, kiest Raymond voor de strijd en ten slotte voor de dood. Het enige lichtpunt in het boek is dat de Hindoestaan Gopalraj de Javaanse Roebia verkiest boven een meisje uit zijn eigen etnische groep.
Die grensdoorbreking laat zich ook zien in Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan (1972), Vianens roman over de Surinaamse jeugd. We zien jongens van verschillende etnische en sociale achtergrond in eén internaat dat als een microkosmos van Suriname wordt neergezet: een door muren omsloten wereld vol tegenstellingen, onderlinge naijver en seksuele frustratie. Toch weten drie van hen zo'n verstandhouding op te bouwen dat een vertrouwensrelatie ontstaat en zij gedrieën de benen nemen. Maar een reëel perspectief ziet Vianen niet: ‘Met hun
| |
| |
drieën sprongen ze over het lage prikkeldraad, ze waren vrij! Maar waar bestond die vrijheid uit? Wat waren de mogelijkheden?’ Het is dezelfde scepsis die in andere gedaante het slot van Geen onderdelen zal bepalen.
Als we af moeten gaan op de prozaschets Yo te espero, señora Ramkumari (1979), dan is Bea Vianen er niet in geslaagd om via de literaire fictie greep te krijgen op haar werkelijkheid en de vicieuze cirkel Suriname-Nederland-Suriname te doorbreken. Weliswaar voert zij de lezer mee naar Peru, maar door dat ‘reisverslag’ spelen voortdurend haar Surinaamse en Hollandse ervaringen. Meer traditioneel vertelde reiservaringen worden afgewisseld met een psychedelisch soort proza: bizarre sprongen van nauwelijks volgbare associaties, duistere verwijzingen, uitroepen in een nerveus tempo van korte zinnen.
| |
Stijl
Kritiek
Stilistisch bezien neemt Yo te espero, señora Ramkumari een uitzonderlijke plaats in binnen het werk van Bea Vianen. De stijl van haar romans is duidelijk traditioneel. Het taalexperiment dat zo duidelijk aanwezig is bij Surinaamse auteurs als Edgar Cairo en Astrid Roemer is bij Bea Vianen praktisch geheel afwezig. Passages die de verteller voor zijn rekening neemt, vertonen zeer spaarzaam Surinaams-Nederlandse varianten, en dan nog uitsluitend op lexicaal niveau. Dat is anders in de dialogen, die weliswaar geen realistische kopie zijn van het in Suriname gesproken Nederlands, maar die wel veel Surinaams-Nederlandse elementen bevatten, soms ook frasen in het Sranan of Sarnami. In Vianens stijl vallen de altijd aanwezige, expliciete tijdsaanduidingen op, die een bijna obsessionele aandacht voor het verstrijken van de tijd verraden. Haar wijze van beschrijven van land en sfeer van Suriname heeft veel lof geoogst bij de Nederlandse critici. In zijn recensie op Sarnami, hai oordeelde Kees Fens echter dat de exotische natuurbeschrijvingen niet in structureel verband tot de personen of de gebeurtenissen staan. Toch accentueren de ruimtebeschrijvingen juist sterk de benauwenis: ‘Woekerend gras met lange agressieve halmen hier en daar, zonder de mooie groenachtige glans waardoor een weiland ontroert. Links een zestal krotjes, arm in arm, dichtopeengedrongen, alsof zij elkaar de schreeuw van de ellende betwisten.’ (p. 9)
| |
| |
| |
Techniek / Kunstopvatting
Vormtechnisch is de opzet van Vianens werk traditioneel. Literatuur is bij haar altijd een tamelijk directe uitdrukking van wat er in de auteur omgaat (het is niet moeilijk om in Sita, Sirdjal en Astilla een alter ego van haarzelf te zien). Als de hechte plot van de eerste twee romans plaats maakt voor de betrekkelijke losheid van de handelingen van Het paradijs van Oranje, het verhaal ‘Sabaanse vogels’ of nog veel sterker Yo te espero, señora Ramkumari, heeft dat meer te maken met een gedesintegreerde psyche dan met literaire experimenten.
| |
Traditie
Verwantschap
Thematisch sluit Vianens poëzie nauw aan bij het proza. Cautal (1965), haar eerste bundel, werd ingeleid door Trefossa, de man die met Troki in 1957 de eerste Surinaamse dichtbundel had gegeven (in het Sranan). Cautal is een van de eerste Surinaamse dichtbundels in het Nederlands en gaf al direct een opmerkelijke taalhantering te zien. We kunnen ons afvragen of Bea Vianen met de vrijheid van vorm, de door associaties bepaalde verbeeldingskracht en de ongebreidelde zintuiglijkheid heeft meegeprofiteerd van de ademruimte die in de poëzie in Nederland door de Vijftigers was gecreëerd. Een strofe:
door de savannen van de maan
schiet een ruiter vuurwerk
Gaat het in Cautal om liefdesliederen aan Krishna, de psyche van de emigré wordt toch al duidelijk tegenwoordig gesteld, hier in de tegenstelling tussen liefde en liefdeloosheid/scheiding.
| |
Techniek / Thematiek
Opvallend is de gelijke ordening van haar drie dichtbundels: de eerste afdeling bevat altijd poëzie over Suriname, de tweede over elders. In de tweede afdeling van Cautal, ‘Amsterdam 1964’, blijkt het doorbreken van de geografische grenzen van het moederland (dat hier nog niet zo benauwend wordt voorgesteld als later) poëtisch gesproken een sterk inperkende werking voor de verbeelding te hebben: de vrijheid roept in de ervaren liefdeloosheid nieuwe begrenzingen op.
| |
| |
Het ambivalente in de tegengestelde bewegingen van aantrekking en afstoting door Suriname - fysiek in het pendelen over de oceaan en psychisch in het zoeken naar een emotionele balans - vinden we terug in de driedeling van de tweede bundel, Liggend stilstaan bij blijvende momenten. Het eerste deel geeft een aantal anekdoten uit de jeugd van een ik in Suriname, waarover het katholicisme een donkere schaduw heeft geworpen. De tweede afdeling, ‘Amsterdam-Noord’, geeft een aantal waarnemingen die het contrast met het moederland doen uitkomen. Een ik projecteert zijn gevoelens op de buitenwereld, maar de bron van de triestheid van het observeren wordt toch weer in Suriname gesitueerd:
het is niet hier, maar daar begonnen
waar we naar het schijnt niet meer
zullen komen en waar we elkaar achter elkaar
op de vlucht hebben gejaagd.
In haar derde bundel, Over de grens, is de vlucht uit Suriname een telkens opschuivende beweging geworden: Bang om ergens aan te komen. (p. 55) Het reizen waarvan de tweede afdeling, ‘Zuidamerikaans reliëf’, de poëtische neerslag geeft, lijkt een desperate invulling van een bij voorbaat kansloos gelukzoeken geweest te zijn. Oriëntatiepunten verdwijnen, verlangen is angst geworden, of zelfs achtervolgingswaanzin. In de eerste afdeling is er nog veel bekends: het idyllische, het benauwende, het katholieke. Maar ongenadig laat de poëzie ook de verwarring zien: sommige gedichten beginnen heel helder, maar doen met onbegrijpelijke slotregels het spoor bijster raken in voor de lezer niet navolgbare associaties, in de reflecties van een paranoïde geest die afwisselend koestert en verguist, de snippers van een eeuwig rusteloos bestaan.
| |
Kritiek
In de Nederlandse literaire kritiek heeft het werk van Bea Vianen een overwegend positief onthaal gekregen, zeker haar eerste drie romans en haar dichtbundels. Dat vooral het oproepen van de exotische sfeer veel waardering oogstte, zegt uiteraard ook iets over de optiek van de Nederlandse critici. In Het paradijs van Oranje kritiseerden nogal wat recensenten de wat om- | |
| |
slachtige en soms verwarrende schrijfwijze - merkwaardig genoeg zonder daarin iets wezenlijks over de emigrantenpsyche uitgedrukt te zien. Deze kritiek zette zich versterkt voort bij Geen onderdelen. Terecht wees Pierre Spaninks op de onhandige wijze waarop met het vertellersperspectief wordt omgesprongen.
| |
Publieke belangstelling
Plannen van Benny Ooft om Strafhok een groter publiek te laten bereiken door middel van een verfilming werden nooit gerealiseerd, maar Vianens werk bereikte desalniettemin grote groepen. Haar vrees, in 1972 geuit tegenover John Jansen van Galen, dat haar boeken te realistisch zouden zijn om bij de jongere Surinamers een klankbord te vinden, wordt door een recente enquête weerlegd: Sarnami, hai en Strafhok zijn de meest gelezen romans op de Surinaamse middelbare scholen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Bea Vianen, [Gedichten.] In: Soela, nr. 1, 1962, p. 7, G. |
Bea Vianen, Terug naar Bethel. In: Soela, nr. 2, 1962, pp. 20-23, V. |
Bea Vianen, [Gedichten.] In: Soela, nr. 3, 1962, p. 11, G. |
Bea Vianen, Cautal. Met een voorwoord van Trefossa. Paramaribo 1965, Drukkerij Lionarons, GB. |
Bea Vianen, Over nonnen en straffen. In: Avenue, juli 1969, pp. 159-164, V. |
Bea Vianen, Sarnami, hai. Amsterdam 1969, Em. Querido, R. (2e druk 1972, Salamander 307) |
Bea Vianen, Strafhok. Amsterdam 1971, Em. Querido, R. (2e druk 1974, Salamander 347) |
Bea Vianen, Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan. Amsterdam 1972, Em. Querido, R. (2e druk Haarlem 1984. In de Knipscheer) |
Bea Vianen, Het paradijs van Oranje. Amsterdam 1973, Em. Querido, R. (2e druk Haarlem 1985, In de Knipscheer) |
Bea Vianen, Sabaanse vogels. In: Maatstaf, jrg. 22, nr. 8/9, augustus/september 1974, pp. 72-78, V. |
Bea Vianen, Liggend stilstaan bij blijvende momenten. Amsterdam 1974, Em. Querido, GB. |
Bea Vianen, Geen onderdelen. Amsterdam 1979, De Bezige Bij, BBLiterair, R. |
Bea Vianen, Yo te espero, señora Ramkumari. Bijlage bij Avenue, mei 1979, V. |
Bea Vianen, Over de grens; gedichten 1976-1986. Haarlem 1986, In de Knipscheer, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
NN., Cautal... een bundeltje van Bea Vianen. In: De Ware Tijd, 6-3-1965. |
W.A.M. de Moor, Het moeilijke bestaan in de Surinaamse smeltkroes. In: De Tijd, 6-9-1969. (over Sarnami, hai) |
Paul de Wispelaere, Sarnami, hai van Bea Vianen vrouwelijk roman-debuut. In: Het Vaderland, 13-9-1969. |
Kees Fens, Het noodlot van de herhaling; Mooi debuut van Bea Vianen. In: De Volkskrant, 4-10-1969. (over Sarnami, hai) |
Adriaan Morriën, Nuchterheid en gevoeligheid in romandebuut van Bea Vianen. In: Het Parool, 4-10-1969. (over Sarnami, hai) |
Hans Warren, [bespreking van Strafhok.] In: Provinciale Zeeuwse Courant, 27-3-1971. |
J. van Doorne, Het verscheurde Suriname. In: Trouw, 3-4-1971. (over Strafhok) |
Hugo Pos, Een dapper boek over Suriname zonder lendendoek. In: Het Parool, 6-6-1971. (over Strafhok) |
NN., [bespreking van Strafhok.] In: De Ware Tijd, 12-6-1971. |
Hans Warren, ‘Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan’, derde roman van Bea Vianen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 8-4-1972. |
Ab Visser, Bericht uit de West. In: Leeuwarder Courant, 15-4-1972. (over Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan) |
John Jansen van Galen, De boeken van Bea Vianen ‘Ik moest ze schrijven om niet aan heimwee kapot te gaan’. In: Haagse Post, 25-4-1972. (interview) |
Eva Hoornik, Bea Vianen raakt niet uitgeschreven over haar land: Troosteloos Suriname. In: Algemeen Dagblad, 27-5-1972. (over Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan) |
J. van Doorne, Surinaamse tragiek. In: Trouw, 3-6-1972. (over Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan) |
Hugo Pos, Verlangen naar vrijheid bij Bea Vianen. In: Het Parool, 10-6-1972. (over Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan) |
Frans van Suetendaal, Surinaamse herfst van een jeugd. In: Nieuwe Gazet, 21-6-1972. (over Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan) |
Rico Bulthuis, Geen romantiek voor Suriname. In: Haagsche Courant, 30-6-1972. (over Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan) |
Gerrit Komrij Jong proza en belegen proza. In: Vrij Nederland, 8-7-1972. (over Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan) |
Leo Willems, Met eer lege maag onder de tropenzon. In: De Groene Amsterdammer, 25-7-1972. (over Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan) |
Beb Vuyk, Te voet op weg. In: Elsevier, 2-9-1972. (over Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan) |
André Demedts, Jeugd uit Suriname. In: De Standaard, 29-9-1972. (over Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan) |
Paul de Wispelaere, Traditioneel, maar voortreffelijk. In: Het Vaderland, 30-9-1972. (over Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan) |
I. Sitniakowsky, Verloren idealen in roman over ‘Nederlandse’ Surinamers. In: De Telegraaf, 22-9-1973. (over Het paradijs van Oranje) |
Hans Warren, ‘Het paradijs van Oranje’ vierde roman van Bea Vianen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 29-9-1973. |
Ab Visser, Beeld van Surinamer contra Hollander. In: Leeuwarder Courant, 6-10-1973. (over Het paradijs van Oranje) |
J. van Doorne, De hel van Suriname. In: Trouw, 13-10-1973. (oven Het paradijs van Oranje) |
Gabriël Smit, De Nederlandse droom van Surinamers. In: De Volkskrant, 20-10-1973. (over Het paradijs van Oranje) |
Hugo Pos, Ontheemdenparadijs. In: Het Parool, 24-11-1973. (over Het paradijs van Oranje) |
Rico Bulthuis, Pamflet overwoekert Bea Vianens roman. In: Haagsche Courant, 6-3-1974. (over Het paradijs van Oranje) (overgenomen in De Ware Tijd, 8-3-1974) |
Margaretha Ferguson, De techniek van het
|
| |
| |
weinige en van het teveel. In: Het Vaderland, 9-3-1974. (over Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan) |
B. Jos de Roo, Over Bea Vianen: Het paradijs van Oranje. In: De Ware Tijd, 18-5-1974. |
Willem M. Roggeman, Surinaamse droom. In: Nieuwe Gazet, 4-6-1974. (over Het paradijs van Oranje) |
B. Jos de Roo, De tijd zal het leren. Paramaribo 1974, Instituut voor de Opleiding van Leraren. (uitvoerige structurele analyse van Sarnami, hai) |
Henk Heinen, Een boeiende studie over Bea Vianen's eerste roman. In: De West, 26 [of 28?]-11-1974. (Over De Roo, De tijd zal het leren) |
A.C.M.Th., Poëzie: bewegen en stilstaan. In: Brabants Nieuwsblad, 10-4-1975. (over Liggend stilstaan bij blijvende momenten) |
Karel Soudijn, Vormen van onbehagen. In: NRC Handelsblad, 2-5-1975. (over Liggend stilstaan bij blijvende momenten) |
B. Jos de Roo, De groeten van een vechtster. In: Amigoe, 27-6-1975. (over Het paradijs van Oranje) |
Willem M. Roggeman, Gesprek met Bea Vianen. In: De Vlaamse Gids, jrg. 62, nr. 3, mei-juni 1978, pp. 3-15. (interview) |
Hugo Pos, Bea Vianen: gekweld. In: Het Parool, 11-5-1979. (over Geen onderdelen) |
I. Sitniakowsky, Bea Vianen en het uitzichtloze leven in Suriname. In: De Telegraaf, 18-5-1979. (over Geen onderdelen) |
Pierre Spaninks, Het gat van Suriname. In: De Volkskrant, 23-6-1979. (over Geen onderdelen) |
Hans Warren, Nieuwe roman van Bea Vianen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 23-6-1979. (over Geen onderdelen) |
Wim Rutgers, De revolutie als droom. In: Amigoe, 29-6-1979. (over Geen onderdelen) |
Han Jonkers, Bea Vianen blijft een Surinaamse. In: Eindhovens Dagblad, 28-7-1979. (over Geen onderdelen) |
L. Trappeniers, Bittere Surinaamse samenleving. In: De Nieuwe Gazet, 9-1-1980. (over Geen onderdelen) |
Pierre Spaninks, Surinaamse literatuur in Nederland; De dreigende vervreemding. In: Mandala, jrg. 3, nr. 4, 1980, pp. 107-119, met name 110-114 over Bea Vianen. (algemeen) |
Rabin Gangadin, Veerkrachtige agressiviteit. In: De Nieuwe Linie, 2-12-1981. (over Geen onderdelen) |
S. Paltan Tewarie-Gobardhan, Een beknopte analyse van het boek: Vianen B. Strafhok, z.p. [Paramaribo] 1983. (scriptie, aanwezig Instituut voor de Opleiding van Leraren Paramaribo) |
Hilda van Neck Yoder, The theme of imprisonment in Bea Vianen's novels. In: Journal of Caribbean Studies, vol. 2, no. 2/3, 1981, pp. 228-236. |
NN., Bea Vianens mirror. In: Kollektief, jrg. 1, nr. 4, juli 1984, pp. 18-20. (over Geen onderdelen) |
Henk Egbers, Come-back van Bea Vianen. In: De Stem, 13-12-1984. (algemeen en over de herdruk van Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan) |
Roos-Marie Tummers, Bea Vianen. In: Schuim (Letteren V.U.), januari 1985. (over de herdruk van Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan) |
Herman Leys, Stem uit Suriname. In: Standaard der Letteren, 20-4-1985. (over de herdruk van Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan) |
Michiel van Kempen, Bea Vianen en het menselijk recht op de twijfel. In: De West, 28-6-1986. (over Liggend stilstaan bij blijvende momenten) |
Wim Rutgers, De Surinaamse schrijfster Bea Vianen: Vechten voor Vrijheid tussen Vaderland en Moederland. In: Wim Rutgers, Dubbeltje lezen, stuivertje schrijven, Oranjestad/Den Haag 1986, Charuba/Leopold, pp. 71-82. (algemeen) |
Michiel van Kempen, De roman ‘Strafhok’ en zijn lezers. In: Kalā (tijdschrift van de Academie voor Hoger Kunst- en Cultuuronderwijs, Paramaribo), jrg. 1, nr. 2, december 1986, pp. 5-12. (analyse met receptie-onderzoek) |
Henk Egbers, Bea Vianen: ‘door ervaringen verpauperd’. In: De Stem, 27-6-1987. (interview) |
| |
| |
Roos-Marie Tummers, Over de grens. In: De Waarheid, 25-8-1987. (over Over de grens) |
Michiel van Kempen, De poëzie van Bea Vianen; I. Ik hoor je slapen draven; II. Zweven tussen verdriet en geluk; III. In een cocon van woorden. In: Weekkrant Suriname, 19-3-1988, respectievelijk 26-3-1988 en 16-4-1988. (over Cautal, Liggend stilstaan bij blijvende momenten en Over de grens) |
Michiel van Kempen, De populariteit van Surinaamse literatuur. In: NUCS-Koerier (uitgave Nationale UNESCO Commissie Suriname), april 1988, pp. 25-31. (resultaten van een enquête waaruit blijkt dat Bea Vianen de veruit populairste auteur is in Suriname) |
31 Kritisch lit. lex.
november 1988
|
|