| |
| |
| |
Eriek Verpale
door Georges Wildemeersch
met een aanvulling door Liselotte Vandenbussche
1. Biografie
Eriek Verpale (eigenlijk Eric Verpaele) werd op 2 februari 1952 geboren in Zelzate en bracht zijn jeugdjaren door bij zijn overgrootmoeder (‘de Jiddische’). Hij volgde de moderne humaniora (1964-1971) en studeerde korte tijd Germaanse Filologie en Slavistiek aan de Gentse Universiteit (1971-1972). Hij maakte er onder meer kennis met Miriam Van hee en werd stichter-redacteur van het literaire tijdschrift Koebel (1971-1982) en redacteur (1971-1976) van het tijdschrift Restant. Na zijn legerdienst in Duitsland (1972-1973) werd hij aangeworven als bediende bij een chemisch bedrijf in de Gentse kanaalzone, waar hij vanaf 1982 deeltijds werkt. Hij trouwde in 1973; toen hij enkele jaren na de geboorte van zijn zoon (1977) alleen ging wonen, brak er een zwerfperiode aan, waarin hij nauwelijks nog publiceerde. Vanaf 1977 ontstond een omvangrijke briefwisseling met Luuk Gruwez, die aanvankelijk werd omgewerkt tot het Grootbrievenboek-project, maar ten slotte grotendeels uitmondde in Alles in het klein (1990).
Verpale werkte als dichter en prozaïst mee aan een vrij groot aantal tijdschriften, waaronder Filter, Nieuwe stemmen, Dietsche Warande & Belfort, Yang, Nieuw Wereldtijdschrift en Maatstaf. Voor het tijdschrift Kunst & Cultuur schreef hij tussen 1988 en 1990 een reeks essayistische beschouwingen. Hij is ook freelance medewerker van het Belgisch-Israëlitisch Weekblad en van het maandblad De Centrale.
Naast een aantal kleinere prijzen ontving hij in 1982 de Prijs van de Stad Gent voor Nederlandse literatuur voor de dichtbundel Op de trappen van Algiers. Het prozaboek Alles in het
| |
| |
klein werd in 1991 bekroond met de Provinciale Prijs voor Letterkunde van de provincie Oost-Vlaanderen en in 1992 met de prestigieuze NCR Literair Prijs. In 1997 werd Verpale voor zijn toneelmonoloog Olivetti 82 onderscheiden met de Prijs voor Letterkunde van de Vlaamse Provincie in de categorie ‘toneel/tv- en radiospel’. Vier jaar later, in 2001, volgde een nominatie voor de ECI-prijs voor Schrijvers van Nu voor zijn roman Katse nachten (2000).
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling / Verwantschap
Het werk van Eriek Verpale valt uiteen in twee perioden. Hij debuteerde in 1975 als dichter met de bundel Polder- & andere gedichten en als prozaïst met De rabbi & andere verhalen. Zijn poëzie, die verzameld werd in de bundels Voor een simpel ogenblik maar... (1976) en Op de trappen van Algiers (1980), wordt tot de zogenoemde neo-romantiek gerekend. Met zijn eerste proza, waarvan het belangrijkste verscheen in Een meisje uit Odessa (1979), werd Verpale ingelijfd bij de zogenoemde ‘stille generatie’. Tussen 1980 en 1990 publiceerde hij geen nieuw werk. Naderhand verscheen er geen poëzie meer, maar wel proza, gebundeld in Alles in het klein (1990) en Onder vier ogen (1992), alsook toneel (Olivetti 82, 1993).
| |
Thematiek / Ontwikkeling
Polder- & andere gedichten is, een onvoldragen debuut, maar zet thematisch toch meteen de toon voor de latere poëzie. Het leven wordt erin getekend als gebrek, tekort, leegte, afwezigheid en verlies. Dat de mens niets kan ondernemen om die ellendige situatie te keren, spreekt uit het onvermogen van de contactgestoorde, door rusteloosheid en minderwaardigheidsgevoelens geplaagde ik-figuur. In Voor een simpel ogenblik maar... verdwijnt de tegenstelling tussen geïdealiseerde natuur en problematische binnenwereld. Sterker dan voorheen ligt de klemtoon op de in gebreke blijvende hoofdpersoon, die zich aan een genadeloze analyse onderwerpt. Zelfkwelling en zelfbeschuldiging spreken uit het feit dat hij zichzelf bij voorkeur in verband brengt met minderwaardigen, zieken en misdadigers. Centraal in deze bundel belijdenispoëzie staat de eigen ontoereikendheid (‘er zijn geen dagen zonder falen’), maar ook andere negatieve gegevens zijn opvallend en overdadig aanwezig: isolement, onrust, uitzichtloosheid, twijfel en onzekerheid. Meer nog dan voorheen schrijft Verpale een poëzie vol vragen en negaties, vermoedens en veronderstellingen, waaraan stapsgewijs elk houvast gaat ontbreken. Positieve gegevens daarentegen, zoals schoonheid, tederheid en geborgenheid, duren ‘voor een simpel ogenblik maar...’. Een hoogtepunt in Verpales poëzie is de bundel liefdespoëzie Op de trappen van Algiers. Ook en vooral in de liefde ziet Verpale de ontoerei- | |
| |
kendheid: geen enkele communicatievorm voert tot inzicht of begrip en geen enkele relatie houdt stand. Nochtans is Verpales poëtische motor precies het onuitroeibare verlangen het isolement te doorbreken en de ander te bereiken. Het is meteen de ultieme motivering van dit schrijverschap, dat geheel in het teken staat van de ene, grote, totale en volkomen liefde:
Zeg nooit dat je het niet hebt geweten,
nooit dat je van mijn liefde geen teken vondt:
mijn leven lang heb ik ermee volgekregen
u neer te schrijven of uit te leggen
de onrust, die me naar de adem stond.
Heel opvallend daarbij is de dominantie van de vrouw en de onderworpenheid van de man. De man staat tegenover de vrouw in een positie van totale afhankelijkheid. Hij is de slaaf en zij de ongenaakbare meesteres, ‘la belle dame sans merci’. De masochistische zelfverkleining van de man en de idealiserende vergroting van de vrouw worden in het volgende gedicht gesuggereerd:
Geen foto wil ik van je dragen, geen brieven -
zelfs geen zakdoek die ooit jouw lippen vond:
niets daarvan wil ik bewaren, laat staan
in een verouderd vers als dit verdoken
Maar het dunne stof, geschud
uit diepe mantelzakken, oud
speelgoed dat eens op je kamer stond,
- ik bewonder de dikke glazen -
alleen dàt wil ik van je sparen.
Wat een ander niet krijgen wil
het hoogste bod zal de wereld
| |
| |
| |
Thematiek / Ontwikkeling
De bundel Een meisje uit Odessa biedt een staalkaart van Verpales proza uit de eerste periode. Dat staat geheel in het teken van een sterk Oosteuropees gekleurde fantastisch-realistische verhaalkunst. De meestal zeer korte verhalen zijn een soort geabstraheerde vertellingen met vaak naamloze personages, die het op onbestemde plaatsen en tijden en in een bevreemdende, dreigende en beklemmende sfeer opnemen tegen een vijandige wereld. In feite is er sprake van twee werelden. De ene wereld is de wereld van de vaders, de leiders, de gezaghebbers, de opdrachtgevers: een ondoorzichtige, autoritaire, hiërarchisch geordende wereld vol onachterhaalbare wetten, regels en voorschriften. De hoofdpersonen uit Verpales verhalen zijn onderdrukte zoons, machteloze enkelingen, underdogs, vreemdelingen en verdwaalden, die leven in een onveilige en ongeborgen wereld vol onrust, twijfel en onzekerheid. In blinde gehoorzaamheid en onvoorwaardelijk geloof onderwerpen zij zich gelaten en soms met masochistisch genoegen aan ‘de Heren’.
Het proza dat Eriek Verpale vanaf 1990 publiceert, is totaal anders: het is autobiografisch geïnspireerd, realistisch proza, gesitueerd in actuele, herkenbare locaties, vaak gekruid met een flinke dosis relativerende humor. Evenals in vroeger werk overheerst hierin het aangetaste zelfbeeld, maar de manier waarop de ik-verteller bijvoorbeeld in Alles in het klein terugblikt op zijn ‘hele verwoeste, nutteloze bestaan’ of op zijn zo ‘ongelukkig vermorste leven’ wordt getemperd door een weldadige, leefbaarheid scheppende ironie. Het begrip ‘klein’ uit de titel wijst op de kleinheid en de zelfverkleining van de hoofdpersoon, wiens leven verder gekenmerkt wordt door eenzaamheid, ontworteling, onaangepastheid en een groot verlangen naar zorgzame, beschuttende genegenheid. Zo beschouwd, kan Alles in het klein ook gelezen worden als een autobiografische Bildungsroman, die in de ik-vorm de psychische, affectieve en intellectuele ontwikkeling van de hoofdfiguur Eriek Verpale schetst. Daarbij wordt grote aandacht besteed aan de rol die markante figuren in die evolutie gespeeld hebben, zo bijvoorbeeld de overgrootmoeder (‘de Jiddische’), de vriendin van zijn oom (Vera) en een oudere vriend (zijn antipo- | |
| |
de Reynier). De kleinheid uit de titel verwijst echter ook naar het fabrieksdorp Zelzate, met zijn verschillende arbeiderswijken als Klein Rusland, Klein Sicilië, Klein Amerika... en dus ook naar de ‘kleine mens’, met wie de verteller zich vereenzelvigt, en die getekend wordt met een pen en een aandacht Louis Paul Boon waardig. Naast die sociale inslag is er ook nog de psychologische: de verteller is reeds zijn hele leven op zoek naar een vervangster van zijn ‘Dode Zusje’. Die meent hij telkens weer te vinden in de jonge, kleine, jongensachtige meisjes, die optreden als evenzovele incarnaties van de onbereikbare geliefde (‘la
princesse lointaine’) en van zijn vrouwelijke evenbeeld (‘de Zusterziel’). In alle opzichten nadert het meisje Boes dit ideaalbeeld. Tegelijk echter zijn de meisjes ook door het leven getekenden en vormen zij een beeld van zijn eigen geschondenheid.
| |
Techniek
De opbouw van Alles in het klein is merkwaardig: het eerste deel bestaat uit een reeks verhalen, het tweede uit een reeks brieven. De verhaallijn ontwikkelt zich chronologisch van ongeveer 1960 tot 1990, zij het met diverse grote en kleinere sprongen. Personages die in de verhalen uitvoerig aan bod kwamen, duiken ook nog op, zij het summier, in de brieven, terwijl personages die in de brieven centraal staan, reeds sporadisch opdoken in de verhalen. Jessica Durlacher sprak in dit verband van ‘een bedwelmend geheel’. Volgens de auteur is het boek geconcipieerd als de Lemniscaat van Bernoulli (een liggende acht).
| |
Thematiek
Niettegenstaande het feit dat Eriek Verpale diverse genres beoefent en ondanks de opvallende breuk in zijn proza vertoont zijn werk een opvallende eenheid. Centraal staat de notie van het falen. ‘Er is maar één gegeven,’ stelde Verpale in een interview met Nathalie Zuckmayer, namelijk ‘de eigen ontoereikendheid. Daarvan vertrek ik.’ Dat besef leidt herhaaldelijk tot verhevigde onrust, tot zelfvernedering, minderwaardigheidsgevoelens en schuldbesef. Het falen zelf komt tot uiting in het onvermogen van de hoofdfiguur daadwerkelijk aan het leven deel te nemen. Hij is een eenzame buitenstaander, die er niet in slaagt zijn isolement te doorbreken, tot de ander door te dringen, een echt en diep contact te hebben en een hechte relatie op te bouwen. Het leven is voor hem een rusteloze zoektocht naar
| |
| |
wat hem helemaal zou kunnen vervullen, wat hem compleet zou kunnen maken. Een duurzaam resultaat levert dit niet op.
| |
Traditie
Enkele elementen uit deze thematiek beschouwt Verpale als typisch joodse elementen, zo bijvoorbeeld de steeds terugkerende onrust, het gevoel een outcast te zij n, nergens in te passen of bij te horen en steeds onderweg te zijn. Mede door zijn grote aandacht voor het jodendom is Eriek Verpale een wat vreemde eend in de bijt van de Vlaamse literatuur. Hij reisde herhaaldelijk naar Israël, hij werkte mee aan joodse bladen, heeft een grote voorliefde voor auteurs als Buber (Chassidische vertellingen), Babel en I.B. Singer, heeft diverse essays geschreven over Jiddische auteurs, vertaalde Jiddische en Hebreeuwse poëzie en verwijst in zijn werk herhaaldelijk naar joodse figuren, rituelen en verhalen.
| |
Stijl
Verpales plechtige, nogal eens omslachtige, vaak wat abstracte en archaïserende taal was tegelijk uitstekend geschikt om de vervreemding in zijn fantastisch-realistisch proza te verwoorden, en om de eerbiedige afstand tussen dominante dame en minderwaardige minnaar uit te drukken. De stijl uit de tweede periode behoort tot een minder verheven register, is concreter en toegankelijker, en leunt dichter aan bij de gesproken taal.
| |
Kunstopvatting
‘Schrijven is een daad van bezetenheid,’ luidde het in het ‘Fundament’ (1979) van het tijdschrift Koebel, waarvan Verpale stichter-redacteur was. Typerend is wel dat hij ook tijdens zijn decenniumlange zwijgperiode als een bezetene is blijven schrijven, voornamelijk brieven aan zijn vriend Luuk Gruwez. ‘Ik geef mijn leven zin door elke dag te schrijven; als ik een dag niet geschreven heb, voel ik me ongelofelijk schuldig’, stelde hij in een interview uit 1991.
Verpales literatuuropvattingen blijken het duidelijkst in de eerste periode. Literatuur moet de werkelijkheid niet beschrijven of weergeven, maar door middel van de verbeelding transformeren en zodoende de diepere, eigenlijke, echte werkelijkheid, die achter de alledaagse werkelijkheid verscholen zit, zichtbaar maken. Dit is in wezen een symbolistische poëtica, die zweert bij de suggestie en de evocatie. Verpale beroept zich in dit verband graag op Wittgenstein en legt op die manier een verband met het thema van het falen. In het tijdschrift Kreatief
| |
| |
schreef hij daarover: ‘Thematisch gezien overheerst in mijn werk de angst en het onvermogen om díé dingen te zeggen die men niet kán of niet wil zeggen.’ De taal is ongeschikt om er de essentie van de werkelijkheid mee uit te drukken. De dingen waar het op aankomt, kunnen niet worden uitgesproken, zij kunnen hooguit worden getoond: ‘Es gibt allerdings Unaussprechliches. Dies zeigt sich...’. Door het onzichtbare bloot te leggen moet de schrijver er vat op zien te krijgen: schrijven is een manier om de onrust enigszins te temperen en de chaos binnen en buiten de mens te ontwarren.
Vooral tijdens de tweede periode wint de idee veld dat het woord de dingen een heus bestaan geeft. Wat niet geschreven is, bestaat ook niet. Schrijven wordt nadrukkelijk met het verleden verbonden. De schrijver wil getuigen van het voorbije en er het voortbestaan van verzekeren. In Alles in het klein gebeurt dit in opdracht van de geliefde, die hem tot haar privé-chroniqueur heeft aangesteld. Wat gelijk gebleven is echter, is Verpales overtuiging dat schrijven geen echt contact tot stand brengt en niet in staat is tot het diepste van de dingen door te dringen. Bovendien verandert het in wezen niets aan de zinloosheid van het bestaan.
| |
Visie op de wereld
Het werk van Eriek Verpale vertoont enkele opvallende romantische kenmerken, al heeft hij zich steeds verzet tegen het etiket neo-romantiek. Uitgangspunt is het overweldigende gevoel van onbehagen ten aanzien van de gehele leefsituatie, maar ook en tegelijk het fundamentele ongeloof in de mogelijkheid daarin verandering te brengen. Al in het vroege verhaal ‘De tocht’ luidt het: ‘Altijd denken wij dat het beter zal worden, en ook anderen denken dat, maar dat is totaal gelogen. Nooit wordt het anders of beter.’ ‘Romantisch nihilisme’ is een benaming die de auteur wel op zijn werk van toepassing acht: hij wijst het onvolwaardige leven radicaal af en weigert genoegen te nemen met iets minder dan het absoluut volkomene.
| |
Verwantschap / Traditie
Als jong dichter zag hij Hans Lodeizen als zijn grote voorbeeld. Verwant voelt hij zich met Miriam Van hee en Luuk Gruwez, die beiden ook tot de Vlaamse neo-romantiek gerekend worden. Met zijn correspondentievriend Gruwez deelt hij een zekere voorliefde voor romantisch-decadente topics, als de onbe- | |
| |
reikbare geliefde (Gruwez' ‘Vleermeisje’). Voorbeelden voor het vroege proza van Verpale waren Oost-Europese en joodse auteurs, waaronder met name Franz Kafka en Elias Canetti. Met zijn roman Gitta (1997), waarin het lolitamotief een prominente plaats inneemt, sluit Verpale zich expliciet aan bij voorgangers als Poe, Tennyson, Proust, Nabokov en Boon. Enige affiniteit bestaat ook met het proza van Paul van Ostaijen en, later, met het werk van Gerard Reve. De romantische melancholie, de ironie, en het spel met tederheid en agressie worden als gemene delers gezien. Verpale lijkt zich hiervan bewust en laat sporadisch wat van het Reviaanse idioom in zijn verhalen sluipen. Het knappe ineenvlechten van motieflijnen, dat in het werk van Jeroen Brouwers teruggaat op de idee dat alles samenhangt, steunt bij Verpale op de
overtuiging dat het toeval niet bestaat. Terwijl zijn poëzie verwant is met het werk van Gruwez en Van Hee en onder de noemer ‘neo-romantiek’ wordt geplaatst, wordt Verpales proza uit de tweede periode door Vervaeck met de term ‘melancholiek miniaturisme’ aangeduid: een stijl die volgens hem ook schrijvers als Eric de Kuyper, Joris Note en Leo Pleysier typeert.
| |
Ontwikkeling
Het werk dat Verpale na tien jaar stilte publiceerde (Alles in het klein, Onder vier ogen en Olivetti 82), was het startsein voor een nieuwe productieve periode. De toneelmonoloog Olivetti 82 werd nog in hetzelfde jaar volgens het beproefde procédé uit Alles in het klein, aangevuld met dagboekfragmenten, verhalen en brieven en uitgegeven in romanvorm (Olivetti 82, 1993). Een jaar later verscheen er ook opnieuw poëzie: Nachten van Beiroet. Gedichten (1994); een selectie van oude en nieuwe gedichten, in de jaren daarop gevolgd door proza, theater en brieven.
| |
Relatie leven/werk
Verpale verkent in zijn werk de mogelijkheden van het autobiografische proza. In de roman Olivetti 82 werpt hij een blik op zijn leven na Alles in het klein. De prijs die de schrijver voor dit laatste werk ontving en de media-aandacht die dit met zich meebracht, gooiden zijn teruggetrokken bestaan danig overhoop en hielden hem tijdelijk van het schrijven af. De periode van zijn huwelijk (officieel tot 1985), door Verpale zelf omschreven als ‘mein sjwartse jorren’, wordt vanuit uiteenlopende perspectieven belicht in de roman Gitta en de brievenbundel De
| |
| |
patatten zijn geschild. De dertien jaren die Verpale hierna doorbrengt in de wijk De Katte in Zelzate, van oktober 1985 tot augustus 1998, leveren het materiaal voor zijn brieven en verhalen in Katse nachten.
| |
Thematiek
In dit latere werk blijven de thema's uit de tweede periode prominent aanwezig: hij schrijft over literatuur, over de nietigheid van de mens, of over zijn gevoel ontworteld te zijn. Verpale stelt geregeld dat hij geen greintje fantasie heeft en bijgevolg gedoemd is om zijn eigen lief en leed onder de loep te nemen. Hij zoomt daarbij in op personages uit de marge van de samenleving, tot wie hij ook zichzelf rekent, en wordt hierom door Peter Nijssen in Vrij Nederland treffend omschreven als een ‘miniaturist van gekneusde levens’. Verpale blijkt gefascineerd door datgene wat ontbreekt. In de twee thema's die zijn werk beheersen, liefde en dood, is het juist het tekort dat hem bezighoudt. Hij laat de dood in zijn werk binnen door uitvoerig te berichten over schrijvers en kunstenaars die het tijdelijke voor het eeuwige verwisselden. Hij focust op het onfortuinlijke einde van zijn personages en voert ook opnieuw zijn Dode Zusje op als een opvallende afwezige. Ook in de liefde zijn de gebreken troef en staat de weemoed centraal. Hij heeft het over zijn mislukte huwelijk, over onbereikbare geliefden en ook in de beschrijving van zijn geliefde jonge meisjes heeft hij vooral oog voor hun kleine mankementjes. Terugkerende motieven in Verpales werk zijn onder meer het lolitamotief, zijn hang naar alcohol als ultiem roesmiddel, de worsteling met zijn joodse erfenis en het schrijverschap als een onafwendbaar lot. In zijn toneelmonologen, Olivetti 82 en Grasland, voert Verpale met een droefgeestig cynisme en relativerende humor twee volksfiguren op die eveneens aan de rand van de maatschappij vertoeven, vechtend tegen de eenzaamheid en het onvermogen om hun situatie te veranderen. In de monoloog Olivetti 82 duiken twee specifieke motieven op uit zijn romans: de zoektocht naar het Dode Zusje en het joodse gevoel van ontworteling.
| |
Stijl
Verpales taalgebruik sluit nauw aan bij gesproken taal. Toch toont de bonte verzameling archaïsmen, neologismen, joodse woorden en dialectische vormen in zijn werk dat Verpale niet louter een eenstemmig relaas van zijn voorbije leven wil geven,
| |
| |
maar de lezer daarentegen voortdurend wil verrassen met een bewust geconstrueerd idioom. Hij zoekt naar ongewone verwoordingen en introduceert elementen uit diverse taalregisters: van verheven ‘Reviaans’ tot volks. Verpale schrijft virtuoos, beeldend en gedreven en tuimelt van melancholische overpeinzingen in een ironische pastiche. Hij maakt overvloedig en speels gebruik van alliteraties en klanksymboliek, parallellismen en herhalingen.
| |
Techniek
Het proza dat Verpale na Alles in het klein schreef, geeft blijk van een even ingenieuze en verrassende smeedkunst als zijn debuutroman, en dit zowel op formeel als op inhoudelijk vlak. Wat de vorm van de onderdelen betreft, verzoent Verpale verhalen, brieven, kattebelletjes en dagboekfragmenten met elkaar. In Olivetti 82 wordt zelfs een theatermonoloog in het kluwen geïntegreerd en zijn de reminiscenties aan de andere delen niet van de lucht. Zijn brievenbundel De patatten zijn geschild springt hierbij evenwel uit de toon. De auteur heeft zijn ingrepen in dit werk tot een minimum beperkt, wat volgens Reynebeau een autobiografie met een ‘hoog documentair karakter’ creëert. Wat de inhoud betreft, verenigt Verpale alledaagse beslommeringen, triviale anekdotes, visies op reeds voltooid werk en romans in volle ontwikkeling, met universele emoties en een ruime literaire belangstelling.
| |
Publieke belangstelling
De belangstelling voor Verpales vroege werk was minimaal. Een doorbraak kwam pas met de publicatie van Alles in het klein in Nederland. Oordelen als ‘het eerste cultboek van de jaren negentig’ (De Morgen, 17-5-1991) en ‘het meest aangrijpende Vlaamse boek dat ik in de jongste tijd heb gelezen’ (Humo, 18-7-1991) zijn kenschetsend voor de receptie. Het succes van dit boek, met zijn zeer herkenbare thematiek, kwam pas vanaf het eind van 1992 goed op gang na de bekroning met de NCR Literair Prijs. Sindsdien bleef de publieke belangstelling voor zijn werk vrij groot. De opvoeringen van Olivetti 82 en Grasland, met Bob de Moor in de respectieve rol van Bernard Van de Wiele en Freddy van Durme, kenden zowel in Nederland als in Vlaanderen veel bijval. Olivetti 82 werd geselecteerd voor het Theaterfestival 1993 en werd in 2001 verfilmd door Rudi Van den Bossche, met Dirk Roofthooft in de hoofdrol.
| |
| |
| |
Kritiek
In de Vlaamse literaire kritiek kon Verpale nochtans al vanaf de eerste publicaties op heel wat krediet rekenen. Volgens Luuk Gruwez had Verpale zichzelf met de gedichtenbundel Op de trappen van Algiers overtroffen: het kwam aan als ‘een slok brandewijn na maandenlange gedwongen geheelonthouding’. Marc Reynebeau rekende Een meisje uit Odessa tot het interessantste jonge proza uit de jaren 1980-1981 (Aarts' Letterkundige Almanak voor het P.C. Hooftjaar 1981). Literaire critici lieten zich over het algemeen ook lovend uit over Verpales latere publicaties. Vooral de onweerstaanbare charme en de eigenzinnige compositie van zijn werk worden geroemd. Ook de relativerende zelfspot en het virtuoze taalgebruik waarmee hij zijn werk doorspekt, krijgen veel waardering. Koen Vermeiren schrijft over Olivetti 82: ‘dàt is een boek waarin een hart klopt, en dat leven en literatuur verenigt op zo'n manier dat aan beiden een meerwaarde wordt gegeven’. Toch is er ook hier en daar een negatieve noot te horen. Zo beschreef Karel Osstijn Gitta als een uitgebeend, armoedig ‘flutromannetje’, dat de spontaniteit en authenticiteit van Olivetti 82 ontbeert, en bestempelde Bart Vanegeren Katse nachten als een ‘overbodige herhalingsoefening’. In tal van kritieken wordt de bedenking geuit dat de schrijver zijn vorige werk herkauwt en deels de vertrouwde, platgetreden paden betreedt.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Eriek Verpale, Polder- & andere gedichten. Ertvelde 1975, Van Hyfte-De Coninck, GB. |
Eriek Verpale, De Rabbi & andere verhalen. Gent 1975, Koebel, jrg. 4, nr. 13, VB. |
Eriek Verpale, Voor een simpel ogenblik maar... [Gent] 1976, Yang, Yang Poëzie Reeks nr. 64, GB. |
Eriek Verpale, Een meisje uit Odessa. Verhalen. Haarlem 1979, In de Knipscheer, VB. |
Eriek Verpale, Op de trappen van Algiers. Ertvelde 1980, Van Hyfte, GB. |
Eriek Verpale, Alles in het klein. Amsterdam 1990, De Arbeiderspers, Grote ABC 726, Br/V. (5e druk 1997, Singelpocket) |
Eriek Verpale, Nieuwjaarsbrief. Gent 1991, Walry Boekhandel, Br. |
Luuk Gruwez en Eriek Verpale, Onder vier ogen. Siamees dagboek. Amsterdam 1992, De Arbeiderspers, Br/D. |
Eriek Verpale, Olivetti 82. [Tielt] 1993, Theater Malpertuis, T. (opgenomen in Olivetti 82, 1993) |
Eriek Verpale, Olivetti 82. Amsterdam 1993, De Arbeiderspers, Br/V/T. |
Eriek Verpale, Nachten van Beiroet. Gedichten. Amsterdam 1994, De Arbeiderspers, GB. |
Eriek Verpale, Een jaar en twee dagen. Kessel-Lo 1994, Literarte, Br. (opgenomen in Katse nachten) |
Eriek Verpale, De patatten zijn geschild. Nagelbrieven 1975-1976. Amsterdam 1995, De Arbeiderspers, Br. (opgenomen in De Patatten zijn geschild. Nagelbrieven 1975-1980) |
Eriek Verpale, Grasland. Amsterdam 1996, De Arbeiderspers, T. |
Eriek Verpale, Gitta. Amsterdam 1997, De Arbeiderspers, Br/R. |
Eriek Verpale, De patatten zijn geschild. Nagelbrieven 1975-1980. Amsterdam 1998, De Arbeiderspers, Br. |
Eriek Verpale, Katse nachten. Amsterdam 2000, De Arbeiderspers, Br/V. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Hugo Brems, Een toevallige samenkomst. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 121, nr. 8, 1976, pp. 608-609. (over Voor een simpel ogenblik maar...) |
André Lefèvre, Eriek Verpale: De Rabbi en andere verhalen. In: Restant, jrg. 5, nr. 5, 1976, p. 16. |
Daniel Billiet, We moeten het zien te redden. In: Yang, jrg. 13, nr. 73, februari 1977, pp. 84-88. (interview) |
Leon de Winter, Kort proza van Eriek Verpale. In: Vrij Nederland, 16-6-1979. (over Een meisje uit Odessa) |
Ronald Soetaert, Eriek Verpale. In: De Morgen, 18-8-1979. (over Een meisje uit Odessa) |
Marc Reynebeau, Prozaïst Eriek Verpale als wandelende jood. In: Knack, 31-10-1979. (over Een meisje uit Odessa) |
H. ter Nedden, Waarom debuteert een Vlaming in Nederland? Een gesprek met Eriek Verpale. In: Het Handelsblad, 14-1-1980. |
Karel Osstyn, Eriek Verpale. Een meisje uit Odessa. In: Ons Erfdeel, jrg. 23, nr. 1, januari-februari 1980, pp. 108-110. |
Eriek Verpale, Antwoord. In: Kreatief, jrg. 14, nr. 2-3, juli-augustus 1980, pp. 121-127. (de auteur over zijn vroege proza en de ‘stille generatie’) |
Luuk Gruwez, Het grote falen. In: Spectator, 13-9-1980. (over Op de trappen van Algiers) |
Hugo Bousset, Verpale en Frateur: dromen en riten. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 34, nr. 2, maart-april 1981, pp. 271-272. (over Een meisje uit Odessa) |
Georges Wildemeersch, Eriek Verpale: Op de trappen van Algiers. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 34, nr. 3, mei-juni 1981, pp. 457-462. |
Hugo Brems en Guy Van Hoof, De Nieuwe Romantiek. Situering en Bloemlezing. Ertvelde 1981, Van Hyfte. (over de poëzie van Verpale pp. 9-11 en 59-69) |
[Nathalie Zuckmayer], Nathalie Zuckmayer sprak met Eriek Verpale. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 35, nr. 3, mei-juni 1982, pp. 422-426. |
Laurens de Keyzer, Eric Verpaele over Eriek Verpale. In: De Gentenaat, 21-1-1983. (interview) |
Hugo Brems, Dichtung und Wahrheit. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 7, nr. 6, 1990, pp. 68-70. (over Alles in het klein) |
Leo de Haes, Eriek Verpale. Vrolijke wanhoop. In: Kunst & Cultuur, nr. 6, juni 1990, pp. 12-13. (over Alles in het klein) |
Jessica Durlacher, In een bijzin verdwenen liefdes. In: De Volkskrant, 26-10-1990. (over Alles in het klein) |
Luuk Gruwez, Het Dode Zusje. In: Knack, 31-10-1990. (over Alles in het klein) |
Alfred Kossmann, Het verhaal van een oude sater. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 17-11-1990. (over Alles in het klein) |
Jef Verheyen, Schrijven, ach God. In: De Morgen, 7-12-1990. (over Alles in het klein) |
P.M. Reinders, Vertellingen van Eriek Verpale. Lotte, Kookske en Boes. In: NRC Handelsblad, 14-12-1990. (over Alles in het klein) |
Carlos Alleene, De fascinerende wereld van Eriek Verpale. In: Het Volk, 24-1-1991. (over Alles in het klein) |
VPM, ‘Wat niet geschreven is, bestaat niet’. Schrijver Eriek Verpale over Fabrieksdorp Zelzate waar alles in het klein is. In: De Gentenaar, 24-1-1991. (interview) |
Karel Osstyn, Eriek Verpale: Alles in het klein. In: Ons Erfdeel, jrg. 34, nr. 1, januari-februari 1991, pp. 109-110. |
Hugo Bousset, Het Dode Zusje. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 136, nr. 3, 1991, pp. 377-378. (over Alles in het klein) |
Jan Haerynck, Alle dichters zijn oplichters. Gesprek met Eriek Verpale en Luuk Gruwez. In: De Morgen, 17-5-1991. |
Guy Coolen en Wim van Mierlo, Een symbool van verlangen. Een gesprek met Eriek Verpale. In: Sardonicum, jrg. 2, nr. 1-2, januari-juni 1991, pp. 23-31. |
| |
| |
Rudy Vandendaele, Eriek Verpale: ‘Mijn droom is: nooit meer wakker worden’. In: Humo, 18-7-1991. (interview over Alles in het klein) |
Jef Verheyen, Leven met de blutsen. Luuk Gruwez en Eriek Verpale. Onder vier ogen. In: De Morgen, 18-12-1992. |
Ludo Permentier, Eriek Verpale hoeft niet meer te klussen. NCR-prijs van 400.000 frank voor Alles in het klein’. In: De Standaard, 21-12-1992. (interview) |
Eric Rinckhout, Schrijven is mijn doem. Eriek Verpale wint NCR Literair Prijs 1992. In: De Morgen, 21-12-1992. |
Martine Cuyt, Alles eindigt met een nederlaag. Laten wij dus vrolijk blijven... Eriek Verpale en Luuk Gruwez schrijven Siamees dagboek. In: Gazet van Antwerpen, 30-1-1993. (interview) |
Luuk Gruwez, Dames en heren. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 11, nr. 1, 1993, pp. 79-80. (over Olivetti 82) |
Klaas Tindemans, De kleine dood. In: Etcetera, jrg. 11, nr. 43, 1993, pp. 6-7. (over de toneeltekst Olivetti 82) |
Jacqueline Hooftman en Martin Coenen, De wereld van Eriek Verpale. NCR-winnaar voelt zich veilig in De Katte ‘omringd door goed volk’. In: De Standaard Magazine, 12-2-1993. (interview over Alles in het klein) |
Peter Nijssen, ‘Ge moet soms een grote staaf dynamiet onder uw eigen verdriet kunnen leggen’. In: Vrij Nederland, 13-2-1993. (interview over Alles in het klein) |
Arnon Grunberg, ‘Alles blijft altijd stilte’. In: Trouw, 1-4-1993. (interview over Alles in het klein) |
Fred Six, Adembenemend relaas van paalzitter. Eriek Verpale schrijft ‘Olivetti 82’ voor Malpertuis. In: De Standaard, 15-4-1993. |
Margriet van der Linden, Ooit meneer, zal ik u wel krijgen. Eriek Verpale over zijn joodse grootmoe, Jiddisch en antisemieten. In: Nieuw Israëlietisch Weekblad, jrg. 128, nr. 35, pp. 15 en 17. (interview) |
Jooris Van Hulle, Verpale blijft boeien. In: De Standaard, 23-10-1993. (over Olivetti 82) |
Jessica Durlacher, Brieven aan het Voodoobeest. In: Vrij Nederland, 13-11-1993. (over Olivetti 82) |
Eric Rinckhout, Aan de grenzen der liefde. In: De Morgen, 26-11-1993. (over Olivetti 82) |
Marc Reynebeau, Zijn echte zusje enzoverder. In: Knack, 15-12-1993. (over Olivetti 82) |
Wim Trommelmans, Van Compac LTE/286 tot Olivetti 82 gesproken. In: Ons Erfdeel, jrg. 37, nr. 3, 1994, pp. 420-421. (over Olivetti 82) |
Koen Vermeiren, Sint-Sebastiaan en Olivetti. In: Kreatief, ftg. 28, nr. 1, 1994, pp. 120-124. (over Olivetti 82) |
Stefan van den Bossche, Middenoosterse weemoed. In: Kreatief, jrg. 28, nr. 5, 1994, pp. 122-123. (over Nachten van Beiroet) |
Bart Vervaeck, Tennyson, mijn pa vindt dat te duur. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 14, nr. 5/6, 1997, pp. 135-136. (over Gitta) |
Karel Osstijn, De naakte man en de barbiepop. In: De Standaard, 25-9-1997. (over Gitta) |
Onno Blom, Verpale bezingt het kippenvel van zijn Lolita. In: Trouw, 17-10-1997. (over Gitta) |
Erik Vermeulen, Een liefde die onmogelijk was. In: Kreatief, jrg. 21, nr. 1, 1998, p. 125. (over Gitta) |
Janet Luis, Gezegend gezeur. In: NRC Handelsblad, 16-1-1998. (over Gitta) |
Marc Reynebeau, Teveel echt is ook niet goed. In: Knack, 11-3-1998. (over De patatten zijn geschild) |
Janet Luis, De sjwartse jorren van Eriek Verpale. In: NRC Handelsblad, 14-8-1998. (over De patatten zijn geschild) |
Yvan De Maesschalck, Prima Categoria, of nachtelijk joods van Eriek Verpale. In: Kreatief, jrg. 34, nr. 5, 2000, pp. 26-36. |
Eva Berghmans, Wat een grafomaan lijden kan. In: De Standaard, 27-1-2000. (over Katse nachten) |
Bart Vanegeren, Eriek Verpale: Katse Nachten. In: Humo, 1-2-2000. |
Eric Bracke, Tiz al miserie datter iz. In: De Morgen, 2-2-2000. (over Katse nachten) |
Marc Reynebeau, Een mens maakt wat mede. In: Knack, 23-2-2000. (over Katse nachten) |
Peter Henk Steenhuis, Geouwehoer waarop geen zegen rust. In: Trouw, 4-3-2000. (over Katse nachten) |
87 Kritisch lit. lex.
november 2002
|
|