| |
| |
| |
August Vermeylen
door Raymond Vervliet
1. Biografie
August Vermeylen werd op 12 mei 1872 in Brussel geboren. Hij groeide op als jongste in een eenvoudig gezin met zes kinderen dat midden in een Brusselse volkswijk woonde. Doordat de vader zich van slotenmaker tot aannemer wist op te werken, kende het gezin geleidelijk een zekere materiële welstand en konden de kinderen een degelijke opleiding genieten. Na secundaire studies aan het Koninklijk Atheneum in Brussel studeerde August Vermeylen geschiedenis aan de Université Libre de Bruxelles en literatuur- en kunstgeschiedenis aan de universiteiten in Berlijn en Wenen. Hij promoveerde aan de universiteit in Brussel tot ‘speciaal doctor’ op het proefschrift Leven en werken van Jonker Jan van der Noot (1899). Van 1901 tot 1923 was hij in Brussel hoogleraar in de kunstgeschiedenis, geschiedenis van de Nederlandse letterkunde en verklaring van Nederlandse auteurs. Onder zijn impuls ontstond in 1910 aan de Brusselse universiteit de sectie Germaanse filologie. Vanaf 1923 doceerde hij aan de Rijksuniversiteit te Gent literatuur- en kunstgeschiedenis. Toen in 1930 de vernederlandsing van de Gentse universiteit werd doorgevoerd, werd hij verkozen tot rector (1930-1933). Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd hij door de Duitse bezetters uit alle openbare functies geschorst. Hij overleed te Ukkel op 10 januari 1945.
Reeds tijdens zijn schooltijd publiceerde hij zijn eerste prozaschetsen in het tijdschrift Flandria en richtte hij met enkele medeleerlingen Jong Vlaanderen op, een tijdschrift voor ‘letterkunde, wetenschap en sociologie’ onder het motto: ‘Een trachten naar het Schoone - Jonc ende Stout’. De bijdragen van Ver- | |
| |
meylen hierin trokken de aandacht van jan ten Brink en Willem Kloos. Tijdens zijn universitaire studies bleef Vermeylen literair actief. Hij behoorde tot de stichters van het weekblad Ons Tooneel (1890-1891), dat een modernisering en heropleving van het Vlaamse toneelleven beoogde. Met Emmanuel de Bom, Cyriel Buysse, Prosper van Langendonck en de grafisch kunstenaar Henry van de Velde, die instond voor de vernieuwende vormgeving in Art Nouveaustijl, richtte hij het baanbrekende tijdschrift Van Nu en Straks op (1893-1894, 1896-1901). Van dit tijdschrift was Vermeylen de bezieler en geestelijke leider. Hij introduceerde er de moderne literaire, artistieke en geestelijke stromingen mee in Vlaanderen en wist een samenwerking met Noord-Nederlandse schrijvers en kunstenaars op gang te brengen. Later werkte hij nog mee aan de door Herman Teirlinck opgerichte tijdschriften Vlaanderen (1919-1930) en Vandaag (1929-1930). Kort voor zijn overlijden vatte hij nog het plan op een nieuw tijdschrift, Diogenes, uit te geven. Dit plan werd na zijn dood uitgevoerd door Herman Teirlinck met de uitgave van het Nieuw Vlaams Tijdschrift.
In 1906 werd hem het lidmaatschap aangeboden van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde in Leiden, terwijl hij in 1919 verkozen werd tot lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, waarvan hij in 1927 bestuurder zou worden. In 1919 werd hij voorzitter (tot 1940) van de heropgerichte Vlaamse Vereniging van Letterkundigen. Vanaf 1921 was hij socialistisch gecoöpteerd senator. In 1922 behoorde hij tot de stichters van de Belgische PEN-club; van de Vlaamse afdeling ervan werd hij voorzitter. Het jaar daarop behoorde hij tot de stichters van de ‘Vlaamsche Club’ in Brussel, waarvan hij eveneens voorzitter werd (1923-1929). In 1932 werd hij lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen in Amsterdam en in 1937 werd hem door de Universiteit van Amsterdam het doctoraat honoris causa in de Letteren en Wijsbegeerte aangeboden. In 1938 werd hij verkozen tot vice-president van de Belgische Senaat.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Techniek / Ontwikkeling
Hoewel August Vermeylen reeds op zeer jonge leeftijd in de ban kwam van de literatuur en bovendien zelf blijk gaf van een onmiskenbaar schrijftalent, is hij toch niet uitgegroeid tot een groot dichter of romancier. In zijn omvangrijke oeuvre neemt zijn scheppend literair werk slechts een relatief klein deel in beslag. Dat creatieve werk kwam dan nog hoofdzakelijk tot stand in de jeugdjaren, in de periode dat hij betrokken was bij de oprichting van verscheidene nieuwe tijdschriften. Vanaf zijn debuut was het al duidelijk dat het essay voor hem een meer gepaste expressievorm was dan het gedicht of de roman. De kernachtige en rationeel geordende vorm van het betoog beantwoordde blijkbaar beter aan zijn scherpe, analytische intellect en veelzijdig ontwikkelde synthetische geest. Doch door zijn letterkundige oefeningen ontwikkelde hij een geheel eigen concrete en plastische schrijfstijl, waardoor zijn kritieken, polemische opstellen en abstraherend filosofische essays de lezers direct konden aangrijpen. Juist door de literaire halo van zijn betogende geschriften kwamen veel jongere tijdgenoten in de ban van Vermeylens denkwereld.
| |
Traditie
De eerste opstelletjes en schetsen, nog in het Frans opgesteld voor La Critique, het leerlingenblad van het Brusselse atheneum, verraden de invloed van de Franse naturalisten en symbolisten, de Noord-Nederlandse Tachtigers en de Frans-Belgische schrijvers van La Jeune Belgique. Typisch evenwel is dat in deze nog kwajongensachtige prozaschetsen, met hun agressieve non-conformisme en uitdagende sensualisme, tevens het vitalisme en de spotlust van de Brusselse volksmensen doorklinken. Deze karakteristieke toonaard van de Brusselse volksstijl zou Vermeylen blijven koesteren. In sommige van deze schetsen, zoals in het sombere, naturalistisch gekleurde kerstverhaaltje ‘Nuit triste’, komt ook zijn sociale bewogenheid reeds tot uiting in de impliciete aanklacht van een economisch systeem waarin zij die door tegenslag of ouderdom niet meer kunnen meedraaien in het productieproces, meedogenloos naar de bedelstaf worden verwezen. Opstand en negatie blijkt het motto te zijn waaronder zijn schrijverschap start: ‘scandalisons tout Bruxel- | |
| |
les, l'esprit libre et le cceur léger’, roept hij uit in zijn ‘Rimes antimuffistes’, helemaal in de rebelse geest van de jonge estheten van La Jeune Belgique.
| |
Thematiek
Zijn eerste in het Nederlands geschreven prozastukken, gepubliceerd in Flandria, zijn impressionistische tafereeltjes van ‘Brusselse Straattypen’ (de ‘wallenbak’, het citroentjeswijf, Brusselse ‘Ketjes’). Op ietwat provocatieve, antiburgerlijke wijze verheerlijkt hij hierin de Brusselse volksmens, ‘omdat gij flikkerend al onze vemepen vooroordelen en welvoeglijkheden vierkant uitlacht’. Heel bewust sluiten deze prozaschetsen aan bij de populaire Vlaamse schilderstraditie van Pieter Breughel, Adriaan Brouwer en David Teniers. Hier manifesteert zich tevens reeds zijn aanleg voor visuele observatie en picturale tekening die tot volle ontplooiing zal komen in de provocatief sensualistische taferelen die hij publiceerde in Jong Vlaanderen. De door hem opgestelde programmaverklaring (‘Onze Ballade. Openingsstuk voor dikke trommel’) is eerder een oorlogsverklaring tegen de normatieve esthetica, het morele puritanisme en het burgerlijke utilitarisme dan een klaar afgelijnde esthetische opvatting. Er wordt slechts een ietwat vaag ‘l'art pour l'art’ en vooral eclectisch programma afgekondigd. Zowel in ‘klinkgedichten’ als in korte prozastukken geeft Vermeylen kleurrijke momentopnamen uit het volksleven waarbij hij zijn jeugdige vitalisme de vrije teugels laat. Hoogtepunt is het lange gedicht ‘Uit Sint-Antonius’: een hymme aan de ‘koningen van de brassers’, de schilders Craesbeeck, Teniers, Brouwer, Brakenburgh, Dusart en Van Ostade. Hij verheerlijkt het varken, ‘zaligste aller dieren’, niet alleen omdat het een snuit heeft ‘die alle vooroordelen uitlacht’, maar ook omdat hij ‘slaapt en schrokt en paart’ zonder zich te bekommeren om een ideaal dat het varkensbrein ‘met de ijzeren naalden van de wanhoop komt folteren’. Het einde van het gedicht wijst
erop dat Vermeylen reeds de intellectuele twijfel en innerlijke verscheurdheid heeft aangevoeld bij de zelfanalyse en bezinning over de waarden van zijn tijd.
| |
Ontwikkeling
Kunstopvatting
Stijl
Vanaf 1891 trad er een kentering in Vermeylens schrijverschap op. De ongebreidelde sensualist werd een ironisch scepticus bij de beleving en ontleding van ‘le mal du fin-de-siècle’. Kenmerkend is dat de gedichtencyclus ‘Te Brugge’, slechts enkele maan- | |
| |
den later geschreven dan het Sint-Antoniusgedicht, ingeleid wordt met een motto van Paul Verlaine uit Sagesse. Vermeylens gedichten over de schemering en sombere stilte van de ‘dode’ stad zijn inderdaad een evocatie van de toonaard van spleen en melancholie van het decadentisme. Dat Vermeylen in de greep was gekomen van de geestelijke verscheurdheid van het fin de siècle bleek ook uit zijn opstellen in Ons Toneel. Daarin komt hij op voor verisme in het toneel en stelt de ideale toneelschrijver voor als een seismograaf van de eigen tijd, van het fin de siècle, ‘dat verrottend tijdvak’, zodat alleen de stukken waarin ‘de nevrose de handeling leidt, waarin de ziel van onzen tijd leeft’, zullen overblijven ‘als een somber gebouw van Wanhoop’. Die seismograaf zou Vermeylen zelf worden, voornamelijk als essayist in Van Nu en Straks, waarin het zwaartepunt van zijn literaire werk ligt. Aanvankelijk probeerde hij nog wel met scheppend literair werk uitdrukking te geven aan zijn geestelijke onrust. In een impressionistisch-symbolistische schrijfstijl drukte hij hierin het verlangen uit van de estheet naar het ontstijgen van de banale, alledaagse werkelijkheid. Doch nog op enkele belijdenisgedichten na zou hij vooral zijn visie op de functie van de literatuur in zijn tijd formuleren in opstellen die treffen zowel door het diepe inzicht in de complexe bewogenheid van het fin de siècle als door de heldere en plastische verwoording.
| |
Kunstopvatting / Thematiek
In de opstellen ‘Aanteekeningen over een hedendaagsche richting’ (1893) en ‘De man die zijn Ik verloren had’ (1893) stelde hij vanuit ethisch standpunt de artistieke diagnose van zijn tijd, met een scherpe kritiek op enerzijds het analytische en daardoor fragmenterende positivisme, anderzijds de hyperindividualistische cultus van droom en daad. Daartegenover stelde hij in ‘De kunst in de vrije gemeenschap’ (1894) de kunst als organisch gegroeid uit het allesomvattende organisme dat het leven is. Onder invloed van het anarchistische gedachtegoed stelde hij dat ieder ‘zich alleen moet laten dragen op den noodzakelijken aandrang van zijn eigenen aard’ en laten leiden door de ‘vrije ontwikkeling aller bewuste en onbewuste natuurlijke krachten’. De vooruitgang wordt bepaald door de gemeenschap, ‘één machtig organisme dat zichzelf organiseert en door zijn eigene levenskracht voort- en opgroeit’. De grote revolutie, zowel in de
| |
| |
maatschappij als in de kunst, bestaat in de verloochening van de transcendente wet en het streven naar volkomen vrijheid in de gemeenschap. Pas wanneer deze omwenteling zich zal hebben voltrokken, kan de nieuwe synthese in de gemeenschapskunst ontstaan.
Zijn opvatting over een vernieuwde kunst maakte hem ook tot een geducht polemist. Met vlijmscherpe ironie en sarcasme hekelde hij de middelmatigheid van de Vlaamse intellectuelen in hun onbegrip voor de nieuwe kruist. Ook later zou Vermeylen nog vaak scherp polemische opstellen publiceren, telkens wanneer miskenning van talent (bijvoorbeeld van Gezelle), morele bekrompenheid en misvattingen in verband met de hedendaagse literatuur de kop opstaken.
| |
Visie op de wereld
Uit de opstellen in de tweede reeks van Van Nu en Straks (1896-1901) blijkt dat hij zich geleidelijk van de anarchistische theorieën heeft verwijderd en een humanistische levensbeschouwing heeft opgebouwd. Met het retro- en introspectieve essay ‘Eene Jeugd’ (1896) begon een nieuwe fase in zijn geestelijke en literaire ontwikkelingsgang. In het besef dat hij het geestelijke evenwicht alleen in zichzelf kan vinden, maakte zijn innerlijke onrust plaats voor een zelfverzekerde bevestiging van het ik als zingever van het leven. Dat inzicht gaf hem de moed ‘te zijn wat we zijn’ en leidde tot een serene levensaanvaarding en een optimistische toekomstblik: ‘Misschien komt er een tijd, dat wij ook in zonnige vreugd zullen groeien en in 't levend vlees van 't mensdom werken. Nu moeten wij wachten: door de kunst wordt “de liefde lichter mogelijk op aarde”. Mijn vriend, wij zullen dit land schoner maken.’
| |
Thematiek
Om dat poëticale programma te realiseren, besloot hij zijn Werdegang uit te beelden in de roman De wandelende Jood (1906). Op het stramien van de eeuwenoude en universele Ahasveruslegende bouwt hij in vier delen de Bildungsroman op van de naar waarheid en levensgeluk zoekende mens, met zijn metafysische onrust, zijn eenzaamheid en zijn revolte tegen de nutteloosheid van het lijden en de sociale ongelijkheid; die in de menselijke solidariteit bij de arbeid en in de liefde tot de natuur en tot de vrouw een levenszin ontdekt die zijn onrust kan stillen zonder echter definitief zijn geest van opstand en zoeken te breidelen.
| |
| |
| |
Stijl
Naar het model van de door hem bewonderde Gustave Flaubert heeft ook Vermeylen hier naar soberheid gestreefd en het effect van elk woord zorgvuldig afgewogen. Taal en stijl wisselen dan ook naargelang van de uitbeelding van personages en ideeën. Nu eens is de stijl direct en satirisch en de taal plastisch en volks Vlaams, dan weer is de stijl lyrisch en de taal gekunsteld sensitivistisch. Verscheidene critici hebben daarom dit werk gekarakteriseerd als een uitgebreid allegorisch prozagedicht. Literair-historisch is dit Vlaamse ‘conté philosophique’, deze parabel van zijn geestelijke ontwikkeling van revolutionair anarchist tot humanistisch socialist in ieder geval een mijlpaal, omdat hij er de weg mee heeft gewezen voor een verruiming en verdieping van de Vlaamse literatuur.
| |
Ontwikkeling
Na deze roman kwam Vermeylen lange tijd niet meer toe aan scheppend literair werk. Het zwaartepunt kwam op literair- en kunsthistorisch en cultuurpolitiek vlak te liggen. Met zijn talrijke lezingen, kritieken en essays groeide hij uit tot een gezaghebbend geestelijk leider in Vlaanderen. De grote kunstenaars en schrijvers wist hij op trefzekere en verhelderende wijze voor te stellen, terwijl hij tevens het talent van tijdgenoten wist te reveleren. Zijn literair- en kunsthistorische werk culmineerde in twee grote synthetische overzichtswerken: De Vlaamsche Letteren van Gezette tot heden en Van de Catacomben tot Greco. Daarnaast maakte hij op velen een diepe en blijvende indruk met zijn polemische cultuurpolitieke opstellen, waarbij vooral opstellen als Vlaamsche en Europeesche Beweging (1901) en Kritiek der Vlaamsche Beweging (1905) lange tijd bleven nazinderen en nog steeds vaak geciteerd worden. Slechts op het einde van zijn leven, tijdens de periode van gedwongen rust onder de Duitse bezetting, nam hij het in 1907 ontworpen plan voor een nieuwe roman weer op en werkte het uit tot Twee Vrienden (1943). Het is een terugblik in weemoed op de revolutionaire jeugdjaren ten tijde van Van Nu en Straks die eindigde in een verbroken vriendschap. De intellectuele en artistieke zoektocht wordt hier weergegeven in twee figuren die na een lange, gezamenlijke tocht uiteindelijk verschillende wegen inslaan, zoals dat destijds het geval was met Jacques Mesnil (pseudoniem van Jacques Dwelschauvers) en August Vermeylen zelf. De verankering van dit verhaal in de
| |
| |
historische realiteit door de precieze chronologische en geografische situering versterkt het autobiografische karakter ervan. Door het retrospectieve en bespiegelende karakter en tevens door het gebrek aan conflicten in de ontwikkeling van de personages mist deze roman wel de spontaneïteit en poëtische zeggingskracht van het vroegere werk. Toch blijft de romaneske uitbeelding van het geestelijke avontuur van deze twee ‘compagnons de route’ nog boeiend, doordat het een uniek beeld geeft van de complexe bewogenheid van het geestelijke klimaat tijdens het fin de siècle, dat Vermeylen zelf zo intens had beleefd.
| |
Publieke belangstelling
Gedurende ruim een halve eeuw heeft August Vermeylen een prominente rol gespeeld in het Vlaamse culturele leven. Met zijn geschriften, voordrachten, colleges en de geestelijke leiding van tijdschriften en verenigingen heeft hij op velen een diepe en onuitwisbare indruk nagelaten. Als universele geest was hij voor Vlaanderen een katalysator die de Vlaamse cultuur uit het provincialisme optilde tot een Europees peil. Zowel tijdens zijn leven als na zijn dood tot op heden werden talrijke werken van zijn hand herdrukt, wat niet alleen wijst op een grote, maar tevens op een blijvende belangstelling. Zijn gedachtegoed wordt trouwens verder verspreid en voortgezet door de naar hem genoemde culturele vereniging voor volwassenenvorming, het August Vermeylenfonds, opgericht op 12 mei 1945 door onder anderen Oscar de Swaef, Alfred Hegenscheidt, Achilles Mussche, Fernand Victor Toussaint, Raymond Herreman, Ger Schmook, Frantz Alofs en Leo Magits.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
August Vermeylen, Leven en werken van Jonker Jan van der Noot. Antwerpen 1899, De Nederlandsche Boekhandel, Wetenschappelijke publicatie. |
August Vermeylen, Vlaamsche en Europeesche Beweging. Gent 1901, Flandria, E. |
August Vermeylen, Eerste bundel van Aug. Vermeylen's Verzamelde Opstellen. Bussum 1904, C.A.J. van Dishoeck, EB. |
August Vermeylen, Tweede Bundel van Aug. Vermeylen's Verzamelde Opstellen. Bussum 1905, C.A.J. van Dishoeck, EB. |
August Vermeylen, Kritiek der Vlaamsche Beweging. Bussum 1905, C.A.J. van Dishoeck, E. |
August Vermeylen, De wandelende Jood. Bussum 1906, C.A.J. van Dishoeck, R. (zesde druk: Mechelen 1933, Het Kompas; twaalfde druk: Deurne 1974, Unieboek) |
August Vermeylen, Les Lettres Néerlandaises en Belgique depuis 1830. Bussum 1906, C.A.J. van Dishoeck, E. |
August Vermeylen, Quelques Aspects de la Question des Langues en Belgique. Bruxelles 1919, Le Peuple, E. |
August Vermeylen, De Vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool. Propaganda-Brochure uitgegeven door de Kommissie ter Vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool. Evere 1920, Fr. van Cutsen, E. |
August Vermeylen, Geschiedenis der Europeesche Plastiek en Schilderkunst in Middeleeuwen en Nieuweren Tijd. Deel I. De Middeleeuwen (Van het Begin der christelijke Kunst tot de Voltooiing der Aanbidding van het Lam in 1432). Amsterdam 1921, Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, E. |
August Vermeylen, Geschiedenis der Europeesche Plastiek en Schilderkunst in Middeleeuwen en Nieuweren Tijd. Deel II. Van de Aanbidding van het Lam (1432) tot het Eind van de vijftiende Eeuw. Amsterdam 1922, Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, E. |
August Vermeylen, Van Gezette tot Timmermans. Amsterdam 1923, Elsevier, Elsevier's Algemeene Bibliotheek, dl. 18, E. (derde, herziene druk onder de titel De Vlaamsche Letteren van Gezelle tot Heden: 1938; vijfde druk: Hasselt 1963, Heideland, Vlaamse Pockets nr. 75). |
August Vermeylen, Geschiedenis der Europeesche Plastiek en Schilderkunst in Middeleeuwen en Nieuweren Tijd. Deel III. De zestiende Eeuw. Amsterdam 1925, Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, E. |
August Vermeylen, Aphorismen. Verzameld en ingeleid door Rob. Roemans. Brussel 1932, Stols, Bl. |
August Vermeylen, Indrukken uit Rusland. Brussel 1932, De Wilde Roos, E. |
August Vermeylen, Hieronymus Bosch. Antwerpen 1939, Standaard-Boekhandel, Palet Serie, E. |
August Vermeylen, Proza. Bezorgd door Franz de Backer. Brussel 1941, N.V. Standaard-Boekhandel, Bibliotheek der Nederlandsche Letteren, R/E. |
| |
| |
August Vermeylen, Beschouwingen. Een nieuwe Bundel Verzamelde Opstellen. Brussel-Rotterdam 1942, A. Manteau-Nijgh & Van Ditmar, EB. |
August Vermeylen, Twee Vrienden. Brussel 1943, A. Manteau, R. |
August Vermeylen, Van de Catacomben tot Greco. Geschiedenis der Europeesche Plastiek en Schilderkunst in de Middeleeuwen en de Renaissance. Tweede druk der geheel herziene en uitgebreide Uitgaaf met 500 Afbeeldingen. Amsterdam 1946, Wereldbibliotheek, E. |
August Vermeylen, De Taak. Met een getekend Portret door Jozef Cantré. Brussel 1946, Uitgave Abdij ter Kameren. Eerste Uitgave van het Vermeylenfonds, E. |
August Vermeylen, Verzameld Werk. 6 delen. Bezorgd door Franz de Backer, Paul de Smaele e.a. Brussel 1951-1955, A. Manteau, R/G/E. |
August Vermeylen, Van miniaturisten tot expressionisten. Compilatie door Rob. Roemans. Hasselt 1967, Heideland, Heideland paperback 7, Bl. |
76 Kritisch lit. lex.
februari 2000
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Willem Kloos, August Vermeylen. In: Willem Kloos, Nieuwe literatuurgeschiedenis. Deel VI. Letterkundige inzichten en vergezichten I. Amsterdam 1916, pp. 105-126; Deel VIII. Letterkundige inzichten en vergezichten III. Amsterdam 1918, pp. 39-53. |
E. d'Oliveira, De mannen van '80 aan het woord. Amsterdam [1909], pp. 139-161. |
Jules Persyn, Kritisch kleingoed. Over letterkunde. Deel II. Hoogstraten-Amsterdam 1920, pp. 138-141. |
Albert Verwey, Proza. Deel II. Amsterdam 1921, pp. 69-83. |
Eugeen de Bock, Beknopt overzicht van de Vlaamsche letterkunde, hoofdzflkelijk in de 19e eeuw. Antwerpen-Amsterdam 1921, pp. 71-76, 79-83, 91-93. |
Julien Kuypers, Op ruime banen! De opbloei van onze nieuwere letteren en het Vlaamsche tijdschrift ‘Van Nu en Straks’ 1893-1901. Brussel 1921. |
J. van Malderen, Literair-kritische beginselen van August Vermeylen. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 22, 1922, eerste halfjaar, pp. 37-61. |
André de Ridder, La littérature flamande contemporaine. Antwerpen-Parijs 1923, pp. 24-32, 80-85, 157-159. |
Joris Eeckhout, Litteraire profielen. Deel I. Brugge-Antwerpen-'s-Gravenhage 1925, pp. 198-210; Deel II. 1940, pp. 100-128. |
Karel van de Woestijne, De schroeflijn. Deel II. Brussel-Bussum 1928, pp. 88-93. |
Lodewijk Opdebeek, Bloemekens van den Vlaamschen rozelaar. Antwerpen 1928, pp. 177-184. |
Jos J. Gielen, De Wandelende Jood in volkskunde en letterkunde. Amsterdam-Mechelen 1931. |
Gedenkboek A. Vermeylen, aangeboden aan August Vermeylen ter gelegenheid van zijn zestigsten verjaardag, 12 mei 1932. Brugge 1932. |
Rob. Roemans, Analytische bibliographie van en over Prof. Dr. August Vermeylen. Gent 1934. |
René F. Lissens, Het impressionisme in de Vlaamsche letterkunde. Mechelen-Amsterdam 1934. |
Marnix Gijsen, De literatuur in Zuid-Nederland sedert 1830. [Brussel] 1940. |
Emmanuel de Bom, Fernand Victor Toussaint van Boelaere, Franz de Backer en Frank Baur, Herdenkingslezingen over August Vermeylen. In: Jaarboek van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde. Gent 1945, pp. 32-71. |
Paul Minderaa, August Vermeylen. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1945-1946, pp. 165-179. |
Paul de Smaele, Auguste Vermeylen. Brussel 1948. (biografie) |
Mea Verwey, Verwey en Vermeylen. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 4, 1949, pp. 911-928. |
Vaarwel aan August Vermeylen. Brussel 1950. |
Rob. Roemans, Het werk van Prof Dr. August Vermeylen. Analytische bibliografie. Amsterdam-Antwerpen 1953. |
René F. Lissens, De Vlaamse letterkunde van 1780 tot heden. Brussel 1953. |
Tienjarige herdenking van August Vermeylen. Brussel 1955. |
M. Hanot, Invloed van Stimer in het jeugdwerk van August Vermeylen. In: Dietsche Warande & Belfort, 1956, pp. 286-294. |
Albert Westerlinck, De wereldbeschouwing van August Vermeylen. Antwerpen [1958]. |
Albert Westerlinck, De onderlinge verhouding van kunst en wetenschap bij Vermeylen. In: Spiegel der Letteren, jrg. 2, 1958, pp. 270-284. |
Herman Teirlinck, August Vermeylen. Brussel 1958. (monografie) |
Mathieu Rutten, Charles Morice en August Vermeylen. In: Spiegel der Letteren, jrg. 5, 1961, pp. 101-137. |
Mathieu Rutten, Even terug tot Charles Morice en August Vermeylen. In: Spiegel der Letteren, jrg. 8, 1964-1965, pp. 69-71. |
Jan Venstermans, August Vermeylen. Brugge 1965. (biografie) |
Jos Aerts, Analytische beschouwingen over de ‘eenheid van vorm en inhoud’ in de literaire theorie van A. Vermeylen. In: Huldealbum Prof. Dr. J.F. Vanderheyden. Langemark 1970, pp. 191-201. |
August Vermeylenherdenking 1872-1972. Brussel 1972. |
| |
| |
Herdenking August Vermeylen. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 25, nr. 3, maart 1972, pp. 209-290. |
Alex Bolckmans, August Vermeylen en de wereldliteratuur. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 25, nr. 9, 1972, pp. 871-895. |
Raymond Vervliet, ‘Also sprach Dr. Vermeylen’. Brieven van August Vermeylen uit Berlijn en Wenen (1894-'96). In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 25, nr. 9, 1972, pp. 896-931. |
August Vermeylen. In: Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Deel I Tielt-Amsterdam 1975, pp. 1780-1784. |
August Vermeylen. In: Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel XIV. Hasselt 1976, pp. 73-76. |
Wim van Rooy, De Bom-Vermeylen: hun relatie tot Pol de Mont vóór de oprichting van ‘Van Nu en Straks’. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 30, 1997, pp. 378-394. |
Antoon van Elslander, August Vermeylen en het tijdschrift ‘Van Nu en Straks’. In: Mededelingen der Koninklijke Academie voor Wetenschapen, afdeling Letterkunde, Nieuwe reeks, 44, nr. 2, Amsterdam-Oxford-New York 1981, pp. 35-57. |
Raymond Vervliet, August Vermeylen, het Vermeylenfonds en het Europa van morgen. In: Mededelingen van het Vermeylenfonds, 1978, nr. 1, pp. 3-7. |
Raymond Vervliet, De actualiteit van de denkwereld van August Vermeylen. In: Congresbrochure van het Vermeylenfonds, 1980, pp. 34-40. |
Raymond Vervliet, August Vermeylen: wegbereider van het socialistisch cultuurflamingantisme. In: Mededelingen van het Vermeylenfonds, 1987, nr. 1, pp. 6-11. |
Mathieu Rutten, August Vermeylen en Jules Romains; een congenialiteitsprobleem. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 77, 1984, pp. 116-134. |
Raymond Vervliet, Van Nu en Straks. 1893-1901. In: M. Rutten en J. Weisgerber (red.), Van ‘Arm Vlaanderen’ tot ‘De voorstad groeit’ 1888-1946. De opbloei van de Vlaamse literatuur van Teirlinck-Stijns tot L.P. Boon. Antwerpen 1988, pp. 78-225, 550-563. |
August Vermeylen. ‘Vlaamsche en Europeesche Beweging’. 1900. Het artikel negentig jaar later. Gent 1990. |
Raymond Vervliet, August Vermeylen. 1872-1945. Leven en werk. Brussel 1990. (monografie) |
Hans Vandevoorde, August Vermeylen, De wandelende Jood. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 17, februari 1993. |
Raymond Vervliet, August Vermeylen. In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Tielt 1998, pp. 3264-3269. |
76 Kritisch lit. lex.
februari 2000
|
|