| |
| |
| |
Nico Verhoeven
door Siem Bakker
1. Biografie
Nicolaas Adrianus Verhoeven werd op 20 augustus 1925 te Vught geboren. Hij was de oudste van drie kinderen uit een katholiek gezin, dat in 1930 naar Berlicum verhuisde en in 1936 naar Hintham (gemeente Rosmalen). Zijn vader, Adriaan Verhoeven, was onderwijzer aan de Sint Jozefschool in Den Bosch, een pragmatische man met veel belangstelling voor technologische ontwikkelingen. Tijdens zijn opleiding aan het Sint Jans Lyceum in Den Bosch moest Nico op veertienjarige leeftijd een ernstige oogoperatie ondergaan. In 1944 slaagde hij voor het eindexamen hbs-b.
Na de bevrijding van Den Bosch was hij onder meer tolk bij de geallieerden op het vliegveld Volkel en employé bij de knipseldienst ‘Oog en Oor’ in Den Bosch. Inmiddels schreef hij de, onuitgegeven, sonnettenkrans Leven (1944). Korte tijd studeerde hij M.O.-Nederlands in Tilburg. In de loop van 1946 verschenen 24 gedichten in Het Woord, waarvan hij in 1947 redacteur werd. Eind 1946 verkoos hij een functie in de journalistiek. Eerst was hij werkzaam bij de Delftsche Courant, daarna bij de Nieuwe Apeldoornsche Courant, tot augustus 1955. Tussendoor schreef hij recensies voor Haarlems Dagblad en De Tijd.
In Delft heeft hij schrijfster en beeldend kunstenares Toyke de Wilde (pseudoniem van Truus Hagman) leren kennen, met wie hij achtereenvolgens in Amsterdam en Epe woonde. Na hun scheiding in de jaren vijftig keerde hij naar Amsterdam terug, mede om sociale psychologie te studeren (kandidaatsexamen in 1963; studie afgebroken in 1965).
| |
| |
Al vanaf 1957 verzorgde hij de publiciteit voor de Raad voor Industriële Vormgeving; in 1966 werd hij docent aan de Academie voor Industriële Vormgeving in Eindhoven. Tot dan toe heeft hij aan diverse literaire tijdschriften meegewerkt (onder andere Ad interim en Roeping) en zijn er zes dichtbundels verschenen. In 1954 werd hij bekroond met de literatuurprijs van de provincie Gelderland voor het gedicht ‘Gelders sonnet’, in 1955 met de literatuurprijs van Hilvarenbeek voor het gedicht ‘Het eiland’.
In de jaren zestig publiceerde hij over industriële vormgeving. Ook schreef hij artikelen over kunst en samenleving in Het Financiële Dagblad. Samen met schilderes en tekenares Judith Boer, zijn nieuwe levensgezellin, ontwikkelde hij het genre van de ‘printoëzie’. Er kwamen tentoonstellingen in onder meer Bergen op Zoom, Den Bosch, Amsterdam en Friesland, waar Verhoeven al beginjaren zestig een zomerhuisje had, in Greonterp. Na reizen in 1970 naar Japan, Thailand, India en Schotland maakte hij een periode van ernstige ziekte door. Hij leek hersteld, was actief in de Vereniging van Letterkundigen en de Raad voor de Kunst, maar op 3 februari 1974 overleed hij toch nog plotseling aan een hersenbloeding in het ziekenhuis van Sneek, 48 jaar oud. De kort daarop verschenen Verzamelde gedichten waren nog grotendeels door hem geredigeerd.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek / Techniek
In zijn inleiding tot Verzamelde gedichten, een van de weinige studies die gewijd zijn aan het oeuvre van Nico Verhoeven, herleidt Herman Meddens de veelheid aan formele en inhoudelijke tegenstellingen en tegenstrijdigheden tot één antithetisch principe: de uitwendige helderheid van het vers tegenover de innerlijke onbegrijpelijkheid ervan. Het vers wordt in stelling gebracht, dat wil zeggen prosodisch, syntactisch en lexicaal op klassieke wijze opgebouwd, maar tegelijkertijd neemt in semantische zin de ontsteltenis toe. Verhoevens lyriek is enerzijds gebonden aan standaardtaal en traditionele verskunst, maar tendeert anderzijds naar ongebruikelijke taal en symboliek. Naast traditionele Genesis-symbolen zijn er existentialistische scherf-symbolen, naast een kosmisch eenheidsbesef is er het bewustzijn van vereenzaming en vergankelijkheid. Het zijn deze vormen van tweespalt die dit oeuvre voortdurend in beweging hebben gehouden.
| |
Ontwikkeling
In de eerste jaren van zijn dichterschap, kort na de tweede wereldoorlog, heeft Verhoeven vooral bekendheid verworven als katholiek dichter. Maar tegelijkertijd nam hij ook een kritische houding aan, getuige het polemische artikel ‘Een oud vuurtje’ en de plaats waar dit verscheen: Were di, een tijdschriftje van jong-katholieke Bosschenaren. De recensies naar aanleiding van zijn eerste dichtbundel, Voorbijgang, zijn hoofdzakelijk te vinden in katholieke periodieken. In deze bundel vallen in het bijzonder op: associatieve, grillige beeldvorming, de levensbeschouwelijke problematiek en herkomst van de symboliek, de seksuele drift en het besef van verval.
Vanuit katholieke kringen herkent en erkent men in Verhoevens ontwikkeling een de-katholisering, elders blijft men het religieuze element typerend achten. Rodenko bijvoorbeeld, een nauwkeurig volger van zijn werk, accentueert ‘zijn katholiek georiënteerde symboliek’, met alle gevaren van het in dezelfde richting wijzende verheven taalgebruik. Door de jaren heen zal de klassieke, barokke vormgeving blijven domineren, evenals de archetypische beeldspraak en het motievencomplex van de erotiek.
| |
| |
Een ander facet van zijn kunstenaarschap komt te voorschijn, wanneer hij zich in de jaren zestig in zijn printoëzie ontplooit als beeldend kunstenaar. Mede door zijn plastische signatuur ontpopt hij zich alsnog als een Vijftigers-adept Als vrij spoedig daarop zijn Verzamelde gedichten verschijnen, openbaart zich hierin duidelijker dan in de afzonderlijke bundels een eigen thematische structuur: de spanning tussen het verlangen naar ‘tweezaamheid’ op alle mogelijke niveaus en het besef fundamenteel eenzaam te moeten blijven. Een (post-)Vijftiger is hij zeker in zijn rijke verwerking van mythische en oer-elementaire invloeden, algemener gezien is hij een zeer symbolistisch en geëmotioneerd dichter. In het totaalbeeld dat de Verzamelde gedichten oproepen, overheersen tenslotte ontluistering, eenzaamheid als noodlot en heimweegevoelens.
| |
Relatie leven/werk
Hoe cyclisch het werk niet alleen in formele, maar ook in thematische zin is, blijkt wel als we dit totaalbeeld in verband brengen met zijn jeugdige oorlogservaringen. In Torso van de tijdgenoot schrijft hij over onder meer de oorlogsperiode. Zijn woonplaats was tijdens de bevrijding frontgebied, rondom zag hij de lijken van soldaten begraven worden.
| |
Visie op de wereld
Kunstopvatting
Blijmoedig is de poëzie van Verhoeven dan ook zelden. Daarvoor is zijn besef van voortgaande desintegratie van zowel zijn individuele bestaan als dat van elk ander mens te hardnekkig. Extatisch is zijn dichterschap wél vaak, soms klinkend vanaf emotionele toppen, maar meestal vanuit sombere dalen. In hoeverre Verhoeven een bepaalde levensvisie tot ontplooiing heeft willen laten komen, of juist niet (dat wil zeggen na de eerste periode waarin hij afrekende met de stelselmatigheid van zijn katholieke opvoeding), lijkt hij definitief te hebben uitgesproken in Torso van de tijdgenoot. Deze in regeringsopdracht geschreven cyclus had tot verplicht onderwerp: de problematiek en de houding van de jonge mens na de tweede wereldoorlog. Eerst wordt hij zich als ontheemde bewust van zijn vertwijfeling en complexiteit, vervolgens ontdekt hij dat alles wat hem waardevol toeschijnt, onderhevig is aan verval: het paradijs is ontluisterd, de wereld is een slagveld. Toch blijft het individu, paradoxaal genoeg, doortrokken van psychologische en mythologische droomsymbolen, wat in de kunst tot een
| |
| |
nieuwe verbeelde werkelijkheid kan leiden. Het is de theorie van de Woord-groep, waarvan ook Verhoeven deel uitmaakte, een theorie die teruggaat op de stroming van het symbolisme, dat met zijn samenhangende beeldsystemen (in de poëzie van A. Roland Holst bijvoorbeeld) in wezen een geseculariseerde vorm van religie is. Treffend zijn in dit verband de repeterende slotregels van Torso van de tijdgenoot:
Zekerheid: de wereld is vol goden
en hun licht is in de wereld broos.
Zekerheid: wij hebben niets van node
dan de liefde, einde eindeloos.
| |
Thematiek
Deze altruïstische gewaarwording weerspiegelt de twee polen waartussen de thematiek zich beweegt. Niet tussen hemel en hel (het traditionele katholieke beeldarsenaal) maar tussen ‘binnenwereldse’ uitersten. De aldus gecreëerde ruimte is niet hemels maar, zoals Verhoeven schrijft in ‘De gouden bloem’ (in De eendere dingen), ‘onderhemels’; zij is niet helemaal aards, maar ook enigszins bovenaards, gelet op de menselijke strevingen en verwachtingen.
| |
Techniek / Stijl
De poëzie van Verhoeven is autobiografischer en cultuurfilosofischer van aard dan doorgaans in de kritieken is gesteld. Ze blijkt een herkenbaar existentialistisch karakter te hebben. Torso van de tijdgenoot is in dit opzicht boeiender dan de bundel Voorbijgang. Vooral in Voorbijgang en Gij zijt is Verhoevens beeldspraak, hoe welluidend ook verwoord, vaak even duister als hiëroglyphen of beeldtekens van een rebus. Bij voorbeeld ‘de zwarte schaduw van een hand’ is een beeld van oud-testamentische oorsprong, dat staat voor beangstigende gewetenswroeging en bestraffing; ‘hanekam’ betekent morgenrood; ‘loden luik’ is het avondgrauw, terwijl ‘keldermuren’ het nachtdonker vertegenwoordigen:
Tegen den hanekam waarmee de morgen praalt,
tegen het loden luik waarmee de avond valt
tegen de zwarte keldermuren van den nacht
tekent de zwarte schaduw van een hand zich af
| |
| |
De allegorische uitwerkingen gaan heel ver, waarbij de beeldenstapelingen niet alleen op bijbelteksten teruggaan, maar ook op allerlei andere katholieke of cultuurhistorische bronnen zónder dat expliciet verklarende verbindingen worden gelegd met de herkomst van de ingewikkelde metaforiek, die door Verhoeven niet anders bedoeld is dan als verheffing van zijn persoonlijke erotische en religieuze dramatiek tot een algemeen menselijk niveau.
| |
Traditie
De sfeer in zijn poëzie is ook wel Nietzscheaans genoemd, om de trotse gevoelens van creatieve zelfbevestiging en de kosmisch uitgroeiende vervoering, typerend voor een vitalistische persoonlijkheid. Ze roept herinneringen op aan de pathetische, sensuele verzen van H. Marsman, maar is in haar complexiteit veel minder afgerond, vooral doordat het christendom hier zo'n kwellend probleem is (bijvoorbeeld in ‘Ballade A.D. 1945’, Voorbijgang). Motieven als de dualiteit van ziel en zinnen, de waakzaamheid en het wantrouwen van het intellect, roepen reminiscenties op aan het werk van A. Roland Holst; het motief van de animaliteit, zijn woorddronkenschap en snel in vervoering geraken doen aan Herman van den Bergh denken. Ook met Jan Engelman als liefdesdichter vertoont hij enige gelijkenis.
| |
Kritiek
In de reacties op De brokaten mantel blijft de retoriek voorwerp van kritiek, maar is de bewondering voor de organische samenhang van zijn oeuvre gegroeid. Men heeft nu oog voor het ontstaan, de groei en de verwerking van een innerlijk conflict. Maar tegelijk is er bewondering voor de traditionaliteit, hoe eigentijds de levensproblematiek ook is. ‘Een ontevreden traditioneel’ wordt hij door Rodenko genoemd, een jonge christen die zeer vertrouwd is met de verbeelding van de idee moederkerk als moederschoot of met prenataliteit in beelden van ‘water’ en ‘wier’, maar voor wie het geloof in staat van bankroet en weerloosheid verkeert. Van deze weerloosheid is de mens als een hulpeloze tors de verbeelding. Een tot tors gereduceerde oude mens, binnen de oude wereld.
Over het werk na Torso van de tijdgenoot is zeer weinig geschreven. De cyclus Voorjaarsgewei, gepubliceerd in 1963, maar al voltooid in 1950, is één stroom liefdespoëzie. Behalve de religi- | |
| |
euze retoriek bevat deze cyclus tal van luchtige en speelse passages in de trant van Engelmans klankpoëzie:
maak mij groter zingt het meisje
in het mannetje zijn ogen
die zo grijs zo oud zo wonder
altijd op een wonder hopen
altijd door de regen lopen
| |
Ontwikkeling
De eendere dingen bevat onder meer het bekroonde gedicht ‘Het eiland’. In eerste instantie ontbrak in deze bundel een tweede bekroond gedicht, ‘Gelders sonnet’, maar in Verzamelde gedichten is het alsnog ingevoegd. Alleen langs de weg van bekroningen kan men nog enige latere reacties van tijdgenoten terugvinden. Een van de weinige uitzonderingen is de beknopte recensie van Ab Visser. Verrassend kan zijn summiere oordeel niet worden genoemd: ‘verliefdheid op het fraaie woord’. Niettemin heeft deze bundel enkele opvallende eigenschappen. Directe verwijzingen naar het katholicisme zijn er namelijk relatief weinig meer. De dichter heeft zich als het ware ontledigd. Resten van een christelijke metaforiek komen nog een enkele keer aan de oppervlakte, als een jeugdherinnering. Wanneer hij zich ‘de oude adam’ noemt, is hij de pure vitalist van voor de zondeval, sprekend in een elementaire, pre-socratische taal, los van een christelijke context. Dit later veroverde zelfbeeld en de ontwikkeling daar naar toe lijken in de kritiek niet te zijn herkend.
| |
Publieke belangstelling
Drie gebeurtenissen hebben kort na elkaar Verhoevens werk meer dan tevoren publieke aandacht bezorgd: zijn presentatie als beeldend kunstenaar, zijn plotselinge, vroegtijdige overlijden en de postume uitgave van zijn Verzamelde gedichten. Eerst had hij zich samen met de Vijftigers Hans Andreus en Simon Vinkenoog laten inspireren tot gedichten bij tekeningen van Martin van Veen (Drie staat tot één), een samenwerkingsverband en -vorm in de lijn van Vijftig. In zijn experimentele printoëzie ontwikkelt Verhoeven vervolgens een eigen plastische taal. Aanvankelijk werkt hij samen met Judith Boer, waarbij hij
| |
| |
de verbaal poëtische, zij de beeldende elementen inbrengt. Later zoekt hij zelfstandig naar expressievormen die een synthese behelzen van eigen tekenkunst en picturale effecten van eigen handschrift. Schrijven is voor hem nu ook schilderen.
| |
Ontwikkeling
Van begin tot einde heeft Verhoeven zich een onzekere gevoeld. Hij herzag tot op het laatst de samenstelling van zijn bundels, bracht steeds varianten aan; onttrok zich aan de kaders van jong-katholieken en Vijftigers om toch terug te komen als een door de katholieke cultuur gevormde dichter of als een verlate Vijftiger. Anders dan de experimentelen bleef hij overgeleverde versvormen en rijmprocédés hanteren. Blijvend was zijn worsteling om een band met het bovenzinnelijke.
| |
Kunstopvatting
Zowel artistiek als in zijn persoonlijke en maatschappelijke leven heeft hij van crisis tot crisis geleefd. Kunst had voor hem een voorname levensfunctie: hij zocht daarin naar zelfbevestiging, naar veroveringen op het leven, op de aardsheid. Maar toch voelde hij zich ook het middelpunt van deze aardsheid, de maat waaraan alles wordt gemeten. Vitalistische poëzie, aldus de opvatting van Verhoeven, is aards én kortzichtig. Uiteindelijk koos hij daarom toch voor poëzie mét de spanning tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke. Voor Verhoeven is het de worsteling om verlossing uit die spanning, het zoeken naar de zin van het lijden, waaruit de waarachtigste poëzie, als zuivere verbeelding van het leven, ontstaat.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Nico Verhoeven, Weegschaal der gedachten I. Over poëzie en over tendenzen. In: Spiegel en stem, jrg. 1, nr. 1, juli 1945, pp. 4-5, E. |
Nico Verhoeven, Weegschaal der gedachten II. Over zuiverder smaak en menselijkheid. In: Spiegel en stem, jrg. 1, nr. 2, augustus 1945, pp. 18-19, E. |
Nico Verhoeven, Een oud vuurtje. In: Were di, jrg. 3, oktober 1946, pp. 109-112, E. |
Nico Verhoeven, Bij een roman over Rembrandt. In: Het Woord, jrg. 2, nr. 2, pp. 147-152, E. |
Nico Verhoeven, Zuid-Afrikaanse poëzie in wording. In: Het Woord, jrg. 3, nr. 2, zomer 1948, pp. 137-143. E. |
Nico Verhoeven, Voorbijgang. Amsterdam 1948, De Bezige Bij, GB. (ten dele opgenomen in De brokaten mantel) |
Nico Verhoeven, Gij zijt. Een cyclus. Amsterdam 1950, U.M. Holland, De Windroos nr. 4, GB. (ten dele opgenomen in De brokaten mantel) |
Nico Verhoeven, De beperktheid van het eigen ik. In: Nieuwe stemmen, jrg. 7, mei 1950, pp. 164-169, E. |
Nico Verhoeven, De brokaten mantel. Amsterdam 1953, De Bezige Bij. Ultimatumreeks, tweede reeks, nr. 4, GB. (een selectie uit Voorbijgang en Gij zijt, gevolgd door enkele nieuwe gedichten) |
Nico Verhoeven, Torso van de tijdgenoot. 's-Gravenhage 1955, A.A.M. Stols, Helikon Nieuwe Reeks, 1954/1955, nr. 2. GB. |
Nico Verhoeven, De stad Den Bosch. In: VVV-folder Den Bosch 1959, G. |
Nico Verhoeven, Doelmatigheid van industriële vormgeving, Met foto's van Olof Veltman. Amsterdam 's-Gravenhage 1959, Instituut voor industriële vormgeving, Nederlands instituut voor efficiency, E. |
Hans Andreus, Nico Verhoeven en Simon Vinkenoog, Drie staat tot één. Amsterdam 1962, Moussault, GB. (acht tekeningen van Martin van Veen en gedichten van Nico Verhoeven) |
Nico Verhoeven, Voorjaarsgewei. Amsterdam 1963, De Beuk, GB. |
Nico Verhoeven en D.L.H. Slebos, Straatmeubilair. Vormgeving en plaatsbepaling. Culemborg 1966, H. Stam, E. |
P. Gros en Nico Verhoeven, Realiteit van de service. Rotterdam 1966, R. Stokvis & Zonen, E. |
Nico Verhoeven, De eendere dingen. Haarlem 1966, U.M. Holland, De Windroos, nr. 74, GB. |
Nico Verhoeven, Printoëzie. Amsterdam 1967, [eigen beheer] Benno Elders, GB. |
Nico Verhoeven en Wim Zaal, Elpénor. Amsterdam 1968, GB. |
Nico Verhoeven, Verzamelde gedichten. Inleiding, tekstverzorging en leeswijzer
|
| |
| |
door H.B.M. Meddens. Amsterdam 1975, De Bezige Bij, GB. (bevat, op ± 30 gedichten na, de gedichten uit de voorgaande bundels, aangevuld met ‘Nieuwe Gedichten’ en ‘Winterreis’) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Anton van Duinkerken, [zonder titel]. In: Were di, jrg. 3, nr. 9, december 1946. (repliek op essay van Nico Verhoeven over het bestaansrecht van katholieke artistieke tijdschriften) |
v.d. D [Jan van der Doef?], Nico Verhoeven, een jong Brabants dichter debuteert. Een vroegrijp talent getuigt van een aan het surrealisme verwante geest. In: Oost-Brabant, 21-8-1948. (over Voorbijgang) |
[Anton van Duinkerken], Geest en leven [rubriek]. In: De Tijd, 25-8-1948. (over Voorbijgang) |
P.A. H[ekstra], Nico Verhoeven, Voorbijgang. In: Ontmoeting, jrg. 3, nr. 2, 1948, p. 95. |
Karel Meeuwesse, Voorbijgang. Het debuut van Nico Verhoeven. In: De Nieuwe Eeuw, 9-4-1949. (over de thematiek, in het bijzonder het christendom) |
Karel Meeuwesse, Jonge katholieke dichtkunst. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 94, 1949, pp. 652-659. (over literair-historische context) |
Frans Babylon, De katholieke ex-Amphoristen. In: Nieuwe Stemmen, jrg. 6, nr. 5/6, februari-maart 1950, pp. 114-118. (over Verhoevens zwenken tussen christendom en vitalisme) |
Paul Rodenko, Poëziekroniek. In: Podium, jrg. 6, nr. 6, juni 1950, pp. 368-386. (over Gij zijt) |
Harrie Kapteijns, De jongste dichter-generatie: is zij werkelijkheid of fictie? In: De Linie, 25-8-1950. (over het opgaan van enkele katholieke jongeren, onder wie Verhoeven, in een landelijk verband) |
Harrie Kapteijns, Nico Verhoeven. In: Hedendaagse Brabantse dichters. Een overzicht en karakteriserend ten geleide. 's-Hertogenbosch 1951, pp. 90-96. (over thematiek en motieven in Voorbijgang en Gij zijt) |
Anton van Duinkerken, Verzen van Nico Verhoeven. Beeldspraak als gemoedstaal. Ontveinsde anecdotiek. In: De Tijd, 29-4-1950. (over Gij Zijt) |
Th. Go vaart, De barokke mantel. In: De Nieuwe Eeuw, 28-11-1953. (over De brokaten mantel, het klassieke karakter, de thematiek en symbolen) |
F.W. van Heerikhuizen, Twee goede dichtbundels. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 9-1-1954. (onder meer over De brokaten mantel en over het motief van de erotiek) |
Jan Engelman, Onrust der jonge dichtkunst. Van klachtenboek tot requisitoir? Overlading! In: De Tijd, 16-1-1954. (onder meer over De brokaten mantel) |
Frans Babylon, Bij wijze van inleiding. In: Brabantia nova. Bloemlezing uit de grotendeels ongepubliceerde poëzie van de naoorlogse dichters uit Noord-Brabant. Ingeleid en samengesteld door Frans Babylon, met een voorwoord van H. Kapteijns. Amsterdam 1954, pp. 22-23. (over Verhoeven als jongkatholiek dichter) |
Ad den Besten, Nico Verhoeven. In: Ad den Besten, Stroomgebied. Amsterdam 1954, pp. 245-249. (over invloeden, thematiek en de barokke stijl) |
A.N., Nico Verhoeven over experimentele poëzie. Lezing voor de leden der R.K. Openbare Leeszaal. In: Haarlems Dagblad, 16-2-1955. (over een lezing door Verhoeven over het archetypische karakter van de experimentele poëzie) |
Paul Rodenko, De mens als torso. In: Paul Rodenko, Tussen de regels. Wandelen en spoorzoeken in de moderne poëzie. Den Haag 1956, pp. 195-201. (over Verhoeven als ontevreden traditioneel in plaats van dynamisch experimenteel) |
Herman Hofhuizen, Nico Verhoeven: werkelijkheid ‘ontreizen’. In: De Tijd, 30-3-1957. (neerslag van een gesprek over de relatie tussen leven en werk, invloeden en Torso van de tijdgenoot) |
Harrie Kapteijns, Brabantse poëzie in nationaal kader. In: De Maasbode, 1-6-1957. (over het ontgroeien van Verhoevens poëzie aan regionaal en katholiek isolement) |
| |
| |
Gerard Kornelis van het Reve, Brief door tranen uitgewist. In: Gerard Kornelis van het Reve Nader tot U. Amsterdam 1966, pp. 37-56. (neerslag van gesprekken tussen Reve en Verhoeven in Greonterp met onder meer biografische informatie) |
Ab Visser, Het fraaie woord. In: De Telegraaf, 10-3-1967. (over De eendere dingen) |
[Anoniem], Printoëzie. Dichtkunst beschreven door penseel en verf. In: Deventer Dagblad, 3-4-1968. (interview) |
Hans Redeker, Judith Boer en Nico Verhoeven: lieflijke, barbaarse en beeldende dichter. In: NRC Handelsblad, 29-1-1971. (over stenaar in relatie met zijn Vijftiger-her-komst) |
Peter Karstkarel, Printoëziekunstenaars exposeren in Friesland. In: Friesch Dagblad, 19-11-1973. (over persoonlijke ontwikkeling en werkwijze) |
Wam de Moor, Tweezaamheid en eenzaamheid. In: De Tijd, 16-3-1974. (over de thematiek) |
Jacoba Eggink, Nico Verhoeven. Vught 2-8-25 - Bolsward 3-2-74. In: Mededelingen Vereniging van Letterkundigen Vakbond van Schrijvers, februari 1974, p. 22. (In Memoriam) |
Maurits Mok, Gedicht van de week. In: Haagsche Courant, 19-10-1974. (over ‘Nocturne voor harp en meeuwen’) |
Dirk Kroon, Nicolaas Adrianus (Nico) Verhoeven. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde, 1973-1974, [1975] pp. 153-159. (biografische schets en karakterisering van het oeuvre) |
Rein Bloem, De dichter die hij niet wou zijn. In: Vrij Nederland 19-4-1975. (over Verzamelde gedichten) |
H.B.M. Meddens, Inleiding, tekstverzorging en leeswijzer. In: Nico Verhoeven, Verzamelde gedichten. Amsterdam, 1975, pp. 7-20 en pp. 211-247. (over het belang van de Woord-groep voor Verhoevens werk, vormaspecten, thematische accenten, de aard van de symbolen) |
Wim Zaal, Ata, Imi, Vim. In: Elseviers Magazine, 28-6-1975. (over Elpénor) |
C.J. Kelk, Drijven op gevoelsaanduidingen. In: De Groene Amsterdammer, 3-9-1975. (over Verzamelde gedichten) |
Karel Soudijn, Geladen gedichten. In: NRC Handelsblad, 10-10-1975. (over Verzamelde gedichten) |
Jan F. de Zanger, Nico Verhoeven: ten onrechte minder bekend. In: Boekenbus, oktober 1975. (over Verzamelde gedichten, in het bijzonder het gedicht ‘De gouden bloem’) |
Jos Panhuijsen, Het ontluisterd paradijs. In: Het Binnenhof, 15-11-1975. (over Verzamelde ge dichten) |
Wim. J. Simons, Eenzaamheid als noodlot in Verhoevens dichterschap. In: Utrechts Nieuwsblad, 14-2-1976. (over Verzamelde gedichten) |
Mark Mastenbroek, Dichter Nico Verhoeven. Maar daarboven zijn wij rozen en daarbinnen zijn wij heimwee. In. Jonas, 14-9-1984. (over zijn betrokkenheid bij industriële vormgeving en over zijn levenshouding in relatie tot zijn poëtische oeuvre) |
Siem Bakker, Het literaire tijdschrift Het woord 1945-1949, Amsterdam 1987, pp. 80-89; pp. 344-363; pp. 355-356. (over het debuut, de bijdragen aan Het Woord, latere ontwikkeling) |
34 Kritisch lit. lex.
augustus 1989
|
|