| |
| |
| |
Cornelis Verhoeven
door Maaike Meijer
1. Biografie
Cornelis Wilhelmus Maria Verhoeven werd op 2 februari 1928 geboren in het Brabantse Udenhout, als zoon van Jan en Jans Verhoeven. Hij was het vierde kind in een boerengezin. Toen hij acht jaar was stierf zijn moeder aan tuberculose. Zijn vader zorgde voor de zeven kinderen en stuurde Kees, die goed kon leren, naar het seminarie. Omdat de roeping tot het priesterschap bleek te ontbreken, studeerde Verhoeven vervolgens oude talen, filosofie en godsdienstgeschiedenis in Nijmegen. Ondanks zijn grote verlegenheid promoveerde hij daar in 1956, drie jaar na zijn doctoraal en met lof, op een originele dissertatie: Symboliek van de voet. Hij ontwikkelde zich spoedig tot een productieve essayist en denker en publiceerde veel in het literaire tijdschrift Roeping, het latere Raam, waarvan hij van 1963 tot 1975 redacteur was. Grote indruk maakte zijn eerste publieksboek, Rondom de leegte (1965), waarin hij zich kritisch opstelde tegenover de kerk en nieuwe vragen stelde over geloofsbeleving en religie.
Van 1965 tot en met 1979 was Verhoeven getrouwd met Janine van de Kamp, die hem twee kinderen schonk: Neeltje (1973) en Daan (1974). Naast een zeer productief schrijverschap, dat vanaf 1965 elk jaar gemiddeld twee boeken en talloze kranten- en tijdschriftartikelen opleverde, werkte Verhoeven als leraar klassieke talen aan het Marialyceum, later Jeroen Boschcollege, in Den Bosch. Hij was een uitstekend leraar.
Zijn werk is met verschillende prijzen bekroond: in 1964 met de literatuurprijs van de provincie Noord-Brabant; in 1971 kreeg hij de Anne Frankprijs voor het uit Rondom de leegte afkomstige
| |
| |
essay ‘Filosofie van de troost’; in 1979 de essayprijs van NRC Handelsblad. In hetzelfde jaar werd hem de P.C. Hooftprijs voor essayistiek toegekend die hij in 1980 kreeg uitgereikt. Hij manifesteerde zich sindsdien ook als vertaler - van Seneca, Cicero, Porphirius, Aristoteles, Heraclitus en Plato. In 1982 werd hij hoogleraar in de antieke filosofie aan de Universiteit van Amsterdam - een leeropdracht die later veranderde in ‘metafysica en kenleer alsmede haar geschiedenis’. Toen hij in 1993 met emeritaat ging, werd Verhoeven benoemd tot Officier in de orde van Oranje Nassau; in 1998 kreeg hij een eredoctoraat aan de Katholieke Universiteit van Brussel. Na een ongeneeslijke ziekte - longkanker - overleed Verhoeven in de nacht van 10 op 11 juni 2001, in een ziekenhuis in zijn woonplaats Den Bosch.
Verhoeven maakte vooral school in Nederland. Zijn hoogleraarschap kwam te laat en duurde te kort om ook buitenslands tot grote bekendheid te leiden. De publiekstrekker Rondom de leegte werd wel vertaald in het Italiaans en het Duits. Zijn inleiding tot de filosofie, Inleiding tot de verwondering (1967), verscheen in het Engels.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Het grote oeuvre van Cornelis Verhoeven verzet zich tegen samenvatting en systematisering. Dat komt enerzijds doordat het werk een hoge literaire kwaliteit bezit - en literair werk laat zich niet samenvatten zonder dat de specifiek literaire kwaliteit om zeep gebracht wordt - anderzijds komt het doordat Verhoeven een bescheiden en een zoekende denker was. Hij had een hekel aan het affe, voltooide, definitieve en zag zijn oeuvre als ‘een persoonlijk proces, resultaat van een persoonlijke betrokkenheid [...] bij de dingen waarover ik nadenk’ (Vergeer 1996). Het idee dat hij na zijn dood ‘leerstof’ zou worden, doceerbaar, in stukken te verdelen, met een bepaalde consequente lijn, met een politieke overtuiging, zekerheden, standpunten, mobiliseerde al zijn bescheidenheid. ‘Ik vrees,’ zei hij tegen de studenten van zijn interpreet Charles Vergeer, ‘dat ik uit eigen beweging zoveel parmantigheid niet kan opbrengen en ik denk dat mijn skepsis, iets wat in mijn werk royaal vertegenwoordigd is, niet te doceren is. [...] je kunt skepsis ook niet zo maar aan iemand anders overdragen zonder die in een zekerheid te veranderen [...] Mijn hele werk zou kunnen lijken op een bron waarvan het water terugstroomt naar de plaats waar het is opgeweld.’ (Vergeer 1996) Inderdaad heeft Verhoevens werk iets circulairs: hij blijft zich onuitputtelijk verwonderen over een aantal terugkerende thema's die hij keer op keer herneemt: de melancholie als basale menselijke conditie, rite als bezwering van chaos, de verstarring van de levende impuls in dode instituties, de verborgen kennis die in de levende taal besloten is, het kleine, nietige object als een microkosmos die toegang biedt tot een wereld. Verder keren kritiek op de myopie van de wetenschap, afkeer van geweld en activisme, voorliefde voor passiviteit en beschouwelijkheid, voortdurend in zijn werk terug. Veel thema's uit Rondom de leegte worden in later werk
hernomen. Verhoeven stelt in het titelessay van deze bundel dat religie en religieuze rituelen god eerder ontlopen dan dat zij hem dichterbij brengen. ‘Religie dekt de vraag naar god met rituelen af. Zij beschermt de mens tegen god’. God is de leegte, het ondenkbare, en brengt daarmee alle denken op gang. De religie heeft
| |
| |
als kader haar beschermende functie verloren omdat de moderne tijd wordt gekenmerkt door reflectie, die een wig in de vanzelfsprekende identiteit drijft. ‘De moderne mens heeft de reflexie in zich als een dodelijke ziekte, die aan de dingen hun identiteit ontneemt.’ Vanzelfsprekende geborgenheid bestaat niet meer en daardoor is god leegte geworden. God valt niet te bewijzen: ‘een geloof dat zich wil bewijzen bewijst zich als ongeloof. Het is aangevreten door reflexie en scepsis; het is genesteld in de leegte.’ Dit erudiete en diepzinnige essay laat Verhoevens ambivalente houding ten opzichte van het denken zien. Enerzijds fascineert hem dat, anderzijds doorbreekt het denken het directe en onbemiddelde contact met de werkelijkheid, de schoonheid, de volheid. Hoe dan ook, Rondom de leegte kwam in een tijd van massale ontkerkelijking als geroepen. Verhoevens grootste thema werd de verwondering. Hij beschrijft verwondering als een houding, een manier van denken die hij in zijn hele oeuvre zowel propageert als voordoet. Bij verwondering begint alle filosofie. Vandaar dat zijn eerste inleiding tot de filosofie uit 1967 ook Inleiding tot de verwondering heet.
| |
Stijl
Verhoeven keert vaak naar dezelfde thema's terug. Er zit ook iets circulairs in zijn methode. Zijn stijl is vaak gekarakteriseerd als behoedzaam en omcirkelend. Het zijn altijd woorden, taal, die zijn verwondering op gang brengen. Verhoeven schrijft taalproevend. In zijn analyse van de betekenis van het geschenk (in Inleiding tot de verwondering) gaat hij bijvoorbeeld in op de etymologie van schenken, dat verband houdt met scheef of schuin houden. ‘Het woord stamt uit een situatie waarin men medemens of dier te drinken geeft. Schenken is emmer of kan schuin houden, zodat de vloeistof die daarin is, eruit kan lopen in mond of beker.’ Vanuit het ‘geschenk’ in de zin van wat wordt uitgeschonken voor de dorstige, interpreteert Verhoeven dan de culturele en psychologische betekenis van het geschenk. De manier waarop en de woorden waarin iets kan worden gedacht zijn bij Verhoeven niet los te zien van de inhoud van de gedachte zelf. Dat maakt hem bij uitstek tot een literaire filosoof. Verhoeven hoort zijn zinnen klinken wanneer hij ze schrijft, maar houdt niet van korte zinnen (‘Feldwebelproza’). ‘Dat het eenvoudige volk dat wil, is volgens mij een verzinsel van de
| |
| |
elite. Ik schrijf uit beginsel lange zinnen, van die lange lussen, een ademhaling lang. Van die korte zinnen krijg ik galbulten. Het staat zo snauwerig.’ (Salet 1990). Hij componeert een zorgvuldig en toegankelijk proza vol beelden, woordspelingen en puntige wijzen van zeggen. Zijn filosofisch werk is ook voor niet-filosofen begrijpelijk. De complexiteit zit bij Verhoeven in de langzame denkbeweging, in het stap voor stap gaan, het niet kiezen, in het eindeloos blijven nuanceren en in het weigeren om eenduidig stelling te nemen. In plaats van antwoord te geven op vragen stelt hij liever vragen bij antwoorden. De opening van zijn boekje Tegen het geweld (1967) is daarvoor exemplarisch. In de eerste bladzijden stelt hij het probleem van het geweld op scherp: de eenling staat daar machteloos tegenover.
Wie dat miskent, beseft niet dat juist die onmacht een onderdeel is van het massieve en tegelijk in heel het bestaan vertakte probleem geweld. Het geweld is per definitie dat wat sterker is dan ikzelf en wat ik dus moet ondergaan. Nooit is het restloos binnen de kring van de politieke hanteerbaarheid te trekken. [...] We praten dus niet over de politiek.
Maar ook het bestrijden van het geweld in jezelf lost het geweld niet op, want dat is juist een verschijnsel dat met collectiviteit verband houdt. Daarmee zijn twee gangbare oplossingen tegen geweld na drie bladzijden buiten haakjes gezet. Geweld is voor Verhoeven ‘een wijsgerig oerprobleem’ dat hem tot ‘een nieuwe bezinning op het denken zelf en zijn machteloze oneindigheid’ brengt. Het mysterie van het geweld vraagt volgens hem ‘eerder om bezinning en opheldering dan om kordaat optreden. Want juist het kordaat optreden is een van de meest voorkomende vormen van geweld.’ De overmacht van het geweld, de onoplosbaarheid ervan is juist zijn essentie. Dit kleine diepzinnige boek waarin wordt geleden aan het geweld, kwam op een moment (1967) waarop het activisme overal in Nederland losbarstte en het geloof in de maakbaarheid en het ‘kordate optreden’ enorm opgeld deed. Voor velen plaatste Verhoeven zich hiermee buiten het linkse, progressieve kamp van de
| |
| |
maatschappijveranderaars waarin hij twee jaar eerder met Rondom de leegte gesitueerd was. Verhoeven reageerde hier vaak met humor en onverstoorbare ironie op. Hij bleef zijn positie genuanceerd uitleggen - zijn katholieke jeugd maar huidige onkerkelijkheid, zijn verdediging van een lustvolle ‘diesseitigkeit’ maar zijn afkeer van het antipapisme van de randstad. Hij had een hekel aan jargon en academische dikdoenerij. Kenmerkend zijn zijn summiere noten: de meest complexe essays worden afgesloten met ten hoogste tien literatuurverwijzingen. Ondanks zijn dertien jaar hoogleraarschap is zijn stijl nimmer in de negatieve zin academisch geworden.
| |
Techniek
Leonie Breebaart gaf in Trouw (1997) een treffende beschrijving van Verhoevens eigenzinnige techniek van werken. ‘Hij concentreert zich het liefst op minieme stukjes tekst, en haalt daaronder dan een scala van betekenissen naar boven. Hij werkt niet in de breedte, maar in de diepte - als een archeoloog die onder een vierkante meter grond steeds dieper gelegen aardlagen blootlegt.’ Typerend voor die werkwijze is Verhoevens boekje Vergeet de zweep niet (1997). Daarin behandelt hij Nietzsches uitspraak ‘Je gaat naar de vrouwen? Vergeet de zweep niet!’ uit Also sprach Zarathustra. Deze uitspraak - door een oude vrouw tot Zarathustra gericht - is vaak gezien als een botte uiting van mannelijke heerszucht en als een smet op het blazoen van Nietzsche. Zarathustra vindt dat mannen geroepen zijn om te heersen en de oude vrouw zou hem daarin bevestigen. En daarmee zou ook Nietzsche zelf willen zeggen dat mannen vrouwen desnoods met de zweep moeten temmen. In Verhoevens lezing bedoelt Nietzsche echter waarschijnlijk het omgekeerde. De oude vrouw bezweert Zarathustra niet de zweep mee te nemen, maar herinnert hem aan datgene wat hij vergeet: namelijk dat vrouwen wel eens een zweep zouden kunnen hebben. ‘Denk aan de zweep (waarmee de vrouwen jou gaan bewerken)’ zou dan de betekenis zijn van de uitspraak waarmee de oude vrouw Zarathustra de les leest. Met deze nieuwe interpretatie weet Verhoeven Nietzsches eer te redden.
In zijn lezing over de deugd der argeloosheid (2000) graaft Verhoeven diep in de betekenissen van het woorddeel ‘arg’ en de andere woorden (arglist, argwaan) waarvan het deel
| |
| |
uitmaakt. In zijn tweede inleiding tot de filosofie - bescheiden getiteld Een inleiding in de filosofie (1998) - peutert hij zo lang op de eerste zin van Leibniz' Monadologie tot hij een Leibniz ontdekt die niet de starre rationalist en droge systematicus is waarvoor de traditie hem houdt, maar een geïnspireerd lyricus. Ook in zijn essay over het alziend oog van God (in Het alziend oog, 1999), komt Verhoeven tot een prachtige herinterpretatie van de triviale kerkelijke voorstelling van het goddelijk oog in een driehoek, dat op tirannieke wijze alle pekelzonden en seksuele fantasieën van mensen in de gaten zou houden. Dit oog is volgens Verhoeven daarentegen juist gericht op het grote en meeromvattende. Het stelt onze gevangenheid in de smalle bandbreedte van onze eigen obsessies juist aan de orde. Het is een beeld van ‘de wakkerheid van wat er is’, een oog dat meer ziet dan alle ogen tezamen, dat de beperkingen van het menselijk oog overstijgt. Bovendien een oog dat paradoxalerwijze het visuele relativeert omdat het ook het onzichtbare ziet. In een postuum verschenen boek getiteld Dierbare woorden (2002) wijdt Verhoeven liefdevolle taalproevende beschouwingen aan honderden woorden. Het Woordenboek der Nederlandse Taal was zijn liefste naslagwerk. Dat illustreert zijn altijd op de Nederlandse taalschat geënte werkwijze.
| |
Ontwikkeling
Cornelis Verhoeven leek meteen bij zijn aantreden in 1956, toen zijn proefschrift De symboliek van de voet verscheen, al een rijpe, volwassen auteur met een eigen stem en stijl. Die stem bleef in de vijfenveertig jaar van zijn schrijverschap altijd authentiek en herkenbaar. Rond 1980 ging hij schrijven over antieke literatuur, en in de tijd van zijn hoogleraarschap in de wijsbegeerte (1982-1993) schoof hij wat meer op in de richting van de vakfilosofie. Daarna werd zijn werk weer sterker autobiografisch, verhalender en hield hij zich intensiever bezig met zijn geliefde woorden. Zijn werk ontwikkelde zich van het zeer lange reflectieve essay tot een kortere, meer verhalende en wat persoonlijker vorm. In die zin voltrok zich in zijn oeuvre een ontwikkeling die het hele genre van het essay in deze decennia doortrekt. Verhoevens latere werk is soms ook wat frivoler, luchtiger en zeker persoonlijker. In een interview met Rene Gude in 1996 zei hij zich na zijn pensioen meer eerlijkheid te kunnen permitte- | |
| |
ren, ‘een postacademische filosofische eerlijkheid’ die erin bestaat ‘dat je niets onderneemt wat je niet kunt of wat godsonmogelijk is’. ‘Wijsheid? Laat ik het versobering noemen, het achterwege laten van overbodige dingen.’
| |
Relatie leven/werk
In de loop van zijn werk laat Verhoeven zich soms direct inspireren door feiten en gebeurtenissen uit zijn persoonlijk leven. In Afscheid van Brabant (1968) onderzoekt hij zijn heimwee naar zijn geboortegrond: hechting aan een specifieke streek is volgens hem eerder een voorwaarde voor geslaagde mondialiteit dan een struikelblok daarvoor. Hij volgt hierin het adagium van Martialis: ‘wie overal thuis is is nergens thuis’. Heel overtuigend is zijn visie op het aardse wereldbeeld van de Brabanders, die veel minder kerks en volgzaam waren dan algemeen werd aangenomen. Zo werd volgens Verhoeven de clerus door de Brabanders eerder op afstand gehouden dan dat er sprake was van ‘clericale dictatuur’. Er zijn maar heel weinig aan de religie ontleende woorden in het Brabantse dialect. Naast de Brabanders die kinderrijke gezinnen stichtten, bleven velen ook ongehuwd. En de officiële ambten lieten Brabanders graag aan buitenstaanders en clerus over, omdat ze er zelf geen interesse in hadden. Hun boerse aard strookt niet met een driftig modern vooruitgangsgeloof. In Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) onderzoekt Verhoeven op liefdevolle wijze het Brabants dialect dat hij als kleine jongen rond 1930 in het dorp Udenhout leerde. Het dialect is volgens Verhoeven allerminst primitief. Juist omdat het onder druk staat van het ABN, reflecteert de dialectspreker meer op zijn taal en is deze een complexe bron van zowel beschaamdheid als genoegen. In de erkenning van haar eigen beperktheid - ‘haar taal ruist van nederigheid en zelfspot’ - is de provinciale ziel wezenlijk minder provinciaals dan de hoofdstedelijke, die blind is voor haar eigen provincialisme. Met veel genoegen houdt Verhoeven de typische dialectwoorden en zegswijzen uit het midden-Brabants tegen het licht en ontdekt er een schat aan specifieke boerse sociale rituelen en levensvisies in die vaak haaks staan op het
‘algemeen beschaafde’ perspectief. Hij buigt zich over de betekenis van het gepassioneerde kaartspel waarbij de emoties hoog oplopen met het vijfmaal herhaalde ‘Daor hè'k oe’, wanneer er iemand wordt afge- | |
| |
troefd. Dat kaartspel is onder andere een sociale test voor de ‘buurters’ - aspirantvrijers van de dochters des huizes, naar wier beschikbaarheid indirect wordt geïnformeerd met de formule ‘kunde nog buurters gebruiken?’ De uitdrukking ‘we kloo:te mer aon’ voor ‘werken’ drukt voor Verhoeven de bescheiden en melancholieke kijk van de Brabantse autochtoon op zijn eigen activiteit uit.
Zeer persoonlijk is ook ‘Zonder een zucht’, in De resten van het vaderschap. Beschouwingen over de levensloop (1975), waarin hij in dagboekvorm de laatste levensdagen van zijn stervende vader beschrijft en tevens zijn eigen schuldgevoel jegens een vader die hem priester had willen zien worden:
Ik denk dat ik geen goede zoon geweest ben en hem veel verdriet gedaan heb. Dat is niet meer in te halen en het heeft amper zin het te proberen, bijvoorbeeld door uiterst godsdienstig te worden. Toch bedenk ik dat ik aan dit sterfbed bezig ben een zwenking naar rechts te maken, minstens in zoverre dat ik een vurige haat voel tegenover de propagandisten van een vaderloze maatschappij. Zelfs een slechte zoon kan zijn vader niet verloochenen en zijn erfenis negeren zonder zichzelf dodelijk te verminken.
Even indringend zijn in datzelfde boek de notities over het eerste levensjaar van zijn dochtertje. Het vaderschap blijft het uitgangspunt in daaropvolgende beschouwingen over jeugd, middelbare leeftijd, creativiteit en de betekenis van de dood. In Een vogeltje in mijn buik. De taal van Nena (1977) beschreef Verhoeven hoe zijn dochtertje van anderhalf leert praten. In zijn Tractaat over het spieken (1980) richt hij zich tegen het steeds ziellozer worden van het middelbaar onderwijs, waarin hij zevenentwintig jaar werkte. Ook zijn De glans van oud ijzer. Herinneringen 1928-1982 (1996) zijn door zijn persoonlijk leven geïnspireerd.
| |
Visie op de wereld
Verhoevens visie op de wereld is sterk bepaald door zijn Brabantse boerenachtergrond. Hij was sterk gebonden aan het Brabantse platteland, aan zijn vader en aan zijn broers en zussen Lies, An, Jos, Sjaak, Rien en Riet. Hij haatte de snelheid van het kapitalisme, dat te veel weggooit: ‘Dat begint met een ouwe
| |
| |
wasmachine maar eindigt al gauw met mensen. Elementaire dingen zijn het waard om er veel langer over te denken.’ (Cotterell 2001) Verhoeven had een afkeer van blinde veranderingsdrang en activisme en zocht het in ontvankelijkheid, verinnerlijking, verwondering en beschouwelijkheid. In een van zijn laatste autobiografische boeken schrijft hij over zijn bescheiden en tegelijk groot geluksgevoel om alles wat er nu en hier is. Met name om het bestaan van zijn kinderen voelt hij zich ‘radeloos dankbaar’:
De lamp boven de tafel bakent een ruimte af die precies om ons heen past, een cirkel waarbinnen alles wordt verzameld en gered. Deze ruimte kan ik vullen met het restant van mijn heldendom. Twee wezens vertrouwen zich blindelings en met vreugde toe aan mijn povere bescherming. Ik dank mijn kracht aan het feit dat zij mijn zwakheid niet kennen, een gezegend misverstand en het grootste geschenk van kinderen. De scheuten van misplaatste kordaatheid die mijn bestaan al jaren teisteren als een jicht van wilskracht, ebben weg in een wereld die er niet meer is. Ik zoek vergeefs naar woorden die klein genoeg zijn voor de onuitsprekelijkheid van deze situatie. Ik zou willen dat ik er met iemand in dezelfde taal over kon zwijgen. (De glans van oud ijzer, 1996)
In Verhoevens visie worden de belangrijkste dingen in het leven gegeven in passiviteit: de slaap, maar ook ‘geluk, het inzicht, de liefde en de vrede, en alles wat zich onttrekt aan de greep van de eigenmachtigheid’ (Groot 1993).
| |
Verwantschap
Verhoeven is, in tegenstelling tot de meeste van zijn voornamelijk linkse generatiegenoten, niet gevormd door het existentialisme en het filosofische en politieke denken van Sartre. Veeleer vormden de klassieken, de katholieke traditie en de fenomenologie hem. Hij las graag Spinoza: ‘de eerste filosoof om wie ik gehuild heb. Daarna kwam Bergson en nog iets later Heidegger.’ (Groot 1993). Andere filosofen met wie Verhoeven zich verwant voelde, waren Emanuel Levinas, Ernst Bloch, Kierkegaard, Gabriel Marcel, Nietzsche, Leibniz, Hegel en van de klassieken het meest Plato. ‘Van de Nederlandse auteurs in de niet-vakliteratuur vind ik Anton Koolhaas een geweldig man’,
| |
| |
zei hij in een interview met Ben Bos (1967). ‘Hij [Koolhaas] is een groot denker, misschien wel de enige filosoof van belang in dit land. Hij zal dat woord filosoof voor zichzelf wel nooit willen gebruiken, maar dat vind ik niet belangrijk. Hij denkt vanuit een punt waarom het gaat: een grote melancholie.’ Moderne literaire auteurs las Verhoeven veel minder. Blijkens zijn boek De schaduw van een haar (1979) was hij wel zeer thuis bij de klassieke schrijvers. In deze ‘tien lessen over antieke literatuur’ koos hij literaire werken waarin op dat werk zelf gereflecteerd wordt. Maar evengoed liet Verhoeven zich ook inspireren door eigentijdse ontwikkelingen. Hij las Derrida's De la Grammatologie (1967) al snel na verschijnen en verwerkte zijn lectuur in het essay ‘De mythe van het schrijverschap’ (in Bijna Niets, 1970). Eigentijdsheid om zichzelfs wille zei hem echter niets. Hij liet de sterk op taaizekerheden gerichte Angelsaksische analytische filosofie vrijwel links liggen. Zijn benadering van de taal was veel meer een fenomenologische. Ook zocht hij geen aansluiting bij marxistische denkers, bij de heropleving van de Frankfurter Schule, of bij het neopositivisme van de in de jaren zeventig immens populaire Karl Popper. In de jaren tachtig en negentig ging ook de feministische filosofie aan hem voorbij - al zou zijn eigen boekje over Nietzsche, Vergeet de zweep niet (1997), daar goed in passen.
Verhoevens taalproevende stijl, zijn gewoonte om nieuwe en verborgen betekenissen in teksten naar boven te halen door het eindeloos kloppen op zinnen en woorden, brengt hem in de buurt van poststructuralistische denkers als Derrida en Cixous, al zou hij dat zelf - wars van het volgens hem pretentieuze postmodernisme - niet zo zien. Toch is zijn op taal gerichte denktechniek, waarin hij het verdrongene opspoort en het aan het manifeste niveau tegengestelde naar boven brengt, sterk deconstructivistisch van karakter.
| |
Kunstopvatting
Verhoeven plaatste zichzelf evenzeer onder de essayisten als onder de filosofen en hield van het genre van het essay omdat dat zowel naar vorm als naar inhoud past bij zijn ‘proberende’ denkwijze. Bij de aanvaarding van de P.C. Hooftprijs voor essayistiek in 1980 sprak hij dan ook een lofrede op het essay uit. Hij trof daarin de kern van zijn eigen werk met deze woorden:
| |
| |
Het essay als pure poging en beschouwelijk uitstel is een van de vormen waarin de taal zich kan verzekeren tegen de ongewenste gewelddadige effecten, tegen de gebiedende wijs, de administratieve en bureaucratische onderdrukking, het politieke programma, de nadrukkelijke verkondiging, de overmacht van een didactische, agogische of therapeutische benadering en andere vormen van dwingend taalgebruik waarin het woord op een benauwende manier aan de daad of aan een bepaalde opvatting van de werkelijkheid wordt gekluisterd. Het is een genre waarin de lezer wordt behandeld als medemens en mededenker, niet als leerling, patiënt, onderdaan of volgeling. In het essay is het woord zo ver mogelijk van de daad en dus ook van het geweld verwijderd. Het is de minst pretentieuze, meest zachtzinnige en democratische manier om de taal te hanteren en om niet alleen de taal, maar ook de schrijver en de lezer zo min mogelijk in een dwangpositie te brengen.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Verhoeven kreeg grote bekendheid als exponent van het progressieve katholicisme bij het verschijnen van zijn eerste en enige publieksboek, Rondom de Leegte, dat in korte tijd acht drukken beleefde. Dat boek betekende niet alleen een impuls voor kritische katholieken en Brabantse intellectuelen, maar bracht Verhoeven ook een doorbraak naar de filosofische en literaire ‘mainstream’. Daar bleef hij in zoverre een buitenbeen dat hij niet met de linkse intellectuele modes meeging. Toen bleek dat hij niet gemakkelijk in enig ideologisch kamp kon worden ingedeeld, werd het stiller rond hem. Zelf voelde Verhoeven zich met de alras geplakte etiketten ‘rechts’ en ‘katholiek’ een identiteit opgedrongen die hij (terecht) niet herkende. Ook na de duidelijke opleving van de belangstelling voor zijn werk na de toekenning van de P.C. Hooftprijs in 1980 werd hij nooit een echt populaire schrijver. Okke Jager (1982) bracht de gereserveerde ontvangst van Verhoeven in verband met zijn Brabantse boerenafkomst waar de randstedelijke intellectuelen bevooroordeeld tegenover stonden. Hij wijst ook op Verhoevens polemisch ingaan tegen modes en op zijn reserves tegen het eigentijdse linkse actiewezen, wat hem indertijd in die kringen de roep van conservatief bezorgde. Volgens Jeltje Kuipers was hij
| |
| |
een exponent van nieuw-rechts in Nederland. Verder is Verhoeven te diepgravend, te geduldig en te genuanceerd voor velen en maakt hij de indruk van de individualist die een monoloog houdt. Ook bleef hij altijd eigenzinnig pleiten - met name in Inleiding tot de verwondering, maar ook in al zijn andere werk - voor een filosofie die vertrekt van een onophoudelijke verwondering in plaats van een wijsbegeerte die positieve kennis wil veroveren en bezitten. Zeer kritisch waren Hugo Brandt Corstius - die Verhoeven bij de toekenning van de P.C. Hooftprijs een ‘roomse gluipkop’ noemde - en Carel Peeters, die hem de auteur van ‘zo ongeveer het futlooste proza van Nederland’ vond en hem karakteriseerde als ‘gods eigen mistmaker’. Henk Lagerwaard verwoordde in 1980 het bezwaar van veel critici dat Verhoeven het geduld van zijn lezers te zeer op de proef stelde met zijn ‘omcirkelende stijl’ en zijn ‘bespiegel’. Wat de critici vaak ontging, is dat Verhoevens behoedzame schrijfwijze direct samenhangt met wat hij te zeggen heeft. Hij denkt hardop. Het gaat hem niet om de positieve kennis of duidelijke waarheid, maar om de methode, om de weg daarheen. In plaats van de simplificatie zoekt hij de ‘complificatie’. Wanneer hij iets wil propageren, is dat uitsluitend de verwondering. Niet de daad, de stellingname, maar de vraag behoort tot zijn afdeling. Het stilstaan is wat hij in zijn teksten ensceneert. Hij dwingt zijn lezer tot contemplatie en dat roept vermoedelijk de irritatie op.
Precies diezelfde eigenschap bracht andere lezers - Geert van Beek, Gabriel Smit, Ton Lemaire, Jacques de Visscher, Kees Fens, Okke Jager, Charles Vergeer, Wil Derkse, de theoloog H.M. Kuitert, Ger Groot, Patricia de Martelaere - juist tot grote bewondering. De neerlandicus Wam de Moor (1986) stelde Verhoeven in positieve zin tegenover toonaangevende en rebellerende niet-confessionele generatiegenoten als Kousbroek, Rubinstein en Hofland. Terecht vindt De Moor het kenmerkend voor Verhoeven dat deze liever ontsluiert dan ontmaskert. Verhoeven achtte in De symboliek van de sluier (1961) de sluier en het masker representatief voor twee verschillende wijzen van denken en zien: de ontsluierende en de ontmaskerende. ‘Sluiers tilt men op, voorzichtig en laat ze waar ze zijn. Maskers rukt men af, ruw, en werpt ze weg.’ De Moor ervaart die ontslui- | |
| |
erende benadering als verkwikkend. Verhoeven ‘essayeert in de authentieke betekenis van het woord. Stijl en denken vormen een eenheid. De redeneertrant is nuancerend, onmodieus, niet tijdgebonden en heeft haar bronnen in de socratische denkwijze.’ Kees Fens stelde in 1980 een aandachtige bloemlezing uit Verhoevens werk samen en schreef meermalen met liefde over Verhoevens omcirkelende, meditatieve stijl, ‘een doorgaand hoger zoemen, een steeds herhaald niet noemen, om Nijhoff vrij te citeren’ (Fens 2003). Sinds het politiek-ideologische tij in Nederland is gekeerd en essayerende filosofen meer tot het culturele landschap behoren, wordt Verhoeven weer hoger gewaardeerd. Niet toevallig was Patricia de Martelaere in 1998 Verhoevens Brusselse erepromotor. De Martelaere is zelf een succesvol essayerend filosoof, net zo gedistantieerd van de opgewonden tijdgeest en met een even melancholieke inslag als Verhoeven. Het postuum verschenen Dierbare woorden werd waarderend ontvangen. Vanno Jobse (2003) noemde Verhoeven bij die gelegenheid
bijvoorbeeld ‘De edelsmid onder de filosofen’. Overwegend positief waren de kritieken op de sedert de jaren negentig opnieuw verschijnende Werken (in tien delen) van Verhoevens oeuvre. Zijn publiek bestond en bestaat nog steeds uit liefhebbers en fijnproevers.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Vanwege de omvang van Verhoevens oeuvre zijn in deze primaire bibliografie vrijwel alleen boeken opgenomen. Een vollediger bibliografie van en over Verhoevens werk biedt Ben Schomakers (red.), Op het tweede oog. Over het denken van Cornelis Verhoeven. Budel 2003, pp. 325-435.
Cornelis Verhoeven, Symboliek van de voet. Assen 1956, Van Gorcum, Dissertatie. |
Cornelis Verhoeven, Symboliek van de sluier. Amsterdam 1961, Standaard, Roepingreeks 5, EB. |
Cornelis Verhoeven, Rondom de Leegte. Utrecht 1965, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, Het grote gebeuren. Utrecht 1966, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, Inleiding tot de verwondering. Utrecht 1967, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, Tegen het geweld. Utrecht 1967, Ambo, E. |
Cornelis Verhoeven, Omzien naar het heden. De mythe van de vooruitgang. Utrecht 1968, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, Afscheid van Brabant? Utrecht 1968, Ambo, E. |
Cornelis Verhoeven, Voor eigen gebruik. Utrecht 1969. Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, Bijna Niets. Bilthoven 1970, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, Het leedwezen. Bilthoven 1971, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven en Cas Eijsbouts. Zakelijkheid en ethiek. Bilthoven 1971, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, Het gewicht van de buitenstaander. Bilthoven 1972, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, Het axioma van Geulincx. Bilthoven 1973, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, Parafilosofen. Wijsbegeerte buiten de school. Bilthoven 1974, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, De resten van het vaderschap. Beschouwingen over de levensloop. Bilthoven 1975, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, Een vogeltje in mijn buik. De taal van Nena. Baarn 1976, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, Folteren om bestwil. Baarn 1977, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, Boven de boomgrens. De taal van het beleid. 's-Hertogenbosch 1977, Provinciaal Genootschap voor kunsten en wetenschappen in Noord-Brabant, Brabantse drukken, EB. |
Cornelis Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal. Baarn 1978, Ambo, EB. (2e druk Delft 1994, Eburon, Houvastreeks 22) |
Cornelis Verhoeven, De schaduw van één haar. Lessen over antieke literatuur. Baarn 1979, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, Tractaat over het spieken. Het onderwijs als producent van schijn. Baarn 1980, Ambo, EB. |
Lucius Annaeus Seneca, Brieven aan Lucilius. Vertaling Cornelis Verhoeven. Baarn 1980, Ambo, Br. (vert.) |
Marcus Tullius Cicero, Gesprekken in Tusculum, Vertaling Cornelis Verhoeven. Baarn 1980, Ambo, EB. (vert.) |
| |
| |
Cornelis Verhoeven, Als een dief overdag. Uit het werk van Cornelis Verhoeven. Ingeleid door K. Fens. Baarn 1980, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, Lof van het essay. In: NRC Handelsblad, 14-4-1980, E. |
Cornelis Verhoeven, Merg en been. Polemische overwegingen over intimiteit. Baarn 1981, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, Lof van de mikrologie. Een voetnoot bij Plato Politeia 514 a 1-2. Baarn 1982, Ambo, Inaugurele rede. |
Cornelis Verhoeven, Een filosofie van het enthousiasme. Antwerpen/Amsterdam 1982, De Nederlandsche Boekhandel, EB. |
Cornelis Verhoeven, Weerloos denken. Beschouwingen over de inval en het oeuvre. Baarn 1982, Ambo, EB. |
Lucius Annaeus Seneca, Vragen en antwoorden. Vertaling, inleiding en aantekeningen Cornelis Verhoeven. Baarn 1983, Ambo. E. (vert.) |
Cornelis Verhoeven, Mensen in een grot. Beschouwingen over een allegorie van Plato. Baarn 1983, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, De duivelsvraag. Een pleidooi voor beschouwelijkheid. Antwerpen/Amsterdam 1983, De Nederlandsche boekhandel, E. |
Cornelis Verhoeven, Voorbij het begin. De Griekse filosofie in haar spiegel. 2 dln. Baarn 1984-1985, Ambo, EB. |
Porphyrius, De grot van de nimfen. Over een passage uit de Odyssee van Homerus. Vertaling Cornelis Verhoeven. Baarn 1984, Ambo, E. (vert.) |
Amout Geulincx. Van de hoofddeugden. De eerste tuchtverhandeling. Bezorgd door Cornelis Verhoeven. Baarn 1986, Ambo, Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland 10, Tekstuitgave. |
Cornelis Verhoeven, De letter als beeld. Essays. Baarn 1987, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, Sporen achterlaten. Het verleden als bezit en erfenis. Deventer 1988, Van Loghum Slaterus, EB. |
Cornelis Verhoeven, Het medium van de waarheid. Beschouwingen over Plato's houding tegenover de poëzie. Baarn 1988, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, Weerloosheid onder druk. Amsterdam 1988, Universiteit van Amsterdam, Inaugurele rede. |
Cornelis Verhoeven, Een velijnen blad. Essays over aandacht en achterdocht. Baarn 1989, Ambo, EB. |
Aristoteles, Het Opperwezen. Metaphysica Lambda. Vertaling Cornelis Verhoeven. Baarn 1989, Ambo, EB. (vert.) |
Cornelis Verhoeven, Het besef. Woorden voor denken en zeggen. Baarn 1991, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, Alleen maar kijken. Essays over de mens als toeschouwer. Baarn 1992, Ambo, EB. Heraclitus, Spreuken. Vertaling Cornelis Verhoeven. Baarn 1993, Ambo, E. (vert.) |
Cornelis Verhoeven, Het geheugen herdacht. Variaties op het thema ‘herinnering’. Baarn 1995, Ambo, EB. |
Aristoteles, Metaphysica - Kleine alpha. Vertaling Cornelis Verhoeven. Baarn 1995, Ambo, E. (vert.) |
| |
| |
Cornelis Verhoeven, Een register. Bedenkingen over woordjes en glossen. Amsterdam 1995, Van Gennep. |
Plato, Verdediging van Socrates. Vertaling Cornelis Verhoeven. Best 1996, Damon, E. (vert.) |
Cornelis Verhoeven, Het dat, het wat en het waarom. Een inleiding in de Griekse metafysica. Best 1996, Damon, EB. |
Cornelis Verhoeven, De glans van oud ijzer. Herinneringen 1928-1982. Baarn 1996, Ambo, EB. |
Cornelis Verhoeven, De duur van de actualiteit. Best 1996, Damon, E. |
Cornelis Verhoeven, Leibniz, filosoof van de zevende dag. Essays en bloemlezing. Best 1997, Damon, EB. |
Cornelis Verhoeven, Hetzelfde anders. Postacademische uitweidingen. Best 1997, Damon, EB. |
Cornelis Verhoeven, Vergeet de zweep niet. Aantekeningen bij een uitspraak van Nietzsche. Best 1997, Damon, E. |
Aristoteles, Lof van de wijsbegeerte. Vertaling Cornelis Verhoeven. Groningen 1998, Historische uitgeverij, EB. (vert.) |
Cornelis Verhoeven, Een inleiding in de filosofie. Best 1998, Damon, EB. |
Cornelis Verhoeven en Patricia de Martelaere, Brussels Lof. Denken en danken met handen en voeten. Best 1998, Damon, EB. |
Cornelis Verhoeven, Het alziend oog. Essays over spiritualiteit en tijdgeest. Best 1999, Damon, EB. |
Cornelis Verhoeven, Zijn en staan. Metaforen van aanwezigheid. Leende 1999, Damon, EB. |
Cornelis Verhoeven, De ogen van Plato. Een essay over de grenzen van de schijn. Amsterdam 2000, Boom, E. |
Cornelis Verhoeven, Argeloosheid: een onmogelijke deugd? In: Jankarel Gevers e.a., Deugden. Amsterdam 2000, Meulenhoff/Dagblad Trouw, pp. 167-183, E. |
Cornelis Verhoeven, Een cultuur van het geweld. Kritische essays. Leende 2000, Damon, EB. |
Xenophon, Herinneringen aan Socrates. Vertaling Cornelis Verhoeven. 's-Hertogenbosch 2000, Voltaire, EB. (vert.) |
Aurelius Augustinus, De orde. Vertaling Cornelis Verhoeven. Budel 2000, Damon, EB. (vert.) |
Plato, Zevende brief. Vertaling en inleiding Cornelis Verhoeven en Ben Schomakers. Budel 2001, Damon, E. (vert.) |
Cornelis Verhoeven, Twaalf confidenties. Filosofische bespiegelingen. Amsterdam 2001, Nieuwezijds, EB. |
Cornelis Verhoeven, Dierbare woorden. Beschouwingen over de woordenschat. Budel 2002, Damon, EB. |
Martin Heidegger, De grondvraag van de metafysica. Vertaling Cornelis Verhoeven. Budel 2003, Damon, EB. (vert.) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Geert van Beek, Cornelis Verhoeven, wijze onrustzaaier. In: Elsevier, 18-2-1967. (over Het grote gebeuren) |
H.M. Kuitert, Miskotte heeft nooit meegedaan. In: Trouw, 10-6-1967. (over Rondom de leegte en Het grote gebeuren) |
Ben Bos, Dr. C. Verhoeven springt niet van het balkon. In: De Nieuwe Linie, 2-9-1967. (interview) |
Gabriel Smit, De afzijdigheid van Corn. Verhoeven. In: de Volkskrant, 22-11-1969. (over Voor eigen gebruik) |
Ton Lemaire, Cornelis Verhoeven, een filosofie van het uitstel. In: De Nieuwe Linie, 27-5-1971. (over Bijna Niets) |
Gabriel Smit, Corn. Verhoeven, verdediger, van het passieve dreutelen. In: de Volkskrant, 3-5-1975. (over De resten van het vaderschap) |
Jacques de Visscher, Een nieuwe bundel van Verhoeven. In: De Nieuwe Linie, 13-4-1979. (over De schaduw van een haar) |
Kees Fens, Verhoeven blijft zoeken naar het onbenoembare. In: de Volkskrant, 17-11-1979. |
Carel Peeters, De plooibare weekheid van mijn ik. In: Vrij Nederland, 15-12-1979. (overzichtsartikel naar aanleiding van P.C. Hooftprijs) |
Kees Fens, Inleiding. In: Cornelis Verhoeven, Als een dief overdag. Uit het werk van Cornelis Verhoeven. Baarn 1980. (naar aanleiding van de toekenning van de P.C. Hooftprijs) |
Rudi van der Paardt, De schaduw van het verleden. In: Vrij Nederland, 1-3-1980. (over De schaduw van een haar en de vertaling van Heraclitus' Fragmenten) |
Hans Warren, Scherpzinnigheid terecht bekroond. In: Provinciale Zeeuwsche Courant, 29-3-1980. (overzichtsartikel) |
Henk van Luijk, Vraagtekens bij een P.C. Hooftprijs. In: Elseviers Magazine, 12-4-1980. (overzichtsartikel) |
Kees Fens, Hardop pogen. In: De Standaard, 25-4-1980. (verslag uitreiking P.C. Hooftprijs) |
Violet Cotterell, P.C. Hooftprijswinnaar Cornelis Verhoeven haat snel leven. In: Het Parool, 1-5-1980. (interview) |
Jeltje Kuipers, Nieuw-rechts in Nederland. In: De Nieuwe Linie, 29-10-1980. (polemiek) |
Okke Jager, Het andere in het eendere. Over het denken van Cornelis Verhoeven. Baarn 1982. |
Jacques de Visscher, Cornelis Verhoeven en de antieke filosofie. In: De Nieuwe Linie, 28-2-1985. (over Mensen in een grot, Voorbij het begin e.a.) |
Wam de Moor, Liever ontsluieren dan ontmaskeren. Cornelis Verhoeven: monkelen in de marge van de maatschappij. In: Wam de Moor, Deze kant op. Kritieken en profielen van boeken en schrijvers 1979-1984. Amsterdam 1986, pp. 345-351. |
Cyrille Offermans, Cornelis Verhoeven over Plato. De dichter als praatjesmaker. In: De Groene Amsterdammer, 30-11-1988. (over Het medium van de waarheid) |
P.A. Meijer, Cornelis Verhoeven. In: Rudi van der Paardt (samenst), Klassieke profielen. Een collectie essays over classici-literatoren uit de moderne Nederlandse letterkunde met een bloemlezing uit hun werk. Alkmaar 1988, pp. 213-215. |
Mick Salet, Cornelis Verhoeven, een Brabantse ziel, over pastoors, studenten en dialect. In: De Gelderlander, 22-12-1990. (interview) |
Ger Groot, Maandag houdt Cornelis Verhoeven zijn afscheidscollege. In: Trouw, 27-3-1993. (interview) |
W. Derkse, Cornelis Verhoeven. In: Kritisch denkerslexicon. Groningen, juli 1994. (overzicht van Verhoevens filosofie) |
H. Brandt Corstius, Woordblind filosoferen. In: de Volkskrant, 16-12-1995. (over Een register) |
Rene Gude, Een roofdier loerend op kansen. In: Filosofie Magazine, jrg. 5, nr. 5, juni 1996, pp. 6-9. (interview) |
Charles Vergeer, Afdaling in het ongewisse. Over het denken van Cornelis Verhoeven. Best 1996. |
Peter van Vlerken, Scherpe geest, gevoelig hart. In: Eindhovens Dagblad, 12-6-2001. (herdenkingsartikel) |
| |
| |
Violet Cotterell, Zijn proza stond stil, dat was ook de bedoeling. In: Het Parool, 12-6-2001. (herdenkingsartikel) |
Piet Gerbrandy, Siciliaanse avonturen. In: De Groene Amsterdammer, 13-10-2001. (over de vertaling van Plato's Zevende brief) |
Filosofie. Tweemaandelijks tijdschrift van de Stichting informatie filosofie, jrg. 11, nr. 5, oktober-november 2001. (themanummer over Verhoeven na diens overlijden) |
Kees Fens, Bijna niets. In: Streven, jrg. 70, nr. 3, maart 2003, pp. 206-212. (overzichtsartikel) |
Vanno Jobse, De edelsmid onder de filosofen. In: Het Parool, 3-7-2003. (over Dierbare woorden) |
Ben Schomakers (red.), Op het tweede oog. Over het denken van Cornelis Verhoeven. Budel 2003. (essays van kenners en vrienden) |
98 Kritisch lit. lex.
augustus 2005
|
|