| |
| |
| |
Peter Verhelst
door Patrick Peeters
met een aanvulling door Matthias Velle
1. Biografie
Peter Verhelst werd geboren op 28 januari 1962 te Brugge. Hij volgde de lerarenopleiding in de vakken Nederlands, Engels en geschiedenis aan het P.H.O. Heilig-Hartinstituut-Heverlee en werd leraar algemene vakken aan het instituut voor Voeding te Brugge. Sinds 1999 is hij fulltime schrijver.
Verhelst debuteerde op jonge leeftijd met een paar gedichten in de ‘100 dichters’-nummers van Yang in 1980 en 1981. Hij werd verscheidene malen bekroond met aanmoedigingsprijzen voor jongeren.
In 1986 liet hij een aantal gedichten verschijnen in Dietsche Warande & Belfort en leverde hij een bijdrage aan de jongerenbloemlezing De Nieuwe Tachtigers. Sindsdien publiceerde hij in tal van literaire tijdschriften, onder meer in De Brakke Hond, De Gids, Maatstaf en De Revisor. Behalve met poëzie houdt hij zich bezig met proza en theater. Bovendien toerde hij in 1997, samen met Jeroen Olyslaegers en Paul Mennes, door Vlaanderen met het muzikaal-literaire programma ‘De Gebeurtenissen’.
Voor het manuscript van Obsidiaan kreeg hij de driejaarlijkse Poëzieprijs-Jan Vercammen en de Nederlandse George Orwellprijs. Na verschijnen werd de bundel onderscheiden met de Prijs voor Letterkunde van de provincie West-Vlaanderen (1989) en in 1991 met de Paul Snoekprijs. In 1990 ontving hij de Nieuwe Yangprijs voor Otto. De kleurenvanger werd in 1998 bekroond met de romanprijs van de provincie West-Vlaanderen. Voor Verhemelte kreeg hij in 1998 de Dirk Martensprijs. De Gouden Uil, de Jonge Gouden Uil en de F. Bordewijk-prijs werden hem in 2000 toegekend voor Tongkat. In 2001 werd hij
| |
| |
voor zijn toneelstuk Aars! bekroond met de Toneelschrijfprijs van de Nederlandse Taalunie. Hij was medewerker aan Yeng en sinds 1992 is hij kernredacteur van Dietsche Warande & Belfort. In 2002 werd Peter Verhelst voor zijn novelle Memoires van een luipaard bekroond met de Provinciale Prijs West-Vlaanderen en de Gouden Uil Publieksprijs. In het kader van Brugge 2002 (culturele hoofdstad van Europa) schreef hij het themagedicht. Verder schreef hij theaterteksten voor dansvoorstellingen (Ultima Vez), multimediaprojecten (CREW) en jeugdtheater (Het geheim van de keel van de nachtegaal). Sinds 2006 is Verhelst als theatermaker verbonden aan NTGent. Voor het Gentse stadstheater bewerkte hij eerder Shakespeares Richard III en Edward II van Christopher Marlowe.
Verhelsts eerste kinderboek Het geheim van de keel van de nachtegaal, met illustraties van Carll Cneut, kaapte in 2009 een hele reeks prijzen weg, waaronder de Gouden Uil Jeugdliteratuur, de Woutertje Pieterse-prijs en de Gouden Griffel. In datzelfde jaar werd de dichtbundel Nieuwe sterrenbeelden onderscheiden met de Herman de Coninck-prijs en de Jan Campert-prijs. In de zomer van 2009 was Verhelst een van de curatoren van het kunstenfestival Watou. Van 2009 tot 2011 was hij stadsdichter van Gent.
Verhelst is gescheiden van zijn eerste vrouw en heeft nu een relatie met de Brugse letterbeeldhouwster Maud Bekaert. Hij is vader van twee kinderen.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
De kunstopvatting van Peter Verhelst kreeg het duidelijkst gestalte in zijn poëzie. Het eclecticisme is één van de pijlers van zijn poëtica. Zijn poëzie gaat uit van de gedachte dat alles al gezegd is en dat bijgevolg iedere nieuwe uitspraak een citaat is. Daarom dient de poëzie alle elementen waar ze de hand op kan leggen te integreren en te verwerken. De taak van de dichter bestaat erin noodzakelijke informatie en overbodige sier te synthetiseren tot een nieuwe schoonheid in het gedicht. Als poëzie al een functie heeft, dan is het die van een juweel. De orde die het woord met zich meebrengt, moet evenwel tegengegaan worden: ‘Het symbolische (eenheidszoekende) van de structuur krijgt zijn complement in het diabolische (versplinterde) van de inhoud.’
In de visie van Verhelst wordt bovendien door de gedichten een nieuwe realiteit geschapen, waarin alles scherper en eleganter gesteld wordt dan in de werkelijkheid zelf. De werkelijkheid die op die manier gecreëerd wordt, is het resultaat van de metamorfosen die de dichter zijn materiaal doet ondergaan. Het gedicht verschijnt als een wereld waarin de dichter in de huid van zijn personages kan kruipen om zich uit te leven: het gedicht is dan ‘de biografie van de travestie (dichter)’.
| |
Ontwikkeling
In december 1997 liet Peter Verhelst zijn overlijdensbericht verschijnen in De Revisor. Daarin beschrijft hij zijn overlijden als dichter. Met Verhemelte had hij zijn opvatting over de poëzie als de implosie van betekenis en het gedicht dat zichzelf opheft in een zelfmoord, afgesloten. Het grondplan van zijn poëtische oeuvre bestaat uit een pentagram met vijf hoeken waaraan zijn zes bundels beantwoorden. De zevende, Verhemelte, diende om de perfectie van die structuur op te blazen. Het pentagram werd afgedrukt in het verhaal ‘Etgroen’ en laat zien hoe in elk vlak van het pentagram één van de zes hoofdthema's van Verhelst thuishoort: in het centrum de onthoofding (of de decapitatie) en voorts het stierengevecht (of de tauromachie), de spiegel (of de reflectie), de schaar (of de castratie), het mes (of de dissectie) en het kruis (of het katholicisme). Deze thema's worden uitgewerkt in motiefcomplexen die uitgezaaid worden over zijn poëzie en
| |
| |
die inmiddels ook hun weg vonden naar het proza en het theater, genres waarin Verhelst zich meer en meer begint thuis te voelen. Zijn ontwikkeling is dus geen thematische ontwikkeling, maar een overgang die weg van het dichterschap leidt en zich richt naar proza en theater, ook al blijft het in dat oeuvre duidelijk dat er een dichter aan het woord is.
| |
Thematiek
Centraal in de thematiek van Verhelst staat de machtsstrijd, een strijd die gestalte krijgt in de beleving van de erotiek door de personages en die weerspiegeld wordt in een parallel gevecht tussen dichter en gedicht in het creatief proces. Een afgerond thematisch geheel uit deze gedichten destilleren is overigens een moeilijke opgave, omdat de gedichten er alles aan doen om te ontsnappen aan een begrenzende betekenisgeving. De thematiek verschijnt gefragmenteerd en verdwaalt in allerlei webben en nevenintriges door het optreden van beelden die door hun herhaling motiefwaarde krijgen: het beeld van de pen als mes en fallus zorgt bijvoorbeeld voor een verbinding tussen creatie en vernieling in een mannelijk scheppingsproces. Tegenover een verbrokkelde inhoud staat echter een structuurwil die desondanks eenheid nastreeft.
In Obsidiaan (1987) en Otto (1989) wordt de liefde gedemythologiseerd. Tegenover de opvatting dat de erotiek een harmonieuze, geweldloze eenwording nastreeft, wordt de liefde hier in al haar destructieve en gewelddadige facetten voorgesteld. In beide bundels voert Verhelst een zij en een hij ten tonele die elkaar op een nietsontziende manier liefhebben. De spanningsvolle relatie tussen de twee personages ontwikkelt zich rond de polariteiten totale eenzaamheid en zelfverlies. De dubbelzinnige houding tegenover het identiteitsverlies vloeit voort uit de erkenning van de noodzaak ervan en de daarmee gepaard gaande angst waarvan een remmende werking uitgaat: ‘Hij sluit zich en behoudt.’ (Obsidiaan). De ervaring van de onmacht om tot elkaar te komen leidt tot eenzaamheid. Het solipsisme van de figuren confronteert hen met zichzelf, de schuldvraag, de angst en de dood. Maar in laatste instantie getuigen de gedichten toch van een groeiend besef van het niet zonder elkaar kunnen: ‘Waar zij duurt, geaderd en vervuld, / Voltooid / Onder de scherpe vormen van haar pijn.’ (Obsidiaan). De schilderijen van
| |
| |
Bacon fungeren hier als emblemen voor de opgeroepen thematiek.
In de verbinding van liefde, seksualiteit en dood tot een sadomasochistisch universum openbaart zich de schatplichtigheid van Verhelst aan het filosofisch gedachtegoed van Georges Bataille. De eenwording in de erotiek is gewelddadig, omdat zij de vernietiging van de individualiteit nastreeft. De machtsstrijd die daarvan het gevolg is, krijgt in de gedichten van Verhelst gestalte via de spiegel en de verbeeldende blik: ‘Het lichaam wordt spiegel, de spiegel wordt graf.’ (‘Après moi’). De twee personages spiegelen zich aan elkaar en precies op de momenten waarop de individualiteit gebroken wordt, is het niet meer duidelijk wie wie is:
Een man in zwart nam plaats, boog op me
neer. Zijn spiegelglas deukt mijn hoofd,
besneed mijn hals. Een borst droop uit zijn buik,
bedwong, kwaadaardig oog dat smolt.
De protagonisten nemen afwisselend een dominante positie in ten opzichte van elkaar en de perspectiefwisselingen die daarvan het gevolg zijn, dwingen hen in de dubbelrol van slachtoffer en beul. De blik waarmee zij elkaar bekijken, wordt gestuurd door de verbeelding en bepaalt in grote mate hun verhouding. De figuren bedenken en ontwerpen elkaar naar hun eigen beeld in droom en tegendroom. In een alternerend proces van creatie en vernieling vervormen ze elkaars identiteit:
Zet aan mijn schedel een gezicht,
schuift over mijn gezicht opnieuw een schedel
doodshoofd, een juweel, het masker
(‘Snake-fighting’, in Otto)
De machtsstrijd tussen de geliefden wordt vooral vanaf Witte bloemen (1991) op een hoger plan getild door eenzelfde strijd tussen dichter, verbeelding en gedicht. In de eerste bundels is die spanning reeds voelbaar doordat het gedicht wordt voorgesteld als een minder geslaagde realisatie van het ideaalbeeld in het
| |
| |
hoofd van de verteller: ‘Ze kon amper uit mijn woorden. / Ze gaf mij nooit zoveel zin.’ (‘[Schatz]’). Soms slaat de verbeelding op hol en wordt duidelijk dat het bedachte ook een eigen leven gaat leiden. Speelt dit proces in het hoofd van de personages, steeds wordt er door de verteller op de echtheid van het verbeelde gewezen:
Een schijnsel houdt haar tegen te bestaan,
het dompelt haar in asgrauw licht zodat ze
echter lijkt in maskers dan in vlees.
In Witte bloemen houdt Verhelst zich minder bezig met het dichterlijke oeuvre van Baudelaire (al is hier en daar wel een vervormd citaat herkenbaar), maar meer met de amoureuze escapades van deze dichter. De exemplarische liefdesgeschiedenissen geven de dichter de mogelijkheid zich te identificeren met en af te zetten tegen de personages om zo een eigen plaats en identiteit af te dwingen. De gelaagde spreeksituatie die door deze travestie ontstaat, opent een gamma aan leesmogelijkheden. Op het ene niveau wordt dan verslag gedaan van de vaak gewelddadige relaties die Baudelaire onderhield, op een ander niveau krijgt de omgang van de verteller met een andere dichter vorm. De verovering van een eigen plaats eist de vernietiging van Baudelaires aanwezigheid en de strijd tussen de twee dichters loopt dan ook uit op een ironiserende overtreffing van Baudelaire. De verteller is immers soeverein in zijn zelfgeschapen wereld:
Hem het bloed van onder de nagels pesten tot hij krom
Van razernij naar mijn zweepje danst. Dat is waar het om
Gaat: God zijn en weten wat te doen met hem
Die almacht wordt nog verder gethematiseerd in Master (1992) waarin de dichter door een viewmaster naar zelfportretten kijkt en hij letterlijk goddelijke allures krijgt. Met een druk op de knop is hij meester over het beeld. De identificatie met de personages gebeurt in deze bundel niet enkel door in de huid van anderen te kruipen en hen te laten reflecteren over hoe ze ge- | |
| |
maakt werden, maar de verteller spiegelt zich ook aan een beeld dat verdacht veel lijkt op de foto van de auteur op de achterflap van de bundel. De dialoog die zo ontstaat tussen maker en gemaakte leidt opnieuw tot de erkenning van de echtheid van het gemaakte: ‘(Goddelijkheid is het eind ervan. / Echt is wat in effigie verschijnt (...))’ (‘St-Peter b.v.o.’). Hier is een ik aan het werk dat zichzelf voorziet van verbeelde identiteiten die het construeert in een vermenigvuldiging van beelden en die het met hetzelfde gemak weer ongedaan maakt in een als erotisch ervaren scheppingsproces.
De boom N (1994) en Verhemelte (1996) verbeelden de zoektocht naar de perfecte cirkel. De oneindige cirkelbeweging wordt in Verhemelte gepresenteerd als de opeenvolging van extase en val én als de letterlijke weergave van een boutade van Matthew Barney: ‘Als je een perfecte cirkel wil beschrijven, stop dan je kop in je reet.’ Die gesloten, circulaire en virtuele werkelijkheid trekt een scherm op waarop onophoudelijk beelden worden geprojecteerd, die snel even oplichten alvorens uit elkaar te vallen en waarop uitbraken en toeval labyrintische patronen ontwikkelen. Vaak verbeelden die beelden gewelddadige momenten. Explosies en implosies volgen elkaar in een hoog tempo op: het meisje met het semtexhart wrijft zich uit tegen de museummuur; een bomaanslag rukt de ledematen van Rob Scholtes lichaam, werpt ze in de lucht en roept reminiscenties op aan de lichaamloze benen van Icarus op Breughels schilderij; Kurt Cobain schiet zijn hersenen aan flarden tot een stervormig hoofd... Geregeld verbinden die exploderende beelden de vernietiging van het lichaam met het ontstaan van het ultieme kunstwerk. De personages in Verhemelte streven ernaar om uit hun lichaam te treden en in de kunst op te gaan. Maar op het ogenblik dat die nagejaagde droom werkelijk gestalte krijgt, blijkt het lichaam aan complete vernietiging onderhevig te zijn: ‘Wie zich liet insijpelen / in de poreuze machine / die zich kunst / laat noemen / heeft aan die kunst een zusje / gestorven.’ Deze thematiek ontwikkelt zich binnen grenzen, opgelegd door verzen die het bereiken van een idealiteit als mogelijk voorstellen: ‘Herhaal tot je jezelf gelooft’ en regels die de bereikte idealiteit als verlies verwoorden: ‘Alles raakt / zichzelf kwijt.’
| |
| |
Deze thematische complexen keren ook terug in het proza van Peter Verhelst. In zijn romans speelt de zichzelf vernietigende kunst een grote rol. Kunst is gebaseerd op perfecte structuren die zichzelf opheffen en zich daardoor door de romans heen uitzaaien. Ook aan zijn romans ligt het pentagram ten grondslag. Zo wordt het in Vloeibaar harnas (1993) gedeconstrueerd tot het letterwoord ‘AIDS’, schrijft Luka teksten met haar eigen bloed en verdwijnt aan het einde van de roman in het niets en is de ik-figuur geobsedeerd door het martelaarschap van Sint-Sebastiaan die opperste extase vond in het lijden. In Het spierenalfabet (1995) danst het meisje Lore, dat lichaamloos wil worden, pentagrammen die volgens de computerinterpretaties van René, die het virtuele lichaam cultiveert, de letters van het woord ‘delete’ vormen. In De kleurenvanger (1996) vormen de vijf steden die de jongen en de meermin aandoen, Brugge, Barcelona, Berlijn, Bordeaux en Venetië, de vijf hoeken van een pentagram. De twee gelieven kunnen zich slechts verenigen in hun ondergang. En naar eigen zeggen van de schrijver is de roman Tongkat (1999) gebaseerd op astrocytomen, een soort kankergezwellen in de vorm van een vijfpuntige ster.
Vanaf Tongkat krijgt het verhaal an sich echter ook nog een motiefwaarde. Verhalen gaan een fundamenteel onderdeel van de thematiek vormen en de plaats innemen van een soort religieus houvast. De personages blijken niet zonder verhalen te kunnen leven, moeten ze op een bepaald moment kwijt of willen ze juist bewaren. Een van de typische Verhelst-personages die op die manier met verhalen omgaat, is Muurvrouw, de moeder van Prometheus, die door de ontbindende stad zwerft, op zoek naar haar vermoorde zoon. Ten slotte vestigt ze zich aan een muur waarmee ze één wordt. Ze prostitueert zich en als betaalmiddel aanvaardt ze geen geld, maar wel verhalen die haar verteld worden omdat ze de verlangens van haar klanten kan weerspiegelen. Totdat de dag komt dat mensen verhalen beginnen te kopen in ruil voor hun eigen verhalen. Haar hele lichaam raakt op die manier behangen met verhalen die te koop zijn.
De verhalen zijn niet onschuldig, maar hebben soms een levensbedreigende kracht. Personages blijken in de ontredderde stad niet zonder verhalen te kunnen leven, ook al leiden som- | |
| |
mige verhalen regelrecht naar de zelfmoord. De handel in illusies die de Muurvrouw drijft, leidt overigens ook naar haar eigen dood. Ook Tongkat handelt als verleidster in verhalen. In deze roman zijn verhalen lichamen, dromen, illusies, geld, seks, alles en niets. De verhalen vormen voor de personages een vlucht uit de realiteit, maar bepalen tegelijkertijd hun identiteit. De personages zijn hun verhalen. Zo lijkt Verhelst de idee van Jean-François Lyotard in de praktijk te brengen dat na het einde van de grote verhalen de lokale verhalen steeds opnieuw verteld moeten worden om mensen van een houvast te voorzien. In Zwellend fruit (2000) wordt die lijn doorgetrokken. De personages vertellen elkaar hun sprookjes die levensverhalen vastleggen: ‘Het lezen van een sprookje was hetzelfde als het lezen van de handpalm van de eigenaar.’
| |
Visie op de wereld
De visie op de menselijke onmacht zoals die uit de gedichten naar voren komt, kan pessimistisch en sceptisch genoemd worden. De kunst krijgt echter de status van laatste houvast toegekend, ook al blijkt die gepaard te gaan met verlies.
| |
Relatie leven/werk
Ondanks het optreden van een personage dat herkenbaar is als de auteur Verhelst, lijkt het typisch voor dit werk dat er geen relatie tussen het leven van de schrijver en zijn werk in traditionele zin gelegd kan worden. De thematische beklemtoning van de echtheid van het verbeelde lijkt te suggereren dat het werkelijke leven zich in het werk afspeelt. Dat mag echter niet geïnterpreteerd worden als een romantische vlucht uit de werkelijkheid, omdat het absolute karakter van de kunst steeds gerelativeerd wordt door het besef van het geconstrueerd karakter ervan.
| |
Techniek
De eerste bundels zijn opgebouwd uit cycli. Deze opdeling suggereert dat de cycli elk een component van de thematiek voor hun rekening nemen en op die manier samenhang brengen in de versplintering. De afdelingen hebben dan ook elk hun eigen thematisch accent of hun bepaald perspectief, maar een eenduidige uitwerking van de thematiek brengen ze niet. De gedichten grijpen door middel van woordherhalingen in elkaar, over de cycli heen.
De spiegel treedt niet enkel in thematisch opzicht op de voorgrond, maar wordt ook als structurerend principe aangewend.
| |
| |
Het zou te ver voeren alle spiegeleffecten in een bundel als Otto op te sommen, maar de spiegelstructuur valt tot in de kleinste bouwstenen van deze bundel na te gaan. De bundels maken dan ook een cyclische indruk waarin alles met alles in verband staat in een perfecte cirkel. Hun geslotenheid weerspiegelt het solipsisme van de personages.
Vanaf Angel lijkt Verhelst de opbouw in cycli te verlaten voor een meer verhalende structuur, al vormen de bundels ook nu geen echt logisch en causaal samenhangend geheel van chronologisch geordende fragmenten. Ook in inhoudelijk opzicht wijken ze van de traditionele verhaalbouw af. Angel is bijvoorbeeld zo opgevat dat alle waarheidsaanspraken van de tekst ondergraven worden. De vraag of Angel nu werkelijk van een brug springt en het lijk is dat in de openingsequens van het gedicht gevonden wordt, blijft onbeantwoord. De bundels zijn overigens nog steeds cyclisch gedacht, ze eindigen waar ze begonnen. In Witte bloemen ziet Baudelaire zijn leven in flitsende flashbacks aan zich voorbijtrekken, wanneer hij door het dichterlijk ik van Verhelst, na een aankondiging van de op til zijnde strijd in het eerste gedicht, op een stoel wordt geprikt, die in het laatste gedicht ironisch genoeg een elektrische stoel blijkt te zijn waarvan de hendel met een duivels genoegen wordt overgehaald.
In de laatste bundels overheerst de circulaire structuur. In Master toonde het openingsgedicht een personage dat de overige gedichten in alfabetische volgorde als vloeistofdia's liet circuleren in een viewmaster; in De boom N wordt de oneindige herhaling weergegeven door de opdrachten ‘Rewind’, ‘Random’ en ‘Play’ aan het einde van de bundel en Verhemelte opent letterlijk met een einde, dat op zijn beurt weer tot een begin wordt: ‘Dit is het einde / van wat in de zeventiende eeuw / ontkiemde en waarom alles van zinloosheid doortrokken raakte / wordt niet langer / door een vraagteken gevolgd. Het einde / is achter de rug.’
| |
Stijl
In een nerveuze, hortende en schichtige stijl verwoordt Verhelst zijn thematiek, wat tot gevolg heeft dat de harde beelden met geweld aan de lezer worden opgedrongen. De verbinding van schoonheid en geweld in de paradox, de dubbelzinnigheid die voortvloeit uit het gebruik van enjambementen, de herhalingen
| |
| |
die tegelijk verwante en tegengestelde betekenissen oproepen, de dubbelvormingen, de ellipsen, de inversies en de vele zich-constructies wijzen op de gecomponeerdheid van elk vers. In zijn eerste bundels staat dit alles in dienst van de stilstand en het solipsisme dat zijn personages ervaren.
In de latere bundels verlegt zijn stijl zich in overeenstemming met de meer narratieve structuur van de bundels. Het retorisch arsenaal van imperatieven en inversies, aansprekingen en opsommingen, vragen en ellipsen dat gebruikt wordt om Baudelaire te knechten, mist zijn uitwerking op de lezer niet. Het gebruik van de directe rede en het tussen haakjes of gedachtestrepen plaatsen versterken de indruk van de gelaagdheid van de spreeksituatie. En ook de herhalingen spelen nog steeds een rol. Speelden die aanvankelijk nog binnen bundels, nadien spelen zij door het hele oeuvre. In Master treedt er een remixversie van ‘Snake-dancing’ uit Otto op, waardoor thematische accenten uit de latere bundels met terugwerkende kracht in vroegere bundels gelezen kunnen worden en omgekeerd. In De boom N en Verhemelte corresponderen de langere verzen met de narratieve structuur van de gedichten.
Het estheticisme is in zijn proza een van de handelsmerken van Verhelst. De meeste lezers en vakjury's loven naast de tomeloze fantasie die zijn boeken voedt, de eigenzinnige en onverwisselbaar eigen stijl. De epitheta waarmee men zijn stilistische capaciteiten tracht te omschrijven, liegen er niet om. Zijn stijl wordt bedwelmend genoemd, meeslepend, bezwerend, betoverend, bekoorlijk, koortsig en verleidelijk. Eerst en vooral is daar de voorkeur voor ‘sensuele’ substantieven die in de verschillende verhalen door hun repetitiviteit uitgroeien tot motievencomplexen. De syntaxis wordt eenvoudig gehouden, maar vaker nog wordt zij opgeschort ten voordele van een opeenstapeling van substantieven met een enkel adjectief of een combinatie van enkele korte zinsdelen. Het effect ervan is een verheviging van het ritme, waardoor de stijl meeslepend wordt, zoals in Tongkat.
| |
| |
Zachte vlezige paddestoelen.
Een ander stijlprincipe is het gebruik van de bewerende zin. Deze bestaat uit een onderwerp waaraan een bewerend predikaat wordt toegevoegd, waardoor de suggestie ontstaat dat de auteur een algemene waarheid verwoordt, zoals (uit Tongkat): ‘Het volk houdt van sprookjes’, ‘De eerste moord is de moeilijkste’, ‘Het volk is per definitie monosyllabisch.’ Deze uitdrukkingen dienen vooral om de sprookjesachtige sfeer en het mythologisch kader te versterken. In hun tijdloosheid maken zij aanspraak op een hogere waarheid dan de historische.
Twee andere stijlkenmerken hebben te maken met de vormen van interactiviteit die van de lezer verwacht worden. Daarom wordt de stijl van Verhelst ook zo vaak meeslepend genoemd. De lezer moet actief meebouwen aan het verhaal. Zo is er een vorm van anticiperende stijl die een beroep doet op de mogelijke vragen die een lezer zich zou kunnen stellen. Door de explicitering van die vragen worden ze bouwstenen van het verhaal. Ook de directe aanspreking van de lezer in onderstaand fragment uit Tongkat heeft als bedoeling de lezer actief bij het verhaal te betrekken: ‘Mijn man was een soldaat. Hoe wordt iemand verliefd op een soldaat? Misschien doordat de kleur van zijn ogen veranderde als hij naar me keek. Is dat een antwoord? Hoe ik hem leerde kennen? Hij was van een andere soort, zoveel is duidelijk.’
Ook andere middelen dwingen de lezer tot actieve medewerking. Soms gebruikt hij een imperatieve stijl waarbij de lezer de vergelijking en het beeld moet afmaken. Twee voorbeelden uit Tongkat om deze werkwijze te illustreren:
‘Probeer het je voor te stellen.
Een mens met een last op zijn rug die groter is dan zijn eigen lichaam.
Die mens stapt. In het donken
Stel je honderden, nee, duizenden van die mensen voor.
Stel je het geluid voor van die duizenden voeten.
| |
| |
Stel je voor dat die mensen uit de muur te voorschijn komen en stap
voor stap die neergaande spiraal beschrijven, tot ze, beneden gekomen,
die last van hun schouders af mogen nemen.
Stel je je daar opluchting bij voor?’
en:
Leg ze op een spiegel, versnijd ze, breng je neus dichterbij. Adem in.
Wrijf je tandvlees met die verhalen in.
| |
Kritiek
Verhelsts eerste bundel, Obsidiaan, verscheen niet in een vacuüm. De prijzen die hij voor het manuscript kreeg, bezorgden hem enige naamsbekendheid bij de critici. In Vlaanderen werd zijn werk vrij positief ontvangen, hoewel het aantal recensies afnam naarmate zijn bundels elkaar (snel) opvolgden. Vanaf het begin heeft de kritiek getracht een zo ruim mogelijk referentiekader te ontwerpen om de gedichten in te passen. Men probeert vooral de sfeer van zijn poëzie te vatten. Die situeert men in de broeierige nevelen van sensualiteit, decadentie en verval. Rudolf van de Perre schrijft over Obsidiaan: ‘Ook de donkere kaft onthult de sfeer van deze poëzie. Die sfeer ligt in een modern levensaanvoelen, dat ook weerspiegeld wordt door hedendaagse stromingen als “punk” en “new wave”.’ en Stefan Hertmans over Angel: ‘Wel heb ik sympathie voor de manier waarop Verhelst probeert ver uit de buurt van sfeervolle overpeinzingen te blijven, iets hards en schokkends probeert op te roepen, naar grenservaringen zoekt in zijn poëzie, dingen die je vaak aantreft in wat we de laatste jaren “goed” plegen te noemen - de laatste foto's van Mapplethorpe, de muziek van John Zorn, de sfeer van Fassbinders Querelle.’
Met zijn overgang naar het proza en de overstap naar een Nederlandse uitgeverij wist Verhelst zijn publiek aanzienlijk uit te breiden. Zijn romans worden over het algemeen lovend ontvangen omwille van hun verbeeldingskracht en de stilistische betovering die ze tentoonspreiden, maar er duiken toch ook wat tegenstemmen op, waarvan die van Arnon Grunberg wellicht de scherpste is. Meer verdeeld zijn de critici over zijn theaterwerk. Sommigen bejubelen hem als de grote vernieuwer van de
| |
| |
theatertaal, anderen beschouwen zijn toneeloeuvre als onspeelbaar. Nochtans komt Verhelsts thematiek uitzonderlijk goed tot zijn recht op de scène: het is daar dat lichamen tekst en tekst lichamen worden.
| |
Thematiek
Verhelst bewerkt eigen prozateksten tot theater (Zwellend fruit), herschrijft bestaande klassiekers (Romeo en Julia, 1998) en herwerkt mythologische figuren tot personages in zijn eigen theatercreaties (Maria Salomé, 1997; Red rubber balls, 1999 en Aars!, 2000). De obsessieve thematische groepen uit zijn dichten prozawerk vinden hun weg naar de theaterteksten. Ook daar vinden we de decapitatie (Maria Salomé), de stier (Minotaurus), de schaar of het mes, virussen en uitzaaiingen et cetera. Verhelsts theaterteksten lijken wel te focussen op het letterlijk nemen van woorden: in vele scènes worden woorden gebruikt om te doden. Zo luidt de regieaanwijzing in Maria Salomé na een heftige woordenstrijd tussen Prometheus en Minotaurus: ‘twee schotwonden spatten open, een bij Prometheus / een bij Minotaurus’.
| |
Traditie
Dat men vooral op zoek gaat naar sfeer in het oeuvre van Verhelst is gedeeltelijk te wijten aan zijn eigengereide optreden ten opzichte van de culturele traditie. Inspiratiebronnen en raakpunten vindt hij in het werk van onder meer Francis Bacon, Salomé, Oskar Kokoschka, Ernst Ludwig Kirchner, Edvard Munch, Georges Rouault, Otto Dix, Félicien Rops, Charles Baudelaire, Rainer Wem er Fassbinder, Jean Genet, Andy Warhol en Keith Haring. Hij maakt gebruik van elementen uit de mythologie en de circuswereld. Hij buit de verworvenheden van de filmtechniek uit met als gevolg dat hij wordt vergeleken met David Lynch en Pedro Almodovar. Hij citeert en vervormt uit het werk van Armando en Heiner Müller. Hij last verwijzingen in zowel naar muziek uit de hoge cultuur als naar de genres met een cultstatus. De titel van De kleurenvanger verwijst naar werk van Jan Fabre en Tongkat refereert aan werk van Meg Stuart, Thierry de Cordier en Jan van Imschoot.
Die verscheidenheid van aanknopingspunten is - samen met het gebruik van bestaande kunstwerken als aanleiding voor het ontstaan van nieuwe gedichten, het spel met spiegels en het schrijven over het schrijven - reden genoeg voor de kritiek om
| |
| |
Verhelst in te lijven bij de jonge ‘postmoderne’ generatie in Vlaanderen. Misschien moet dat algemene begrip ‘postmodernisme’ in het geval van Verhelst wel verengd worden tot ‘esthetisch postmodernisme’.
| |
Verwantschap
In het poëtisch klimaat in Vlaanderen rond 1990 werd Verhelst vaak vergeleken met Dirk van Bastelaere. De vergelijking tussen Angel en ‘Pornschlegel’ lijkt echter vooral ingegeven door het feit dat het hier om twee ‘episch-lyrische’ teksten gaat. Anderzijds erkent Verhelst zelf in een interview met Van Hulle wel enige affiniteit met Van Bastelaeres schrijven: ‘Misschien wel het meest met Van Bastelaere en diens bundel Vijf jaar, het vrij chaotisch overkomende schrijven, maar toch ook en op de eerste plaats de zorg voor de stijl.’ In thematisch en stilistisch opzicht herkent men in de eerste bundels de invloed van en de verwantschap met Hugues C. Pernath. Naderhand heeft Verhelst samengewerkt met Stefan Hertmans, die ook geregeld in dankbetuigingen opduikt. Stilaan zijn de stemmen die wijzen op verwantschap echter verstomd, zodat besloten kan worden dat Verhelst zich een eigen stem heeft verworven in het literaire landschap.
| |
Kunstopvatting
Het oeuvre van Peter Verhelst vormt een work in progress, waarin dezelfde thematische clusters (het verlangen, de mythe, het virus), structurele principes (de cirkel, de spiegel) en, in zijn theater, lichamelijke codes (slow motion, gestileerde lichaamstaal) voortdurend hernomen worden. Scènes worden met variaties herschreven en dezelfde symbolen treden zo vaak op dat hun betekenis onduidelijk wordt. Zo wordt de interpretatiedrift van de lezer doelbewust op de proef gesteld. In combinatie met het hypersensitieve taalgebruik zou dit teveel aan betekenis, dit exces, tot extase moeten leiden. Verhelsts vormbewustzijn heeft evenwel ook verstrekkende ethische consequenties: elke structuur blijkt labiel, elke poging tot zingeving slechts schijn en elke aanspraak op absolute waarheid een fictie.
| |
Ontwikkeling
De ontwikkeling die Verhelst na 2002 als schrijver heeft doorgemaakt, van dichter naar proza- en theaterauteur, is minder drastisch dan hij zelf aankondigde. Ten eerste publiceerde hij na zijn zogenaamde afscheid van de poëzie drie nieuwe dichtbundels: Alaska (2003), Nieuwe sterrenbeelden (2008) en Zoo van het
| |
| |
denken (2011). Ten tweede vertoont Verhelsts oeuvre een dwangmatige samenhang: gedichten worden tot theater of proza herschreven en omgekeerd. Het themagedicht voor Brugge 2002 bijvoorbeeld heeft hij tot verhaal verwerkt en opgenomen in Mondschilderingen (2002). Een fragment van de theatertekst Philoctetes (Fortify my Arms) (2003) duikt op in Alaska (2003) onder de titel ‘...OBSTAT’.
Er is echter wel sprake van een thematische ontwikkeling. Verhelst houdt steeds minder hardnekkig vast aan de structuur van het pentagram, hoewel symbolen als de spiegel en scherven aanwezig blijven. In Huis van de aanrakingen (2010), Zoo van het denken (2011) en De allerlaatste caracara ter wereld (2012) ontbreken bijna alle allusies op Icarus, die Verhelsts ideaal van het zichzelf vernietigende kunstwerk verzinnebeeldt. Zo verschuift ook het accent van negatie en (zelf)destructie naar mededogen met de mens, die vergeefs op zoek is naar zin, troost en eenwording. In Alaska wordt de sloop van het subject en de poëzie voortgezet, onder andere in het prozagedicht ‘NIHIL... (Alaska revisited) - ik-vertering2’, maar in Nieuwe sterrenbeelden klinkt het: ‘Wie een berg sloopt bouwt een nieuwe berg/ want niets gaat verloren’ (‘Let's get lost - ontwerp van een berg 5’). Een soortgelijke ontwikkeling valt te bespeuren in Verhelsts proza en theater (-teksten). Waar Zwerm (2005) en LEX (2009) nog eindigen met een evocatie van de Apocalyps, staat in Huis van de aanrakingen en Medea (2011) het verlangen naar een thuis centraal.
| |
Thematiek
Tot slot is ook Verhelsts stijl geëvolueerd. In de poëzie heeft het hermetisme van de dichtbundels tot en met Verhemelte plaatsgemaakt voor meer stilistische variatie. In Alaska bijvoorbeeld worden gedichten die harde beelden opstapelen door middel van paradox, enjambement en inversie, afgewisseld met langere, verhalende gedichten. Nieuwe sterrenbeelden bevat een reeks klassieke liefdessonnetten (‘Black Hole Sun’). In het proza is er vooral in de laatste novelle, De allerlaatste caracara ter wereld, sprake van versobering, hoewel estheticisme en zintuiglijkheid de grote constanten blijven. Verhelst roept de beeldenwoekering van Zwerm een halt toe, construeert korte, beeldende scènes en maakt vaak gebruik van dialoog. Helemaal nieuw is dat niet: de stijl van Memoires van een luipaard (2001) en Mondschilderingen
| |
| |
was al meer uitgepuurd dan die van De kleurenvanger en Tongkat. De dichtbundel Alaska drijft op de spanning tussen het verlangen naar ‘enigheid’ en eenheid. ‘Enigheid’ slaat op het verlangen om niet meer te zijn, om los te staan van alles en iedereen. In de afdeling ‘Noli me tangere’ wordt dit eerste verlangen samengevat: raak me niet aan, laat me met rust Het tweede verlangen, dat naar eenheid, impliceert de wil om volledig op te gaan in de ander en het andere. Het wordt onder meer gethematiseerd in de overdadig sensuele openingsreeks ‘Hotelrooms’, waarin de lichamelijke eenwording van minnaars in hotelkamers in allerlei variaties beschreven wordt. Die volmaakte eenwording blijkt evenwel een illusie: de reeks begint wel met een we-figuur, maar die wordt al gauw vervangen door afzonderlijke personen (een je- of ze-figuur). Het verlangen naar ‘enigheid’ blijkt evenzeer vergeefs, zoals onder andere valt af te leiden uit het verticale vers in spiegelschrift midden in Alaska: ‘niets ontbreekt mij op de berg niets te zijn om alles te worden evenmin’. Juist het niets is wat de dichter ontbreekt: zolang hij er is, is hij niet volkomen niets. Alleen in de laatste afdeling ‘In Paradiso (regained)’ wordt de spanning tussen het verlangen naar enigheid en eenheid opgeschort:
alsof het eindelijk achter de rug is
terwijl er geen sprake meer is van een rug
tot ook de herinnering aan rust
In Nieuwe sterrenbeelden krijgt het verlangen naar eenheid een bijzonder romantische invulling: zoals de smachtende geliefden op het omslag van de dichtbundel willen de figuren in de gedichten kortstondig versmelten met de ander om samen een nieuw sterrenbeeld te vormen. Alles en iedereen valt evenwel ‘apart’, ‘uiteen’ of ‘in duigen’. Toch wordt de thematiek van de onvervulbare liefde lichter getoonzet dan in vroege dichtbundels als Obsidiaan, Otto en Master. Daarin waren liefde en erotiek onlosmakelijk verbonden met geweld, destructie en dood. Die
| |
| |
thema's blijven aanwezig in een gedicht als ‘Vaas’, maar er is vaker sprake van een teder net-niet-aanraken, zoals in het gedicht ‘Toen we tegen elkaar aan...’ waarin een man een vrouw wakker maakt door ‘elke millimeter tot leven te wekken/ door haar te beademen’.
In Zoo van het denken hangt het verlangen om op te gaan in de ander samen met het verlangen om een dier te worden: ‘Het gat van mij, roetzwart/ rond de walviszwarte vorm/ van jou.’ (‘Whale spotting 3’). De dichtbundel handelt echter vooral over het verlangen van de mens om de natuur en het dierlijke in zichzelf (de zoo) beheersbaar te maken door middel van de rede (het denken). Zo verhaalt de afdeling ‘Zoo van het denken’ over de wetenschappelijke expeditie van Robert Falcon Scott naar Antarctica, een hoogmoedige poging om de laatste blinde vlekken op de landkaart weg te werken. Tijdens de poolreis verliest Scott evenwel de controle over zichzelf en zijn gedachten. Zijn twee hersenhelften worden ijsklompjes en de expeditie verandert in een erotische koortsdroom. In Verhelsts esthetiserend universum gaat van controleverlies wel vaker een sublieme aantrekkingskracht en sensualiteit uit. Uiteindelijk komt Scott tot het tragische besef dat de natuur en het niet-rationele niet te beheersen zijn.
De novelle Memoires van een luipaard vertoont een opvallende thematische overeenkomst met Alaska. Verhelst schreef het gros van de Alaska-gedichten naar levend model: de danser(e)s(sen) van onder meer Anne Teresa de Keersmaeker, Jan Fabre en Wim Vandekeybus. Ook de ik-figuur in Memoires van een luipaard is een obsessief kijker die lichamen beschrijft. Hij tekent en hertekent met name zijn geliefde in de hoop dat zijn tekening ooit zal samenvallen met haar lichaam. In de liefdesdaad beschrijft ze zijn lichaam letterlijk: haar likken en zuigen maakt zijn huid tot het gevlekte vel van een luipaard. Plots verdwijnt ze echter en de perfecte versmelting van tekening en lichaam loopt uit op een mislukking. Bij Verhelst is mislukking evenwel geen louter ontbindende kracht. Ze houdt het verlangen immers in stand: ‘Er wordt beweerd dat een verlangen alleen maar wordt ingelost als het niet wordt ingelost.’ Eenzelfde verlangen vormt het uitgangspunt voor de verhalenbundel Mondschilderingen,
| |
| |
waarin alle personages door hun onstuitbare begeerte naar de afgrond van het verslindende Lac d'Amour worden gezogen. In de postmoderne historische roman Zwerm. Geschiedenis van de wereld herneemt Verhelst veel thema's uit zijn eerdere proza, zoals de combinatie van creatie en destructie, de esthetisering van geweld en de werkelijkheid als fictie. Vooral de verwantschap met Tongkat is opvallend; daarmee heeft Zwerm onder andere de thema's van het terrorisme, het vuur en het virus gemeen. De roman bestaat uit een zwerm van uiteenlopende verhaallijnen over experimenten met biologische en digitale virussen, die samenkomen in een apocalyptische rave party. Het dansfeest blijkt zelf één groot experiment te zijn en bovendien een ‘heropvoering’ van de vergassing van de Joden. Verder integreert Verhelst talloze verwijzingen naar onder meer het Israëlisch-Palestijns conflict, de Vietnamoorlog en de genetische experimenten van de naziarts Joseph Mengele. Zo is Zwerm rauwer en realistischer dan het sprookjesachtige Tongkat. De roman toont de geschiedenis van de wereld als één grote herhaling van traumatiserend geweld en zelfvernietiging.
In het labyrintische Huis van de aanrakingen worden de levensverhalen van zes personages met elkaar verweven. Ze zijn allen op zoek naar een vaste identiteit, naar een thuis en, in de lijn van onder andere Alaska en Nieuwe sterrenbeelden, naar eenwording met de geliefde. In tegenstelling tot Verhelsts eerdere proza loopt Huis van de aanrakingen echter niet uit op een totale mislukking of zelfvernietiging. Ieder personage vindt zelfs min of meer datgene waarnaar het op zoek is. Daarnaast is de tegenstelling tussen Oost en West nadrukkelijk aanwezig. Ten eerste verwijst Verhelst zowel naar Plato en Sappho als naar oosterse literatuur, zoals de rituele openingszin van de Diamant Sutra ‘Zo werd mij verteld’. Ten tweede wordt de Oost-Westoppositie gethematiseerd als de westerse drang naar eenduidigheid tegenover de oosterse aandacht voor meerzinnigheid.
De tegenstelling tussen een- en meerduidigheid duikt eveneens op in De allerlaatste caracara ter wereld. Het rigide, rationele Westen wordt gesymboliseerd door de wetenschapper-verzamelaar Victor Duval, het niet-rationele door de priester Patrix Coriolan en de exotische, Caraïbische setting van de novelle.
| |
| |
Verhelst herneemt ook andere thema's: het onvervulbare verlangen naar de ander, de menselijke geschiedenis als de herhaling van geweld (Zwerm) en de sublieme aantrekkingskracht van de natuur (Zoo van het denken), die in de novelle bovenal wordt verbeeld door de machtige roofvogel caracara. Anders dan het leeuwendeel van Verhelsts oeuvre heeft De allerlaatste caracara ter wereld ook een doorzichtige maatschappelijke dimensie: de novelle thematiseert de samenleving die geweld tegenover migranten en koloniale wanpraktijken legitimeert in naam van het algemeen belang. Een soortgelijk discours viel al te herkennen in Zwerm en in Verhelsts theaterteksten Richard III (2004) en Julius Caesar (2010).
De thema's uit Verhelsts poëzie en proza spelen ook een rol in zijn theater(teksten). Het digitale en biologische virus staat centraal in Icarus/Man-o-war (2001) en Philoctetes (Fortify my Arms), het verlangen naar schoonheid in Nero (2011) en de fascinatie voor het Verre Oosten in Utopia Gmbh (2007) en Headbanger's Wall (2009). In Richard III en Medea (2011) gaan tederheid en geweld in elkaar over, zoals vooral in Verhelsts vroege poëzie. Het verlangen om walvissen te spotten (‘Whale spotting’, Zoo van het denken) vormt het uitgangspunt voor Aankomst van de walvissen (2010), de tragische poolreis van Robert Falcon Scott (Zoo van het denken) voor de theatertekst Terra Nova (2012).
| |
Visie op de wereld
De hoge status van de kunst als laatste en welhaast religieus houvast wordt in poëzie, proza en theater vaak verbeeld door de thema's van de rituele samenzang (onder andere in Nieuwe sterrenbeelden, Medea en De allerlaatste caracara ter wereld) en het verlangen naar verhalen (onder andere in Mondschilderingen en Huis van de aanrakingen).
| |
Techniek
Zowel in Verhelsts poëzie als in zijn proza blijven de cirkel en de spiegel structurerende principes, zij het niet altijd even dwangmatig als in de eerste dichtbundels. Memoires van een luipaard bijvoorbeeld is cyclisch geconstrueerd: het einde van de koptekst is nagenoeg identiek aan het begin van de tekst en de slotparagraaf van de tekst vormt een variatie op de openingsverzen van de koptekst. De verticale spiegelzin in het midden van Alaska verschijnt in morsetekens en gespiegeld aan het be- | |
| |
gin van de dichtbundel en dubbel gespiegeld (in spiegelschrift en van onder naar boven te lezen) aan het eind. Aldus fungeert het vers ‘niets ontbreekt mij op de berg niets te zijn om alles te worden evenmin’ als de symmetrieas van Alaska.
| |
Stijl
Verhelst beoogt een stijl die zo zinnelijk en direct is dat zijn zinnen en verzen als het ware door de bloedbanen van de lezer zouden stromen. Om die utopie te benaderen buit hij de zogenoemde materialiteit van de taal uit: de materiële vorm en klank van een letterteken of woord worden betekenisvol. Het meest rigoureus past hij dit stilistische principe toe in Zwerm, waar bijvoorbeeld tussen pagina 0 en -1 een kloof staat afgebeeld in de vorm van de letter V. Die V verwijst onder andere naar het virus, victory, Mister V en Verhelst. Het netwerk van beelden dat Verhelst aldus creëert, wordt gekenmerkt door onzuiverheid: sprookjes worden vermengd met klassieke mythologie, liefdeslyriek wordt afgewisseld met lijstjes of sms-taal en de intertekstuele verwijzingen naar onder andere videoclips, beeldende kunst, de Bijbel en het eigen oeuvre zijn niet bij te houden.
| |
Kritiek
De kritische reacties op het veelbekroonde oeuvre van Verhelst zijn bijzonder verdeeld. De positieve recensies prijzen zijn stijl als bedwelmend, obsederend en volstrekt origineel. De complexiteit van Verhelsts werk wordt bejubeld als metafoor voor de complexe hedendaagse werkelijkheid. Zwerm, Zoo van het denken en De allerlaatste caracara ter wereld zijn geëngageerd en zetten aan tot denken. De negatieve kritieken noemen de taal van Verhelst evenwel te gestileerd, kitscherig en sentimenteel. Hij is voor hen een esthetisch postmodernist, een mooischrijver. De maalstroom van verwijzingen wordt in dat geval afgedaan als gratuit en de hoge moeilijkheidsgraad wordt als storend ervaren. Hans Goedkoop spreekt naar aanleiding van Memoires van een luipaard over ‘hermetische abstractie’ en ‘potdichte kitsch’. Rob Schouten betitelt Huis van de aanrakingen als een ‘oud en taai experiment’, Joost de Vries als een ‘labyrint zonder ingang’.
Positieve en negatieve stemmen gaan zowel in Vlaanderen als Nederland op. Alleen over Zwerm oordelen vooral de Vlaamse critici extreem lovend, de Nederlandse recensenten door de bank genomen negatief. Zoo van het denken wordt opvallend
| |
| |
genoeg uitsluitend geprezen, bijvoorbeeld als een ‘uitzonderlijk rijke bundel’ (Piet Gerbrandy) en ‘een verbluffend onderdeel van het fascinerende universum van Peter Verhelst’ (Anne Marie Musschoot).
| |
Traditie
Door de onophoudelijke stroom van gedaanteverwisselingen in Verhelsts werk wordt hij in verband gebracht met Ovidius, wiens Metamorfosen hijzelf als ‘de Griekse bijbel’ bestempelt. Door zijn ongebreidelde fantasie, de labyrintische structuur van zijn proza en de vele verhalen in verhalen duikt vaak de verwijzing naar Jorge Luís Borges op.
| |
Verwantschap
Verhelst werkt geregeld samen met dezelfde theatermakers, beeldend kunstenaars en choreografen, onder wie Maud Bekaert, Thierry de Cordier, Robert Devriendt, Lili Dujourie, Eric Joris, Johan Tahon en Wim Vandekeybus. Ze worden vaak vermeld in dankbetuigingen en Verhelsts oeuvre zit vol verwijzingen naar hun werk.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Ongepubliceerde theaterteksten zijn niet in deze bibliografie opgenomen.
Peter Verhelst, (Antwoord op de vraag naar de basisfunctie van poëzie). In: Hubert van Eygen, De Nieuwe Tachtigers. (Ik ben gevangen in de korst van ellende). 25 jonge Vlaamse dichters. Een bloemlezing. Lier 1986, Clumzy. Verschenen als: Initiatief, jrg. 5, nr. 29/30, december 1986, p. 76, E. |
Peter Verhelst, Obsidiaan. Antwerpen/Amsterdam 1987, Manteau, GB. |
Peter Verhelst, Eleganz, Z.pl. 1989, Mega L. Una en Peter Verhelst, GC. |
Peter Verhelst, Acht vezels uit de draad van Ariadne. In: Yang, jrg. 25, nr. 144, jubileumnummer 1989-1990, pp. 71-72, E. |
Peter Verhelst, Otto. De juwelen het geweld het geweld de juwelen. Antwerpen/Amsterdam 1989, Manteau, GB. |
Peter Verhelst, Angel. Gent 1990, Yang, G. |
Peter Verhelst, Wind-up toys. In: Jan Denolf (red.), Pleidooi voor ontroering. Antwerpen/Baarn 1990, Houtekiet, pp. 149-155, GC. |
Peter Verhelst, Witte bloemen. Antwerpen/Amsterdam 1991, Manteau, GB. |
Peter Verhelst, Master. Amsterdam 1992, Prometheus, GB. |
Peter Verhelst, Zodiac van het satijnen altaar. Wildert 1992, Carbolineum Pers, GB. |
Peter Verhelst, Hart in het gras glanzend van verlangen naar een ... In: Plejade. Zeven Vlaamse dichters. Leuven 1993, Plek, pp. 115-141, GC. |
Peter Verhelst, Vloeibaar harnas. Amsterdam 1993, Prometheus, R. |
Patrick de Spiegelaere en Peter Verhelst, Salome. Amsterdam 1993, Prometheus, Fotoroman. |
Peter Verhelst, De boom N. Amsterdam 1994, Prometheus, GB. |
Peter Verhelst, Etgroen. In: Manu Clayes en Jan Denolf (red), Jonge sla. Vlaams literair talent. Leuven 1994, Kritak, pp. 60-67, PR. |
Peter Verhelst, Het spierenalfabet. Amsterdam 1995, Prometheus, R. |
Peter Verhelst, Verhemelte. Amsterdam 1996, Prometheus, GB. |
Peter Verhelst, De kleurenvanger. Amsterdam 1996, Prometheus, R. |
Peter Verhelst, Wind up toys S*** my p Midas/Kruisafneming Tanzpalast New York Verrukkingen 1996. 1993-1983. Landgraaf 1997, Herik, Zwarte Reeks 35, GB. |
Peter Verhelst, Maria Salomé (Baconstudie/Kahloterreur). Brussel/Antwerpen 1997, Kaaitheater/Bebuquin, T. |
Peter Verhelst, Romeo en Julia (studie van een verdrinkend lichaam). Amsterdam 1998, International Theatre & Film Books, T. |
Peter Verhelst, Tongkat. Een verhalenbordeel. Amsterdam 1999, Prometheus, R. |
| |
| |
Peter Verhelst, Red Rubber Balls (studie van hangend lichaam). Brussel/Antwerpen 1999, Kaaitheater/ Bebuquin, T. |
Peter Verhelst en Jean Lens, Mieke Lamiroy en Luc Vandewalle, Kers op tong. Gent 1999, DRUKsel, GC. |
Peter Verhelst, Zwellend fruit. Een roman in sprookjes. Amsterdam 2000, Prometheus, R. |
Peter Verhelst, COUPe ROYALe/Vorst in eigen nat. 2000, T. Histoire d'A (groepsportret). 2000, T. |
Peter Verhelst, Revelation/Illumination/Visions/Tahon. Otegem 2000, Deweer Art Gallery, E. Peter Verhelst en Luk Perceval, Aars! (Anatomische studie van de Oresteia). Amsterdam 2000, Prometheus, T. |
Peter Verhelst, Memoires van een luipaard. Amsterdam 2001, Prometheus, N. |
Peter Verhelst, Scratching the Inner Fields. Brussel 2001, Ultima Vez, T. |
Peter Verhelst, Mondschilderingen. Amsterdam 2002, Prometheus, VB/T. |
Peter Verhelst, Alaska. Amsterdam 2003, Prometheus, GB. |
Peter Verhelst, Sonic Boom. 2003, T. |
Peter Verhelst, Crash. 2004, T. |
Peter Verhelst, Richard III. Heb door moerassen gewaad al dan niet menselijke. Eindhoven 2004, ZT Hollandia, T. |
Peter Verhelst, Zwerm. Geschiedenis van de wereld. Amsterdam 2005, Prometheus, R. |
Peter Verhelst, Het geheim van de keel van de nachtegaal. Wielsbeke 2008, De Eenhoorn, J. |
Peter Verhelst, Nieuwe sterrenbeelden. Amsterdam 2008, Prometheus, GB. |
Peter Verhelst, Huis van de aanrakingen. 2010, R. |
Peter Verhelst, Zoo van het denken. Amsterdam 2011, Prometheus, GB. |
Peter Verhelst, En toen werd ik wakker (dromen van Gent). Oostkamp 2012, Pure print, Br. |
Peter Verhelst, De allerlaatste caracara ter wereld. Amsterdam 2012, Prometheus, N. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Hans Vandevoorde, Francis Bacon benaderen. Interview met Peter Verhelst. In: Het Nieuwsblad, 16-11-1987. (over Obsidiaan) |
Jooris van Hulle, Peter Verhelst en de elegantie van het zwart. In: Poëziekrant, jrg. 11, nr. 6, november-december 1987, pp. 14-15. (over Obsidiaan) |
Hugo Brems, De afwezigheid van zwart. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 133, nr. 2, februari 1988, pp. 142-145. (over Obsidiaan) |
Bernard Dewulf, Een debutant en een ancien. In: De Morgen, 1-4-1988. (over Obsidiaan) |
Hans Vandevoorde, Een nieuwe configuratie in de poëzie. De jonge generatie in Vlaanderen. In: Yang, jrg. 24, nr. 138, juli-september 1988, pp. 63-69. (over Obsidiaan) |
Jooris van Hulle, Peter Verhelst: De zachtheid in haar lichaam loog. In: Poëziekrant, jrg. 13, nr. 4, juli-augustus 1989, p. 11. (over Otto) |
Jef Boven, Peter Verhelst. Otto. In: Appel, jrg. 14, nr. 3, oktober 1989, pp. 241-245. |
Wilfried Adams, Otto, of de liefde spiegelziek ontluisterd. In: Diogenes, jrg. 6, nr. 3, november 1989, pp. 54-57. (Over Obsidiaan en Otto) |
Hans Vandevoorde, Het gevecht met stier en spiegel. In: Yang, jrg. 25, nr. 144, jubileumnummer 1989-1990, pp. 73-74. (over Otto) |
Rudolf van de Perre, Praal is trots verval. In: Ons Erfdeel, jrg. 33, nr. 2, maart-april 1990, pp. 284-285. (over Obsidiaan en Otto) |
Teunis Bunt, Een mes in het oog. In: Kreatief, jrg. 24, nr. 1, april 1990, pp. 122-124. (over Otto) |
Stefan Hertmans, Een stekende engel. Peter Verhelst. ‘Angel’. In: De Morgen, 22-3-1991. |
Teunis Bunt, Tweelingen aan een navelstreng. In: Kreatief, jrg. 25, nr. 2, juni 1991, pp. 113-115. (over Witte bloemen) |
Wiel Kusters, Géén dichter op honderd heeft haar gerust gelaten. In: de Volkskrant, 14-6-1991. (over Witte bloemen) |
Paul Demets, Peter Verhelst. Geschreven stiltes. In: Poëziekrant, jrg. 15, nr. 4, juli-augustus 1991, pp. 22-23. (over Angel en Witte bloemen) |
Hans Vandevoorde, Baudelaire onder het zweepje. Power-training en dekadentie: nieuwe poëzie van Peter Verhelst. In: Knack, 11-9-1991. (over Witte bloemen) |
Dirk de Geest, Witte bloemen voor een engel. In: Ons Erfdeel, jrg. 34, nr. 5, september-oktober 1991, pp. 759-761. (over Angel en Witte bloemen) |
Marc Vlaeminck, Interview met Peter Verhelst. In: Het Nieuwsblad, 23-10-1991. (over Witte bloemen) |
Rob Schouten, Scharlaken hartjesmond rond zwartmetalen penis. In: Vrij Nederland, 24-10-1992. (over Master) |
Bart Vervaeck, Krassende woorden. Scheppen is vernielen voor dichter Peter Verhelst. In: De Morgen, 11-12-1992. (over Master) |
Bart Vervaeck, De architekt en de martelaar. Peter Verhelst. ‘Vloeibaar harnas’. In: De Morgen, 8-10-1993. |
Frank Hellemans, Vlaams in veelvoud. In: Knack, 27-10-1993. (over Vloeibaar harnas en Salome) |
Peter Jacobs, Vlaanderens laatste katholieke schrijver. In: Het Nieuwsblad, 29-10-1993. (interview naar aanleiding van Vloeibaar harnas en Salome) |
Jooris van Hulle, Lust en pijn. In: De Standaard, 30-10-1993. (over Vloeibaar harnas) |
Hugo Bousset, Over venusmandjes en videoclips. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 138, nr. 5, oktober 1993, pp. 661-663. (over Vloeibaar harnas) |
Bart Vervaeck, Verbrande vlinder. ‘Salome’, fotoroman van De Spiegelaere en Verhelst. In: De Morgen, 12-11-1993. (interview) |
Annemiek Neefjes, Ik zit erbij en kijk er gefascineerd naar. In: Vrij Nederland, 29-1-1994. (over Vloeibaar harnas) |
Maarten Delbeke, Gevecht met de zonde van het beeld. In: Andere sinema, nr. 120, maart-april 1994, pp. 52-57. (over Vloeibaar harnas) |
Annemiek Neefjes, Het geweld van de verbeelding. Drie jonge schrijvers over de esthetiek en de realiteit van gruwelen in de
|
| |
| |
literatuur. In: Vrij Nederland, 12-3-1994. (over Vloeibaar harnas) |
Janet Luis, Elke avond slijp ik mijn messen. In: NRC Handelsblad, 18-3-1994. (over Vloeibaar harnas) |
Koen Vermeiren, Sint-Sebastiaan en Olivetti. In: Kreatief, jrg. 28, nr. 1, april 1994, pp. 120-124. (over Vloeibaar harnas) |
Jean-Paul den Haerynck, Postmoderne poëzie in Vlaanderen. Van ‘Twist met ons’ tot ‘Plejade’. In: De poëziekrant, jrg. 18, nr. 5, september-oktober 1994, pp. 27-36. (over Master) |
Fa Claes, Gezichtloos. In: Kruispunt, jrg. 35, nr. 158, september-december 1994, pp. 63-64. (over Vloeibaar harnas en Salome) |
Bart Vervaeck, Een strontboek. Peter Verhelst. ‘De boom N’. In: De Morgen, 21-10-1994. |
Rob Schouten, Mijn gedachten jagen richtingloosheid na. In: Vrij Nederland, 22-10-1994. (over De boom N) |
Johan Vandenbroucke, Random Play. In: Knack, 2-11-1994. (interview naar aanleiding van De boom N) |
Jean-Paul den Haerynck, Peter Verhelst: de tekst als weigering en uitdaging. In: Poëziekrant, jrg. 18, nr. 6, november-december 1994, pp. 21-22. (over De boom N) |
Dirk de Geest, [over Peter Verhelst. ‘De boom N’]. In: Leesidee, jrg. 1, nr. 0, december 1994, p. 42. |
Stefan van den Bossche, Een woekerende boom. In: Kreatief, jrg. 28, nr. 5, december 1994, pp. 121-122. (over De boom N) |
Peter de Boer, Dollen met appels met knipoog naar Genesis. In: Trouw, 7-4-1995. (over De boom N) |
Bart Vanegeren, Oefeningen in het verdwijnen. Peter Verhelst over zijn nieuwe roman ‘Het spierenalfabet’. In: De Morgen, 6-10-1995. (interview) |
Hans Goedkoop, Louter tasten, horen, zien en proeven. Roman van Peter Verhelst over de hang naar een ‘bewusteloos’ lichaam. In: NRC Handelsblad, 6-10-1995. (over Het spierenalfabet) |
Pascal Cornet, Zorgvuldig gepolijste zinloosheid. Het verdwijn-abc van Peter Verhelst. In: De Standaard, 19-10-1995. (over Het spierenalfabet) |
Arjan Peters, De kunst van het afleren. In: de Volkskrant, 22-10-1995. (over Het spierenalfabet) |
Frank Hellemans, Vlaams in veelvoud. In: Knack, 25-10-1995. (over Het spierenalfabet) |
Robert Anker, Priemgetallen. Veel mystieke rimram in roman Peter Verhelst. In: Het Parool, 27-10-1995. (over Het spierenalfabet) |
Annemiek Neefjes, De koppige noodzaak van het illusoire. In: Vrij Nederland, 4-11-1995. (over Het spierenalfabet) |
Agna Smisdom, Over letters, lichamen en booby traps. In: Andere Sinema, nr. 130, november-december 1995, pp. 59-61. (over Het spierenalfabet) |
Jef Ector, Genieten van zinnelijkheid en zinloosheid. In: Kreatief, jrg. 29, nr. 5, december 1995, pp. 119-122. (over Het spierenalfabet) |
Jaap Goedegebuure, Engelen van de negatie. In: HP/De Tijd, 1-12-1995. (over Het spierenalfabet) |
Yves van Kempen, Lichamen als boeken. In: De Groene Amsterdammer, 13-12-1995. (over Het spierenalfabet) |
Fa Claes, Gespierd. In: Kruispunt, jrg. 37, nr. 163, maart 1996, pp. 95-96. (over Het spierenalfabet) |
Pascal Verbeken, De vervoering van Peter Verhelst. In: De Standaard, 29-8-1996. (interview) |
Y. Né, Het placebo-effect van de hoop. In: De Stem, 19-9-1996. (over Verhemelte) |
Jeroen Overstijns, Honger naar het sublieme. Schrijven met het penseel van Da Vinei. In: De Standaard, 26-9-1996. (over De kleurenvanger en Verhemelte) |
Hans Goedkoop, Op zoek naar de kleur van God. Hallucinerend proza van Verhelst. In: NRC Handelsblad, 27-9-1996. (over De kleurenvanger) |
Rob van Erkelens, Kermis in de hel. In: De Groene Amsterdammer, 2-10-1996. (over De kleurenvanger) |
Arjan Peters, Het bordeel van madame Europa. Peter Verhelst is een vakkundig sprookjesverteller. In: de Volkskrant, 25-10-1996. (over De kleurenvanger) |
Paul Demets, Weg uit het lichaam. In: Knack, 30-10-1996. (over De kleurenvanger en Verhemelte) |
| |
| |
Annemiek Neefjes, Kunst en liefde geven geen keus. In: Vrij Nederland, 9-11-1996. (over De kleurenvanger) |
Bart Vervaeck, De lus van Icarus. Het zelfbewuste explosionalisme van Peter Verhelst. In: De Morgen, 15-11-1996. (over De kleurenvanger en Verhemelte) |
Annemiek Neefjes, Literatuur als tegenoffensief. In: Vrij Nederland, 16-11-1996. (over De kleurenvanger) |
Sander Pleij, ‘Op engagement zul je mij niet betrappen’. In: De Groene Amsterdammer, 20-11-1996. (interview naar aanleiding van De kleurenvanger) |
Luk van den Dries, Huid op huid: over het geluid van nieuwe toneelteksten. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 141, nr. 2, april 1996, pp. 149-154. (over een Orestria-fragment) |
Dirk de Geest, [over Peter Verhelst. ‘Verhemelte’]. In: Leesidee, jrg. 2, nr. 9, november 1996, pp. 730-731. |
Jef Ector, De hallucinante schildering van vegetatief genieten. In: Kreatief jrg. 30, nr. 5, december 1996, pp. 118-121. (over De kleurenvanger) |
Ron Elshout, Een bont gezelschap: over postmodernisme en poëzie. In: Bzzlletin, jrg. 26, nr. 241-242, december 1996-januari 1997, pp. 105-115. (over Het spierenalfabet) |
Stefan Hertmans, Schaamteloos frummelen aan het sublieme. De ‘zelfportretten van de dood’ van Peter Verhelst. In: De Gids, jrg. 160, nr. 1, januari 1997, pp. 22-34. (over de poëzie) |
Pascal Verbeken, Peter Verhelst dynamiteert theaterconventies. In: De Standaard, 15-5-1997. (over Maria Salomé) |
Peter Anthonissen, Op het scherpst van de snede. In: De Morgen, 20-5-1997. (over Maria Salomé) |
Pieter T'Jonck, Woordenstroom wordt sterk theater. In: De Standaard, 20-5-1997. (over Maria Salomé) |
Paul Verduyckt, De wereld als trillend lichaam. In: Knack, 4-6-1997. (over Maria Salomé) |
Paul Demets, Liefde en dood. In: Knack, 8-10-1997. (over Verrukkingen) |
Bart Vervaeck, Belachelijk, niet te snappen, en toch ernstig. Het werk van Peter Verhelst. In: Ons Erfdeel, jrg. 40, nr. 5, november-december 1997, pp. 735-743. (over het gehele werk) |
Bart Vervaeck, Het brandende boek. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 14, nr. 5-6, november-december 1997, pp. 112-115. (over Maria Salomé) |
Jean-Paul den Haerynck, De ontsnapte dolfijn: Faverey en Vlaanderen. In: Hans Groenewegen (red.), ...Die zo rijk zijn aan zichzelf...: over Hans Faverey. [Groningen] 1997, Historische Uitgeverij, pp. 227-258. (over gelijkenissen tussen de poëzie van Verhelst en Faverey) |
Fa Claes, Sprookje. In: Kruispunt, jrg. 38, nr. 168, maart 1997, pp. 119-120. (over De kleurenvanger) |
Patrick Peeters, En serieuze zaken zeggen op een pathetische toon: Leonard Nolens en Peter Verhelst. In: Poëziekrant, jrg. 21, nr. 2, maart-april 1997, pp. 44-47. (over Verhemelte) |
Kester Freriks, ‘Dat balkon heb ik gesloopt’. Peter Verhelst over zijn ‘Romeo en Julia’-vertaling. In: NRC Handelsblad, 5-6-1998. |
Peter Anthonissen, Een minnaar is een mes van ijzer. In: De Morgen, 18-6-1998. (over Romeo en Julia) |
Geert Seis, Te zwaar geworden van zichzelf. In: De Standaard, 18-6-1998. (over Romeo en Julia) |
Loek Zonneveld, Verzopen Shakespeare. In: De Groene Amsterdammer, 24-6-1998. (over Romeo en Julia) |
Bart Vervaeck, Het postmodernisme in de Nederlandse en Vlaamse roman. Brussel/Nijmegen 1999, VUBPress & Vantilt, passim. (over het proza) |
Arjan Peters, Alles is transformatie en fragmentatie. Droombeelden uit een leegbloedende eeuw in ‘bordeel’ van Peter Verhelst. In: de Volkskrant, 7-5-1999. (over Tongkat) |
Hans Goedkoop, Ik schep dus ik vernietig. Het bordeel van Peter Verhelst. In: NRC Handelsblad, 7-5-1999. (over Tongkat) |
Bart Vanegeren, ‘Ik vrees dat ik een typische Belg ben: veel tobben, veel zeuren en niks doen’. ‘Tongkat’: Peter Verhelst in het
|
| |
| |
verhalenbordeel. In: Humo, 11-5-1999. (interview) |
Bart Vervaeck, Tot je sterren ziet. Peter Verhelst. ‘Tongkat’: ongeremd gevoel, ongefilterd geweld. In: De Morgen, 14-5-1999. |
Jeroen Overstijns, De ruis is de kern. Het onverklaarbare universum van Peter Verhelst. In: De Standaard, 20-5-1999. (over Tongkat) |
Marc Reugebrink, Ingewanden lezen. In: De Groene Amsterdammer, 26-5-1999. (over Tongkat) |
Ann Demeester, Snorrende zinnen & spinnende woorden. In: De Finandeel-Economische Tijd, 26-5-1999. (over Tongkat) |
Tom van de Voorde, De mechaniek achter het sublieme. In: De Financieel-Economische Tijd, 26-5-1999. (over Tongkat) |
Thomas van den Bergh, Nieuwe ijstijd. In: Elsevier, 5-6-1999. (over Tongkat) |
Odile Jansen, Kussen vallen als aardbeien uit de mond. In: Trouw, 19-6-1999. (over Tongkat) |
Nico de Boer, Een tongkat in de bevroren stad. In: Noordhollands Dagblad, 25-6-1999. |
Annemiek Neefjes, Het vuur van de hel en van het leven. De moderne mythologie van Peter Verhelst. In: Vrij Nederland, 17-7-1999. (over Tongkat) |
Paul Demets, Prometheus als vuurspuwer. ‘Tongkat’ van Peter Verhelst: een inferno van verhalen. In: Knack, 1-9-1999. |
Ann Demeester, Het lichaam als zelfmoordmachine. Handschoenen van vlees, suïcidale verlokkingen en inktzwarte erotiek. ‘Red Rubber Balls’ van Peter Verhelst en Thierry Smits. In: Knack, 15-9-1999. |
Bart Vervaeck, De smaak van het woord dood. In: De Morgen, 10-11-1999. (over Kers op tong) |
Pieter Bots, HolndFSTVL. In: Het Parool, 9-6-2000. (over Aars!) |
Geert Seis, Toneelhuis redt het niet in Oresteia van Peter Verhelst... Vernietiging in de waterbak. In: De Standaard, 14-6-2000. (over Aars!) |
Bas Groes, Het is een vorm van terreur. In: De Groene Amsterdammer, 24-6-2000. (interview) |
Paul Verduyckt, Een spel voor het gezin. In: Knack, 28-6-2000. (over Aars!) |
Bert Bultinck, De onthoofde revolutie. In: Yang, jrg. 36, nr. 2, juli 2000, pp. 172-178. (over Tongkat) |
Arnold Heumakers, Bedolven onder aardlagen. Duistere verhalen van Peter Verhelst. In: NRC Handelsblad, 22-9-2000. (over Zwellend fruit) |
Annemiek Neefjes, Een helse sprookjesstorm. Proza van de onzuiverste soort. In: Vrij Nederland, 23-9-2000. (over Zwellend fruit) |
Arjan Peters, Pamflet tegen de onttovering. In: de Volkskrant, 29-9-2000. (over Zwellend fruit) |
T. van Deel, Zwellend fruit, rood als robijnen. In: Trouw, 30-9-2000. |
Wim Vogel, De idylle steeds opnieuw verstoord. In: Haarlems Dagblad, 4-10-2000. (over Zwellend fruit) |
Marc Reugebrink, Verzamelen wat er niet is. Apocalyptische sprookjes van Peter Verhelst. In: De Morgen, 4-10-2000. (over Zwellend fruit) |
Jeroen Overstijns, Ongebreideld teder. In: De Standaard, 5-10-2000. (over Zwellend fruit) |
Jan Paul Bresser, Lezen op de tast. In: Elsevier, 7-10-2000. (over Zwellend fruit) |
Patrick Peeters, De handel in illusies. In: Harry Bekkering en Ad Zuiderent (red.), Jan Campert-prijzen 2000. Nijmegen 2000, pp. 59-67. (over Tongkat, met een uitvoerige primaire en secundaire bibliografie) |
Johan Velter, Noli reminisci eas. Een bibliografie van het werk van Peter Verhelst 1980-1999. Wildert 2000, De Carbolineum Pers. |
Joël de Ceulaer en Piet Piryns, ‘Ik eet nog liever dan ik schrijf’. In: Knack, 7-2-2001. (interview) |
Clara van den Broek, Een Waaslandwolf in Toneelland. Peter Verhelst schrijft nog veel te goed toneel. In: Etcetera, jrg. 19, nr. 75, maart 2001, pp. 24-31. (over het theater) |
Arnon Grimberg, Peter Verhelst en de SS. In: Humo, 24-4-2001. (over Tongkat) |
Hugo Bousset, De iconografie van vleugels: over Peter Verhelst en Jeanette Winterson.
|
| |
| |
In: Hugo Bousset, Bevlogen lichtheid. Amsterdam 1999, pp. 119-130. (over gelijkenissen tussen het proza van Verhelst en Winterson) |
Frank Hellemans, De verteller als koele minnaar. Dichters die zich aan proza wagen. In: Ons Erfdeel, jrg. 42, nr. 4, september-oktober 1999, pp. 525-533. (onder andere over Vloeibaar harnas en Tongkat) |
Domenico Mertens, Aars! Dionysos, de demonen en de verlossing. In: Documenta, jrg. 18, nr. 4, 2000, pp. 328-338. |
Freddy Decreus, ‘AARS!’ van Perceval/Verhelst, of een anatomische studie van een onttoverde beschaving. In: Documenta, jrg. 19, nr. 1, 2001, pp. 3-22. |
Thomas Vaessens, Postmodernisme en leesstrategie. In: Neerlandistiek.nl, jrg. 1, nr. 10, 2001. (over Tongkat) |
Jef Ector, De actualiteit van mythen en sagen. Klassieke motieven in recent werk van Hugo Claus en Peter Verhelst. In: Kreatief, jrg. 35, nr. 1, maart 2001, pp. 26-34. (onder andere over Aars! en Zwellend fruit) |
Bzzlletin, jrg. 31, nr. 279, oktober 2001. Speciaal Peter Verhelst-nummer, waarin onder meer:
- | Yves van Kempen, Een choreografie van illusies: enkele aantekeningen bij de eerste drie romans van Peter Verhelst, pp. 3-8. (over Vloeibaar harnas, Het spierenalfabet en De kleurenvanger) |
- | Arie Storm, De wanhoop van een chaoskunstenaar, pp. 9-13. (over Tongkat en Memoires van een luipaard) |
- | Marc Reugebrink, De intensiteit van de ervaring: een bevangen lezing van het werk van Peter Verhelst, pp. 14-29. (over het proza) |
- | Pieter de Nijs, Dichter op de huid. De beeldenmachine van Peter Verhelst, pp. 31-53. (over het proza) |
- | Ron Elshout, Each man kills the thing he loves. Over de poëzie van Peter Verhelst, pp. 58-72. (over de poëzie) |
- | Lucas Hüsgen, De gedichten van de Heilige Maagd, pp. 73-79. (over de boom N) |
|
Bart Vervaeck, Museum van verlangen. In: De Tijd, 3-10-2001. (over Memoires van een luipaard) |
T. van Deel, De zin strelen tot de pels gaat knetteren. In: Trouw, 13-10-2001. (over Memoires van een luipaard) |
Onno Blom, Alles vloeibaar en dooraderd: tintelende novelle van Peter Verhelst. In: De Standaard, 18-10-2001. (over Memoires van een luipaard) |
Hans Goedkoop, Opgesloten in potdichte kitsch. In: NRC Handelsblad, 13-11-2001. (over Memoires van een luipaard) |
Monica Soeting, Het getekende gezicht van zijn geliefde. In: de Volkskrant, 16-11-2001. (over Memoires van een luipaard) |
Jef Ector, Peter Verhelst. In: VWS-cahiers, jrg. 37, nr. 211, 2002, pp. 1-48. (over het gehele werk) |
Martijn Meijer, Peter Verhelst: ‘Je proeft wat Genet zegt’. In: Margot Dijkgraaf, Martijn Meijer en Marja Meijer (red.), Het beslissende boek. Nederlandse en Vlaamse schrijvers over het boek dat hun leven veranderde. Amsterdam/Rotterdam 2002, pp. 196-199. (interview) |
Jenö Farkas, Vernielen is een positieve daad. In: Vooys, jrg. 19, nr. 4, januari 2002, pp. 241-245. (interview) |
Bas Groes, Alternatieve mythografieën: een autopsie op het werk van Ian Sinclair en Peter Verhelst. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 14, nr. 5, oktober 2002, pp. 649-659. (over gelijkenissen tussen Tongkat en Sinclairs Downriver [1991]) |
Katleen van Langendonck, De extase van de toeschouwer. In: Etcetera, jrg. 20, nr. 83, oktober 2002, pp. 27-31. (over Het sprookjesbordeel) |
Tom van Imschoot, Mond zonder naam. In: Ons Erfdeel, jrg. 45, nr. 5, november 2002, pp. 761-763. (over Memoires van een luipaard en Mondschilderingen) |
Dietlinde Willockx, Neemt en eet. De poëzie van Peter Verhelst en haar receptie. In: Nederlandse Letterkunde, jrg. 7, nr. 4, december 2002, pp. 282-301. |
Jos Joosten en Thomas Vaessens, Peter Verhelst en het probleem van de autonomie. In: Jos Joosten en Thomas Vaessens, Post- |
| |
| |
moderne poëzie in Nederland en Vlaanderen. Nijmegen 2003, pp. 175-195. (over de poëzie) |
Kurt Vanhoutte, Machines op het middaguur. In: Etcetera, jrg. 21, nr. 85, februari 2003, pp. 49-53. (over Philoctetes, Fortify my arms en Icarus/Man-o-war) |
Thomas Vaessens, Plugged. Peter Verhelst en de autonomie van de poëzie. In: De Revisor, jrg. 30, nr. 2, april 2003, pp. 20-40. (over de poëzie) |
Bart Vanegeren, ‘Alaska’. De fluitende witte vlakte in het hoofd van Peter Verhelst. In: Humo, 13-5-2003. (interview) |
Ilja Leonard Pfeijffer, Niets te zijn om alles te worden. In: NRC Handelsbad, 16-5-2003. (over Alaska) |
Piet Gerbrandy, Orkaan valt uiteen in vlinders. Bundel Peter Verhelst vormt tweeluik met roman. In: de Volkskrant, 27-6-2003. (over Alaska) |
Jos Joosten, De nieuwe bundel van Peter Verhelst. Poëzie en vernietiging. In: De Standaard, 3-7-2003. (over Alaska) |
Paul Demets, Alsof het eindelijk achter de rug is. In: Knack, 6-8-2003. (over Alaska) |
Elke van Campenhout, De intieme ervaring. In: Etcetera, jrg. 21, nr. 89, december 2003, pp. 14-17. (over Het sprookjesbordeel en Proust (Guy Cassiers/Toneelhuis)) |
Hugo Bousset, Intieme choreografie. In: Hugo Bousset, De geuren van het verwerpelijke. Amsterdam 2004, pp. 23-33. (over Tongkat en Memoires van een luipaard) |
Hans Goedkoop, Ik schep, dus ik vernietig. De ervaring van de maakbare wereld bij Peter Verhelst. In: Hans Goedkoop, Een verhaal dat het leven moet veranderen. Amsterdam 2004, pp. 207-224. (over Het spierenalfabet en Tongkat) |
Bas Groes, Literaire terrorist. In: Bas Groes, McLiteratuur. Gesprekken met Nederlandse en Vlaamse schrijvers over globalisering. Rotterdam 2004, pp. 220-228. (interview) |
Leo Hoek, ‘Zijn mond die in de mijne zingt’. De schoonheid van het kwaad bij Peter Verhelst en Charles Baudelaire. In: Ena Jansen, Johan Koppenol en Ad Zuiderent (red.), Een rijke bron. Groningen 2004, pp. 208-219. (over gelijkenissen en verschillen tussen Fleurs du mal van Baudelaire en Witte bloemen van Verhelst) |
Thomas Vaessens, Peter Verhelst: Tongkat. Een verhalenbordeel. In: Lexicon van Literaire Werken, Groningen 2004. |
Jos van Thienen, Een lichaam dat ertoe doet? De materialiteit van het lichaam in ‘Vloeibaar harnas’ van Peter Verhelst. In: Kreatief, jrg. 38, nr. 1, maart 2004, pp. 36-47. |
Johanna Bundschuh. De intellectueel in de kerker. Twee modellen van intellectualiteit: ‘Blokken’ van Ferdinand Bordewijk en ‘Tongkat’ van Peter Verhelst. In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde, jrg. 121, nr. 4, 2005, pp. 305-325. |
Joël de Ceulaer en Piet Piryns, Peter Verhelst: de roes van het schrijven. In: Piet Piryns, Praten als ambacht: gesprekken met Nederlandse & Vlaamse schrijvers. Amsterdam/Antwerpen 2005, pp. 356-365. (interview) |
Kim Gorus, Het oude verhaal van vlees en woord. De taal als (anti)lichaam in het werk van Peter Verhelst. In: Neerlandistiek.nl, jrg. 5, nr. 1, 2005. |
Yves T'Sjoen, Dansend taallichaam. Op zoek naar de ander. In: Yves T'Sjoen, De gouddelver. Tielt 2005, pp. 278-280. (over Alaska) |
Maarten de Pourcq, Prometheus Firestarter. Wat met de antieke mythologie in ‘Tongkat’ van Peter Verhelst? In: Kleio, jrg. 34, nr. 3, april-juni 2005, pp. 122-148. |
Kristoff Tilkin, De natte droom van Al-Qaeda is werkelijkheid geworden. Onze democratie heft zichzelf op. In: Humo, 30-8-2005. (interview naar aanleiding van Zwerm) |
Anna Luyten, Een pleidooi voor onzuiverheid. In: Knack, 31-8-2005. (interview naar aanleiding van Zwerm) |
Filip Rogiers, ‘Alles is besmet’. In: De Morgen, 31-8-2005. (interview naar aanleiding van Zwerm) |
Arjen Fortuin, Zet nooit de motor af. Peter Verhelst neemt een aanloop naar de Apocalyps. In: NRC Handelsblad, 9-9-2005. (over Zwerm) |
Jeroen Overstijns, Geniale vervreemdende vorm. In: De Tijd, 10-9-2005. (over Zwerm) |
| |
| |
Arie Storm, Talent of oplichter? In: Het Parool, 15-9-2005. (over Zwerm) |
Arjan Peters, Is het aftellen begonnen? In: de Volkskrant, 16-9-2005. (over Zwerm) |
Frank Hellemans, Soldaat in een doodseskader. In: Knack, 21-9-2005. (over Zwerm) |
Mark Cloostermans, ‘We zijn besmet en we muteren’. Peter Verhelst over ‘Zwerm’. In: De Standaard, 22-9-2005. (interview) |
Rob Schouten, Groots, ambitieus - maar saai. Een allesomvattende roman van Peter Verhelst. In: Trouw, 24-9-2005. (over Zwerm) |
Bert Bultinck, Een storm in een glas water. In: De Morgen, 5-10-2005. (over Zwerm) |
Kees 't Hart, Messianisme of parodie. In: De Groene Amsterdammer, 7-10-2005. (over Zwerm) |
Jan Bettens, Verontrustende film van de werkelijkheid. In: De Leeswolf, jrg. 11, nr. 7, oktober 2005, pp. 530-531. |
Bert van Raemdonck, Ik ben een homo met het virus. Over de ‘Zwerm’ van Peter Verhelst in mij. In: Rekto:verso, nr. 14, november-december 2005, pp. 25-33. Met een reactie daarop van Jeroen Theunissen, Beste Bert. In: Rekto:verso, nr. 15, januari 2006, pp. 22-23. |
Jozef de Vos, Marlowe in de wachtkamer. In: Documenta, jrg. 24, nr. 1, 2006, pp. 39-44. (over Edward II) |
Jeroen Theunissen, Een stem zegt: ‘We hebben zin’. In: Yang, nr. 2, 2006, pp. 205-215. (over Zwerm) |
Katrien Vuylsteke Vanfleteren, ‘Aars!’: een onbeschaamde kijk op de politieke dimensie van de Oresteia: Aars!: een productie van Peter Verhelst en Luk Perceval. In: Documenta, jrg. 24, nr. 2, 2006, pp. 98-113. |
Jeroen Overstijns, Peter Verhelst. In: De Standaard, 17-2-2006. (over Zwerm) |
Bart Vervaeck, Het verdriet van de wereld. In: Ons Erfdeel, jrg. 49, nr. 1, februari 2006, pp. 57-66. (over Zwerm) |
Bart Vervaeck, Het einde in zicht. Het postmodernisme en de apocalyps. In: Jelle Stegeman (red.), Neerlandici aan het woord, Münster 2007, pp. 101-119. (onder andere over Tongkat en Zwerm) |
Jan Bettens, Vlaamse profeten. Dystopie en Apocalyps in de Zuid-Nederlandse roman. In: Deus ex Machina, jrg. 31, nr. 123, december 2007, pp. 106-109. (over Tongkat en Zwerm) |
Kim Gorus, Het falen als kunst. Digitale ontsporingen in het werk van Peter Verhelst. In: Kurt Vanhoutte en Peter de Graeve (red.), Kunst van het falen. Esthetisch denken in de greep van de machine. Leuven 2008, pp. 95-116. (over Het spierenalfabet, Philoctetes (Fortijy my Arms) en Zwerm) |
Kim Gorus, Moge kunst ons behoeden voor de beloofde wereld: drie keer tekstloos theater van Peter Verhelst. In: Ons Erfdeel, jrg. 51, nr. 1, februari 2008, pp. 141-143. (over de Utopia-trilogie) |
Ignaas Devisch en Aukje van Rooden, Het tijdperk van de dingen. Een filosofische lectuur van Peter Verhelsts ‘Zwerm’. In: Parmentier, jrg. 17, nr. 1, maart 2008, pp. 78-86. |
Paul Demets, Lichamen die versmelten door een kus. In: De Morgen, 30-4-2008. (over Nieuwe sterrenbeelden) |
Hilde Lauwers, Perfecte snijbloem. In: De Standaard, 9-5-2008. (over Nieuwe sterrenbeelden) |
Kim Gorus, ‘Nieuwe sterrenbeelden’. In: De Leeswolf, 1-6-2008. |
Jan Luijten, Bedwelmend en versuffend. In: De Groene Amsterdammer, 11-7-2008. (over Nieuwe sterrenbeelden) |
Catherine de Koek, Voor altijd onderweg naar schoonheid. In: Poëziekrant, jrg. 32, nr. 5, juli-augustus 2008, pp. 8-15. (interview naar aanleiding van Nieuwe sterrenbeelden) |
Rob Schouten, Een bekeerde postmodernist? In: Vrij Nederland, 2-8-2008. (over Nieuwe sterrenbeelden) |
Anne Decelle, ‘Wie boven de wolken heeft gekeken is gevaarlijk’. De (anti)utopische werelden van Peter Verhelst. In: Anne Decelle, An Faems en Tom Sintobin (red.), Paradijzen van papier. Utopie in de Nederlandse literatuur. Leuven 2009, pp. 129-158. (over Verhemelte) |
Kim Gorus, ‘Construire en détruisant’. Tijd
|
| |
| |
versus ruimte in ‘Verhemelte’ van Peter Verhelst In: Kim Gorus, Patrick Lennon en Noël Reumkens (red.), Word and image. Literature and thepictorial arts in the twentieth century: 11.05.2007. Brussel 2009, pp. 99-111. |
Kim Gorus, ‘Het laken wordt een muur van klei en as’: tekst en intertekst in ‘Obsidiaan’ van Peter Verhelst. In: Spiegel der Letteren, jrg. 51, nr. 2, 2009, pp. 151-171. |
Hans Groenewegen, Tussen ons een millimeter. In: Yra van Dijk en Koen Hilberdink (red.), Jan Campert-prijzen 2008. Nijmegen 2009, pp. 44-79. (over Nieuwe sterrenbeelden, met een uitvoerige primaire en secundaire bibliografie) |
Marita Vermeulen, ‘Het geheim van de keel van de nachtegaal’. In: Jan Baetens, Dirk de Geest, Anneleen Masschelein (red.), Eeuwige jeugd. Boeken voor Rita Ghesquière. Leuven 2009, pp. 122-127. |
Bart Vervaeck, Levenslang loopt men in lussen. In: Piet Couttenier, Dirk de Geest en Marc van Vaeck (red.), ‘Ergens beginnen’. Bijdragen over Nederlandse poëzie (1967-2009) voor Hugo Brems bij zijn emeritaat. Leuven 2009, pp. 307-315. (over Alaska) |
Sven Vitse, Montage en netwerk. Ander proza en de postmoderne roman. In: Spiegel der Letteren, jrg. 51, nr. 4, 2009, pp. 441-470. (onder andere over Zwerm) |
Hans Nauta, Het beste van een rijk poëziejaar. In: Trouw, 10-1-2009. (over Nieuwe sterrenbeelden) |
Bart Vervaeck, Werken aan de toekomst. De historische roman van onze tijd. In: Nederlandse letterkunde, jrg. 14, nr. 1, april 2009, pp. 20-48. (onder andere over Zwerm) |
Vanessa Joosen, ‘Het geheim van de keel van de nachtegaal’. Peter Verhelst in dialoog met Christian Andersen. In: Literatuur zonder leeftijd, jrg. 23, nr. 79, zomer 2009, pp. 124-137. |
Ines Minten, Peter Verhelst: ‘Voor mij hoeft geen enkel woord maar één ding te betekenen’. In: ISEL, nr. 31, juli-augustus 2009, pp. 16-26. (interview) |
Sven Vitse, Loutering door exces? Economie en literatuur in ‘Zwerm’ van Peter Verhelst. In: Parmentier, jrg. 18, nr. 3, augustus 2009, pp. 45-54. |
Erwin Jans, Anatomie van de macht. In: nY, nr. 5, 2010, pp. 120-127. (over Julius Caesar) |
Ron Rijghard. ‘Ik schrijf het op mijn buik’. In: Ron Rijghard, Ik deug alleen voor poëzie. Dichters over dichten. Amsterdam 2010, pp. 43-50. (interview) |
Bart Vervaeck, Peter Verhelst. Zwerm. In: Lexicon van Literaire Werken. Groningen 2010. |
Frank Hellemans, Peter Verhelst. Huis van de aanrakingen. In: Knack, 21-1-2010. |
Jelle van Riet, Schrijver van scherven. In: De Standaard, 22-1-2010. (interview naar aanleiding van Huis van de aanrakingen) |
Kristoff Tilkin, Binnenkoken bij Peter Verhelst. In: Humo, 2-2-2010. (interview naar aanleiding van Julius Caesar en Huis van de aanrakingen) |
Rob Schouten, Maar waar gaat het eigenlijk over? Peter Verhelst maakt het de lezer érg moeilijk. In: Trouw, 6-2-2010. (over Huis van de aanrakingen) |
Joost de Vries, Labyrint zonder ingang. In: De Groene Amsterdammer, 11-2-2010. (over Huis van de aanrakingen) |
Arjen Fortuin, God zit in ons verlangen naar een geheel. In: NRC Handelblad, 12-2-2010. (over Huis van de aanrakingen) |
Hans Demeyer en Tom de Maerschalk, ‘Ik heb een zeer kwetsbaar boek geschreven’. In: Schamper, 15-3-2010. (interview naar aanleiding van Huis van de aanrakingen) |
Tim Vanhoutte, ‘Het leven is geen roman’. Peter Verhelst over schrijven, identiteit, dromen en politiek. In: CJP, 24-3-2010. (interview naar aanleiding van Huis van de aanrakingen) |
Marc Reugebrink, Poëtisch proza. In: De Leeswolf, jrg. 16, nr. 3, april 2010, pp. 163-164. (over Huis van de aanrakingen) |
Ignaas Devisch, Raak me niet aan - raak me aan (voulez-vous toucher avec moi). In: Streven, jrg. 77, nr. 7, juli 2010, pp. 646-650. (over Huis van de aanrakingen) |
Cyrille Offermans, Prachtige, al te prachtige verhalen. In: Ons Erfdeel, jrg. 53, nr. 3, augustus 2010, pp. 148-150. (over Huis van de aanrakingen) |
| |
| |
Charlotte de Somviele, Reiken naar de sterren die er niet zijn. Over de tragische dialectiek in het theater van Peter Verhelst. In: Documenta, jrg. 29, nr. 2, 2011, pp. 102-116. |
Christel Stalpaert, Tis of tisni. Over poëtische densiteit en de materialiteit van het woord in het postdramatische theater. In: Claire Swyzen en Kurt Vanhoutte (red.), Het statuut van de tekst in het postdramatische theater. Antwerpen 2011, pp. 115-124. (onder andere over het theater van Verhelst) |
Bart van der Straeten, Nolens, Verhelst en de jonge wolven. In: Knack, 23-3-2011. (over Zoo van het denken en Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen (Nolens)) |
Paul Demets, Een zoektocht naar het dierlijke. In: De Morgen, 6-4-2011. (over Zoo van het denken) |
Stijn Dierckx, ‘Mijn Nero is een klein ventje van vier met een sponsen broekje’. In: De Morgen, 14-5-2011. (interview naar aanleiding van Nero en Medea) |
Piet Gerbrandy, Kijken vanuit je ooghoeken. In: De Groene Amsterdammer, 16-6-2011. (over Zoo van het denken) |
Ines Minten, ‘Op de rand van Nero's bed’: Peter Verhelst en Wim Opbrouck. In: Staalkaart, jrg. 2, nr. 10, mei-juli 2011, pp. 44-47. (over Nero) |
Evelyne Coussens, Wanneer logica dodelijk wordt. In: Etcetera, jrg. 29, nr. 126, september 2011, pp. 16-20. (over Julius Caesar en Caligula (Het Paleis)) |
Anne Marie Musschoot, Het bestiarium van Peter Verhelst. In: Ons Erfdeel, jrg. 54, nr. 4, november 2011, pp. 161-162. (over Zoo van het denken) |
Marnix Verplancke, Aangespoelde levens. In: Knack, 21-3-2012. (over De allerlaatste caracara ter wereld) |
Mark Cloostermans, Prachtig geweld. In: De Standaard, 23-3-2012. (over De allerlaatste caracara ter wereld) |
Ilse Degryse, Paradise Lost op een onbestemd eiland. In: De Morgen, 31-3-2012. (over De allerlaatste caracara ter wereld) |
Jeroen Maris, De allerlaatste caracara ter wereld. In: Humo, 3-4-2012. |
Griet op de Beeck, ‘Ik verdraag geen milligram eenzaamheid’. In: De Morgen, 7-4-2012. (interview naar aanleiding van De allerlaatste caracara ter wereld) |
127 Kritisch lit. lex.
november 2012
|
|