| |
| |
| |
Hans Verhagen
door Bertram Mourits
1. Biografie
Hans Pieter Verhagen werd op 3 maart 1939 in Vlissingen geboren. Zijn vader was een notaris van eenvoudige komaf, zijn moeder kwam uit een gegoede familie. De jonge Verhagen begon in Den Haag aan het Gymnasium Haganum, deed vervolgens de tweede klas dichter bij huis aan het Middelburgs Gymnasium maar bleek geen gemotiveerde scholier. Tussen 1952 en 1956 zou hij nog een christelijk Lyceum in Goes, een internaat in Dordrecht en de hbs in Vlissingen volgen - maar nog voor zijn eindexamen haakte hij af. Als leerling-journalist is hij in 1957 bij de Provinciale Zeeuwse Courant aan de slag gegaan; een jaar later verhuisde hij naar Rotterdam, waar hij voor de jongerenpagina ‘Q’ van het Algemeen Dagblad ging werken. Hij trouwde daar met Conny Tavenier en ging in 1960 terug naar Vlissingen. Hij is regelmatig verhuisd; uiteindelijk zou hij zich in Amsterdam vestigen, waar hij nog steeds woont.
Verhagen maakte deel uit van redacties van de literaire tijdschriften Gard Sivik (1962-1964) en De Nieuwe Stijl (1965-1966). Werk van hem verscheen in die jaren ook in Podium, Randstad; later in Raster, De Revisor en Passionate.
Daarnaast kreeg hij bekendheid als journalist bij de Haagse Post en programmamaker bij de VPRO. Zijn bekendste tv-programma werd Hoepla (1967), een jeugdmagazine dat hij samen met Wim T. Schippers, Wim van der Linden en Gied Jaspars maakte. Het was een onafhankelijk opererend team dat zich zo min mogelijk van de opdrachtgevers aantrok. De blijvende faam van het programma is ontleend aan één iconisch jarenzestigfragment: Phil Bloom leest naakt in het dagblad Trouw.
| |
| |
Daarna volgden onder andere Het Gat van Nederland (1972-1974), incidentele documentaires en talkshows in de jaren zeventig en tachtig waaronder Geschiedenis van een Plek, met Armando (1978). Als ‘producer’ van de Zeeuwse band Dragonfly was Verhagen korte tijd actief in de popmuziek.
In 1963 werd hem voor zijn gedicht ‘Walcheren’ de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam toegekend. Het duurde veertig jaar voordat hij weer een literaire prijs kreeg; eerst werd in 2003 zijn hele oeuvre bekroond met de Thermphos Cultuurprijs Vlissingen; in 2009 werd deze gevolgd door de P.C. Hooftprijs.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kritiek
Wanneer Hans Verhagen in het begin van zijn dichterlijke carrière positieve recensies krijgt, gaan de complimenten nogal eens gepaard met kritiek aan het adres van dichters rondom de tijdschriften waarin hij dan actief is: Gard Sivik en De Nieuwe Stijl. Redactiegenoten Armando, Hans Sleutelaar, Cornelis Bashaan Vaandrager verklaarden in 1964 dat er ‘een nieuwe datum in de poëzie’ was gepasseerd, dat de Vijftigers achterhaald waren en dat het tijd was voor De Nieuwe Stijl, zoals het tijdschrift ging heten dat Gard Sivik moest opvolgen en de internationale avant-garde van de kunst zou vertegenwoordigen.
De poëzie van de Vijftigers werd nogal karikaturaal weggezet als een romantisch-surrealistische woordenstroom die moeilijker over poëzie deed dan noodzakelijk was. Men zette daar korte, brutale, atipoërische teksten tegenover, readymades vaak die bij voorkeur werden ontleend aan platvloerse bronnen. Reclame en popcultuur vormden zo het antigif voor de metafysische esthetiek van de Vijftigers.
| |
Verwantschap
Rozen & motoren (1963), de eerste volwaardige dichtbundel van Hans Verhagen - in 1961 had hij in eigen beheer Anatomie van een Noorman uitgegeven -, past maar gedeeltelijk binnen dit beeld van Gard Sivik. De titel van de bundel geeft aan tussen welke uitersten de poëzie van Verhagen laveert (en een oeuvre lang zal laveren): de romantiek van de roos en de zakelijkheid van de motor. ‘Het is niet vrij van rozen/ en ook het gebruik van motoren/ is aan mijn lichaam niet vreemd,’ stelde Verhagen in een van zijn vroegste gedichten (uit de cyclus ‘Groeiend in de plattegrond’).
In de context van de groepsgenoten viel vooral de ‘motoren’-kant op: ‘Een autoband kan het niet sneller doen, 30.000 km/ & je carrosserie is verrot’. Het opvallendst is ‘Hans Verhagen & Zn.’, een reeks gedichten die Verhagen schreef naar aanleiding van de geboorte van zijn zoon Norman en waarin hij zijn eigen jeugd memoreert: ‘Groeit/ (1e tandje/ 1e woordje/ 1e 2e wereldoorlog)’.
| |
Thematiek
Men zag daardoor eenvoudig over het hoofd hoeveel traditionele thematiek Verhagens poëzie te bieden had, met zinnen als:
| |
| |
‘De vrolijk fladderende vogels in mijn voorhoofd/ zijn verzilverd’ of ‘Mijn mes staart zich niet blind als ik/ het aankijk’. Verhagen was, zo merkte redactiegenoot Hans Sleutelaar terecht op, ‘een romanticus tegen wil en dank, die de pathetiek niet schuwt’. Een vreemde romantische eend in een nogal rationele bijt. Daarom was het voor critici eenvoudiger om Verhagen te waarderen dan zijn generatiegenoten. De een (Jan Elburg - geciteerd in De Nieuwe Stijl) heeft het over de geweldige dichter Verhagen, die ‘zich voor het karretje van Armando cs laat spannen’, de ander (Aad Nuis) ziet hoe Verhagens debuut ‘kreunt onder de last van groepsgebreken’, maar heeft het ook waarderend over Verhagens ‘persoonlijke kantigheid’ en droge humor.
| |
Techniek
De tweede bundel, Sterren Cirkels Bellen (1968) was nog extremer in onderkoelde experimenteerdrift dan het debuut. Verhagen gebruikt in deze bundel geregeld de techniek van de readymade, zoals in de Nederlands-, Engels- en Duitstalige reeks ‘Kanker/Cancer/Krebs’: gedichten samengesteld uit losse zinnetjes over kanker. Er is een afdeling over een dan modern onderwerp als tv en er zijn readymades over het huishouden en verlichting. De bundel was op een glamour-achtige manier vormgegeven door Wim T. Schippers, met wie Verhagen samenwerkte bij de VPRO. Gedichten zijn soms nog kaler dan in het debuut (‘En 1, 2, 3,/ pang, pang, pang, C schiet omhoog’) maar ook komt een romantische visie vaak aan de oppervlakte: ‘Laat mij je meenemen/ waarheen de dromen leiden/ die het langste in de herinnering blijven.’
Verhagens werk ligt op het eerste gezicht vaak dicht bij traditionele, ‘echte’ poëzie: het blijkt voor de kritiek een stuk eenvoudiger om neerbuigend te doen over ‘de kroketten in het restaurant/ zijn aan de kleine kant’ (Vaandrager) of ‘krijg de kelere-kanker met je zelfbeheersing’ (Armando) dan over een gedicht als: ‘Leert de technieken verkeerd toepassen,/ anderen beleven daar weer vreugde aan;/ het moet een positief gebeuren blijven.’ Toch is dit gedicht letterlijk overgenomen uit Gids voor gezin en huishouding, maar dat doet in dit geval weinig af aan de potentiële poëtische waarde.
Verhagen maakte gebruik van teksten die zich niet makkelijk tot
| |
| |
hun herkomst heten herleiden en die prima pasten in de context van een gedicht. Het is mede daardoor achteraf eenvoudig om te zien dat de zakelijke stijl van Gard Sivik en De Nieuwe Stijl Verhagen eigenlijk niet lag. Hans Verhagen heeft ‘er nooit zo bij stilgestaan en was het snelste weer weg,’ zo vat Martin Bril zijn houding samen.
| |
Relatie leven/werk
Na 1968 wordt het langzamerhand stiller rondom Verhagen - vooral wanneer hij zich een tijdlang op Walcheren terugtrekt. Daarvan doet de VPRO-tv verslag in de reportage ‘Waar is Hans Verhagen?’. De makers vinden op het Zeeuwse schiereiland een man met messianistische neigingen, die op dat moment aan een bundel werkt die op het eerste gezicht een aardverschuiving binnen zijn oeuvre lijkt teweeg te brengen. Uit deze bundel, Duizenden zonsondergangen (1971), is de zakelijke rationaliteit grotendeels verdwenen en neemt de romantiek het voortouw: ‘Langvervlogen morgenrood/ volgt me tot achter m'n ogen,/ diep frambozenrood spiegelt diep/ in de leeggeroofde kooien/ neon’.
| |
Kritiek
De breuk met de groepsgenoten wordt door de kritiek direct opgepikt. Kees Fens schreef: ‘Wat meteen duidelijk is, is de volledige terugkeer van het direct uitgesproken gevoel, hetgeen een verademing kan zijn na de jaren van ondertoonsheid, die nu wel, ook gezien het karakter van werk van andere dichters, voorbij lijken. En die terugkeer heeft bij Verhagen zelf als gevolg dat de verzen uit Duizenden zonsondergangen van een andere dichter lijken dan van die van Sterren, Cirkels, Bellen.’
Dit is om twee redenen overdreven - in de eerste plaats is ook in Duizenden zonsondergangen plaats voor de onderkoelde humor die beslist bij Verhagens werk hoort, zoals in: ‘ik heb er alle begrip voor jongeman,/ zelf ben ik ook een grote klootzak’. En bovendien was de romantische tendens ook in de jaren zestig al ruimschoots in Verhagens poëzie aanwezig. Zo is de cyclus ‘De droom van de dichter’ in Sterren Cirkels Bellen volgens de flaptekst de weerslag van ‘een psychedelische ervaring’. In dit gedicht is de afstand tot Duizenden zonsondergangen niet groot:
Zon van vonken schietend vuurwerk.
| |
| |
in het zonlicht, goudachtig glanzend,
zilverachtig glinsterend ding
Laat je gaan tot in de schittering.
Voor de koele zakelijkheid zijn messianistische pretenties in de plaats gekomen: ‘Mijn wijn is geen water geworden,/ mijn water geen modder en mijn modder/ nog geen straat met stratenmakers.’
| |
Ontwikkeling
Hoewel ook Verhagens vroege poëzie weinig eenduidig was, lijkt hij in deze gedichten zijn eigen stem pas werkelijk te hebben gevonden, en al is die niet altijd eenvoudig verstaanbaar, het levert hem wel de meeste enthousiaste reacties tot dan toe op; ook van de voor hem belangrijke Lucebert. Waar die zich in 1964 nog had gestoord aan ‘de commerciële exploitatie van het begrip Avant-garde’ verklaart hij nu over Verhagen: ‘Vergissen is menselijk. Met de tijd onderken je de kwaliteit. En als je die niet ziet, dan ben je een lui’.
Maar het vinden van de stem gaat gepaard met een stilstand in de ontwikkeling, waardoor Verhagen uit het verhaal van de literatuurgeschiedenis verdwijnt. Hij is niet meer baanbrekend, na Duizenden zonsondergangen past zijn poëzie nergens meer bij en bovendien trekt hij zich weer enige tijd terug uit de literaire wereld; hij pakt zijn tv-carrière weer op.
| |
Traditie
Waarschijnlijk hebben de reportages die hij in die jaren maakte voor VPRO's Het Gat van Nederland het meest school gemaakt. De camera registreert, de interviewer durft te zwijgen, het geheel wordt ongekunsteld uitgezonden, zonder een verhaal op te leggen. Deze interviewtechniek heeft zeker te maken met Verhagens werk voor Haagse Post, dat weer valt terug te leiden op zijn literaire werk. ‘De Nieuwe Stijl werd “VPRO-kunst”,’ aldus Ischa Meijer over Het Gat van Nederland.
| |
Relatie leven/werk
In de tv-tijd zou Verhagen nauwelijks dichten. Zijn zwijgen leek definitief; Kruithof veronderstelt in een eerdere bijdrage aan dit lexicon nog dat Verhagen een vakman was geworden die ‘nu van bundeling afziet’, wat hij betreurt. Maar Verhagen zou, zij het met aarzeling en tussenpozen, de poëzie vanaf 1976 weer
| |
| |
oppakken. Het was een periode vol drugsgebruik en ellendige persoonlijke omstandigheden met als dieptepunt de zelfmoord van zijn vrouw en muze Connie. Kouwe voeten (1983) is van deze tijd een weerslag. Waar in Duizenden zonsondergangen een cyclus stond die ‘Hoger’ heette, schrijft Verhagen nu een reeks ‘Lager’, waarin hij persoonlijke demonen bevecht: ‘Alles kwam in de ban van het verdriet,/ vlinders in de steenslag zaten muisstil,/ zelfs de kinderen zwegen als het graf’. De bundeling van dit werk werd opvallend matig ontvangen. Hierna zou hij wederom lange tijd als dichter zwijgen - en de schilderkunst gaan ontdekken.
| |
Kunstopvatting
Bijna tien jaar duurde het voor de bundel Autoriteit van de emotie (1992) verscheen, die zich ook weer beweegt tussen de twee uitersten zakelijkheid en romantiek, ditmaal in de vorm van de begrippen uit de titel: autoriteit, controle en beheersing enerzijds; emotie en spontaniteit daartegenover. De bundel begint met een zelfportret - ‘Ik ben de maker niet van het gedicht/maar zo ontvankelijk mogelijk’ - waarin de dichter zichzelf omschrijft als iemand die afgestemd is op de ‘akkoorden’ die de snaren van ‘dit tijdsgewricht’ aan hem doorgeven. Hij is doorgeefluik, medium voor de emotie. Als het gedicht wil slagen, moet de dichter de emoties de baas blijven.
In de volgende bundel, Echoput & Luchtkasteel (1995), wordt geworsteld met een vergelijkbare tegenstelling. Ook deze bundel bevat heel persoonlijke overwegingen, maar meer dan in vorig werk maakt Verhagen hier een keuze: liever geest dan lichaam, liever ‘malen’ dan ‘no nonsense’, en dus ook liever droom dan dood: ‘Ik mag dan wonen in een luchtkasteel,/ daar kom ik beter tot m'n recht dan in een/ kist’. Met deze keuze laat hij de waanzin ondubbelzinnig toe in zijn werk. Emotie mag het winnen van autoriteit en hoewel dat soms gedichten oplevert waarin de associaties zo persoonlijk zijn dat de lezer zich buitengesloten kan voelen, levert het ook prachtige gedichten op, vooral wanneer de waanzin van een afstand wordt bekeken. In deze periode verkiest Verhagen de romantische rozen boven zakelijke motoren.
| |
Traditie
Hoe persoonlijker Verhagens thematiek wordt, des te marginaler wordt zijn literair-historische rol als dichter: in Triomfantelijke
| |
| |
wandelingen (2000) staat een gedicht dat kan worden gelezen als een beknopte beschrijving van deze ontwikkeling, ‘Stap’:
niet van klein naar groot,
maar van groot naar klein.
desalniettemin niettegenstaande
een stap voorwaarts blijkt te zijn.
Hier heeft Verhagen zijn rol als dichter van groot naar klein op beknopte wijze verbeeld. En als hij met zijn keuze, zijn stap, een catastrofale misstap heeft begaan, dan heeft hij daar vrede mee. Ergens (‘desalniettemin niettegenstaande’) is het ook een stap vooruit. Verhagen, de dichter, is bevrijd.
Ook in Quasi-kamikaze (2002), reflecteert hij op zijn eigen literaire geschiedenis. Hij schrijft over de ontvangst van zijn werk, in grootse, zo niet overdreven termen: ‘Over alle hoofden heen op eenzame hoogte gegooid./ Met z'n miljoenen te voet de grond in getrapt’. Het is geen toeval dat hij zich ‘verweert’ met een verwijzing naar Lucebert: ‘Van de luchtmens afdalen tot voetvolk/ onderging ik niet als een vernedering/ maar ter completering van mijn diepgang’. In een interview met Arjan Peters verklaart hij dat hij zich in hoge mate door Lucebert beïnvloed weet - en tegelijkertijd dat hij zich tegen hem heeft afgezet.
| |
Kritiek
Deze bundel wordt in NRC Handelsblad (Ilja Leonard Pfeijffer) en de Volkskrant (Piet Gerbrandy) enthousiast ontvangen - Verhagen heeft een nieuwe generatie bewonderaars gevonden. Wanneer enige tijd later zijn verzamelde gedichten verschijnen (Eeuwige vlam, 2003) is zijn reputatie als belangrijk dichter opnieuw gevestigd.
| |
Thematiek
De eerste reguliere bundel die na de verzamelbundel verschijnt is Moeder is een rover (2004) en zelfs al zijn niet alle recensies positief, het is wel duidelijk dat de verzamelbundel voldoende
| |
| |
context heeft verschaft om zijn werk te kunnen plaatsen: Jaap Goedegebuure vat in zijn kritiek samen dat in Verhagen drie dichters schuilgaan: ‘1) de koele waarnemer die in de jaren zestig naam maakte als voorman van een zakelijk soort poëzie die de werkelijkheid bij voorkeur reproduceerde in een verhouding van 1 op 1; 2) de woordvoerder van de hippe flower powergeneratie; 3) de bij tijd en wijle hoogbevlogen romanticus’.
Nog steeds zijn motoren en rozen in de poëzie te vinden - maar waar Verhagen de keus voor romantiek gemaakt leek te hebben, begint de nadruk weer te verschuiven. Zijn betrokkenheid bij de wereld wordt steeds explicieter - niet langer dicht hij vooral over de verwerking van gebeurtenissen uit zijn eigen leven, maar ook de maatschappij komt steeds meer op de voorgrond. In Draak (2006) schetst hij een aardedonker beeld van een wereld vol ‘rijke kooplieden/ en draaideurcriminelen (allebei stelen)’, van een NS-medewerker die hij ervan verdenkt te dromen ‘dattie, bij verstek van de ss,/ daklozen castreren mag bij de spoorwegpolitie’. Dit is een wereld waarin ‘Snoezig geglaceerde baby's worden vetgemest/ en vervolgens zwaar bewapend/ voor een nobel en misdadig universeel streven ingezet’, in één woord, een ‘kankermaatschappij’.
Geen genuanceerd commentaar - maar dat komt doordat Verhagen vanuit een zo zichtbaar mogelijke betrokkenheid schrijft: ‘Ik snap niets van deze plek/ We leven hier naar hartelust/ terwijl het ongeluk toch in het oog van de windstilte op de hoek/ ligt te loeren op een blinde vlek’.
Hij blijft zoeken naar die andere wereld, de wereld van de schoonheid, bezieling en het hogere. In de cyclus ‘Walhalla’ beschrijft hij hoe kunstenaars op zoek gaan naar een staat van zijn tussen slaap en ontwaken, verstand en instinct, kunst en natuur.
Tegenstellingen blijven een rol spelen. Er is altijd de wereld geweest van liefde, romantiek en vrijheid - en steeds is er de werkelijkheid die de idealen frustreert. Die werkelijkheid wordt steeds concreter naarmate Verhagens oriëntatie op de maatschappij explicieter wordt. Daarmee lijkt de balans in de latere bundels door te slaan naar het aardse, maar dat is tegen de zin van de dichter, die de romantiek nooit uit het oog wil verliezen.
| |
| |
Ook in Zwarte gaten (2008) is het wereldbeeld donker: het bestaan is een doodsstrijd die uit de aard der zaak verloren wordt Dromen, plannen, oplossingen, bevrijding: het is allemaal mogelijk. Maar we moeten niet vergeten waaruit het leven bestaat, het gebeurt allemaal ‘bij het doodgaan’. Tot het zover is, moet er echter wel geleefd worden, moet er verbazing zijn op elk niveau, van het kosmische (‘Flarden in visioen gedrenkte wolken reizen in cyclonen rond’, aldus de eerste regels) tot en met het alledaagse - waarbij de nadruk op politiek ligt: ‘Opnieuw laten we de weg bepalen/ door vreeskwezels en aartsverraders’: in de Nederlandse actualiteit van 2008 klinkt het als een hoofdredactioneel commentaar.
De tegenstelling die in deze bundel centraal staat, is die tussen de zwarte gaten uit de titel, de oneindig grote massa waaruit geen ontsnapping mogelijk is, en de lichtheid van een levenshouding. De lucht zit in de taal, in het aloude procedé der vervreemding dat ruimte maakt voor verbeelding, beweging en ook humor: ‘een supersonisch voetbalmeisje in een elfmans-opklapbed’ of ‘Gaan we met z'n allen naar Japan/ waar de aarde immers uit zichzelf beweegt/ voor wie niet dansen kan’.
| |
Ontwikkeling
Verhagen is veelzijdig - zijn gedichten gaan van kale readymades tot en met exuberante psychedelica, en laten alle toonaarden daartussen horen. Het fundament daarvoor heeft hij in zijn allereerste gedichten al gelegd: het beeld van de rozen en de motoren stamt al uit Anatomie van een Noorman. Zijn oeuvre heeft zich daarna veertig jaar lang tussen deze twee uitersten bewogen. De ene keer leek de zakelijkheid van de moderne wereld te winnen, dan weer koos de dichter voor het romantische standaard-, om niet te zeggen clichébeeld van poëzie.
In het verhaal van de literatuurgeschiedenis spelen vooral die gedichten een grote rol waarin Verhagen zich met zijn zakelijke generatiegenoten leek af te zetten tegen de gedichten van de Vijftigers. Maar de dichter zelf leek meer op zijn gemak in werk dat persoonlijker, associatiever en beeldender was - dat veel meer aansloot bij het werk van de Vijftigers, met name van Lucebert, dan de literair-historische affiliaties uit die tijd zouden doen verwachten. De herwaardering die in het begin van deze eeuw is ingezet, lijkt het werk van Verhagen te hebben beïn- | |
| |
vloed: niet alleen is hij productiever dan ooit, ook slaat de balans van zijn belangstelling weer terug naar de alledaagse werkelijkheid.
Maar die werkelijkheid is dermate absurd dat de romantische blik zich als vanzelf opdringt, en daarom hoeft hij in zijn laatste bundels eigenlijk niet te kiezen. De gekte wordt gekanaliseerd, wat gewoon is wordt bijzonder gemaakt, de rozen hebben zich met de motoren verzoend en de dichter heeft zijn vorm gevonden.
| |
Kritiek
Een bekroning voor dat werk is de P.C. Hooftprijs die hem in 2008 werd toegekend ‘vanwege zijn humor, zijn engagement, zijn poëtische durf en eigenzinnigheid’, aldus de jury. Een bekroning als tussenbalans, want bij de feestelijkheden bij gelegenheid van de uitreiking, las hij alweer nieuwe gedichten voor.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Hans Verhagen, Anatomie van een Noorman. [Z.pl. 1961], Eigen beheer, GB. (opgenomen in Rozen en motoren) |
Hans Verhagen, Rozen en motoren. 7 cyclussen naar nu. Rotterdam 1963, Nijgh & Van Ditmar, Nieuwe Nijgh boeken 3, GB. (3e druk, met de ondertitel Zeven cyclussen 1958-1963, Amsterdam 1981, De Bezige Bij, BBpoëzie) |
Hans Verhagen, Cocon. Cyclus. Amsterdam 1967, Rap, Nieuwe boeken 2, GB. (opgenomen in Sterren Cirkels Bellen) |
Hans Verhagen, Sterren Cirkels Bellen. Amsterdam 1968, De Bezige Bij Literaire reuzenpocket 256, GB. |
De gekke wereld van Hoepla. Opkomst en ondergang van een televisieprogramma. Samenstelling Hans Verhagen. Amsterdam 1968, De Bezige Bij, Documentaire. |
Hans Verhagen, Duizenden zonsondergangen. Amsterdam 1971, De Bezige Bij, Literaire reuzenpocket 372, GB. |
Hans Verhagen, H.J.A. Hofland en Hans Keller, Vastberaden maar soepel en met mate. Herinneringen aan Nederland 1938-1948. Amsterdam 1976, De Bezige Bij, Documentaire. |
Armando, Hans Verhagen en Maud Keus, Geschiedenis van een plek. Amsterdam 1980, De Bezige Bij, Documentaire. (2e druk Amersfoort 2000, Armando Museum) |
Hans Verhagen, Kouwe voeten. Gedichten 1976-1983. Amsterdam 1983, De Bezige Bij, BBpoëzie, GB. |
Hans Verhagen, Autoriteit van de emotie. Gedichten. Amsterdam 1992, De Bezige Bij, BBpoëzie, GB. |
Hans Verhagen, Echoput & luchtkasteel. Gedichten. Amsterdam 1995, De Bezige Bij, GB. |
Hans Verhagen, Mona Lisa 's nazaten. Middelburg 1996, Stichting Kunstuitleen Zeeland, Slibreeks 76, GB. (opgenomen in Triomfantelijke wandelingen) |
Hans Verhagen, Triomfantelijke wandelingen. Gedichten '96-'00. Amsterdam 2000, Nijgh & Van Ditmar, GB. |
Hans Verhagen, Quasi-kamikaze. Amsterdam 2002, Nijgh & Van Ditmar, GB. |
Hans Verhagen, Eeuwige vlam. Verzamelde gedichten 1938-2003. Amsterdam 2003, Nijgh & Van Ditmar, GB. |
Hans Verhagen, Moeder is een rover. Amsterdam 2004, Nijgh & Van Ditmar, GB. |
Hans Verhagen, Draak. Amsterdam 2006, Nijgh & Van Ditmar, GB. |
Hans Verhagen, Zwarte gaten. Amsterdam 2008, Nijgh & Van Ditmar, GB. |
Hans Verhagen, Automatische profeet. Amsterdam 2009, Nijgh & Van Ditmar GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
[Anoniem], Rozen en motoren. Hans Verhagen's anatomische les. In: Haagse Post, 2-9-1961. (over Anatomie van een Noorman) |
[Anoniem], Hans Verhagen. ‘Elke miskraam baart zijn anekdotes’. In: Remco Campert e.a. (red.), Boekje open. Baarn 1963, pp. 124-127. (biografisch) |
Hans Warren, Rozen en motoren. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 9-11-1963. |
Piet Calis, Hans Verhagen. In: Piet Calis, Gesprekken met dichters. Den Haag 1964, pp. 209-220. (interview) |
Cees Buddingh', Een nieuwe industrie in poëzie. In: C. Buddingh', Een pakje per dag. Utrecht 1967, pp. 27-31. (over Rozen & motoren) |
K.L. Poll, Hans Verhagen en Armando. De poëzie van het ongebruikte. In: K.L. Poll, De eigen vorm. Amsterdam 1967, pp. 100-113. (algemeen) |
Aad Nuis, Hans Verhagen In: Aad Nuis, Twee schelven hooi. Opmerkingen over poëzie en politiek. Amsterdam 1968, p. 123-127. (over Rozen & motoren) |
Rein Bloem, Groeiprocessen in een nieuwe bundel van Verhagen: ‘Sterren, cirkels, bellen’. In: Vrij Nederland, 30-3-1968. |
Kees Fens, Taalcellen en -celkernen in nieuwe bundel van Hans Verhagen: ‘sterren, cirkels, bellen’. In: De Tijd, 8-6-1968. |
Hugo Brems, Koud, koel en halfwarm. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 114, nr. 1, 1969, pp. 64-66. (onder andere over Sterren Cirkels Bellen) |
C.J.E. Dinaux, Hans Verhagen. In: C.J.E. Dinaux, Gegist bestek 3. Auteurs van nu. Amsterdam 1969, pp. 112-115. (over Rozen & motoren) |
J. Bernlef, De bomen en het bos. Rein Bloem, Hans Faverey, Hans Verhagen. In: J. Bernlef, Wie a zegt. Amsterdam 1970, pp. 70-74. (onder andere over Sterren Cirkels Bellen) |
Willy Roggeman, Hans Verhagen. In: Willy Roggeman, De ringen van de kinkhoorn. 's-Gravenhage 1970, pp. 120-124. (over Rozen & motoren) |
Kees Fens, Terugkeer naar de zachte krachten. In: de Volkskrant, 8-1-1972. (onder andere over Duizenden zonsondergangen) |
Jacques Kruithof, Hans Verhagen. Differentiëren en integreren. In: Kees Fens e.a. (red.), Literair Lustrum 2. Amsterdam 1973, pp. 284-292. (over het oeuvre) |
J.F. Vogelaar, Naar aanleiding van Verhagen en Armando. In: J.F. Vogelaar, Konfrontaties. Kritieken en kommentaren. Nijmegen 1974, pp. 34-36. (onder andere over Duizenden zonsondergangen) |
Betty van Garrel, Hans Verhagen. Formules uit de duisternis. In: Hollands Diep, jrg. 3, nr. 3, 1977, pp. 12-16. (interview) |
Jan Brokken, De onderdrukte emoties van Hans Verhagen. In: Haagse Post, 26-4-1980. (interview over werkwijze) |
Rob Schouten, De wereld als tantaluskwelling. Hans Verhagens groei van aarzeling naar onwetendheid. In: Vrij Nederland, 24-9-1983. (over Kouwe voeten) |
Tony Rombouts, Enkele pijnlijke overwegingen bij Kouwe voeten, Hans Verhagens come-back. In: Diogenes, jrg. 1, nr. 2, februari 1984, pp. 97-100. |
Jan van der Vegt, Een industrie in poëzie. Over de dichter Hans Verhagen. In: Ons Erfdeel, jrg. 28, nr. 4, 1985, pp. 492-504. (over het oeuvre) |
Jaap Goedegebuure, Van neo-realisme tot neo(n)-romantiek. In: Jaap Goedegebuure, Nederlandse literatuur 1960-1988. Amsterdam 1989, pp. 170-191. (literair-historisch) |
Ingrid Harms, Against all odds. Hans Verhagen, homo lyricus. In: Vrij Nederland, 15-12-1990. (biografisch interview) |
Jac. Janssen, De beeldenstorm van ‘Gard Sivik’ en ‘De nieuwe Stijl 1955-1966’. In: Literatuur, jrg. 7, nr. 3, 1990, pp. 126-133. (literair-historisch) |
Sjoerd van Faassen en Hans Sleutelaar (red.), De Nieuwe Stijl 1959-1966. Amsterdam 1990. |
Ares Koopman, Iets gasachtigs en ongrijpbaars. Over de hermetische transparantie
|
| |
| |
van de ‘totale poëzie’ van Hans Sleutelaar, C.B. Vaandrager, Hans Verhagen en Armando. In: Parmentier, jrg. 3, nr. 1, 1992, pp. 56-60. |
Remco Ekkers, Hans Verhagen. Verloren dichterschap. In: Poëziekrant, jrg. 19, nr. 3-4, 1995, p. 43. (over Echoput & Luchtkasteel) |
Ballustrada, jrg. 12, nr. 1-2, 1998. Speciaal Hans Verhagen-nummer, waarin onder meer:
- | Theo Raat, Er zijn geen verheven plekken, behalve de hele wereld: dichter, schilder, filmer etc., pp. 9-26. |
- | Wim de Bie, Hans Verhagen, van meet af aan belangrijk, pp. 35-37. (biografisch) |
- | Andreas Oosthoek, Stuk strand, pp. 39-43. (herinneringen) |
- | Jean-Paul Franssens, Café de Eeuwigheid, pp. 44-45. (herinneringen) |
- | André van der Veeke, Lezen wat er staat, pp. 47-49. (over ‘Op je eentje’ in Triomfantelijke wandelingen) |
- | William Rothuizen, Jaren van schittering en onvermogen: 1984, pp. 50-62. (biografisch) |
- | Jan Mulder, Over Hans Verhagen, pp. 9-26. (herinneringen) |
|
Ronald Besemer, ‘Poëzie na de voorstelling’. In: Parmentier, jrg. 8, nr. 4, 1997-1998, pp. 99-115. (algemeen) |
Adriaan Morriën, Brood op de plank. Amsterdam 1999, p. 383-392; 399-402; 432-435. (resp. over Rozen & motoren, Cocon en Sterren Cirkels Belled) |
Ischa Meijer, Hans Verhagen. In: Connie Palmen (red.), De interviewer en de schrijvers. Amsterdam 2003, pp. 67-72. |
Bertram Mourits, Liever rozen dan motoren. Of: tegen wie vecht Hans Verhagen? In: Poëziekrant, jrg. 27, nr. 4, 2003, pp. 59-64. (over de ontwikkeling van het oeuvre) |
Daan Cartens, Vic van de Reijt, Dick Welsink en Hans Sleutelaar (red.), Tegen alle bloedvergiet en en kanariepieten in. Hans Verhagen. Dichter filmer schilder. Amsterdam/Den Haag, 2003. Waarin onder meer:
- | Hans Sleutelaar, De uiterste poëzie van Hans Verhagen (1960-1983), pp. 32-92. |
- | Ilja Leonard Pfeijffer, Ontdrifting is. Over de nieuwe gedichten van Hans Verhagen, pp. 102-111. (over Quasi-kamikaze) |
- | Jan Mulder, Hans Verhagen als beeldend kunstenaar, pp. 118-133. |
|
Erik Jan Harmens, Het hele nu geperst in rare taal. In: Awater, jrg. 4, nr. 1, 2005, pp. 32-33. (over Moeder is een rover) |
Piet Gerbrandy, Verdommen te verlammen. Hans Verhagen en de geest des tijds. In: Piet Gerbrandy, Omroepers van oproer. Amsterdam 2006, pp. 243-247. (over Eeuwige vlam) |
Nico de Boer, Poëzie is voor Hans Verhagen bittere noodzaak. ‘Ik wist al eerder dat ik goed was’. In: Awater, jrg. 5, nr. 3, 2006, pp. 4-8. (interview) |
Hoepla! Wim T. Schippers' televisiepraktijken 6. Hilversum 2007 [dvd]. |
T. van Deel, Alles draait alleen om heen en weer bewegen. In: Neerlandica extra muros, jrg. 45, nr. 1, 2007, pp. 59-65. (onder andere over Eeuwige vlam) |
Peter Sijnke, Dragonfly en de jaren zestig. De belevenissen van een popgroep in een roerige tijd. Zaltbommel 2008. |
Ron Rijghard, Als alles kan, krijg ik het Maria Callas-gevoel. In: NRC Handelsblad, 15-8-2008. (interview) |
Passionate, jrg. 16, nr. 2, 2009. Speciaal Hans Verhagen-nummer, waarin onder meer:
- | Erik Brus, Onbekommerd in de zwarte gaten. Leven en werk van Hans Verhagen, pp. 10-16. |
- | Bertram Mourits, Een serie koddige tv-programma's. Hans Verhagen en de VPRO, pp. 26-30. |
- | Toef Jaeger, Eigenlijk gewoon maken wat je zelf wilt zien. Interview, pp. 32-35. |
- | Ine Poppe, Verleidelijke explosies. Hans Verhagen en de beeldende kunst, pp. 40-43. |
- | Peter Bulthuis, Hink-Stap-Sprong. Een gebruiksaanwijzing bij de poëzie van Hans Verhagen, pp. 57-60. |
|
Ilja Leonard Pfeijffer, Oorlog is de vader van alles. Over het gedicht ‘Bidsprinkhanen’ van Hans Verhagen. In: De Revisor, jrg. 3, nr. 2, 2009, pp. 5-12. |
| |
| |
Toef Jaeger, ‘50 million Elvis fans can't be wrong’. Interview met Hans Verhagen. In: De Revisor, jrg. 3, nr. 2, 2009, pp. 13-20. |
118 Kritisch lit. lex.
september 2010
|
|