| |
| |
| |
M. Vasalis
door Maaike Meijer en Jessa Bertens
1. Biografie
M. Vasalis is het pseudoniem van Margaretha Leenmans, die op 13 februari 1909 in Den Haag werd geboren in een vrijzinnig socialistisch milieu. Na haar gymnasiumopleiding op het Haags Lyceum studeerde zij vanaf 1927 medicijnen en vervolgens enige jaren antropologie in Leiden. In 1936 begon zij zich in Santpoort als arts-assistent te specialiseren in de psychiatrie en neurologie. Om gezondheidsredenen verbleef ze in 1937 negen maanden in de Zuid-Afrikaanse halfwoestijn de Karoo. Vanaf 1938 was zij als arts verbonden aan het Wilhelmina Gasthuis te Amsterdam. Zij trouwde in 1939 met de psychiater en latere hoogleraar neurologie J. Droogleever Fortuyn. In 1951 vestigde zij zich met haar gezin in Groningen; zij werkte eerst in Assen en vervolgens in Groningen als kinderpsychiater. Vanaf 1963 woonde zij in het Drentse Roden, waar zij stierf op 16 oktober 1998.
Van het begin af aan heeft zij gepubliceerd onder het pseudoniem M. Vasalis, de vertaling in het Latijn van haar achternaam (leenman = vasal). Haar eerste gedichten verschenen in 1936 in Groot Nederland. In 1940 publiceerde zij haar eerste poëziebundel, Parken en woestijnen, en de novelle ‘Onweer’ als onderdeel van het boekenweekgeschenk Drie novellen. Vasalis publiceerde ook enkele essays over poëzie en stelde bloemlezingen samen.
In de periode 1948-1953 was zij redacteur van Libertinage.
Voor haar debuutbundel ontving Vasalis in 1941 de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs, en voor Vergezichten en gezichten (1954) in 1957 de poëzieprijs van de gemeente Amsterdam. Bekroning
| |
| |
van haar oeuvre was er verder in de vorm van de culturele prijs van de provincie Groningen (1963), de Constantijn Huygensprijs (1974) en de P.C. Hooftprijs (1982).
Na 1954 publiceerde Vasalis nog slechts sporadisch gedichten (hoofdzakelijk in Tirade). Een kleine bloemlezing uit haar poëzie en haar novelle zijn in Engelse vertaling verschenen.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
M. Vasalis debuteert in 1936 met een vijftal gedichten in Groot Nederland. In 1940 verschijnt haar eerste bundel Parken en woestijnen, met voor die tijd moderne, toegankelijke, velen aansprekende gedichten in een confessionele toonaard. De thema's die Vasalis hierin aansnijdt, zullen in later werk steeds terugkeren: de relatie tot een geliefde, die hier afwezig of weggegaan is; de tragiek van de geesteszieke (zoals in het later beroemd geworden gedicht ‘De idioot in het bad’); het wonderlijke kind. Veel gedichten hebben de natuur als onderwerp of zijn gesitueerd in de natuur. Natuurbeleving leidt bij Vasalis echter altijd tot een innerlijke ervaring, die het eigenlijke onderwerp van het gedicht is: de natuurbeschrijving is in feite een Natureingang tot een eigen innerlijk. Zo gaat het in ‘Voorjaar’, dat eerst een winderig, onstuimig voorjaar beschrijft:
Twee lammren naast een stijf grauw schaap
staan wit, bedrukt van jeugd in 't gras...
Ik had vergeten hoe het was
en dat de lente niet stil bloeien,
zacht dromen is, maar hevig groeien,
schoon en hartstochtelijk beginnen,
opspringen uit een diepe slaap,
wegdansen zonder te bezinnen.
De natuur is hier de toegang tot een vergeten of verdrongen dimensie van het eigen bestaan: het hartstochtelijk lenteachtige, het jeugdig-onbesuisde van de ziel. In het gedicht ‘Het ezeltje’ wordt de jonge ezel, ‘schoon, ongeschonden beest’, gezien als beeld van een verloren, jonger zelf, dat nog gaaf, zachtzinnig en dromerig was. Dood, vergankelijkheid en de alles opslokkende tijd houden deze - dan nog jonge - dichteres al sterk bezig.
Ten slotte staat in verschillende gedichten een ervaring van mentale grensoverschrijding centraal, het buiten de grenzen treden van het rationele bewustzijn. Dronkenschap is zo'n grensoverschrijding, maar ook de droom, het visioen en de uitbarsting
| |
| |
van ongelikt sentiment, zoals bij het horen van een fanfarecorps. Vasalis beschrijft in haar gedichten haast altijd de dynamiek van het plotselinge veranderen van de innerlijke ervaring. Die omslag geschiedt in rap tempo en de ervaring kan gemakkelijk visionaire proporties aannemen, zoals in de gedichten ‘Afsluitdijk’ en ‘Onweer in het moeras’. Haar werk lijkt op het eerste gezicht conventioneel in zijn thematiek, maar ontsnapt in zijn onverschrokken hartstochtelijkheid volledig aan het cliché. Het beschrijven van dronkenschap, in ‘Drank, de onberekenbare’, of de gedachte aan zelfmoord, in ‘De dood’, waren zeker in de jaren dertig nog geen betamelijke onderwerpen voor een jonge vrouw. Sterk verwant aan de thematiek van het gedicht ‘Onweer in het moeras’ is die in Vasalis' enige verhalende prozawerk van belang, de tezelfdertijd verschenen novelle ‘Onweer’ (1940). Het thema is de innerlijke ommekeer die zich voltrekt in Pole, een ongelukkige en eenzelvige man, die een van de gasten is in een hotel in de Zuid-Afrikaanse Karoo. Pole heeft een oogje op de dochter des huizes, maar het lukt hem niet haar belangstelling te trekken. Hij is zowel jaloers op de dokter - die het meisje meer boeit - als op de oude man Redhurst, omdat die zo totaal op zijn gemak lijkt. Om de tijd te verdrijven spelen de gasten het gezelschapsspel ‘moordenaar’ en bij dat spel raakt Pole zozeer in de ban van zijn jaloerse emoties dat hij de oude Redhurst bijna werkelijk vermoordt. Het loopt goed af, maar de volgende dag pakt Pole beschaamd zijn biezen. Dan barst er een groots en verschrikkelijk onweer los. In dat noodweer wordt hij gevonden door zijn concurrent Redhurst, die later was vertrokken. Als het noodweer opgetrokken is, komen de twee als de beste vrienden weer terug in het hotel, aldus het happy end. Het fysieke onweer is een veruiterlijking van het innerlijk onweer dat
zich zowel in Pole als in Redhurst heeft afgespeeld. Beiden hebben zeer sterke emoties beleefd - van jaloezie en agressie (Pole) tot doodsangst en plotseling besef van sterfelijkheid (Redhurst). Precies dat brengt beide mannen innerlijk tot leven en zelfs tot elkaar. Het thema van deze psychologische novelle is de cathartische werking van emoties. In het verwante gedicht ‘Onweer in het moeras’ beschrijft Vasalis eveneens een indrukwekkend onweer in de Karoo; de innerlijke ontlading verwoordt zij hierin expliciet:
| |
| |
Mijn hart werd plotsling wit en heet,
't was of ik zelf werd omgesmeed.
Ik heb het angstig ondergaan
ik kwam er sterk en nieuw vandaan.
| |
Stijl / Techniek
In de novelle is het overigens heel effectief dat de lezer zelf dit verband tussen innerlijk en uiterlijk natuurgeweld moet leggen. Bijna al Vasalis' gedichten zijn gesteld in de monologische ik-vorm, hetgeen de lezer uitnodigt zich te verplaatsen in de intieme gedachten, gevoelens en waarnemingen van deze ik. Zowel Parken en woestijnen als de tweede bundel, De vogel Phoenix (1947), zijn toegankelijk, zij het niet per se eenvoudig. De complexiteit zit bij Vasalis niet zozeer in de vorm als wel in de thematiek. Haar vormtaal en techniek waren vernieuwend in de tijd - midden jaren dertig - waarin zij debuteerde. Zij schrijft een parlando-vers met een los eindrijm en weinig strofebouw. Als er al strofen zijn, zijn deze veelal onregelmatig en volgen ze geen schema's uit de bestaande gebonden versvormen. Het taalgebruik is alledaags, met vermijding van ouderwetse poëtisch geladen woorden. Vasalis is wars van mooischrijverij en technische hoogstandjes. Ook schuwt zij het introduceren van gewone gebruiksvoorwerpen niet - zoals blijkt uit het gedicht ‘De dood’ (in Parken en woestijnen), waarin de Dood de ik-persoon ‘kleine interessante dingen’ aanwijst: een spijker, een touw en ‘dranken, pillen,/ pistolen, gaskraan, steile daken,/ een bad, een scheermes, een wit laken’. Zo brengt Vasalis in haar werk dezelfde modernisering in praktijk als haar tijdgenoot Gerrit Achterberg: in gewone taal een maximale zeggingskracht bereiken die alle aandacht richt op een ontremde exploratie van de eigen ziel. Vanwege haar moderne vorm en transparante, bijna afwezige techniek heeft Vasalis' werk de tand des tijds goed doorstaan, beter dan veel werk van generatiegenoten als Victor E. van Vriesland, H. Marsman, S. Vestdijk, Ida Gerhardt en Bertus Aafjes.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
De universele thematiek, de directheid en de ongecompliceerde vorm van haar poëzie hadden tot gevolg dat ze, in een periode waarin de literaire kritiek nog erg verzuild was, boven de verschillende levensbeschouwelijke en poëticale partijen verheven
| |
| |
leek. Haar debuut werd door alle gezindten - seculier, protestant, katholiek, humanistisch - en door zowel jongere als oudere critici goedkeurend ontvangen. Menno ter Braak was een van de eersten die de kwaliteit van haar werk opmerkte: al in 1937 wijdde hij een beschouwing aan haar gedicht ‘Tijd’ en later in datzelfde jaar zei hij haar werk te hebben ervaren als een ‘poëtische schok’. Vestdijk trof in Parken en woestijnen de gelukkige combinatie van een ‘levendig-opmerkzame’ en een ‘eerbiedig-aanschouwende’ geest, en toonde zich onder de indruk van de complexe belevingswereld die achter de ogenschijnlijk eenvoudige verzen schuilging. D.A.M. Binnendijk zag het niveau van Vasalis' debuut bijna als een handicap voor het vervolg van haar dichterlijke carrière. Hij was verheugd over deze in zijn ogen unieke, zelfs zo goed als volmaakte bundel, maar tegelijkertijd had dit debuut een dermate definitief karakter dat hij vreesde dat Vasalis er in de toekomst weinig meer aan toe te voegen zou hebben. Niet alleen de kritiek omarmde Vasalis' debuut enthousiast, maar ook het lezende publiek ontdekte het al snel. Het verkoopsucces was zo groot - tot 1943 tienduizend exemplaren - dat Vasalis nota bene als debutant een belangrijke financiële stut van haar noodlijdende uitgever A.A.M. Stols vormde, zoals Wilholt (2001) laat zien. De tweede bundel, De vogel Phoenix, kon in grote lijnen rekenen op eenzelfde positieve ontvangst, wat Vasalis eind jaren veertig tot een gevestigde naam maakte. Bij het verschijnen van haar derde bundel, Vergezichten en gezichten (1954), kreeg zij opnieuw veel lof, maar nu werden er ook enkele kritische noten gekraakt. Alfred Kossmann bespeurde bijvoorbeeld teruggang, zelfs ‘verval’ als bij de latere Gorter en Rilke - het zijn dus bepaald niet de minsten met wie Vasalis hier wordt vergeleken. In deze
bundel, die decennialang Vasalis' laatste zal blijken te zijn, ziet hij een creatieve desintegratie: alsof ‘de dichteres haar oude volmaaktheid achter zich heeft gelaten en op weg is naar een nieuwe’.
| |
Verwantschap
Vasalis is door mede-dichters en critici wel gezien als belangrijke representant van de kring rond Ed. Hoornik en het tijdschrift Criterium (1940-1942), maar dat is, zoals Ton Anbeek in zijn Geschiedenis van de Nederlandse literatuur (1990) aantoont, niet helemaal terecht. De Criterium-kring wilde het ‘romantisch rati- | |
| |
onalisme’ uitdragen, een poëtica die een verticale spagaat maakt tussen hemel en aarde, tussen verlangen en werkelijkheid. Volgens Hoornik levert dat een ‘tragische spanning’ op, maar prozaïscher gezegd was deze vage formule de grootste gemene deler binnen een zeer heterogeen dichtersgezelschap. Zulk een diffuus programma kan moeilijk een typische exponent hebben. Vasalis was dit dan ook niet, ook al werd zij door Hoornik en Aafjes wel graag als representant van hun ‘romantisch rationalisme’ opgevoerd. Die beeldvorming bleek hardnekkig. De jongere Vijftigers zetten zich tien jaar later af tegen de Criteriumpoëzie in de gedaante van Vasalis, die zij dan tot vaandeldraagster van de ‘oude’ poëzie bombardeerden. Haar dichtregel ‘eerbied voor de gewoonste dingen’ (uit ‘Fanfare-corps’ in Parken en woestijnen) werd de gewraakte slagzin voor al wat in de ogen van de Vijftigers passé was. Op dat moment kreeg Vasalis een plaats in de literatuurgeschiedenis toegewezen die tot op heden omstreden is gebleven.
| |
Traditie
Opvallend is dat de critici in de vroege jaren veertig bij hun bespreking van Parken en woestijnen vrijwel unaniem aangaven dat ze moeite hadden met het vinden van een passend referentiekader voor de poëzie van Vasalis. Als zij al een vergelijking maakten (zoals Vestdijk en Van Vriesland), dan was het met de bepaald niet contemporaine mystica Hadewych.
| |
Thematiek
De vroege kritische associatie van Vasalis met Hadewych was geen slag in de lucht. Maaike Meijer (1989) heeft later laten zien hoe delen van Vasalis' werk inderdaad met vrucht als passend in de mystieke traditie kunnen worden gelezen. Zij wijst erop dat onder andere in gedichten als ‘Afsluitdijk’, ‘De krekels’, ‘Tijd’, ‘Onweer in het moeras’ (alle in Parken en woestijnen), ruimte, tijd en zwaartekracht lijken te zijn verdwenen, evenals het alledaagse ik-besef en het onderscheid tussen geest en materie. De ervaringen die worden beschreven, zijn gelukzalig of huiveringwekkend. Het lyrisch ik wordt plotseling door deze ervaring getroffen en terugval naar de gewone werkelijkheid is smartelijk. Vaak gaat het om een leegte-ervaring die noodgedwongen beschreven wordt met behulp van negaties, omdat het om een in wezen onmededeelbare ervaring gaat. De ervaring heeft een ken-aspect en het subject verandert er ten diepste door. Tot
| |
| |
die mystieke gedichten behoort ook ‘Ster’ (in Vergezichten en gezichten):
Ik zag vanavond voor het eerst een ster.
Hij stond alleen, hij trilde niet.
Ik was ineens van hem doordrongen,
ik zag een ster, hij stond alleen,
hij was van licht, hij leek zo jong en
Naast enkele klassiek-mystieke gedichten schreef Vasalis veel aan mystiek verwante gedichten, die ofwel cirkelen rond momenten van plotselinge verlichting, ofwel wanhoop uitdrukken omdat de ik zich gevangen voelt in een donker Diesseits waarin de toegang tot ‘het andere’ geheel afgesloten is. De hogere realiteit die soms kan worden benaderd of ‘geschouwd’, is - paradoxaal genoeg - aards. Op dit punt onderscheidt de moderne, atheïstische mystiek-als-poëzie zich van de klassieke religieuze variant. De andere dimensie is aanwezig in de geschapen wereld en kan zich bijvoorbeeld openbaren in de sterren, de geliefde, in de bomen of in een bepaald soort licht. Herman de Coninck (1983) heeft er in verband met deze thematiek op gewezen hoe Vasalis zich bedient van antithesen, oxymorons en paradoxen, als de stijlmiddelen om scheiding tot eenheid te brengen en om tegenstrijdigheden te verzoenen.
| |
Visie op de wereld
Ook de traditie van de visioenenliteratuur kan Vasalis' werk verhelderen. In Vergezichten en gezichten komt een reeks van visioenen voor, angstaanjagende gezichten van een andere wereld. In het gedicht ‘Klein, 's Avonds’ jaagt een engel de ik angst aan: deze durft niet met hem mee te gaan naar de onbekende andere wereld. Maar in het gedicht met de veelzeggende titel ‘Ontvoering’ laat de ik zich meevoeren door een wolf naar een magisch, besneeuwd en sereen dodenrijk: de plek waar de schepping plaatsvindt. Andere gedichten gaan over de eindeloze kringloop van dood en wedergeboorte of stellen het probleem aan de orde van de buitenmenselijke tijd, die per definitie buiten het menselijke voorstellingsvermogen valt. De wereldorde wordt door Vasalis voorgesteld als een tijdelijke ketening
| |
| |
van de kolkende chaos, waaruit de vernietigende tijdloosheid elk moment weer kan losbarsten. Tal van gedichten getuigen van een fascinatie voor het ‘nog niet en niet meer zijn’, dat wil zeggen het voorgeboortelijke bestaan en het leven na de dood. Vasalis wil voortdurend over de rand kijken, uit het bekende treden, hoe angstwekkend dat ook is. Van die tochten naar de onderwereld keert de ik dan ook weer gelouterd terug in de gewone wereld, als aan het slot van het gedicht ‘Herfst’ (in Vergezichten en gezichten):
Zo, aan de rand van het nog niet en niet meer zijn
en van het tomeloze leven,
voel ik voor 't eerst in zijn volledigheid
en aan den lijve het vol-ledig zijn:
een orde, waarin ruimte voor de chaos is,
en voel de vrijheid van een grote liefde,
die plaats voor wanhoop laat en twijfel en gemis.
De regeneratie hoort traditioneel bij de reis naar de onderwereld en kan met vrucht tegen de achtergrond van deze mythologische en literaire traditie worden geïnterpreteerd.
| |
Traditie / Verwantschap
In ongepubliceerde jeugdgedichten van Vasalis is te zien hoe zij aanvankelijk de Nederlandse Tachtigers, Guido Gezelle en de Engelse romantici trachtte te imiteren. Al snel schudde zij deze verheven dichterlijke taal echter volledig van zich af en ontwikkelde zij een modern, spreektalig idioom. Dat streven had zij gemeen met een aantal tijdgenoten. Zij behoort tot de dichters van ‘het gewone woord’, met J. Greshoff en E. du Perron als directe voorgangers. Vasalis probeert in zo eenvoudig mogelijke woorden een ongewone, lucide werkelijkheidsbeleving te pakken. Net als haar (bijna-)generatiegenoten M. Nijhoff en Gerrit Achterberg streeft zij naar geladenheid en intensiteit, maar is zij tegelijk wars van retoriek. Ze is ook op haar tijd vooruit: iets van de sensibiliteit van de jongere Hans Lodeizen is al in haar werk aanwezig en er zijn tal van overeenkomsten tussen haar en de vroege Rutger Kopland, en met het werk van de confessional poet Elisabeth Eybers. Ook buitenlandse dichters als Emily Dickin- | |
| |
son vallen echter te beschouwen als Vasalis' poëtische verwanten. Met Dickinson - wier werk zij waardeerde - heeft Vasalis het bruuske, de intensiteit van expressie en emotie gemeen. Hoewel zij tal van dichters en schrijvers kende en vriendschappen onderhield met uiteenlopende figuren als Victor E. van Vriesland, Bertus Aafjes, Gerard Reve, en later met Eybers, Judith Herzberg, F. Harmsen van Beek en de schrijvende uitgever Geert van Oorschot, is van geen van deze literaire vrienden grote invloed uitgegaan op haar voor de oorlog al volwassen dichterschap. Wel heeft Vasalis op haar beurt tal van Nederlandse dichters diepgaand beïnvloed, mede door haar populariteit en de frequente aanwezigheid van haar gedichten in bloemlezingen en schoolboeken. De zogeheten Tirade-dichters als Hanny Michaelis, Kopland, Herzberg, Chr. J. van Geel en in hun spoor Neeltje Maria Min, Eybers, Eva Gerlach en Anna
Enquist komen het meest in haar buurt. Vasalis was een zeer belezen dichter en kende zowel haar klassieken (Shakespeare, John Keats, Virginia Woolf, Emily Dickinson tot en met de grote Russische prozaïsten) evenals zeer veel moderne Engelse en Franse literatuur. De onverschrokkenheid van Emily Dickinson en de Amerikaanse dichteres Edna St. Vincent Millay - met wie zij ook persoonlijk bevriend was - moet haar hebben aangesproken.
| |
Kunstopvatting
Voor Vasalis lijkt het gedicht de toegang tot een andere bewustzijnstoestand. Het doet scheiding teniet, het creëert eenheid, verbinding, symbiose zelfs, maar het is een zeldzame genade wanneer het inderdaad lukt om door te dringen tot de andere dimensies die zij steeds zoekt in haar oeuvre: het voorgeboortelijke, de droom, de dood, het heelal, de onderwereld, het mystieke nu-moment, de eenheid die alle tegenstelling opheft.
Deze kunstopvatting blijkt bijvoorbeeld uit ‘Diep van mijzelf en van mijn zang vervreemd’ (in De vogel Phoenix), dat suggereert dat het gedicht in staat zou zijn de verbinding te scheppen tussen de afzonderlijke, zinloze, uit hun verband gevallen dingen. Het gedicht zou de pijnlijke afzonderlijkheid kunnen opheffen, maar het scheppen van zo'n bezield verband blijft daar toch onbereikbaar. Het gedicht ‘Aan het vers’ (in Vergezichten en gezichten) representeert het scheppingsmoment als een precaire en para- | |
| |
doxale plaats waarin de dichter echter volledig thuishoort: ‘Tussen waanzin en bezonnenheid/ waakzaam en ook verloren/ ondraaglijke weelde en armoedigheid,/ moet ik u toebehoren.’ Ook daar is het scheppen iets dat heftig door de dichter wordt verlangd maar dat niet lukt: ‘dan is het als in sommige dromen,/ dat men schreeuwen moet,/ maar geen geluid wil komen’.
Vasalis wilde doordringen tot de bodem van het menselijk gevoelsleven, tot de zin van het menselijk bestaan, maar wist tegelijkertijd dat het absolute zich nooit direct blootgeeft. Daarover gaat haar essay ‘De dichter van de woeste laaglanden’ (1948), waarin zij ingaat op het oeuvre van A. Roland Holst. Zij is geboeid door diens verbeelding van het absolute (in de vorm van een grote fatale liefde op de grens tussen lucht en zee) maar in haar eigen werk is zij bescheidener. Voor haar toont alle kunst, mythologie, godsdienst en liefde juist hoezeer het menselijke gevoelsleven gekortwiekt is. Elke poging om over de randen van het bestaan te reiken, stokt bij een onverbiddelijke bevestiging van die begrenzing. Maar juist in dit hulpeloos tasten is schoonheid: ‘Een antwoord, een gevoel, is er buiten ons niet te krijgen, [maar] ons eigen verlangen komt uit de buitenwereld tot ons terug, soms onherkenbaar van luister.’ Deze luister dringt in veel van haar gedichten in het aardse leven door als een immanente ‘hogere’ realiteit, waar ze plots door getroffen wordt, als in het eerder geciteerde gedicht ‘Ster’ en als in ‘Paard gezien bij circus Straszburger’ (in Vergezichten en gezichten):
Paard, dat bereden door een droom
zonder teugel, zonder toom
gestort kwam als een voorjaarswind,
de eerste, door de kale lanen,
regen en duister uit zijn manen,
warm van zichzelf, koud van de nacht.
Zwart paard, op bliksemende benen,
ogen gebald, neusvleugels open,
- o waarvandaan, waarheen gelopen -
de hoeven kloppend als een hart,
tot barstens toe, zo rap, zo zwart,
| |
| |
en dat zich plots omhoog verhief
met hoeven, die de hemel raakten,
verblindend in zijn duisternis...
en even plotseling verdwenen
als hartstocht en zijn luister is.
| |
Kritiek / Kunstopvatting
De realiteit van Vasalis blijkt, hoewel aards, de jonge honden van de Beweging van Vijftig niet rauw genoeg. Begin jaren vijftig openen zij een egaliserende aanval op ‘de’ oude dichtersgeneratie. Zij willen een einde maken aan haar escapistische, op de transcendentie gerichte manier van dichten en vegen de vloer aan met de bijbehorende symboliek en abstracties. Vasalis is dan, zoals gezegd, niet uitgesproken representatief voor haar generatiegenoten, maar wel succesvol en daarmee voor de Vijftigers een aantrekkelijke hoge boom om neer te halen. Rudy Kousbroek refereert aan de titel van haar debuutbundel, wanneer hij in Braak (1950) stelt: ‘Maar wat voor eisen stelt deze nieuwe poëzie dan wel? Dat er niet meer vaag in parken en woestijnen wordt gelopen. Dat de vlucht in de droom aan de dijk wordt gezet, omdat hij onbruikbaar is.’
Dit levert het enige moment op waarop Vasalis polemisch haar tanden laat zien: in haar essay ‘Naar aanleiding van Atonaal’ (1952) formuleert ze een reactie op de poëtica van de Vijftigers. Hun poëzie is onrijp, vindt ze, en slaagt er niet in het noodzakelijke midden te vinden tussen rauwe impuls en verstarde dichterstaal. Maar alleen dat evenwicht levert volgens haar geslaagde poëzie op: ‘De dichter leeft [...] voortdurend tussen het gevaar van on-rijpe, onherkenbare woorden te stamelen en overduidelijk te spreken in een taal, die een volgroeid jargon geworden is. [...] Dit is, voor zover ik zien kan, het voornaamste, zuiver dichterlijke probleem, waar iedere dichter, bewust of onbewust, mee worstelt, zo, dat hij [...] zou willen volstaan met een schreeuw, een omhelzing of iets dergelijks.’ Deze wens om te breken met de traditie speelt volgens Vasalis vooral ten tijde van een cultuurcrisis, zoals de naoorlogse tijd er een is, waarin de gangbare combinaties van woorden en hun betekenissen niet meer voldoen. Daarom begrijpt ze dat de jongeren zich nu de taal opnieuw willen toe-eigenen. Maar wat ze de Vijftigers
| |
| |
verwijt is ‘dat ze niet irrationeel genoeg zijn’, dat hun omverwerping van traditionele vormelementen geforceerd en bedacht aandoet.
Deze kritiek op de Vijftigers werd Vasalis niet in dank afgenomen. De avant-garde zette haar op dat moment bij in ‘de oude plooi’. Toen haar dertig jaar later, in 1982, de P.C. Hooftprijs werd toegekend, zou Vasalis overigens op haar visie op Vijftig terugkomen. Bij die gelegenheid zei ze dat het haar enkele jaren had gekost ‘om in deze poëzie door te dringen en er de noodzaak van in te zien. Tenslotte raakte ik op dat omgewoelde land van de taal met zijn kraters, stukken prikkeldraad, lichaamsdelen en verlatenheden thuis en niet alleen heb ik er persoonlijk veel aan te danken gehad, maar ik denk alle dichters nadien, ook als ze nu weer sonnetten schrijven.’
Tamar schreef later in Vrij Nederland (1989) hoe grootmoedig zij het van Vasalis vond dat deze zo ruiterlijk kon terugkomen op haar eerdere standpunt. Zij constateerde terecht dat het in het literaire domein zelden gebeurt dat men de eerder betrokken poëticale of ideologische stellingen verlaat.
Vasalis heeft zich nooit erg breed gemaakt binnen het literaire circuit. In de weinige recensies die zij schreef, waardeert zij altijd de oorspronkelijke en ongekunstelde stem - bijvoorbeeld die van de Groningse dichter Ab Visser, van Van Geel en van haar generatiegenoot Aafjes, wiens persoonlijke en poëtische integriteit zij verdedigde tegenover de Vijftigers en over wie zij twee essays schreef. Zij had een afkeer van absolute poëticale dogma's en deed dan ook - behalve in het genoemde essay over Atonaal - niet mee aan literaire polemieken of manifesten. Ook liet ze zich niet vaak expliciet uit over wat haar als dichter dreef. Iets van haar poëticale opvattingen valt echter wel te deduceren uit de korte essays en de voor- en dankwoorden die zij schreef. In een ‘Mislukte toespraak voor de adspirant-abonné's van Libertinage’ (1951) verdedigde zij het klassieke standpunt dat een gedicht niet te vervangen is door proza. Het gaat bij een vers namelijk niet om de inhoud, maar om ‘de woorden, hun klank, hun onderlinge samenhang, rangschikking en rythme’. Het gedicht is voor Vasalis paradoxalerwijs zowel kleiner als groter dan de prozatekst. Zij vergelijkt de gecondenseerde
| |
| |
beeldtaal van het gedicht met die van een droom:
In een veel kleiner bestek dan in proza mogelijk is [wordt in het gedicht] een veelvuldigheid meegedeeld, die tegelijkertijd een strikt verband heeft. In dit opzicht gelijkt een vers veel op een droom. Wie van u ooit een droom heeft onthouden en zich de moeite heeft getroost om na te gaan welk een rijkdom van ervaringen, bedoelingen, gedachten en gevoelens - allen gerangschikt in een soort krachtveld, dat er de vorm aan geeft - huist in een droom, die enkele minuten duurde, zal daarbij gemerkt hebben, dat het uren duurt voor men - zeer onvolledig bovendien - een dergelijk kortstondig gebeuren heeft weergegeven en in ‘proza’ vertaald.
In haar dankwoord voor de culturele prijs van de provincie Groningen (1963) en ook in haar dankwoord voor de P.C. Hooftprijs (1984) vertelde zij over haar preoccupatie met woorden als dingen. Woorden zijn voor Vasalis - als voor menig ander dichter - eerder individuen met een eigen leven dan communicatiemiddelen. Ze verwijzen niet zozeer naar iets anders als wel bezitten ze een magisch eigen leven.
| |
Ontwikkeling
Vasalis' werk heeft tussen haar debuut in 1936 en de postume bundel De oude kustlijn (2002) een geheel eigen toon behouden. Wel is er een accentverschuiving van persoonlijke naar meer mythologische en filosofische thema's (in Vergezichten en gezichten, 1954) merkbaar. Ook worden de gedichten in Vergezichten en gezichten modernistischer en meer bevreemdend. Met name de visionaire ‘onderwereld’-gedichten in deze bundel zijn raadselachtig, omdat het visioen hierin niet wordt genaturaliseerd en in het gedicht zelf ook niet wordt ‘uitgelegd’ bijvoorbeeld als zijnde een droom. Maar ook andere gedichten uit die bundel - met name ‘Uittocht’ en de cyclus ‘Fragmenten’ - zijn uitgesproken complex en duister, waarmee deze opmerkelijk verschillen van het transparante oudere werk. Een deel van het postume werk is ook fragmentarischer dan het bij leven verschenen werk, wat te maken kan hebben met de onvoltooide staat van de manuscripten waaruit de nabestaanden hebben gekozen.
| |
Relatie leven/werk / Visie op de wereld
De oorlog heeft naar Vasalis' eigen zeggen grote gevolgen gehad
| |
| |
voor haar dichterschap. Haar dankwoord bij de Constantijn Huygensprijs verduidelijkt dat ze zich na de oorlogsjaren fundamenteel heeft moeten heroriënteren. Zin aan haar leven gaf toen onder andere haar werk als kinderpsychiater, terwijl ze haar poëzie steeds meer als ontoereikend ervoer in het licht van de grote wereldrampen. Poëzie schrijven gaf haar het gevoel ‘een lucifertje bij een brand af te strijken’. Dat is voor Vasalis reden geweest om na de verschijning van haar dichtbundel Vergezichten en gezichten in 1954, (zo goed als) te stoppen met publiceren. Een aantal gedichten uit De oude kustlijn dateert waarschijnlijk van decennia eerder.
Net als haar ouders had Vasalis politiek zeer linkse opvattingen. Haar vader was een bekend sociaal-democraat, haar moeder een linkse idealiste die contact had met Frederik van Eedens kolonie Walden. Iets van Vasalis' jeugd-idealen wordt verwoord in een titelloos gedicht in De oude kustlijn:
Wat gaf ik vroeger veel om zuiverheid.
Wat dacht ik dat het was?
Nuchter, met blote voeten waden door fris gras.
Strandwandelingen. Mager zijn. En politiek
zeer links. Verboden was lyriek.
Een enkel gedicht getuigt nadrukkelijk van een politieke stellingname, met name ‘De zieke blanke’ (1939), dat een schrijnend beeld geeft van de haat van een blanke baas jegens zijn zwarte bediende. Voor Vasalis was de poëzie echter eerder een instrument om het transcendente te doorgronden dan een medium voor politieke stellingname; zij heeft dit gedicht dan ook nooit gebundeld.
| |
Thematiek
De laatst geschreven gedichten handelen veel over de ouderdom, de naderende dood, maar ook over een tijdloos en ontembaar levensgenieten, zoals in dit titelloze gedicht uit De oude kustlijn:
De wielewaal werpt keer op keer
| |
| |
gepolitoerde lasso's uit.
Zo glad, zo helder en zo luid
hij fluit zoals een jongen fluit
en ik kijk op, daar gaat hij weer!
Het lijkt wel of ik nog zo pas
Als zeer oude vrouw heeft deze dichter nog, of opnieuw, contact met het wonderbaarlijke, het kinderlijke. In het nog veel kortere gedicht ‘Ouderdom’ vergelijkt zij het sterven zeer verrassend met het uitvliegen van een jonge vogel:
Ik oefen als een jonge vogel op de rand
van 't nest, dat ik verlaten moet
in kleine haperende vluchten
| |
Relatie leven/werk
Vasalis' persoonlijk leven en haar beroep (aanvankelijk als zenuwarts in Amsterdam, later als kinderpsychiater in Assen en Groningen) waren onmiskenbare inspiratiebronnen voor enkele gedichten, zoals het befaamde ‘De idioot in het bad’ (in Parken en woestijnen) en ‘De vierde wereld’ (in De oude kustlijn). Sommige gedichten uit de eerste bundel Parken en woestijnen dragen sporen van een verblijf in 1937 in de Zuid-Afrikaanse halfwoestijn de Karoo - bijvoorbeeld ‘Het ezeltje’, ‘De trek’, ‘Luchtspiegeling’. De handeling van de novelle ‘Onweer’ (1940) speelt zich af in een Zuid-Afrikaans hotel. Veel gedichten getuigen van een intense relatie met een lief of echtgenoot, van een grote liefde voor kinderen en van een intense natuurbeleving. Er zijn veel gedichten over de diepbeminde zee, die Vasalis beschrijft als een alomvattende moederlijke aanwezigheid: zij groeide op in de nabijheid van de zee, aan de Scheveningse rand van Den Haag. Enkele gedichten uit De vogel Phoenix zijn gewijd aan de nagedachtenis van haar oudste zoontje Dicky, dat in de oorlog aan polio stierf. In een laat gedicht in De oude kustlijn is Dicky er nog steeds:
| |
| |
Vanavond huilt, als door een schoorsteen heen de wind,
weer lichaamloos, verdwaald het kind
dat in en om mijn lichaam zwerft en dat geen rustplaats vindt
totdat mijn dood ons eindlijk weer verbindt.
Het verplegen van haar oude moeder leidde in 1974 tot het in Tirade gepubliceerde ‘Een gedicht’ dat opent met de regel ‘Is het vandaag of gistten, vraagt mijn moeder’. Maar poëzie kan niet enkelvoudig worden teruggeleid tot zijn biografische bron. Het is de creatieve bewerking van de biografische aanleiding die telt. Het gedicht overstijgt ook bij Vasalis zijn aanleiding.
Vasalis is altijd van mening geweest dat een dichter in zijn of haar werk het allerpersoonlijkste geeft dat er te geven valt. Graven in het leven van een dichter vindt zij onzakelijk en verwerpelijk:. Vandaar dat zij niet gediend was van belangstelling voor haar privé-leven. Voor en tijdens haar debuut trachtte zij haar identiteit geheim te houden achter haar sekseneutrale pseudoniem., tot in de jaren tachtig verbood zij alle foto's en zij gaf nooit interviews. Zij hield zich grotendeels afzijdig van de rituelen van het Nederlandse literaire leven. Ook vernietigde zij veel correspondentie van haarzelf en persoonlijke brieven aan haar gericht. De dichter moet, zoals zij in haar dankwoord bij de aanvaarding van de P.C. Hooftprijs zegt, slechts worden bezocht ‘langs de touwladder van zijn woorden’.
| |
Publieke belangstelling
De publieke belangstelling voor Vasalis' werk en persoon is altijd zeer groot geweest. Haar bundels bleven ook aftrek vinden in de jaren dat zij vrijwel zweeg, vanaf 1954 tot haar dood. De verkoopcijfers - 35.000 exemplaren van De oude kustlijn binnen vijf weken bijvoorbeeld - getuigen van Vasalis' blijvende populariteit. Toen Van Oorschot in 2006 Vasalis' vier bundels in een verzamelband uitbracht, betekende dat voor Parken en woestijnen de 45e druk, voor De vogel Phoenix de 27e druk, voor Vergezichten en gezichten de 31e druk en voor De oude kustlijn de 6e druk. Bij elke publieke gebeurtenis in Vasalis' carrière - de haar toegekende Huygensprijs in 1974, de P.C. Hooftprijs in 1982, haar tachtigste verjaardag, haar overlijden - schreven vrijwel alle Nederlandse kranten weer overzichts- en achtergrondartikelen over haar, die overigens vaak dezelfde feiten weer oplepelden.
| |
| |
Vasalis is ook gebruikt als gelegenheidsdichter. In overlijdensadvertenties werden de regels ‘En niet het snijden doet zo'n pijn/ maar het afgesneden zijn’ (uit ‘Sotto Voce’ in Vergezichten en gezichten) veel geciteerd. Sinds het verschijnen van De oude kustlijn is het vers ‘Sub finem’ een geliefd overlijdensgedicht. Het is duidelijk dat Vasalis het grote publiek nog altijd aanspreekt.
| |
Kunstopvatting
In haar essay ‘(S)teken aan de wand’ (1964) poneert Vasalis haar visie dat de kunstenaar onzijdig of biseksueel is, zowel mannelijk als vrouwelijk - een idee dat zij vermoedelijk aan Virginia Woolf ontleende. Ze had een hekel aan ideeën over een typisch vrouwelijke poëzie, een poëzie die zich bezig zou houden, zo zei ze in 1984 even ironisch als woedend, ‘met de kleine dingen van het leven, nl. de natuur, kinderen, liefde, ziekte, ouderdom, dood en God en meer van deze futiliteiten.’ Zij wilde als dichter worden gelezen, niet in een aparte ‘vrouwenhoek’ worden bijgezet. Tevens verdedigde zij het dichten over de grote thema's van het gewone mensenleven als respectabel en legitiem voor alle dichters, niet alleen als een aan vrouwelijke auteurs voorbehouden set van onderwerpen. Daarmee reageerde zij impliciet ook op een regelmatig opduikend oordeel in de kritiek, zoals van W.F. Hermans (1955), dat haar werk te zeer ‘damespoëzie’ zou zijn.
| |
Kritiek
Die discussie komt een halve eeuw later, bij het verschijnen van De oude kustlijn, weer boven. De kritiek op deze bundel is voornamelijk positief: voor velen blijft Vasalis boven alle partijen verheven en is haar werk van tijdloze schoonheid. Maar toch laten sommige critici Vasalis nu zakken in de hiërarchie van gecanoniseerde dichters. Piet Gerbrandy omschrijft Vasalis' werk als klassiek, maar dan in de zin van: gemeengoed geworden. Het bezit zeker kwaliteit - voor sommige dichtregels maakt Gerbrandy een diepe buiging - maar hij vindt dat Vasalis vaak te veel voor haar lezers invult. Dit laatste maakt het in zijn optiek juist zo uitnodigend naar het grote publiek. Thomas Vaessens legt het universele en toegankelijke karakter van Vasalis' poëzie negatiever uit. Hij spreekt - met een verwijzing naar het gebruik van Vasalis' regels bij begrafenissen - van ‘slappe poëzie die zich voor elke gelegenheid plooit naar de noden van dat moment’. Ook invloedrijke critici als Gerrit Komrij en Menno Wig- | |
| |
man halen de oude associatie van populariteit bij een groot publiek met gebrek aan kwaliteit en clichématigheid tevoorschijn. Komrij stoort zich aan de persoonlijke, familiale onderwerpen van Vasalis en noemt die ‘familiegeslijm’.
De cultuurwetenschapper Léon Hanssen (2007) verdedigde Vasalis tegen deze aantijgingen. Hij wijst erop dat talrijke mannelijke dichters ook schreven over hun moeders en kinderen, maar dat het oordeel ‘geslijm’ pas in stelling wordt gebracht als een vrouw het woord voert. Hij ziet in de mannelijke literaire kritiek een (oud) vooroordeel jegens vrouwelijke auteurs, die snel in de hoek van de autobiografie, het sentiment en het cliché worden geduwd. Een aantal critici is volgens hem in de greep van een ‘seksespecifieke ideologie over hoe poëzie eigenlijk hoort te zijn’, namelijk avontuurlijk, risicovol, experimenteel en beheerst in het uitdrukken van emoties. De persoonlijke, ‘vrouwelijk’ geconnoteerde levenssfeer wordt volgens Hanssen in feite verafschuwd en gevreesd door mannen die niet kunnen en willen omgaan met gevoelens. Vervolgens vraagt hij aandacht voor de complexiteit van de moeder-dochterrelatie, die door Vasalis zo allesbehalve clichématig werd ontleed in - onder andere - ‘Regressie in de supermarkt’ (in De oude kustlijn), waarin het verlangen van de dochter naar de moeder wordt gerepresenteerd als een ‘van pijn doortrokken ervaring van in zichzelf terugvallen’. Hanssen noemt dit een ‘negatieve epifanie’, die zijns inziens vaak in Vasalis' oeuvre aan de orde is. Deze ervaring van verwoesting staat haaks op alle burgerlijke geborgenheid. Vasalis brengt hier volgens Hanssen ‘een hoogst moderne boodschap: niemand is veilig, zelfs moeders en dochters niet, zij die alles willen opgeven omwille van de liefde. Wie sprak er hier over familiegeslijm?’ Hanssen verzet zich dan ook alsnog tegen het neerbuigende etiket dat door de Vijftigers in 1950 op Vasalis werd geplakt als dichteres van het ‘kleine geluk’, een oordeel dat door veel handboeken onvoldoende in zijn context werd geplaatst. Hij meent dat
Vasalis als ‘casus’ zou moeten dienen om de moderne literatuurgeschiedenis kritisch op haar vooronderstellingen (van superioriteit van het mannelijk schrijven) te onderzoeken. In zijn in 2007 gebundelde essays over Vasalis interpreteert Hanssen Vasalis vanuit een gender-kritisch cultuurhistorisch perspectief.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Een vollediger bibliografie is te vinden in: Léon Hanssen, Een misverstand, om in te geloven. De poëzie van M. Vasalis. Amsterdam 2006, pp. 309-319.
M. Vasalis, Pension, Drank, de onberekenbare, De dood, Tijd, De idioot in het bad. In: Groot Nederland, jrg. 34, nr. 8, augustus 1936, pp. 115-118, G. |
M. Vasalis, De zieke blanke. In: Werk, jrg. 39, nr. 5, mei 1939, G. |
M. Vasalis, Onweer. In: Emmy van Lokhorst en Victor E. van Vriesland (samenst), Drie novellen. Amsterdam 1940, Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, pp. 103-137, N. |
M. Vasalis, Parken en woestijnen. Rijswijk (ZH) 1940, A.A.M. Stols, Helikon, jrg. 10, nr. 10, GB. (15 e druk Amsterdam 1962, G.A. van Oorschot; licentieuitgave Groningen 1993, Wolters-Noordhoff, Grote lijster; opgenomen in Gedichten, 1997) |
M. Vasalis, De poëzie van Bertus Aafjes. Het zanduur van de dood. In: Criterium, jrg. 2, nr. 7-8, juli-augustus 1941, pp. 523-527. E. |
M. Vasalis, Fragmenten uit een journaal. In: Criterium, jrg. 4, nr. 1, december 1945, pp. 29-31, D. |
M. Vasalis, De vogel Phoenix. 's-Gravenhage 1947, A.A.M. Stols, GB. (6e druk Amsterdam 1961, G.A. van Oorschot; opgenomen in Gedichten, 1997) |
M. Vasalis, De dichter van de woeste laaglanden. In: Henriëtte Roland Holst-van der Schalk e.a., Over den dichter A. Roland Holst. Amsterdam 1948, pp. 74-78, E. |
M. Vasalis, Mislukte toespraak voor de adspirant-abonné's van Libertinage. In: Libertinage, jrg. 4, 1951, pp. 170-172, E. |
M. Vasalis, Naar aanleiding van Atonaal. In: Libertinage, jrg. 5, 1952, pp. 111-117, E. |
M. Vasalis, Vergezichten en gezichten. Amsterdam 1954, G.A. van Oorschot, GB. (opgenomen in Gedichten, 1997) |
De muze en de dieren. Een bloemlezing van verzen, bijeengebracht en ingeleid door M. Vasalis. Amsterdam 1954, Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, Bl. |
M. Vasalis, Kunstenaar en verzet. Amsterdam 1958, De Spieghel, E. |
De dichter en de zee. Bloemlezing samengesteld en ingeleid door M. Vasalis. Haarlem/Antwerpen 1960, J.H. Gottmer, Vierluik, Bl. |
M. Vasalis, Dankwoord uitgesproken bij de toekenning van de culturele prijs van de provincie Groningen. In: Tirade, jrg. 7, nr. 78-79, juni-juli 1963, pp. 424-427, E. |
M. Vasalis, (S)teken aan de wand. In: Raam, jrg. 2, nr. 12, oktober 1964, pp. 32-35, E. |
M. Vasalis, Bij de bundel ‘Enkele gedichten’ van Chris van Geel. In: Raam, jrg. 12, nr. 102, mei 1974, pp. 128-130, E. |
| |
| |
M. Vasalis, Dankwoord bij de uitreiking van de Constantijn Huygensprijs 1974. In: Literama, jrg. 11, nr. 10, februari 1977, pp. 492-493. E. |
M. Vasalis, Dankwoord bij de aanvaarding van de P.C. Hooftprijs 1982 uitgesproken in het Muiderslot op 14 december 1983. Amsterdam 1984, G.A. van Oorschot, E. |
M. Vasalis, Gedichten. Amsterdam 1997, G.A. van Oorschot, GB. (waarin opgenomen Parken en woestijnen, De vogel Phoenix en Vergezichten en gezichten) |
M. Vasalis, De oude kustlijn. Nagelaten gedichten. Amsterdam 2002, G.A. van Oorschot, GB. |
M. Vasalis, Verzamelde gedichten. Amsterdam 2006, G.A. van Oorschot, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Menno ter Braak, De poëtische schok. In: Het Vaderland, 19-12-1937. (signalement van tijdschriftdebuut) |
Anton van Duinkerken, Kroniek der Nederlandsche Letteren. Drie dichteressen. In: De Gids, jrg. 105, dl. II, 1941, pp. 94-98. (onder andere over Parken en woestijnen) |
M.B. van de Werk, M. Vasalis. In: Stemmen des Tijds, jrg. 30, nr. 2, 1941, pp. 441-445. (over Parken en woestijnen) |
D.A.M. Binnendijk, Versnelde film. M. Vasalis en haar gedicht ‘Tijd’. In: Centaur, jrg. 1, nr. 3, december 1945, pp. 104-106. |
A. Morriën, De geheimzinnigheid van het gewone. In: Criterium, jrg. 6, nr. 1, 1948, pp. 23-31. (over Parken en woestijnen en De vogel Phoenix) |
Jan G. Elburg, Aantekeningen over de poëzie der vijftigers. In: Podium, jrg. 11, nr. 2, maart-april 1956, pp. 65-74. (met een uitval naar Vasalis) |
M. Nienaber-Luitingh, Oor die poësie van M. Vasalis. In: Standpunte, jrg. 10, nr. 5, april-mei 1956, pp. 62-70. (algemene beschouwing) |
Paul Rodenko, Aan de wieg van een ‘Nieuwe Poëzie’ (1950), De actualiteit van Nijhoff (1954), De andere poëzie (1955). In: Paul Rodenko, Tussen de regels. Den Haag 1956, pp. 111-114, 98-102, 134-138. (onder andere over Vasalis als behorend tot een afgesloten tijdperk) |
M.G.J. Teerink, Enkele motieven in de poëzie van M. Vasalis. In: Ontmoeting, jrg. 15, nr. 6, maart 1961-1962, pp. 173-181. (over Vasalis' natuurlijke expressiviteit) |
Hella S. Haasse, Over het ‘vrouwelijke’ dichten. In: Hella S. Haasse, Leestekens. Amsterdam 1965, pp. 137-147. |
Rudy Kousbroek, Het Mössbauer-effect. In: Rudy Kousbroek, Anathema's I. Amsterdam 1969, pp. 47-50. (over ‘Tijd’, zie ook: 6e druk 1979, Aanhangsel) |
Willem Frederik Hermans, Van Vriesland, rechtop en omgekeerd. In: Willem Frederik Hermans, Mandarijnen op zwavelzuur. Amsterdam 1970, pp. 108-113. (onder andere over de drie oudste bundels) |
Huub Oosterhuis en M.G.J. Teerink, Kom! Lopende op blote voeten... Over de dichteres M. Vasalis. In: Literama, jrg. 11, nr. 10, februari 1977, pp. 490-496. (algemeen) |
F. Balk-Smit Duyzentkunst, Tijd van leven. In: De Revisor, jrg. 6, nr. 4, 1979, pp. 37-41. (reacties van Gerrit Krol, F. Balk-Smit Duyzentkunst, T. van D(eel), in: De Revisor, jrg. 6, nr. 6, december 1979, pp. 65-69; Ed. Olijkan, jrg. 7, nr. 1, 1980, pp. 59-60; L.v. Belkom, jrg. 7, nr. 2, april 1980, pp. 79-81) (vervolg van de discussie over ‘Tijd’) |
Elly de Waard, Het raadselachtig zwijgen van een groot talent. In: de Volkskrant, 12-1-1980. |
Rudolf van de Perre, M. Vasalis. Nijmegen 1980. (monografie) |
M.H. Schoenmakers-Van Osch, Het noemen bleef uit, deel 1-2. In: Ons Geestelijk Leven, jrg. 59, nr. 3, 1982, pp. 145-155; nr. 4, 1982, pp. 217-224. (overzichtsartikel vanuit theologisch perspectief) |
Lieve Scheer, Gezichten en vergezichten, vergezichten en gezichten: over de poëzie van Maria (sic!) Vasalis. In: Kreatief, jrg. 16, nr. 2-3, 1982, pp. 40-52. (overzichtsartikel) |
Rudolf van de Perre, Gedicht belicht. In: Nederland Nu, jrg. 31, nr. 2, 1983, pp. 34-35. (over ‘Omgekeerd paradijsje’ in Vergezichten en gezichten) |
Dirk Kroon (inl. en samenst), Ik heb mezelf nog van geen ding bevrijd. Beschouwingen over het werk van M. Vasalis. 's-Gravenhage 1983. Hierin onder meer:
- | Menno Ter Braak, Twee tijden (1937), pp. 23-29. (over ‘Tijd’ uit Parken en woestijnen) |
- | Victor E. van Vriesland, Parken en woestijnen (1941), pp. 30-32. |
- | S. Vestdijk, Eerbied voor de gewoonste dingen (1941), pp. 33-38. (over Parken en woestijnen) |
- | Bertus Aafjes, Parken en woestijnen (1941), pp. 39-43. |
- | D.A.M. Binnendijk, Parken en woestijnen (1941), pp. 44-48. |
- | H.G. Hoekstra, De poëzie van M. Vasalis (1941), pp. 49-54. (over Parken en
|
|
| |
| |
| woestijnen) |
- | Anthonie Donker, Parken en woestijnen (1941), pp. 54-57. |
- | J. van Heugten, De poëzie van M. Vasalis (1941), pp. 58-64. (over Parken en woestijnen) |
- | P.H. Ritter jr., In gesprek met Vasalis (1947), pp. 65-70. (interview) |
- | C.J. Kelk, De vogel Phoenix (1947), pp. 71-74. |
- | S. Vestdijk, De vogel Phoenix (1947), pp. 75-77. |
- | Victor E. van Vriesland, Der natueren bloeme (1947), pp. 82-84. (over De vogel Phoenix) |
- | M. Mok, Triomf der persoonlijkheid (1948), pp. 85-87. (over De vogel Phoenix) |
- | C.J.E. Dinaux, De vogel Phoenix (1948), pp. 88-91. |
- | Karel Meeuwesse, Nieuwe gedichten van Vasalis (1948), pp. 102-105. (over De vogel Phoenix) |
- | F. Bordewijk, Groot dichtwerk van kleine omvang (1948), pp. 106-108. (over De vogel Phoenix) |
- | J. Meulenbelt, Beelden der werkelijkheid (1953), pp. 109-124. (over Parken en woestijnen en De vogel Phoenix) |
- | Gerard Knuvelder, Vergezichten en gezichten (1955), pp. 142-146. |
- | Hendrik de Vries, Analyse van het analytisch genre (1955), pp. 155-162. (over Vergezichten en gezichten) |
- | Alfred Kossmann, Naar een nieuwe volmaaktheid (1955), pp. 163-165. (over Vergezichten en gezichten) |
- | Th. Govaart, Openbaring en versluiering (1955), pp. 174-187. (algemeen) |
- | Ankie Peypers, De dichteres Vasalis (1965). pp. 188-193. (algemeen) |
- | Harry Scholten, Over de poëzie van M. Vasalis (1975), pp. 194-205. (algemeen) |
- | Armand van Assche, M. Vasalis. De psychische wereld van haar gedichten (1979), pp. 206-221. (over de pre-oedipale thematiek) |
- | Anneke Reitsma, De dichterlijke vergezichten van Vasalis (1979), pp. 222-227. (algemeen) |
- | Wiel Kusters, Een dierbare astronaut (1983), pp. 228-232. (over ‘Is het vandaag of gistren, vraagt mijn moeder’) |
|
Herman de Coninck, De eeuwigheid nu. In: Herman de Coninck, Over de troost van pessimisme. Antwerpen 1983, pp. 75-89. (reactie op Van Assche 1979) |
M. Janssen Reinen, Niemand weet, hoe vreeslijk wild/ ik met los haar loop te rennen. M. Vasalis, haar leven en haar werk. In: Bzzlletin, jrg. 11, nr. 107, 1983, pp. 17-22. (biografisch overzicht) |
Jan Zitman, Vasalis werd een vogel sfinx. In: Tubantia, 6-8-1983. (naar aanleiding van P.C. Hooftprijs) |
Elly de Waard, Rijkdom van poëzie Vasalis eindelijk op waarde geschat: In: de Volkskrant, 8-8-1983. (naar aanleiding van P.C. Hooftprijs) |
Alfred Kossmann, Vasalis en Lucebert: twee antipoden tegelijk bekroond. In: Het Vrije Volk, 12-8-1983. (onder andere naar aanleiding van P.C. Hooftprijs) |
A[d] Z[uiderent], Vasalis laureata. In: De Tijd, 12-8-1983. (naar aanleiding van P.C. Hooftprijs) |
Wim Zaal, Wil je wonen of wil je zwerven. In: Elseviers Magazine, 13-8-1983. (naar aanleiding van P.C. Hooftprijs) |
Lenze L. Bouwers, P.C. Hooftprijs voor de dichteres M. Vasalis - Eerbied voor de gewoonste dingen? In: Nederlands Dagblad, 3-9-1983. (naar aanleiding van P.C. Hooftprijs) |
Henk de Mari, P.C. Hooftprijs-winnares M. Vasalis koestert de anonimiteit. ‘In mijn gedichten geef ik mij, wat doet de rest ertoe?’ In: De Telegraaf, 8-10-1983. (biografisch) |
K.L. Poll, Woekeren met de tijd. In: NRC Handelsblad, 14-10-1983. (over Vasalis en Faverey) |
J.P. Hermans, Vasalis: een poëzie van uitersten. In: Boek en Bibliotheek, jrg. 2, nr. 7, 1983, pp. 147-149. (overzichtsartikel) |
Frans van de Wiel, Een vertwijfeld credo? In: Ons Geestelijk Leven, jrg. 60, nr. 4, 1983, pp. 179-184. (over ‘Wat moet ik doen...’) |
D. Kroon, Eenheidsverlangen en eenheidsbe- |
| |
| |
sef in de poëzie van M. Vasalis. In: Bzzlletin, jrg. 12, nr. 115, 1984, pp. 3-10. (overzichtsartikel) |
Maaike Meijer, M. Vasalis en het interpretatiekader van de mystiek. In: Maaike Meijer, De lust tot lezen. Nederlandse dichteressen en het literaire systeem. Amsterdam 1988, pp. 21-45. |
Tamar, Vasalis tachtig. In: Vrij Nederland, 7-10-1989. |
Ton Anbeek, ‘Forum’ voorbij? ‘Criterium’-poëzie. In: Ton Anbeek, Geschiedenis van de Nederlandse literatuur tussen 1885 en 1985. Amsterdam 1990, pp. 168-177. (literair-historische plaatsbepaling) |
Maaike Meijer, M. Vasalis en de reis naar de onderwereld. In: ‘In een bezield verband’. Nederlandstalige dichters op zoek naar zin. Samenstelling en inleiding Wiel Kusters. Nijmegen 1991, pp. 215-235. (interpretatie van het onderwereldthema in verschillende bundels) |
Tjeu van Knippenberg, M. Vasalis, een confrontatie met de grens. In: idem, pp. 236-249. (reactie op Meijer) |
Redbad Fokkema, Aan de mond van al die rivieren. Een geschiedenis van de Nederlandse poëzie sinds 1945. Amsterdam 1999. |
Nanske Wilholt, Voor alles artiste. Uitgever Stols en het literaire leven in het Interbellum. Zutphen 2001. (onder andere over de betekenis van Vasalis voor haar eerste uitgever, Stols) |
Rob Schouten, ‘In een diepe adempauze van de tijd’. In: Vrij Nederland, 2-3-2002. (over De oude kustlijn) |
Piet Gerbrandy, Het werd, het was, het is gedaan. In: de Volkskrant, 22-3-2002. (over De oude kustlijn) |
Thomas Vaessens, De armoe van het voltooide. In: Het Financieele Dagblad, 16-3-2002. (over De oude kustlijn) |
Menno Wigman, Verstegenvers. In: Awater, jrg. 2, augustus 2002, p. 6. (over De oude kustlijn) |
Gerrit Komrij, Rebus in de bus. In: Gerrit Komrij, Kost en inwoning. De Nederlandse poëzie in enige nagekomen gedichten. Amsterdam 2005, pp. 51-54. (over De oude kustlijn) |
Léon Hanssen, Een misverstand om in te geloven. De poëzie van M. Vasalis. Amsterdam 2007. (essays en studies met betrekking tot de cultuurhistorische inbedding van het werk van Vasalis, biografische aspecten en nieuwe interpretaties, onder andere van het ongebundelde ‘De zieke blanke’ en ‘De kleine zeemeermin’ uit De vogel Phoenix) |
106 Kritisch lit. lex.
september 2007
|
|