| |
| |
| |
Miriam Van hee
door Frans Deschoemaeker
1. Biografie
Miriam Van hee werd geboren te Gent op 16 augustus 1952. Haar vader was ambtenaar bij de Nationale Maatschappij van de Belgische Spoorwegen. Na de Grieks-Latijnse humaniora aan het Koninklijk Lyceum te Gent studeerde zij Slavische filologie aan de Rijksuniversiteit te Gent (1970-1975). Zij is assistente Russisch aan het Hoger Instituut voor Vertalers en Tolken te Antwerpen. Momenteel woont Miriam Van hee te Sint-Amandsberg. Zij is moeder van twee kinderen.
In 1973 publiceerde Miriam Van hee voor het eerst enkele gedichten in het literaire tijdschrift Koebel. Zij werkte verder mee aan diverse tijdschriften, onder meer aan Yang, Restant, Literair Akkoord, De Gids, Dietsche Warande & Belfort, Nieuw Vlaams Tijdschrift en Nieuw Wereldtijdschrift.
Het werk van Miriam Van hee werd herhaaldelijk bekroond; in 1977 met de Provinciale Prijs voor het Poëziedebuut van Oost-Vlaanderen voor Het karige maal, in 1985 met de Literaire Prijs van de stad Gent voor Ingesneeuwd, in 1988 met de Tweejaarlijkse Poëzieprijs van de Vlaamse Gids voor Winterhard en in 1989 met de Jan Campertprijs, eveneens voor Winterhard.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Relatie leven/werk
Miriam Van hee was amper vijftien jaar oud toen haar vader haar Russisch leerde. Haar belangstelling voor de Slavische culturen, haar reizen naar de Sovjetunie en haar vertalingen van Russische auteurs hebben haar ontegensprekelijk beïnvloed. Toch blijft haar werk in hoofdzaak de neerslag van persoonlijke existentiële ervaringen, hoewel autobiografische gegevens in de strikte zin vaag en abstract gehouden worden.
| |
Thematiek
De titels van haar eerste vier dichtbundels vatten haar thema's in een notedop samen. Het karige maal roept de armzaligheid op van het bestaan, maar ook de soberheid waarmee gevoelens verwoord worden. Binnenkamers en Ingesneeuwd duiden op isolement maar ook op intimiteit en verinnerlijking. Winterhard tenslotte wijst op weerbaarheid en strijd tegen verstarring.
Gevoelens van onzekerheid, eenzaamheid, gemis en begrenzing staan tegenover verlangen naar geborgenheid, harmonie, relativering en ontgrenzing. De begrenzing wordt opgeroepen door de ingeperkte wereld van huis, keuken en kinderen, door de onmacht tot volwaardige communicatie, door de ontoereikendheid en het échec van de liefdesrelatie. Verlangen naar ontgrenzing spreekt uit de intense beschouwing van landschappen achter glas, uit geheimzinnige signalen van vervreemding, uit het steeds weer ten tonele voeren van auto's, fietsen en treinen, die het onverwachte, het beweeglijke, het avontuurlijke karakter van het bestaan suggereren:
als wij maar wat jonger waren,
huwbaar nog, als wij maar even,
ongezien, achterop de fiets nog konden,
de benen op en neer latend,
Er wordt heel wat afgereisd in deze poëzie. In meer dan één derde van alle gedichten komen een trein, tram of fiets ter sprake. Eén cyclus draagt de titel ‘Openbaar vervoer’. Zich laten rijden met de tram is
| |
| |
het bereik van strandlawaai,
tot alles duidelijk omlijnd is
En toch is de wereld van Miriam Van hee statisch en stil. De ik is veeleer toeschouwer dan deelnemer. Zij beschrijft binnenkamers, zet koffie, rookt, staart uit het raam. Omdat er weinig illusies overgebleven zijn, klampt zij zich vast aan de dingen van elke dag. Het is een gesloten wereld waarin het vallen van een brief in de bus of het gerammel van een fiets in de avond gebeurtenissen van groot gewicht worden. Maar altijd is er het gevoel dat het wezenlijke ontglipt: ‘Zeldzaam is deze reis waarop wij/niet het gevoel hebben dat/ons iets ontgaan is.’, schrijft de dichteres in een zeldzaam opgetogen moment in Het karige maal (p. 14).
Het in de poëzie van Miriam Van hee ongemeen belangrijke wintermotief heeft verschillende betekenissen. Winter staat voor de hardheid en onherbergzaamheid van het leven; het is een metafoor voor de stilstand en het dieptepunt, waarbij de vraag rijst hoe men een uitweg zal vinden en de winter zal doorkomen. Sneeuw kan geborgenheid schenken of isolement, of een tabula rasa-toestand creëren: ‘dat het sneeuwt dat/al dat zoeken ophoudt’ (Ingesneeuwd, p. 42). De winter is tevens het seizoen met heldere, naar abstractie neigende contouren. Een desolate verstening die de drang tot bespiegeling en introspectie aanscherpt.
| |
Ontwikkeling
De sterk op de eigen persoon betrokken thematiek wordt af en toe verruimd; in de sfeervolle impressies van de Sovjetunie, in de gedichten over Achmatova en Mandelstam, met wie Miriam Van hee zich tot op zekere hoogte vereenzelvigt, in de cyclus ‘Penderecki: Lukaspassie’ die de verschrikkingen van de concentratiekampen oproept, waarbij de dichteres haar eigen ‘lijden’ relativeert, in een groeiende aandacht voor de naamloze, ietwat ontheemde personages in de straat of op de tram.
| |
| |
Het werk van Miriam Van hee vertoont een opmerkelijke coherentie. Haar ontwikkeling openbaart zich slechts in subtiele verschuivingen, in trage thematische en formele progressie. Zo wordt de scheiding tussen de beschrijving van de concrete werkelijkheid en de bespiegeling steeds vager en gaat de ideeënwereld steeds meer de anekdotische laag inkapselen en beheersen. In het latere werk hanteert de dichteres steeds vaker de tweede en derde persoonsvorm, waardoor zij afstand schept en objectiveert. Zo evolueerde de toon van haar poëzie van kwetsbare melancholie naar weerbare bewustwording. De alledaagse dingen die oorspronkelijk vooral de sfeerschepping dienden en de melancholie stoffeerden, werden een functioneel ingebouwd houvast Het weinig opbeurende wereldbeeld krijgt een vaag-optimistische grondtoon.
| |
Visie op de wereld
In een interview verklaarde de dichteres: ‘Hoeveel dramatische dingen er ook gebeuren, toch ben ik bestand gebleken tegen het leven. Ik wil graag leven. Ik heb me ermee verzoend, wat er ook gebeurt. Ik heb twee richtingen in mijn leven, een horizontale en een verticale. Tot die verticale behoort het schrijven, het opbrengen van gevoelens. Maar ik kan in dat verticale niet blijven doorgaan, anders kom ik in de buurt van de dood. Ook het alledaagse eist zijn rechten op. Op een gegeven ogenblik moet ik gewone dingen doen, zoals eten zoeken, de kinderen naar school brengen, het lijstertje dat ik gevonden heb voldoende eten geven tot het weer kan uitvliegen. Iets in het leven is blijkbaar zo sterk dat het me meesleept.’
| |
Ontwikkeling
Helemaal in de lijn van de groei naar weerbaarheid evolueerde ook de stijl. Tegenover de melancholische verzuchtingen van Het karige maal staat de meer geëtste en geladen poëzie van Winterhard. De soberheid waardoor de dichteres zich reeds in haar debuut onderscheidde van haar generatiegenoten, werd naderhand soberheid in het kwadraat.
| |
Stijl / Techniek
Miriam Van hee formuleert helder en uitgepuurd, zonder ornamenten, bijna zonder metaforen. De toon van haar gedichten is ingehouden, onderkoeld, in mineur. Het woordgebruik is alledaags en van een obstinate monotonie. Sneeuw, ramen, fietsen, trams, koffie, perrons; daarover gaat het steeds weer.
| |
| |
Tot in den treure. Er beweegt weinig in deze statische, stapvoetse poëzie. De dichteres noteert bedachtzaam, preciseert, omschrijft en weerlegt voortdurend door middel van bijzinnen en bijwoorden. Veel gedichten zijn gebouwd op herhalingen, parallellismen, contrasten en opsommingen. Miriam Van hee schrijft geen belijdenispoëzie. De gevoelens worden eerder opgeroepen, door understatement en visualisering, dan beleden. Zij gaat meestal uit van een waarneming. Aan die waarneming wordt vervolgens een overweging gekoppeld waardoor het gedicht zijn spankracht krijgt. Hét grote spanningsveld ontstaat echter tussen wat gezegd en wat verzwegen wordt De talrijke enjambementen, witregels en ellipsen creëren een terughoudend effect, alsof de dichteres aarzelt tussen zwijgen en spreken. Gaandeweg heeft zij het accent verlegd in de richting van het onuitgesprokene, het ontbrekende, het onuitspreekbare wellicht. Niet om te verhullen, maar om op beklemmende wijze te suggereren:
voor zich uit kijkend naar
tussen de bomen, denkt ze
tussen kranteknipsels, spoor-
| |
Traditie
Miriam Van hee debuteerde in 1978 en werd meteen ingelijfd bij de eigentijdse neoromantiek. Haar thematiek vertoont inderdaad een aantal raakpunten met die van neoromantische generatiegenoten, maar zij onderscheidt zich ook van hen door haar toon en haar grote preoccupatie met de werkelijkheid. Bij haar vinden we niet de levensvreemde zweverigheid, de sensuele taalroes of het exuberante levensgevoel die zo typisch zijn voor het werk van haar neoromantische collega's. Zij is de meest realistische van de neoromantici en de invloed van een ‘geëvolueerde’ neorealist als Roland Jooris is aantoonbaar. De dichteres heeft zich trouwens uitdrukkelijk gedistantieerd van dat neoromantische etiket.
| |
| |
| |
Kunstopvatting
Schrijven betekent voor Miriam Van hee namelijk allerminst een vlucht uit de werkelijkheid, maar een intenser benaderen van die werkelijkheid om haar plaats ten overstaan van de buitenwereld te bepalen. Het is een middel om grenzen te verleggen en beperkingen te overstijgen, maar vooral om ‘de grenzen te aanvaarden/het land binnen te bewonen’ (Het karige maal). Zij blijft zich immers bewust van haar beperkingen en komt in haar gedichten veelal niet verder dan het vaststellen van ontoereikendheid en de suggestie van vervreemding en onmacht. Haar poëzie moet bijgevolg eerder als existentialistisch dan als wezenlijk romantisch gekarakteriseerd worden.
Schrijven is voor Miriam Van hee een proces van verinnerlijking en een daad van bevestiging. Door de werkelijkheid vast te leggen, te intensiveren en te abstraheren, poogt zij orde op zaken te stellen, zichzelf de realiteit in te schrijven.
| |
Traditie / Verwantschap
Miriam Van hee vertaalde werk van de Russen Anna Achmatova en Osip Mandelstam, twee dichters die gerekend worden tot de beweging van het akmeïsme, die in het begin van deze eeuw reageerde tegen het hermetisme en de drang naar mystiek van het symbolisme. Zij schreven een directe poëzie waarin de klemtoon lag op het aardse, het concrete, het dagelijkse. Die keuze zegt veel over haar eigen creatief werk.
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
Critici wezen op verwantschap met het werk van Rutger Kopland, Judith Herzberg, Hans Andreus en Hans Lodeizen. Zelf wees Miriam Van hee op haar belangstelling voor het werk van prozaschrijvers als Tsjechov, Kafka, Pavese, Proust en Couperus en voor dat van dichters als Leopold, Gilliams en Lodeizen. De debuutbundel Het karige maal werd door de weinige critici die het boek recenseerden gunstig onthaald. De nuchtere toon, de afkeer van escapisme, de sobere stijl verheelden dat ook Miriam Van hee in een aantal gedichten gevaarlijk dicht in de buurt kwam van de tranerige clichés van een halfzachte neoromantiek. Ook bij de verschijning van haar tweede bundel bleef de weerklank gering, in die mate zelfs dat haar derde publikatie Ingesneeuwd, bij de gerenommeerde uitgeverij De Bezige Bij, hier en daar als een debuut voorgesteld werd. Maar Ingesneeuwd bracht haar ruimere bekendheid én waardering. Op poëziemanifestaties werd Miriam Van hee een veelgevraagde
| |
| |
gast en haar werk werd bekroond met enkele belangrijke literaire prijzen. Piet de Moor noemde haar de belangrijkste hedendaagse dichteres in Vlaanderen. Rob Schouten daarentegen gewaagde van ‘een lief maar weinig krachtig debuutje boven Roosendaal’ en van ‘empfindsam gefluister, niet zelden op het weke en tranenrijke af’. Ook anderen plaatsten kritischer kanttekeningen bij haar werk: de intelligent bewerkte emotionaliteit verzandt soms in landerigheid en monotonie, het weinig origineel taalgebruik leidt soms tot een kregelig stemmende vlakheid (Bernard Dewulf) en vooral waar de suggestieve kracht het laat afweten heeft deze poëzie te lijden onder al te nadrukkelijke formulering, herhalingen of overtolligheid (Hans Tentije).
Miriam Van hee beweegt zich inderdaad in een gevaarlijk smal grensgebied. Veel wordt geschrapt, de woorden die overblijven staan er echter des te kwetsbaarder.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Miriam Van hee, Het karige maal. Gent 1978, Masereelfonds, GB. |
Miriam Van hee, Binnenkamers en andere gedichten 1977-1980. Gent 1980, Masereelfonds, GB. |
Anna Achmatova, En de nacht belooft geen dageraad. Bijeengebracht en vertaald door Miriam Van hee. Gent 1981, Masereelfonds, GB. (vert.) |
Miriam Van hee, Ingesneeuwd. Amsterdam 1984, De Bezige Bij, GB. |
Osip Mandelstam, Zwarte aarde. Bijeengebracht en vertaald door Miriam Van hee en Peter van Everbroek. Leuven 1986, Kritak, GB. (vert.) |
Miriam Van hee, Winterhard. Amsterdam 1988, De Bezige Bij, GB. |
Vjatsjeslav Koeprijanov, De voelhorens van de aarde. Bijeengebracht en vertaald door Miriam Van hee. Leiden 1988, De Lantaarn & De Slavische Stichting, GB. (vert.) |
Velimir Chlebnikov, Zaoem. Bijeengebracht en vertaald door Miriam Van hee en J.H. Mysjkin. Leuven 1989, Kritak, GB. (vert.) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Daniël Billiet, De rijkdom van het onvoltooide. In: Daniël Billiet en Luuk Gruwez, Daar komen de Tachtigers al aan. Een keuze uit de recentste Zuidnederlandse poëzie. Gent 1977, Yang, nr. 73, pp. 61-67. (interview) |
Marc Reynebeau, Haast ongemerkt gebeurt er niets. In: Knack, 11-4-1979. (over Het karige maal) |
Luuk Gruwez, Het grote falen. In: Spectator, 13-9-1980. (over Binnenkamers) |
Guy van Hoof, De Nieuwe Romantiek. Situering en Bloemlezing. Ertvelde 1981, pp. 53-59. (situering in de Vlaamse nieuwe romantiek) |
Paul Schampaert, Om zoveel treurigheid rondom. In: De Nieuwe, 5-11-1981. (algemeen) |
Carlos de Vriese, Achmatova vertaald. In: Poëziekrant, jrg. 6, nr. 2, maart-april 1982, pp. 10-12. (over En de nacht belooft geen dageraad) |
Carlos Alleene, Miriam Van hee: mijn geest heeft geen medelijden met mijn lichaam. In: Spectator, 24-4-1982. (algemeen) |
Willy Spillebeen, Hoe ‘nieuw’ is de Nieuwe Romantiek? In: Kreatief, jrg. 16, nr. 2/3, juli-augustus 1982, pp. 2-23. (over Miriam Van hee en de nieuwe romantiek) |
Daniël Billiet, Wachten op een nieuwe fiets. In: Knack, 31-10-1984. (over Ingesneeuwd) |
Ronald Soetaert, Poëzie over het menselijk tekort. In: De Morgen, 2-2-1985. (over Ingesneeuwd) |
Wiel Kusters, Gaten in de sneeuw. In: NRC Handelsblad, 5-4-1985. (over Ingesneeuwd) |
Hans Vandevoorde, Miriam Van hee of de monotonie van het misverstand. In: Poëziekrant, jrg. 9, nr. 3, mei 1985, p. 11. (over Ingesneeuwd) |
Jean-Marie Maes, De onderkoelde charme van een sneeuwlandschap. In: Yang, jrg. 21, nr. 122, p. 60. (over Ingesneeuwd) |
Selma Niewold, Wat ik verander heeft te maken met het inperken van dramatiek. In: De Waarheid, 1-7-1985. (interview) |
Rob Schouten, Ceterum censeo. In: Maatstaf, jrg. 33, nr. 6, pp. 82-84. (over Ingesneeuwd) |
Stefaan Evenepoel, Schuin tegen het sneeuwen in. In: Ons Erfdeel, jrg. 28, nr. 5, november-december 1985, pp. 738-740. (over Ingesneeuwd) |
Daniël Billiet, Miriam Van hee. In: Jaarboek Vlaamse Literatuur 1989. Brussel 1985, pp. 169-185. (algemeen) |
Hans Warren, Af keer van de zomer. In: Provinciale Zeeuwsche Courant, 21-5-1988. (over Winterhard) |
Piet de Moor, Mijn gedichten zoeken naar de essentie van wat en hoe ik ben. In: Poëziekrant, jrg. 12, nr. 3, mei-juni 1988, pp. 1-3. (interview) |
Bernard Dewulf, Openbaar Vervoer. In: De Morgen, 16-9-1988. (over Winterhard) |
Daniël Billiet, Behoedzaam als een blinde. In: Knack, 28-9-1988. (over Winterhard) |
Anne Marie Musschoot, Miriam Van hee: een aarzeling tussen zwijgen en spreken. In: Ons Erfdeel, jrg. 31, nr. 4, september-oktober 1988, pp. 482-488. (algemeen) |
Willem M. Roggeman, Gesprek met Miriam Van hee. In: De Vlaamse Gids, jrg. 72, nr. 6, november-december 1988, pp. 32-38. |
Anne Marie Musschoot, Miriam Van hee, une aspiration à ce qui manque. In: Septentrion, jrg. 17, nr. 4, pp. 15-16. (algemeen) |
Hans Tentije, Onvervuld en onvervulbaar. In: De Groene Amsterdammer, 18-1-1989. (over Winterhard) |
Piet de Moor, Tegen de kou. In: Knack, 13-9-1989. (over Winterhard) |
Hugo Brems, Miriam Van hee. In: Jan Campertprijzen 1989, 's-Gravenhage 1989, pp. 63-78. (algemeen overzicht, met bio-bibliografie) |
41 Kritisch lit. lex.
mei 1991
|
|