| |
| |
| |
Julia Tulkens
door Rudolf van de Perre
1. Biografie
Julia Tulkens werd als Julia Joséphine Boddaer op 6 oktober 1902, als oudste van drie kinderen, te Tienen geboren in een liberaal en kunstminnend milieu. Haar vader, Eugeen-Jozef Boddaer, gehuwd met de Waalse Marie-Louise Smeesters, was als bediende werkzaam in de Tiense suikerraffinaderij, maar was tevens leraar aan de plaatselijke Muziekacademie en musiceerde zelf, evenals zijn broers. De dichter Jan Mensaert (1937-1990) was een neef van haar.
Julia Tulkens studeerde aan de Nederlandstalige afdeling van de Lagere Normaalschool te Jodoigne (Geldenaken) van 1917 tot 1921. In die jaren leerde zij de Franstalige dichter Maurice Carème (1899-1978) kennen, met wie zij in een levenslange vriendschap verbonden bleef. Zij onderhield ook een uitgebreide briefwisseling met de Nederlandse dichteres Hélène Swarth (1859-1941). In 1923 trouwde zij met de historicus en publicist Leo Tulkens (1899-1967). Uit hun huwelijk werd een dochter, Hilda, geboren. Van 1921 tot 1944 was Tulkens als onderwijzeres werkzaam aan de stedelijke meisjesschool te Landen, waar zij al die tijd woonde. Daarna bewoonde zij, met haar echtgenoot, gedurende veertien jaar ‘Huize Wissenbos’, een landhuis in Wommersom; uiteindelijk vestigde zij zich definitief in haar geboortestad.
Na haar loopbaan in het onderwijs was Julia Tulkens zeer actief in het literaire en culturele (verenigings) leven. Zij werkte mee aan radioprogramma's, tijdschriften en periodieken, was jurylid van literaire wedstrijden en jarenlang bestuurslid van diverse verenigingen, onder meer van de Vereniging van Vlaamse
| |
| |
Letterkundigen en de PEN-club afdeling Vlaanderen (beide van 1945 tot 1971). In 1947 trad zij ook toe tot het Comité van de Vlaamse Poëziedagen, waarvan zij in 1973 voorzitter en in 1980 erevoorzitter werd. Van 1966 tot 1976 had zij zitting in de Raad van Beheer van de Cultuurraad voor Vlaanderen.
In 1938 werd haar poëzie bekroond met de prijs van de provincie Brabant voor Vader en in 1950 met de vijfjaarlijkse prijs van de Vlaamse Provincies voor De aardse bruid. Julia Tulkens ontving ook diverse burgerlijke onderscheidingen en eretekens en was ereburger van de gemeenten Landen, Tienen en Linter. Zij overleed op 92-jarige leeftijd in haar geboortestad Tienen op 12 maart 1995.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling
Toen Julia Tulkens in 1936 Ontvangenis publiceerde, werd de bundel met meer dan gewone belangstelling onthaald. Na een zwak debuut, Heibloempjes (1931), gevolgd door Liederen bij schemeruur (1933), beide gekenmerkt door burgerlijke sentimentaliteit, bracht Ontvangenis een nieuw geluid. De bundel werd in de eerste plaats geprezen om de ‘mannelijke durf’ (Buckinx) en de intensiteit waarmee zij in haar vocabularium haar vrouwzijn deed blijken en taboes in het toen heersende cultuurpatroon doorbrak. Verzen als ‘Mijn jonge lijf plooit als een wisse, / onder de macht van uw begeert’, zorgden in het katholieke Vlaanderen van toen voor enige opschudding. Haar gedichten misten echter nog de vormgevende kracht om aan haar gevoelsleven een duurzamer karakter en een universeler draagwijdte te geven. Haar taalplastiek is nog ‘arm en ontoereikend’, maar haar verzen ‘blijven als tijdsdocumenten reeds opmerkelijk’ (Gijsen).
| |
Thematiek
De kernthematiek van Julia Tulkens is te herleiden tot de beleving van de liefde. Haar werk bevat in feite een ononderbroken hymne aan de onverbreekbare (huwelijks)band tussen man en vrouw. In Ontvangenis schreef zij met oprechte gevoeligheid haar ontroeringen neer tijdens de periode van de zwangerschap en de eerste fase van het moederschap, dat de liefdeband versterkt en de erotische ervaring nog zinvoller maakt. De ‘Liederen voor de man’ spreken haar dankbaarheid uit, omdat de minnaar in haar ‘de laatste schaamte, / der vrouw voor de man’ heeft weggenomen en zij hem ‘de vrucht van zijne innigheid’ terug kan schenken. Diezelfde dankbaarheid uit zij ook in ‘Liederen voor het kind’, dat haar ‘volledig vrouw’ heeft gemaakt. Middenin de euforie dringt zich echter de gedachte aan de dood op:
Zo rijg ik langzaam aan de dood
de toekomst in mijn rijke schoot
en ben ik, in mijn innigheid,
een schakel naar wat eeuwigheid.
| |
| |
Met het leven geeft zij ook de dood door. Deze klassieke gedachte zet de tegentoon in, die aan haar poëzie een zich geleidelijk ontwikkelend spanningsveld bezorgt. De ervaring van het moederschap leert haar bovendien de eigen plaats als ‘schakel in de ketting van geslachten’ te waarderen én te relativeren.
In Vader (1938), gewijd aan de nagedachtenis van de geliefde vader (‘gij, die de bron zijt van mijn leven’), gaat zij daar dieper op in. In de vorm van een innerlijke dialoog met de geest en de ziel van de gestorven vader voelt zij aan hoe sterk de band is met de stamgenoten en met de overlevenden (moeder, grootmoeder), tot wie zij zich eveneens in haar verzen richt.
| |
Stijl
In deze eerste periode is de stijl van Julia Tulkens helder en doorzichtig. Haar vers getuigt van een vlotte beheersing van metrum en rijm, maar het straalt te weinig oorspronkelijkheid uit om vernieuwend te kunnen heten. De traditionele verwoording strookt overigens met het typische belijdeniskarakter van haar poëzie.
| |
Ontwikkeling
Het duurde tot 1950 eer een nieuwe bundel verscheen, De aardse bruid. In wezen herhaalt Tulkens haar beginthematiek, maar nu groeit haar belijdenis uit tot een vitalistische bekentenis, waarin zij de zinnelijke liefde van man en vrouw, de Eros, als hoogste waarde op aarde verheerlijkt. Opnieuw treedt het Thanatosmotief als tegenpool op. In het eerste deel, ‘Eva’, bezingt zij Adams vrouw als het prototype van alle vrouwen, zowel in haar onverzadigbaar ‘weids begeren’ als in haar besef van sterfelijkheid:
O Eva, verre Eva, verloren in 't behagen
de eerste man te minnen, te binden aan uw schoot,
tot gij, in deze val, het eerste kind mocht dragen,
maar in dit moederschap... het teken van de dood!
In het tweede deel, ‘De aardse bruid’, toetst zij dit gegeven aan de eigen leefsituatie. Nieuw is dat zich, met de gedachte aan de sterfelijkheid, ook een tragisch schuldgevoel aftekent. Zij poneert in deze verzen een dualistische opvatting over zonde en verlossing, lichaam en geest, die inherent was aan het christelij- | |
| |
ke geestesklimaat waarin zij was opgegroeid en aan de plaats die daarin aan de vrouw werd toegekend. Illustratief is de volgende strofe:
In ons verlangen zingt de hemel;
in onze omarming brandt de hel.
Reikt onze ziel tot aan het stergewemel
...ik ben maar zonde in uw handenspel.
| |
Stijl
Toch gaat deze tweespalt bij haar niet domineren. ‘Als kind van haar tijd en haar wereld, registreert ze de traditionele dualiteit. Maar die remt haar niet, inspireert haar ook niet echt’ (Smeyers). Voor haar telt uiteindelijk het leven, met de liefde. Waar haar vroegere werk gekenmerkt was door een opvallende eenvoud, worden haar verzen nu overspoeld door het te nadrukkelijk hymnische karakter en door het pathos dat met vele o's en hoe's wordt gekleurd. Tulkens betrekt in haar lyrische stroom van vergelijkingen hemel en hel en kosmische elementen als sterren, zeeën, wolken en wind. Haar gepassioneerde gevoelens worden op heftige en ongecompliceerde wijze uitgezongen, maar ze verzinken te vaak in de roes van woorden.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
De volgende bundels verschenen met steeds grotere tussenruimten, zodat van een geleidelijke evolutie geen sprake is. Wel vertoont elke bundel een eigen gezicht. Het huis van de stilte (1959) bevat haar beste werk. De soberheid tempert hier de ‘emotionele opgeschroefdheid’ (Westerlinck). Drie thema's worden met elkaar vervlochten: de beleving van de stilte en de eenzaamheid op het land, de weemoed om het ouder worden, het naar elkaar toegroeien van man en vrouw in veilige geborgenheid. De wereld van de natuur met (kleine) dieren, kruiden met toverkracht, planten en mineralen opent voor de dichteres nieuwe perspectieven. Exemplarisch is een gedicht als ‘Tover’:
en klevend langs de muren sluipt:
de vledermuis, de zwarte kat,
de uil, de egel en de pad,
| |
| |
de salamander en dan, schril
de krekel die niet zwijgen wil...
In onze tuin, rozemarijn,
de hemelsleutel en de tijm,
voor wie van pijn niet sterven wil
de bitterzoete tormentil.
Alle leiden ze hun eigen bestaan, alle dragen ze hun geheim met zich en zijn ze getekend door het vergaan. AI weet Julia Tulkens een harmonisch verband met haar omgeving (gezin, huis, dreef, landschap) op te bouwen, toch spreekt er een ondertoon van melancholie uit deze verzen. Die wordt nog geintensiveerd door de gedachte aan de dood en de angst voor de bedreiging dat aards geluk niet blijft duren. Die angst ondergaat zij vaker als een psychisch gebeuren, zoals in het gedicht ‘Kraaien’:
Zij vliegen over 't veld,
zwaar krassend naar het bos...
verloren, maar te saam...
Blijf naast mij aan het raam...
De realiteit van het naderende afscheid wordt niettemin in stille berusting aanvaard. Middenin die overigens vreedzame wereld vormen de geliefden het enige verweer tegen de vergankelijkheid.
| |
Relatie leven/werk
Vanaf het begin is er in de poëzie van Julia Tulkens een opvallende betrokkenheid op het eigen leven. De meeste van haar gedichten kunnen gelezen worden als een innerlijk dagboek, dat getrouw de uiterlijke gebeurtenissen weerspiegelt. Het autobiografische karakter treedt met de jaren sterker op de voorgrond. Na Het huis van de stilte staat haar werk vrijwel geheel in het teken van het verlies van haar echtgenoot in 1967. In Gemarmerd in tijd (1975) betreedt zij het nieuwe huis in haar
| |
| |
geboortestad. Alleen staat zij er vreemd en aarzelend tegenover. In haar eenzaamheid ervaart zij hoe alles rondom haar herinneringen oproept aan een zeldzame liefde:
Haar rest nog slechts het verlangen naar een wereld waarin de liefde sterker is dan de dood.
Toch is er in de bloemlezing In u vergroeid (1988) nog sprake van enige heropflakkering in een reeks onuitgegeven gedichten, opgenomen onder de titel 'k Ben plots weer een vrouw. Verrassend richt zij zich hier ook op sociale motieven. In haar laatste, uitgesproken autobiografische bundel, De eeuw is aan het kantelen (1991), blikt zij nog eens terug op haar leven en de plaats die de poëzie daarin heeft gehad.
| |
Traditie / Kunstopvatting
Een eigenlijke poëtica heeft de dichters nooit geformuleerd. Voor haar was poëzie leeftocht, een middel om in dialoog te blijven met het leven, uiting te geven aan haar ontroeringen en haar vrouwzijn te accentueren. Zij kende aan de poëzie een ‘sacrale’ functie toe, die de menselijke gevoelens in de sfeer van het verhevene brengt. Doordat haar poëzie de directe neerslag is van haar persoonlijke ervaringswereld, blijft haar thematiek echter beperkt. Alleen de steeds aanwezige doodsgedachte brengt enig reliëf in het haast ongestoorde wateroppervlak. Haar werk sluit aan bij dat van haar generatiegenoten, die na 1930 in Vlaanderen reageerden tegen de excessen van het humanitair expressionisme: dichters als P.G. Buckinx, R. Verbeeck, Albe en anderen. Zij streefden ernaar de belijdenis van persoonlijke ervaringen door de vorm op een algemeen menselijk vlak te tillen.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
De aanvankelijke bekendheid van Julia Tulkens berustte eerder op extra-literaire motieven dan op de intrinsieke kwaliteit van haar werk. Zij was als dichteres de eerste in Vlaanderen die de vrouwelijke vitaliteit behandelde op een wijze die voorheen
| |
| |
tot de taboesfeer behoorde. De kritiek loofde in de eerste plaats haar eerlijkheid en ongedwongen authenticiteit, maar wees anderzijds ook op het gebrek aan vormkracht en onthullende symboliek. Het beeld van de handen als existentieel symbool (van zowel geborgenheid door als angst voor het leven) vormt hier enigszins een uitzondering op.
In de loop der jaren, vooral in de laatste decennia, is Tulkens meer bekend gebleven als ‘dichterlijke verschijning’ door haar aanwezigheid, tot op hoge leeftijd, op poéziemanifestaties, in jury's, letterkundige comités en verenigingen. Dat wijst tevens op het belang dat zij zelf aan haar dichterschap hechtte. De veelvuldige huldigingen die haar te beurt vielen en de herhaalde bloemlezingen uit haar werk liggen zowat in dezelfde lijn. Het merendeel van de bijdragen over haar werk zijn gelegenheidsbijdragen, huldeblijken, waarin de kritische relativering uiteraard ontbreekt.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Julia Tulkens, Heibloempjes. Borgerhout 1931, Regenboog, GB. |
Julia Tulkens, Liedjes voor Hilda. Leuven 1932, Kunst bij Kaarslicht, GB. |
Julia Tulkens, Liederen bij schemeruur. Inleiding van Hélène Swarth. Leuven 1933, Kunst bij Kaarslicht, GB. |
Julia Tulkens, Ontvangenis. Inleiding van Marja de Cordier. Sint-Amandsberg 1936, Varior, GB. |
Julia Tulkens, Vader. Inleiding van Willem Elsschot. Brussel 1938, Frans van Belle, GB. |
Julia Tulkens, Zo zingt mijn blondje. Leuven [1948], De Pauw, GB. |
Julia Tulkens, De aardse bruid. Amsterdam-Brussel [1950], Elsevier, GB. |
Julia Tulkens, Na het bruidslied. Amsterdam-Brussel [1953], Elsevier, Bl. |
Julia Tulkens, Het huis van de stilte. Drongen 1959, Colibrant, GB. |
Julia Tulkens, Yggdrasil. Hasselt 1962, Heideland, Poëtisch Erfdeel der Nederlanden 7, Bl. |
Julia Tulkens, Kijk me niet aan... Leuven 1971, Leuvense Schrijversaktie, Bl. (2e, herziene druk, ingeleid door Eugène van Itterbeek: 1973) |
Julia Tulkens, Gemarmerd in tijd. Deurle 1975, Colibrant, GB. |
Julia Tulkens, Verzamelde gedichten. Woord vooraf van Eugène Berode. Brugge-Nijmegen 1978, Orion-B. Gottmer, De Gulden Veder, Bl. (waarin opgenomen: Ontvangenis, Vader, De aardse bruid, Het huis van de stilte, Gemarmerd in tijd, Niet gebundelde gedichten) |
Julia Tulkens, In u vergroeid. Leuven 1988, Leuvense Schrijversaktie, Bl. (aangevuld met nieuwe gedichten onder de tiet 'k Ben plots weer een vrouw) |
Julia Tulkens, De eeuw is aan het kantelen. Voorwoord Eugène Berode. Leuven 1991, Leuvense Schrijversaktie, Bl. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Pieter G. Buckinx, Poëziekroniek. Twee dichters en een dichteres bestijgen den Pegasus. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 36, nr. 4, april 1936, pp. 310-312. (over Ontvangenis) |
Marnix Gijsen, Julia Tulkens: Heibloempjes. In: Marnix Gijsen, Peripatetisch onderricht. Kroniek der poëzie I. Brussel 1940, pp. 54-56. |
Marnix Gijsen, Julia Tulkens, Ontvangenis. In: Marnix Gijsen, Peripatetisch onderricht. Kroniek der poëzie I. Brussel 1940, pp. 169-173. |
Albert Westerlinck, Julia Tulkens, De aardse bruid. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 51, nr. 3, maart-april 1951, p. 192. |
Jos de Haes, Velerlei bedoelingen. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 54, nr. 5, juni 1954, pp. 290-291. (over Na het bruidslied) |
Robert Rock, Julia Tulkens. In: Kunstenaars van heden 4. Antwerpen 1960, pp. 95-108. |
Alb. Westerlinck, Boekbesprekingen. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 105, nr. 3, maart 1960, p. 221. (over Het huis van de stilte) |
G. Aertsens, Tulkens Julia. Het huis van de stilte. In: De Vlaamse Gids, jrg. 44, nr. 5, mei 1960, pp. 326-327. |
Raymond Brulez, Een Vlaamse dichteres. In: Boek van Nu, jrg. 14, nr. 2, oktober 1960, p. 33. |
Juliette Waeyenborghs, Julia Tulkens 65. In: De Periscoop, jrg. 17, nr. 12, oktober 1967, P. 3. |
Gaston Durnez, Portret van Julia Tulkens. Liefde is het middelpunt. In: De Standaard, 13-10-1972. |
Juliaan Haest, Julia Tulkens. De dichteres van ‘Ontvangenis’. In: Meerschoonheid, jrg. 19, nr. 4, 1972, pp. 99-102. |
Eugène van Itterbeek, Een poëzie die voelt naar de kern. In: Julia Tulkens, Kijk me niet aan... Leuven 1973, pp. VII-XIV. |
Frans Ingels, Julia Tulkens: onthullende ruimten. In: De Vlaamse Gids, jrg. 59, nr. 1, januari-februari 1975, pp. 44-48. |
Frans Ingels, Julia Tulkens. In: De Periscoop, jrg. 25, nr. 6, april 1975, p. 4. |
Frans Cornelis, Julia Tulkens, de moderne vrouw. In: 't Kofschip, jrg. 6, nr. 5, september 1978, pp. 2-8. (interview) |
Rudolf van de Perre, Julia Tulkens: Verzamelde gedichten. In: Ons Erfdeel, jrg. 22, nr. 4, september-oktober 1978, pp. 576-577. |
Rudolf van de Perre, Julia Tulkens. Verzamelde gedichten, een hymne aan de huwelijksliefde. In: Het Teken, jrg. 52, nr. 3, september 1979, pp. 92-95. |
Huldiging van Julia Tulkens 2 juni 1980 door Vlaamse Club voor Kunsten, Wetenschappen en Letteren. Brussel 1980, met toespraken en |
Rudolf van de Perre, Geo van Straelen-van Rintel, Julia Tulkens: Vrouw, liefde, poëzie, pp. 7-35. |
Luc van den Briele, Julia Tulkens: 80 jaar, maar eeuwig jonge ‘aardse bruid’ van Vlaanderen. In: Boek en Bibliotheek, jrg. 2, nr. 3, juli-september 1982, pp. 50-52. |
Nicole Verschoore, Julia Tulkens, liefdesverzen veertig jaar jong. In: Het Laatste Nieuws, 6-10-1982. |
Roger Vanbrabant, Julia Tulkens gemarmerd in tijd. Bij de 80ste verjaardag van a grand old lady. In: Argus, jrg. 5, nr. 25, december 1982, pp. 29-35. |
H. Boel e.a. (red.), Liber Amicorum Julia Tulkens. Tienen 1984. (met talrijke huldewensen bij haar 80ste verjaardag) |
Eugène van Itterbeek, Julia Tulkens' poëzie als getuigenis van het leven. In: Leuvense letters, jrg. 4, nr. 3, september-oktober 1988, pp. 31-33. (over In u vergroeid) |
Eugène Berode, Over de elegische en de hymnische dichteres. In: Leuvense letters, jrg. 4, nr. 4, december 1988, pp. 24-26. (algemeen) |
Jozef Smeyers, Op het snijpunt van grote levenservaringen: over de poëzie van Julia
|
| |
| |
Tulkens. In: Leuvense letters, jrg. 4, nr. 4, december 1988, pp. 27-36. (over de thematiek) |
Rudolf van de Perre, Kroniek van de Vlaamse poëzie. In: Boekengids, jrg. 67, nr. 1, februari 1989, pp. 7-8. (over In u vergroeid) |
Luc van den Briele, Julia Tulkens: de onbekrompen ‘Ontvangenis’. In: Poëziekrant, jrg. 15, nr. 2, maart-april 1991, pp. 37-38. |
Nicole van Overstraeten, Julia Tulkens (een impressie). In: Kiezel, nr. 3, september 1991, pp. 16-20. |
Frans Boenders, De kantelende eeuw. In: K & C, oktober 1991, pp. 9-10. (interview) |
Emiel Willekens, Een aandoenlijk, weemoedig èn optimistisch levensverhaal. In: Gierik, jrg. 9, nr. 3, december 1991-februari 1992, p. 59. |
René Adams, De emoties van Julia Tulkens herleven in haar heimwee. In: Het Laatste Nieuws, 28-3-1992. |
Fernand Papon, Julia Tulkens: poëzie en passie. In: De Vlaamse Gids, jrg. 76, nr. 2, maart-april 1992, pp. 25-26. |
Roger Vanbrabant, Julia Tulkens. In: Cahiers van de Koninklijke Vereniging van Limburgse Schrijvers, jrg. 3, nr. 2, juni 1992. |
Jozef Smeyers, Poëzie als dagboek van een leven: bij de negentigste verjaardag van Julia Tulkens. In: Script, nr. 4, september 1992, pp. 48-50. |
Stefan van den Bossche, Julia Tulkens negentig. In: Brabant, nr. 5, 1992, pp. 22-27. |
61 Kritisch lit. lex.
mei 1996
|
|