| |
| |
| |
Willem van Toorn
door Erik Menkveld
met een aanvulling door Hanneke Klinkert
1. Biografie
Willem Peter van Toorn werd op 4 november 1935 als kleermakerszoon geboren in Amsterdam-West, waar hij ook opgroeide. Zijn ouders waren afkomstig uit Tiel in de Betuwe; als kind logeerde hij daar vaak bij familie, onder andere bij zijn grootouders van moederszijde, die een kwekerij hadden. Na de middelbare school volgde Van Toorn een opleiding tot chemisch analist en was hij korte tijd als zodanig werkzaam. In 1956 en 1957 bezocht hij de avondopleiding van de Hervormde Kweekschool in Amsterdam, waarna hij een aantal jaren onderwijzer was: in 1957 in het Drentse Lheebroek (gemeente Dwingelo), in 1958 en 1959 in Lisse en in 1960 in Hoofddorp. Ondertussen studeerde hij mo Frans en Nederlands, waarvan hij alleen Nederlands afmaakte. In 1962 en 1963 was hij leraar Frans in Haarlem. In diezelfde periode was hij als freelance redacteur verbonden aan uitgeverij Wolters-Noordhoff. Sinds 1971 is hij fulltime schrijver en vertaler. In de jaren negentig was hij daarnaast als docent werkzaam bij Culturele Studies aan de Universiteit van Amsterdam. In 2002 en 2003 was hij gastdocent aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Met vrouw en later ook twee dochters bewoonde Van Toorn meer dan twintig jaar een oude boerderij aan de rand van Hoofddorp. In 1984 is hij gescheiden en verhuisd naar Amsterdam waar hij nog steeds woont, samen met Ineke Holzhaus. Sinds 1999 wonen en werken zij een groot deel van het jaar in het Franse Saint-Denis-dujouhet, in de Berry.
In de jaren negentig voerde hij actie tegen de aantasting van het
| |
| |
rivierenlandschap door dijkverzwaring en was hij woordvoerder van de stichting Red Ons Rivierlandschap.
Tijdschriften als Maatstaf De Gids, Hollands Maandblad De Revisor, New Found Land De Tweede Ronde, Raster en Nieuw Wereldtijdschrift namen werk van hem op. Voor het Leidse studentenblad Mare schreef hij van 1979 tot 1981 een column. Hij verzorgde vanaf 1983 enkele jaren voor Vrij Nederland theaterkritieken en interviews met toneelmakers. Verder schreef hij voor de Vara hoorspelen en was hij in de jaren tachtig als poëziemedewerker verbonden aan de VPRO-radio. Van 1989 tot 2009 was hij redacteur van Raster. Sinds 2000 zit hij in de organisatie van Poetry International. Vanaf 2004 publiceert hij opiniërende artikelen over het landschap in NRC Handelsblad. Van Toorn vertaalde onder meer werk van E.L. Doctorow, W.S. Graham, John Updike, Klaus Mann, Cesare Pavese, Stefan Zweig en vooral van Franz Kafka. Op het terrein van jeugdliteratuur was hij ook actief als vertaler, onder andere van werk van Aidan Chambers en Marilyn Sachs. Zijn eigen werk werd vertaald in het Duits, Engels, Italiaans, Deens en Zweeds.
Zijn dichtbundel Het landleven werd in 1982 bekroond met de Jan Campert-prijs. De roman Een leeg landschap werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs 1988. In 1992 kreeg hij de Zilveren Griffel voor Rooie en de Herman Gorter-prijs voor Eiland. Het verhaal van een middag werd genomineerd voor de Libris Literatuurprijs en de AKO Literatuurprijs 1995. In 2000 ontving hij de A. Roland Holst-Penning voor zijn poëtisch oeuvre en in 2010 de Groeneveldprijs voor zijn bijdrage aan het debat over de groene ruimte. Zijn essaybundel Leesbaar landschap werd opgenomen in de basisbibliotheek van de Nederlandse literatuur.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kritiek / Publieke belangstelling
Vanaf zijn debuut in 1959 was Van Toorn bijna twintig jaar lang ondanks zijn produktiviteit een nauwelijks bekend schrijver. Zijn boeken beleefden nooit meer dan één druk en in de pers werden ze geruisloos besproken. Bovendien toonde slechts een klein aantal critici, onder wie Hella Haasse en Kees Fens, zich welwillend. Het merendeel vond zijn werk, hoewel prettig leesbaar, te eenvoudig, te weinig eigen en niet indringend genoeg. Deze aanvankelijk geringe bijval is niet moeilijk te begrijpen als je bedenkt dat Van Toorn altijd betrekkelijk traditioneel heeft geschreven en mede zodoende met auteurs als Romijn Meijer, Krol en Brouwers lang in de schaduw bleef van grote reputaties als Vestdijk, Hermans en Van het Reve. Ook viel zijn vroegste werk midden in het experimentele vuurwerk van Vijftig.
Gerrit Komrij moest eraan te pas komen om het tij te keren. In een juichende bespreking van. Bataafsche Arcadia riep hij uit: ‘Hoe kan zo'n aardige schrijver mij zolang onbekend zijn gebleven? Er is iets rot met de literatuurkritiek! Wat geen knal geeft komt niet in de krant! Misschien kan Van Toorn eens zelfmoord plegen?’ Na dit stuk sloegen de misprijzingen om in epitheta die Van Toorns naam sindsdien zijn blijven achtervolgen: ambachtelijk, sober en bescheiden. Een kleine schare van bewonderaars, met in de voorste gelederen Wam de Moor en Alfred Kossmann (die in 1981 nog een ‘Pleidooi voor Van Toorn’ schreef), liet bij elk nieuw boek van zich horen. Rein Bloem, T. van Deel en Rob Schouten bespraken niet alleen het latere proza, maar ook de poëzie - inclusief de vroege gedichten in de verzamelbundel. Herhaalde wandeling - diepgaand en lovend.
Tegelijk met deze opwaardering in de kritiek ontstond er in de loop van de jaren zeventig geleidelijk meer publieke belangstelling voor Van Toorn. In hoeverre het een met het ander verband houdt, is moeilijk te zeggen. In ieder geval werden De toeschouwers, Twee dagreizen en Bataafsche Arcadia herdrukt. De verhalen tot en met De neger en de gedichten tot en met Simulatiespel werden verzameld.
| |
Relatie leven/werk
Verbazingwekkend in Van Toorns niet erg luidruchtige loopbaan is de rel die zijn eerste roman, De toeschouwers, in
| |
| |
1964 veroorzaakte. Inwoners van Dwingelo herkenden zich - aangemoedigd door De Telegraaf - in het door de hoofdpersoon Oskar Lee als achterlijk afgeschilderde dorpsvolk van D. en verweten Van Toorn ‘de ontluistering van het Drentse volkskarakter’.
De deining in Dwingelo illustreert treffend welk gevaar Van Toorns werk loopt: uitsluitend opgevat te worden als autobiografisch en anekdotisch. Walter Berg en Erik Leeman, die steeds weer opduiken in de verhalen, zijn in de kritiek ook regelmatig als Van Toorns alter ego bestempeld. Ze lijken in de loop van het oeuvre inderdaad zijn biografie op de voet te volgen. Daarnaast zijn de titels van een aantal gedichten gemakkelijk daarin te traceren: ‘Drente’, ‘Haarlemmermeer’, ‘Twee dochters’ et cetera.
| |
Kunstopvatting
Toch heeft Van Toorn in interviews regelmatig benadrukt dat zijn werk niet alleen over hemzelf gaat of over mensen die hij kent. Het duidelijkst komt dit naar voren uit de poëzie, die niet los gezien kan worden van het proza (in een interview met Johan Diepstraten noemde Van Toorn zich zelfs ‘een dichter die af en toe in proza de wat grotere commentaren levert’). Zijn gedichten zijn vaak een soort toneel, waarin elementen uit de werkelijkheid fungeren als decorstukken. Het lezerspubliek wordt expliciet geattendeerd op het feit dat de gebeurtenissen die zich op dat papieren toneel afspelen, zijn geselecteerd en geënsceneerd en dus zichzelf in betekenis kunnen overstijgen.
Hoewel het in de verhalen nergens zo nadrukkelijk aan de orde komt, kan er op grond van subtiele vingerwijzingen als de naam ‘Leeman’ (=modelpop) vanuit worden gegaan, dat dit ook in het proza geldt.
| |
Visie op de wereld
Op deze manier bekeken, blijkt Van Toorns werk vanaf het begin vóór alles exemplarische beelden te geven van de ‘machteloosheid [...] die mensen nu eenmaal eigen is’ (Diepstraten 1981). Zijn personages, inclusief zijn ‘lyrisch ik’, zijn vaak niet in staat tot werkelijk contact met anderen. Ook staan ze uiteindelijk hulpeloos tegenover een voortdurend veranderende samenleving, die steeds onpersoonlijker wordt, die hun haar regels oplegt en ze een bestaan laat leiden dat ze niet zelf hebben gekozen. De werkelijkheid in het algemeen wordt ervaren als ondoorgrondelijk, geregeerd door toeval en
| |
| |
vooral tijd (en daarmee vergankelijkheid en dood).
| |
Thematiek
Virelai Dankbaar en Walter Berg, respectievelijke hoofdpersonen van de eerste twee novellen De explosie en De feesten zijn voorbij, lijden aan een chronische ziekte: ‘de ongeneeslijke eenzaamheid van menszijn’; mensen kunnen elkaar immers alleen gebruiken om hun eigen leven zin te geven. Doordat ze de zekerheden van hun jeugd verloren hebben ‘aan de tijd’, gaan Dankbaar en Berg bovendien gebukt onder een existentialistisch getinte somberheid en een onbestemde levensangst. De ik in Terug in het dorp, en ten dele ook die in Kijkdoos, heeft hetzelfde onder de leden. Zijn ‘eenzame mens’ loopt ‘te luisteren naar de tijd/ die in klokken verslijt’ en zijn angst richt zich hoofdzakelijk op de concrete buitenwereld, een door dreigende natuur omringd dorp, waar hij gedwongen verblijft en dat hem, een stadse dichter, vijandig begluurt. Romantisch verlangt hij naar ‘een plaats waar ik nog'niet woon,/ waar ik nog heen kan gaan’ en zoekt hij toevlucht in slaap en droom. Dankbaar en Berg kiezen de erotiek als pijnstiller: als het lukt eenzaamheid en angst te delen voor de duur van een omhelzing, wordt het leven af en toe even dragelijk. Anderzijds willen zij niet door iemand in hun vrijheid beperkt worden.
| |
Stijl / Kritiek
Het existentiële leed in het vroege werk gaat gepaard met een taalgebruik dat, in de woorden van Kees Fens, nogal ‘op hoge hakken loopt’ (Fens 1961). Een gekunstelde zinsbouw en veel dromerige beeldspraak, die doet denken aan Lodeizen en aan Nootebooms Philip en de anderen, overwoekeren de inhoud: ‘Laat me in je binnenlopen, meren ergens achter je ogen waar het stil is, waar ik langzaam oud kan worden als eenboot, algen aan de kiel en de zeilen uitgedroogd en warm onder de vingertoppen van je aandacht, ergens waar ik eeuwig kan worden.’ (Een opstand, p. 39)
De kritiek van Fens lijkt niet aan Van Toorn voorbijgegaan, want na De feesten zijn voorbij en Kijkdoos schuwt hij elke vorm van mooischrijverij. Het taalgebruik is helder en natuurlijk, bijna alledaags. Grote woorden zijn vermeden. Zowel proza als poëzie bestaan uit korte zinnen met weinig beeldspraak. De neger en Landschap voor een dode meneer hebben voor het eerst het voor Van Toorn kenmerkende timbre; een bewogen, ingehouden zegging, pittig gekruid met ironie en understatement.
| |
| |
| |
Thematiek / Ontwikkeling
Deze stilistische ontwikkeling loopt parallel met een thematische. Vanaf De toeschouwers en Landschap voor een dode meneer richten Van Toorns hoofdpersonen hun aandacht niet meer exclusief op zichzelf. Ze gaan om zich heen kijken naar de wereld waarvan zij deel uitmaken.
Oskar Lee doet dit nog met een uiterst somber gevoel over de menselijke omgang: Frits van Egters-achtig in zichzelf scheldend ziet hij hoe het hele dorp D. zich vergaapt aan de vervreemding en uiteindelijke zelfmoord van hoofdonderwijzersvrouw Braakman. Na De toeschouwers hebben de somberheid en de opgeschroefde wanhoop definitief plaats gemaakt voor een nauwelijks uitgesproken melancholie of woede om het lot van anderen.
Van Toorns latere verhalen zijn bevolkt met tragische bijfiguren voor wie de hoofdpersonen niets kunnen doen. Ze leven in de moderne wereld vol nieuwbouw en verstedelijking, vaak met stukken verleden in hun hoofd, zoals de bejaarde man aan het slot van ‘Bataafsche Arcadia’, die nog dagelijks bloemen op het dertig jaar oude graf van zijn vrouw wil gaan leggen, terwijl op de plaats van het kerkhof een weg is aangelegd. De Tsjechische meneer P., een voormalig historicus (!) (in ‘Nylons’, Omtrent Kapelaan), is na de Russische inval van 1968 gedwongen om als kelner in een hotel te werken. ‘Hij loopt als een slaapwandelaar rond in het verleden’, zegt zijn tweede vrouw, die met hem in het huis leeft waar hij vroeger met zijn in de oorlog omgekomen eerste echtgenote woonde en dat hij nu moet delen met vreemden die hem zijn rijke afkomst kwalijk nemen.
Terwijl in verhalen de protagonisten moeten toezien, wordt in de poëzie vanaf Landschap voor een dode meneer daadwerkelijk geprobeerd iets te doen aan de vervreemding. De ik verliest in deze bundel geleidelijk zijn angst en ontdekt expliciet het gedicht als hulpmiddel. Bundel na bundel worden de mogelijkheden ervan uitgeprobeerd en verfijnd. De werkelijkheid wordt onderzocht op het ‘kunst- en vliegwerk’ of een mogelijk ‘spoor van de regisseur’ (‘Rouffignac’, Herhaalde wandeling). Verband wordt opgelegd aan wat niets met elkaar te maken heeft, bijvoorbeeld in het mooie ‘Twee doden’ (Het landleven). Maar de ‘beste woorden’ moeten worden geschreven tegen de tijd:
| |
| |
Zoals in strips stippellijnen
beweegt voor het oog, zou ik wel
bereiken voorbij de bocht
in het licht waarachter je kleren
zijn weggeruist met je lijf
weer verborgen. En die je gezwinde
gestalten voorgoed verbinden
met de hand die schrijft.
Wat al verdwenen is, en hoogstens nog als een herinnering in iemands hoofd bestaat, wordt in het gedicht weer aanwezig gemaakt en bewaard. Daartoe worden heden en verleden bij wijze van spreken als twee films door elkaar heen geprojecteerd. Zo is er in ‘Randstad’ (Herhaalde wandeling) ‘een vreemde doorelkaarheid’ ontstaan: twee gelieven van jaren terug liggen nog steeds in een weiland, terwijl een bulldozer tegelijkertijd bezig is daar bouwrijp terrein van te maken. In de cycli ‘Een leeg huis’ (Een kraai bij Siena), ‘Het landleven’ (uit de gelijknamige bundel) en ‘Vier Medici-villa's’ (Gulliver) zijn foto's, en in het laatste geval schilderijen, naast de gedichten afgedrukt. Deze laten een heden van verval en decorachtige systeembouw zien, of juist een geïdealiseerd verleden, en contrasteren aangrijpend met het beschreven leven dat zich (mogelijkerwijs) op de afgebeelde plekken heeft afgespeeld.
Vaak zijn Van Toorns gedichten zelf een soort prenten of foto's. Wanneer het lukt om twee dochters, die onder een mistige zon een laan uit fietsen, tot een prent te bevriezen in het hoofd van de lezer, gaat dat prachtige moment niet zomaar voorbij: ‘In jouw hoofd vastgelegd/ raken ze even niet weg.’ (Het landleven, p. 10). In ‘Zuilichem, 7 augustus 1761’ (Gulliver) worden twee pogingen om tijd uit te schakelen als het ware op elkaar gestapeld. De bewegingloosheid
| |
| |
op de tekening van Huygens wordt neg eens vastgelegd in taal. Dit Zuilichem is wel bij uitstek geschikt als schuilplaats voor een ‘je’ die niet mag vergaan.
Een problematiek die hoofdzakelijk in het proza aan de orde komt, is het feit dat een belangrijk aantal personages weigert zich aan te passen aan de normen van de voortdurend veranderende samenleving, of daartoe niet in staat is. Een mooi voorbeeld hiervan is de titelheld uit ‘Omtrent Kapelaan’. Walter Berg vertelt hoe deze vroegere collega van hem een geliefd leraar was, die zijn leerlingen met tranen in de ogen voorlas uit Achterberg. Hij werd echter ontslagen vanwege verwikkelingen met vrouwen en vanwege het feit dat hij, niet opgewassen tegen de methodes en beoordelingscriteria in het moderne onderwijs, af en toe een paar dagen verdween ‘om luchten te zien’. Tijdens de reizen die hij na zijn ontslag maakt, wordt hij overal ter wereld gearresteerd wegens onaangepast gedrag.
Walter Berg is in de latere verhalen, zoals het bovengenoemde, de machteloze toeschouwer bij uitstek. Er wordt weinig over hem verteld; hij is slechts een soort camera die voor de lezer registreert wat anderen overkomt. Daarentegen gaat het in de Leeman-verhalen in de eerste plaats om iemands persoonlijke besognes.
Dat Erik Leeman als ongeveer twintigjarige aan het slot van ‘Bataafsche Arcadia’ de eerder genoemde bejaarde man ziet lopen, is bijzaak. Waar het om draait is dat hij, net als in ‘Vaders’ (Pestvogels), in verzet komt tegen de dreigende volwassenheid van ‘al die opgejaagde mensen’ met kartonnen hoofden, die ‘bezorgd zijn over baantjes’ en getrouwd - kortom: de vaders. Tevergeefs, want de tijd ‘die zo overvloedig en ver weg had geleken’, krijgt hem toch te pakken. In De lotgevallen van Sebastiaan Terts stelt hij als veertiger weemoedig vast dat hij een vader is. Door een hervatte relatie met een oude vriendin wordt hij gedwongen zich te bevrijden uit de rollen die hem door de maatschappij, zijn vrouw en dochter, zijn burgerlijke opvoeding enzovoort, zijn opgelegd. Hij gaat een tijdje onder zijn dichterlijke pseudoniem Terts alleen wonen in een vakantiehuis, maar slaagt er niet in zijn oude leven uit te trekken ‘als een versleten pak’.
Een dergelijke, al dan niet bewuste, vlucht in de illusie komt
| |
| |
voor in vrijwel alle verhalen vanaf De neger tot en met Omtrent Kapelaan. In ‘Een opstand’ - titel waaronder Van Toorn ook zijn vroege proza verzamelde - komt de revolutionair gestemde nachtploeg in het obscure chemische fabriekje Wiechem N.V. niet verder dan een dronkemansprotest. Men drinkt een deel van de drankvoorraad op die klaar staat voor het jubileum van de directeur, de volgende dag. Maar de ontbrekende flessen worden niet gemist en de volgende nacht neemt men de werkzaamheden gewoon weer op. Kapelaan houdt zich in ‘dat struikelende leven van hem’ op de been door te dromen van het grote gedicht dat hij ooit eens zal maken, ‘zo iets als Mei maar dan geschreven als Achterberg’.
Van Toorns poëzie vanaf Landschap voor een dode meneer wordt beheerst door een zelfde soort escapisme. In ‘Hoogtevrees’, het openingsgedicht van deze bundel, waarschuwt de ik er al voor dat de taal niet veel meer te weeg kan brengen dan een kortstondige roes. Een leidekker die honderd meter hoog aan een kerktoren hangt, wordt weliswaar tot gedicht gemaakt, maar als hij valt is er ‘Geen woord dat hem opvangt’. Vrijwel elk gedicht bevat zo'n - vaak geraffineerd ingebouwde - relativering van wat het bereikt. De hele poëtische onderneming moet vanaf het begin dus worden beschouwd als een machteloos simulatiespel. Misschien is ze het best te vergelijken met de naïeve mevrouw uit ‘Twee manieren om de wereld te redden’ (Herhaalde wandeling): op een avond over het milieu vraagt zij of het niet mogelijk zou zijn een grote fan te bouwen waarmee de luchtverontreiniging weggeblazen kan worden. Hoewel de ik zelf vaak de ‘meewarige ingenieur’ is ‘die kakelend weet wat de wind kost’, wil hij steeds door die mevrouw worden getroost en ingestopt.
| |
Verwantschap
In dit opzicht verschilt Van Toorns poëzie van die van Achterberg, waaraan ze op het eerste gezicht, vooral stilistisch, nogal doet denken. Ook de pogifigen om het verleden in het gedicht weer aanwezig te maken en te conserveren, zijn tot op zekere hoogte te vergelijken met Achterbergs pogingen om de dood van een geliefde op te heffen.
Van Toorns werk mist echter te enen male de grimmige geobsedeerdheid die grote delen van dat van Achterberg kenmerkt. Bovendien gaat Van Toorn minder ver: zijn
| |
| |
gedichten worden nooit bezweringsformules, terwijl doelbewuste stappen in andere dimensies niet worden gezet. Van Toorn blijft aards. Er is zelfs wel eens gezegd dat zijn poëzie in feite ophoudt waar die van Achterberg begint (Zuiderent 1982).
| |
Thematiek / Ontwikkeling
Na alle ingenieuze maar ontoereikende strategieën, die vanaf Landschap voor een dode meneer tot en met Gulliver worden uitgeprobeerd ter vertroosting, is het niet verwonderlijk dat in deze laatste bundel ook regels voorkomen als ‘Ik droom het terug’ (‘Glumdalclitch’) of ‘Ik droomde dat je naast me lag vannacht’ (‘In memoriam’). In feite is Van Toorn daarmee weer aangekomen bij het romantisch escapisme van zijn eerste twee bundels, zij het dat nu ‘Woorden [...] de droom [zoeken] in het gedicht.’ (‘Over Genesis’).
| |
Techniek / Verwantschap
Misschien omdat het allemaal maar een troostend spel is, vertoont Van Toorns poëzie nergens exuberante technische uitwassen of onbesuisde experimenten, zelfs niet in de nogal in het oog springende collagegedichten ‘Een raadsel voor lateren’ en ‘Krant’ (Herhaalde wandeling), beide aan het eind van de jaren zestig gepubliceerd. ‘Vrij’ in de strikte zin van, het woord zijn Van Toorns gedichten nooit; over de Vijftigers heen grijpt hij terug op vormgerichte dichters als Nijhoff, ook al komen streng beregelde verzen als het sonnet in zijn werk niet voor, hoogstens sonnet-achtige gedichten, met name in latere bundels.
Een onopvallend rijm - volrijmen staan meestal midden in zinnen en er is veel assonantie - en een in de loop van het oeuvre steeds beter in het gehoor liggende ritmiek zorgen voor ruggegraat. De strofenindeling (alle gedichten zijn strofisch) schikt zich naar de inhoud, met als gevolg dat verschillende strofen binnen één gedicht een onregelmatig aantal regels kunnen hebben.
Door deze vormgeving, door het hier en daar wat parlandoachtige van zijn derde en vierde bundel en door de gefascineerdheid door de mogelijkheden van het gedicht, kan Van Toorn verwant genoemd worden aan Rutger Kopland, T. van Deel en Judith Herzberg.
In zijn proza legt Van Toorn een zelfde voorkeur voor min of meer traditionele vormen aan de dag als in zijn poëzie. Alleen
| |
| |
Twee dagreizen (1969), in dezelfde tijd verschenen als de collagegedichten, wijkt met zijn wisselend vertelperspectief en verschillende tijdlagen af. Meestal wordt er vanuit één optiek chronologisch verteld in de onvoltooid verleden tijd. Kenmerkend daarbij is de suggererende, aanduidende manier van schrijven. Kleine, schijnbaar onbelangrijke voorvallen verbergen diepe emoties of ingrijpende gebeurtenissen. Hierdoor hebben werken als Bataafsche Arcadia (1974), Pestvogels (1980) en Omtrent Kapelaan (1985) een sterke lading.
Met deze schrijftrant voelt Van Toorn zich, meer dan aan eigentijdse Nederlandse auteurs, verwant aan een Amerikaan als J.D. Salinger. Hij herkent zich bovendien in diens houding tegenover mensen: ironisch geamuseerd, maar met een ‘sense of compassion’. Ook Saul Bellow en John Updike (van wie hij veel vertaalde) noemt hij vaak als inspiratoren; in dit geval liggen de overeenkomsten meer op het inhoudelijke vlak. Zo heeft Van Toorn niet Updike's voorkeur voor barokke taalbouwsels, maar wel diens interesse voor relatieproblematiek en voor de generatie van zijn grootouders.
Over het moderne Nederlandse proza heeft Van Toorn regelmatig opgemerkt dat hij het te zeurderig, zwartgallig en misantropisch vindt. Toch staat hij met zijn schijnrealisme, zijn ironische stijl en nauwelijks in het oog springende techniek in de typisch Nederlandse traditie van Willem Elsschot en Nescio. Met Elsschot deelt hij een voorliefde voor obscure onderneminkjes en voor de groteske heroïek van onbetekenende individuen, met Nescio de liefde voor het landschap en de melancholie om het verval daarin.
Ook de natuur als beeld van de werkelijkheid verbindt hem met Nescio. In Een leeg landschap (1988) staat de verdwijning van het polderlandschap rond Amsterdam centraal. Het landschap wordt in cultuurhistorisch opzicht steeds leger, doordat het wordt volgebouwd met eentonige woonwijken. Tegen de achtergrond van zo'n landschap verliezen ook menselijke relaties inhoud en houden zij geen stand.
In de verhalenbundel Een dichteres van Malta (1988) keert de figuur van Erik Leeman terug, die tot dan toe in zijn proza een rol van betekenis speelde als alter ego. In een gefingeerd
| |
| |
interview voert hij een schrijver op die zich distantieert van Leeman als waarnemer op afstand. De schrijver vraagt zich af waarom hij eigenlijk fictie nodig heeft; hij neemt zich voor te kijken hoe dicht hij bij het echt autobiografische kan komen.
| |
Relatie leven/werk
Van Toorn brengt dat in praktijk in het op het interview volgende verhaal ‘Plaveisels’, waarin de vroegste waarnemingen van een kind zijn verwerkt, dat meer dan een volwassene oog heeft voor details. Dit kind ziet als domein van zijn vroegste jeugd in de stad vooral stoeptegels, waaronder en waarbuiten een onbekende, soms bedreigende wereld opdoemt. Dit beeld, dat als metafoor zou kunnen gelden voor het hele oeuvre van Van Toorn, komt ook voor in De rivier (1999), zijn magnum opus. Daarin tast hij de grenzen af van de gebieden waar hij zijn jeugd heeft doorgebracht, om te kijken wat zich daar werkelijk heeft afgespeeld. Hij gaat uitsluitend af op zijn eigen geheugen. Juist hiermee toont Van Toorn aan hoe subjectief herinnering en beleving van de werkelijkheid zijn.
In De rivier kijkt Wim van Toorn vanaf de jaren tachtig van de twintigste eeuw terug op zijn jeugd als zoon van ouders die in de crisistijd, eind jaren dertig, van Tiel naar Amsterdam-West waren verhuisd en daar hun gezin probeerden te onderhouden met een groentezaak annex kleermakerij. De roman begint met een herinnering van Wim aan zijn aanwezigheid bij een ontmoeting in oorlogstijd van zijn vader met diens broer. Die herinnering blijkt echter niet te kloppen. ‘Mijn herinneringen, zegje. En waar je mooi zelf bij staat begint er een mechaniek te werken dat beelden, geuren, woorden uit de diepte naar het oppervlak brengt. Maar wat is echt van jezelf, wat is er later toegevoegd aan flarden van verhalen van anderen, van foto's, uit boeken en films?’
| |
Visie op de wereld
De rivier is enerzijds geschreven ter herinnering aan zijn ouders, anderzijds als hartstochtelijk protest tegen de vernieling van het unieke Nederlandse rivierenlandschap, waar Van Toorn in zijn vroegste jeugd al zijn vakanties doorbracht. Ook de protesten tegen de dijkverzwaringen in de jaren tachtig van Van Toorn en anderen, onder wie de in de Betuwe wonende schilder Willem den Ouden, worden erin beschreven.
Voor Van Toorn is een landschap allereerst een cultuurland- | |
| |
schap, dat de sporen draagt van de geschiedenis. Het uitwissen van die sporen leidt tot een leeg landschap. Tegen dit verval stelt hij zich teweer in zijn werk, dat naast fictie ook een omvangrijke hoeveelheid essays omvat. In de loop der jaren werden vele gebundeld in Leesbaar landschap (1998) en Het grote landschapsboek (2011). In deze laatste bundel zijn ook Projekt Nederland (2007) en De landschappelijke stad (zoog) opgenomen, het eerste een pamflet, gericht tegen de overheid die geen grenzen stelt aan de ‘verrommeling’ van het Nederlandse landschap door megaprojecten, het tweede een lezing over de Amsterdamse buurt aan de rand van tuinderijen waar Van Toorn is opgegroeid. Zijn voorkeur voor de landschappelijke stad komt ook uitgebreid aan de orde in De stad en Het Oosten (2008), een geschiedenis van de Amsterdamse woningbouwvereniging Het Oosten, waarin hij aandacht schenkt aan de veranderende leefomgeving van gewone mensen in de stad.
| |
Kunstopvatting
Van Toorns passie voor het landschap blijkt ook uit zijn fascinatie voor de manier waarop schrijvers in de loop der eeuwen landschappen hebben verbeeld. ‘Landschap en literatuur’, een essay opgenomen in Leesbaar landschap, gaat daar expliciet over. Het is er hem niet om te doen het landschap realistisch te beschrijven (als dat al zou kunnen). Het gaat hem om ‘verbeeld’ landschap, in beelden die ontroering oproepen. De werkelijkheid wordt enerzijds teruggebracht tot afbeelding, maar is tegelijkertijd seismograaf van de veranderende werkelijkheid. Van Toorn vraagt zich daarom af of het landschap in de poëzie weer terug moet naar de functie die het in de renaissance had: een gebied om de geldigheid van taal aan af te meten, een voorstelling van de wereld, een kaart.
| |
Ontwikkeling
Landschappen krijgen in zijn poëzie een steeds complexere vorm. Zij ondergaan voortdurend gedaanteveranderingen door een subtiel spel met verschillende dimensies. Het rivierenlandschap speelt een bijzondere rol in de dichtbundel De aardse republiek (1988). Het eerste gedicht van de reeks ‘De rivier’ is van dit landschap een reconstructie in taal:
Je zal er nooit meer komen. Dus waarom
zou ik het hier niet voor ons maken, dat
| |
| |
verdomde landschap van je. Zeg maar wat
je wil: het is maar taal. Avond? En andersom,
gespiegeld in de rivier? Teken ik het erin,
dan heb je het twee keer. De lijntjes van
de populieren op de dijk. Het veer. Daaronder dan
omgekeerd rood de stadsmuur. Tekening
als van het kind dat je nu bent soms. Vader
die ik dan zijn moet, die je zoon ben, houd ik
je voor de gek: laat hieruit weg wat lelijk
werd. Disco. De tapijthal. Doodverkaveld
de boomgaarden. Goed: vroeger, avond. Water.
De rivier wordt metafoor voor het gedicht, waarin water het ideale landschap retrospectief weerspiegelt. Nog verder gaat hij in het gedicht ‘Landschap met vader’ (in Eiland, 1991), waarin de vader zelf tot een landschap wordt met begroeide heuvels en met duiven in zijn haar. In een ander gedicht brengt Van Toorn een eiland dat doet denken aan Kreta, terug tot een kaart, die hij vervolgens vult met herinnerde beelden, een ‘gedacht domein’. In de laatste afdeling van Eiland: ‘Een kooi ging op zoek naar een vogel’, met een titel ontleend aan Kafka, is de kooi, net als het eiland en de rivier, op te vatten als metafoor voor het gedicht: ‘Zo leeg en zo naar alle kanten open/ als een zingende kooi nog zonder vogel.’
Opvallend is dat in Eiland veel meer dan in vorige bundels het leven van alledag doordringt. Binnen het idyllische landschap is de werkelijkheid van de krant niet buiten de deur te houden: ‘Het zwart uit de krant/ valt als een dichte regen/ over het eiland.’ Herman de Coninck stelde vast dat in deze bundel zichtbaar wordt dat Van Toorn zich heeft ontwikkeld van een introvert naar een extravert dichter met groot maatschappelijk engagement. Tegenover de machteloosheid van de mens in een voortdurend veranderende, steeds onpersoonlijker samenleving, geregeerd door toeval en tijd, stelt Van Toorn de macht van de kunst.
Over dat laatste gaat Tegen de tijd (1997) expliciet. Ook hierin
| |
| |
vormt het gedicht een model, waarbij Van Toorn er nooit een misverstand over laat bestaan dat het gaat om een artefact, soms zelfs over weer een ander artefact, zoals ‘Verhaal van verf’. Maar een artefact biedt binnen een beperkt kader onbegrensde mogelijkheden om met de tijd te spelen.
Ook een tuin kan zo'n kunstmatige vorm zijn. Zo schetst Van Toorn in ‘Tuinen’, de eerste reeks in Dooltuin (1995), verschillende tuinen, van vroeger en nu, uit kunst of werkelijkheid, waarin fragmenten buitenwereld worden geïncorporeerd. Het gaat hem hier niet om een hortus conclusus: ‘Geen dichte tuin meer, ruimten ingericht/ op uitzichten...’. Het juryrapport van de A. Roland Holst-penning (2000) spreekt over het gedicht als tuin, een taalkader, geschapen om de chaos buiten ons te bezweren. ‘Dit is haar laatste tuin’ begint het laatste gedicht van de reeks ‘Tuinen’, over een moeder van een zoon ‘die taal zoekt waar zij nog in blijven kan’.
Behalve tuinen wordt in Dooltuin opnieuw het rivierenlandschap in kaart gebracht, met name in de reeks ‘De Waal’. ‘Lijnen tegen het groot verdwijnen in’, luidt een versregel daaruit, waarbij het herhaaldelijk in deze poëzie voorkomende woord ‘lijnen’ evengoed kan slaan op het gedicht als op de lijnen van de litho eronder van Willem den Ouden.
Een dergelijk woordenspel met lijnen komt ook voor in De hofreis (2009), een bundel gedichten die een reeks bevat over ‘La città ideale’, die Van Toorn schreef bij beeldend werk van Willem Snitker; op de litho van Snitker die op het voorplat staat, is een stad teruggebracht tot lijnenspel. De titel van deze reeks verwijst naar een concept van Leonardo da Vinci van de ideale stad waar rijk en arm gescheiden woonden: de rijken boven en het plebs beneden. Van Toorn maakt duidelijk dat een kunstenaar selecteert en dat het gedicht net als de ideale stad een abstractie is, een uitsnede uit de werkelijkheid met als doel orde te scheppen in de chaos:
Nu is de stad in een spiegel.
te vinden waar jij mij ziet
en raak ik jou makkelijk kwijt
| |
| |
in een andere ruimte van tijd.
De kunst is, de chaos hier
weer terug te brengen tot één
beginlijn op het papier -
in te veel menselijkheid.
| |
Kunstopvatting
In zijn ‘Groninger lezingen over poëzie’ (2002-2003) is Van Toorn uitgebreid ingegaan op het beeldgedicht, een genre dat bij uitstek de lezer verleidt te denken dat het gaat om een beschrijving van een schilderij, prent of beeld. In de literaire kritiek wordt vaak verondersteld dat een dichter zijn heil bij dit genre zoekt wanneer het hem aan inspiratie ontbreekt. Kennelijk heerst de opvatting dat een gedicht pas geldig is als er een directe confrontatie in wordt verwoord met de ‘echte’ werkelijkheid. Van Toorn stelt daartegenover dat hij nooit gedichten schrijft om iets te beschrijven. Hij vecht aan dat er zoiets bestaat als een echte, vitale werkelijkheid. Als er iets bestaat als leven in al zijn volheid, dan hoort alles ertoe: de straat, erotiek, eenzaamheid, kindertaal, landschappen, en dus ook voorstellingen van het verleden zoals in beeldende kunst.
Op de vraag waar de moderne dichter op uit is met een beeldgedicht, antwoordt Van Toorn: ‘Wat de dichter zoekt, en af en toe vindt als hij geluk heeft, is een kier in het decor van de werkelijkheid, een kier waardoor hij misschien een glimp kan opvangen van daarachter, daarbuiten gelegen werkelijkheden, van samenhangen die hij niet eerder vermoedde. En ze via de taal aan de lezer voor te leggen.’ De werkelijkheid is onbegrijpelijk complex en de dichter legt een fragment uit die complexiteit bloot. Van Toorn doet dit bijvoorbeeld in het gedicht ‘Paolo Uccello, De slag bij San Romano’ (in Het landleven, 1981), geschreven bij een vijftiende-eeuws schilderij met een opmerkelijk perspectief, waarin hij iets verandert aan de compositie door een personage toe te voegen. In het latere gedicht ‘Battaglia’ (in De hofreis) over ditzelfde schilderij, voert hij een personage op dat arrogant beweert in de slag elk spoor van een jongen te zullen uitwissen. Het gedicht bewijst het tegendeel.
| |
| |
Daarnaast kan een schilderij een dichter inspireren ook in sociale of politieke zin commentaar te geven op de werkelijkheid. Dat is bijvoorbeeld het geval in het gedicht ‘Carel Willink, Het Gele Huis (1934)’ (in Dooltuin). Het schilderij van Willink riep bij Van Toorn associaties op aan een gedicht uit ‘Voor dag en dauw’, een reeks sonnetten uit ongeveer dezelfde tijd van de door hem bewonderde dichter Martinus Nijhoff, over gewone mensen onder de dreiging van de tijd. Als motto voor zijn eigen gedicht koos Van Toorn een fragment hieruit: ‘...hij ziet/ diep, diep de spiegel in, hun huis in brand’. In het gedicht is een gezin gevlucht uit het huis en houdt de buitenwereld zich afzijdig; alleen in het gedicht wordt het gezin bewaard.
Voor Van Toorn is alle goede poëzie geëngageerd. De harde werkelijkheid is nooit buiten het gedicht te houden, maar taal kan behoeden voor het ergste voorbijgaan, het niets. Daarom roept hij wat aan het oog onttrokken is op met beelden van taal, zoals opvallend gebeurt in Het stuwmeer (2004).
De titel van deze bundel is ontleend aan de laatste reeks, waarin sprake is van een man die dagelijks een stuwmeer bezoekt; in de diepte staat ergens nog zijn huis. De man raakt daarover in gesprek met een ik, die in een droombeeld met hem afdaalt in het meer, waardoor bij beiden een stroom van herinneringen bovenkomt die in het gedicht samenvloeien.
Dood incorporeren in leven gebeurt in ‘Dodendans’, de eerste afdeling van Bezweringen (2013), waarin de gedichten gewijd zijn aan overleden vrienden en nabije familieleden. Van Toorn bezweert de dood door doden in het gedicht aanwezig te stellen in hun gewone doen en laten. Als ontmoetingsplek gebruikt hij meer dan eens een landschap. De doden duiken onverwacht op in een park of op een bospad dat met hun bestaan verbonden is. Toch laat Van Toorn er geen misverstand over bestaan dat genoemde personen dood zijn en dat geen enkel woord hun dood teniet kan doen.
| |
Verwantschap
Omdat hij binnen het raam van het gedicht tegen beter weten in morrelt aan de dood en ook omdat hij een symbolistische drang tot het onmogelijke zou hebben, is Van Toorn door T. van Deel wel met Achterberg vergeleken. In een interview in de Poëziekrant (2010) merkt Van Toorn op dat hij als scholier wel een
| |
| |
Achterberg-lezer was, maar dat diens bezig zijn met de andere wereld hem niet trekt. Van Toorns poëzie is volstrekt niet metafysisch en is in dat opzicht beter te vergelijken met die van Eva Gerlach en Rutger Kopland. Het gericht zijn op waarnemingen en de complexe relatie die ze aangaan met het geheugen deelt hij met Gerlach. Het verlangen naar het verloren paradijs van vroeger en de rol die het landschap daarin speelt, verbindt hem met Kopland.
| |
Techniek
Als geheel is het werk van Van Toorn in hoge mate gestructureerd. Zijn dichtbundels vertonen een sterke innerlijke samenhang, doordat ze thematisch zijn geordend en steeds meer uit reeksen bestaan. Het landschap, met name dat van de grote rivieren, vormt een blijvende bron van inspiratie. Wel verkent hij steeds opnieuw de grenzen van wat in taal mogelijk is.
Voor Van Toorn is poëzie de vorm bij uitstek om tijd, ruimte en perspectief te manipuleren. Dat valt vooral op in gedichten waarbij hij zich heeft laten inspireren door andere kunstvormen, zoals in de reeks bij foto's van bewegende mensen, van Eadweard Muybridge (1830-1904), in De aardse republiek, waarin hij de paradox van de weergave van beweging in een stilstaande vorm verwoordt.
Met landschappen doet hij iets dergelijks, zoals in de reeks ‘De Waal’ (Dooltuin). Een deel van deze gedichten is op te vatten als prozagedicht. In een breed uitwaaierende alinea zet Van Toorn de landschappen die hij wil bewaren neer; daarbij krijgen ritme en klankovereenkomsten veel aandacht. Soms lijkt het alsof de rivier stilstaat en het omringende landschap in beweging komt. Het werken met verschillende stemmen beproeft hij in de reeks ‘Die Kunst der Fuge’ (De hofreis), die hij heeft geschreven bij het gelijknamige werk van Bach. Bach werkt een eenvoudig grondthema op verschillende manieren uit met stem en tegenstem. Van Toorn doet dat met taal. Deze reeks begint even simpel als ‘La cittá ideale’ met ‘Dit begint met een lijn./ Eenvoudiger kan het niet/...’. In volgende gedichten klinken andere stemmen die commentaar geven op wat nu wel of niet mag in een fuga. Zo is er steeds inbreng vanuit een ander perspectief, zelfs dat van een woord en een noot die in gesprek gaan met elkaar, waarbij het woord triomfeert, omdat een noot geen betekenis heeft.
| |
| |
| |
Ontwikkeling
Als prozaschrijver is Van Toorn gaandeweg steeds meer genres gaan beoefenen. Aanvankelijk schreef hij, naast enkele novellen en romans, vooral korte verhalen die alle met elkaar verband houden door telkens terugkerende locaties en personages met autobiografische trekken. Zo zijn De lotgevallen van Sebastiaan Terts, ‘Occasion’ (Pestvogels) en ‘De deur’ (Omtrent Kapelaan) te lezen als een soort vervolgverhaal. Daarnaast zijn er verhalen die dezelfde gebeurtenis behandelen als in een gedicht, zoals ‘De dood van oom Eduard’ (Bataafiche Arcadia) en ‘Gedicht voor PJL, dood’. De vier verhalen uit Pestvogels zouden een ‘fragmentarische roman’ genoemd kunnen worden. Een dichteres van Malta bevat naast korte verhalen, waarvan er één terugkomt in de roman De rivier, een fictief interview en een toneeltekst. In de jaren negentig is Van Toorn ook proza voor adolescenten gaan schrijven, zoals Rooie (1991), dat acht samenhangende verhalen bevat met als hoofdpersoon de veertienjarige Walter Berg, die als jong volwassene al figureert in zijn vroege proza. De volgende twee romans wijken zowel wat genre als personages betreft af van eerder werk. Het verhaal van een middag (1994) is een soort detective over wat werkelijk is voorgevallen op een middag tijdens de Tweede Wereldoorlog in het dorp in Toscane waar de hoofdpersoon, de inmiddels zestigjarige journalist Henry Vettore, zijn jeugd heeft doorgebracht. Autobiografische aspecten ontbreken; alleen bepaalde motieven tonen een duidelijke overeenkomst met vroeger werk van Van Toorn, zoals de onbetrouwbaarheid van het geheugen, de aandacht voor het landschap en de vrouwen in het leven van de hoofdpersoon. Naast enkele opvallende nieuwe aspecten spelen vrouwen en het rivierenlandschap ook een
rol van betekenis in de historische roman Stoom (2005): het verhaal speelt zich af omstreeks 1900, in een tijd van maatschappelijke vooruitgang voor arbeiders door de komst van de stoommachine. Industrialisatie en opkomend socialisme komen ter sprake aan de hand van de politieke ontwikkeling van hoofdpersoon Maarten Corbelijn, zoon van een rangeerder bij de spoorwegen, die verongelukt als Maarten een jaar oud is. Maarten gaat al jong werken als schippersknecht en later als pakhuisbediende in Amsterdam, waar hij in contact komt met een gedreven vakbondsman.
| |
| |
Aanvankelijk blijft hij sceptisch tegenover de socialistische idealen, maar als hij zich verder gaat ontwikkelen en een vrijgevochten onderwijzeres ontmoet, kiest ook hij bewust voor het socialisme en gaat in vrije liefde samenleven. In dat opzicht is Stoom ook een ontwikkelingsroman met aandacht voor de beginnende vrouwenemancipatie.
In het licht van deze ontwikkeling is het verrassend dat in de verhalenbundel De geur van gedroogde appels (2010) thema's uit Van Toorns vroege werk terugkomen, zoals bepaalde herinneringen uit de kindertijd. Zelfs Erik Leeman duikt weer op, het personage dat Van Toorn sinds 1988 leek te hebben afgezworen. Leidmotief in alle verhalen is de rol die geuren spelen bij het oproepen van herinneringen. Naast de geur van gedroogde appels uit het titelverhaal is dat vooral die van sigarettenrook, die herinneringen losmaakt uit verschillende levensfasen. De verhalen vormen zo een terugblik op een periode van ruim vijftig jaar.
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
Het werk van Van Toorn mag zich de afgelopen vijfentwintig jaar verheugen in een toenemende publieke belangstelling. De meeste werken, zowel proza als poëzie, werden herdrukt. Van Een leeg landschap verschenen, mede dankzij de nominatie voor de AKO Literatuurprijs, in korte tijd drie herdrukken. Het verhaal van een middag werd meerdere malen herdrukt na lovende kritieken en twee nominaties. De jury van de Librisprijs prees de roman om de diepgang en de treffende verbeelding van de fundamentele ontoereikendheid van de menselijke communicatie. De rivier was in 2002 uitverkocht en is opnieuw uitgegeven, hoewel recensenten verschillend oordeelden over de aandacht die Van Toorn steeds opnieuw besteedt aan het landschap en jeugdherinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Stoom beleefde, ondanks minder positieve opmerkingen in de literaire kritiek over het trage verteltempo, in een jaar tijd twee herdrukken. Ook De hofreis, dat uitkwam in een voor poëzie grote oplage, moest al snel worden herdrukt. Erik Lindner prees de bundel om het meesterschap over de vorm: de schijnbaar moeiteloze perspectiefwisselingen, de afbrekingen zo scherp als de scalpel van Kouwenaar, en de compleet helder gestructureerde wereld.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Willem van Toorn, De bomen ontstonden uit het donker. (met een houtsnede van Jan van Toorn). Amsterdam 1959, eigen beheer, G. |
Willem van Toorn, De explosie. Amsterdam 1959, De Arbeiderspers, De Boekvink, N. (opgenomen in Een opstand) |
Willem van Toorn, Terug in het dorp. Amsterdam 1960, De Arbeiderspers, De Boekvink, GB. |
Willem van Toorn, De feesten zijn voorbij. Amsterdam 1960, De Arbeiderspers, De Boekvink, N. (opgenomen in Een opstand) |
Willem van Toorn, Kijkdoos. Amsterdam 1962, Querido, GB. |
Willem van Toorn, De toeschouwers. Amsterdam 1963, Querido, R. (tweede druk 1982, Salamander 548) |
Willem van Toorn, De neger. Amsterdam 1966, Querido, Reuzensalamander 48, VB. (opgenomen in Een opstand) |
Aldous Huxley, Gasten op Crome. Vertaald door Willem van Toorn. Amsterdam 1967, Querido, Salamander 229, R. (vert.) |
Een lunapark van leven. Wie kijkt, kijkt zijn ogen uit. Tekst: Willem van Toorn. Samenstelling en vormgeving: Jan van Toorn. (met een grammofoonplaat waarop Syntaxis I van Ton de Leeuw). Sassenheim 1968, Sikkens Groep NV, Tijd-schrift Sikkens Varia 56, G. (van deze uitgave zijn ook vertalingen verschenen in het Frans, Duits en Engels) |
Willem van Toorn, Praag 68 (fragmenten). Amsterdam 1968, Querido, GC. (opgenomen in Simulatiespel) |
Willem van Toorn, Landschap voor een dode meneer. Amsterdam 1968, Querido, GB. |
Christopher Isherwood, Meneer Norris neemt de trein. Vertaald door Willem van Toorn. Amsterdam 1969, Querido, Salamander 257, R. (vert.) |
Willem van Toorn, Twee dagreizen. Amsterdam 1969, Querido, R. (tweede druk 1981, Salamander 514) |
Willem van Toorn, Leg je gezicht af. Den Haag 1971, Stichting uitgeverij nvsh, G. (eerder gepubliceerd in Terug in het dorp) |
Christopher Isherwood, Afscheid van Berlijn. Vertaald door Willem van Toorn. Amsterdam 1971, Querido, Salamander 290, VB. (vert.) |
Willem van Toorn, Simulatiespel. Amsterdam 1973, Querido, GB. |
Willem van Toorn, Aan de rivier. Amsterdam 1974, Reinold Kuipers/Querido. (Eerste bladzij van een verhaal dat nooit afgemaakt is; de rest van het boek is onbedrukt. Er bestaat slechts 1 exemplaar van.) |
Willem van Toorn, Bataafsche Arcadia. Amsterdam 1974, Querido, VB. (tweede druk 1979, Salamander 486) |
Willem van Toorn, Egmond aan Zee. Amsterdam 1976, J. Meijer, G. (opgenomen in Een kraai bij Siena, 1979) |
| |
| |
Willem van Toorn, Herhaalde wandeling. Gedichten 1960-1975. Amsterdam 1977, Querido, GB. |
John Updike, De muziekschool. Vertaald door Willem van Toorn. Amsterdam 1977, Meulenhoff, Meulenhoff editie E 462, VB. (vert.) |
Nieuw Nederlands Haneboek. Boordevol verhalen, gedichten, tekeningen en prenten uit de laatste vijftig jaar, samengesteld door Hella S. Haasse, Ad Petersen, Koos Postema en Willem van Toorn. Hilversum 1977, Vara, Bl. |
Willem van Toorn, De lotgevallen van Sebasti aan Terts. Amsterdam 1978, Querido, R. |
Willem van Toorn, Een kraai bij Siena. Amsterdam 1978, J. Meijer, GC. (opgenomen in Een kraai bij Siena, 1979) |
Moet je lezen. Nederlandse verhalen uit de jaren zestig en zeventig. Gekozen en ingeleid door Willem van Toorn. 's-Gravenhage 1978, Vroom en Dreesmann, Bl. |
John Updike, Bij wijze van zelfportret. Vertaald door Willem van Toorn. Amsterdam 1978, Meulenhoff, Meulenhoff editie E 504, EB. (vert.) |
John Updike, Trouw met mij: Een romance. Vertaald door Willem van Toorn. Amsterdam 1978, Meulenhoff, Meulenhoff editie E 547, R. (vert.) |
En een tijd om te spelen. Geschreven door Teus Kamphorst en Willem van Toorn, met medewerking van Fransje Boehmer. Amsterdam 1978, Grafisch Nederland, Journalistiek werk. |
Willem van Toorn, Een kraai bij Siena. Amsterdam 1979, Querido, GB. |
Willem van Toorn, Een opstand. [Waarin herdrukt De explosie, De feesten zijn voorbij en De neger] Amsterdam 1980, Querido, qed-reeks, VB. |
Willem van Toorn, Pestvogels. Amsterdam 1980, Querido, VB. |
Het kind dat wij waren. Nederlandse schrijfsters en schrijvers kijken terug op hun jeugd, in verhalen en gedichten, gekozen door Willem van Toorn. 's-Gravenhage 1980, Vroom en Dreesmann, Bl. |
Dan Jacobson, De bekentenissen van Josef Baisz. Vertaald door Willem van Toorn. Amsterdam 1980, Meulenhoff, Meulenhoff editie E 613, R. (vert.) |
Stefan Zweig, Schaaknovelle. Vertaald door Willem van Toorn. Amsterdam 1980, Allert de Lange, N. (vert.) |
Voor het einde. 33 Duitse verhalen uit de jaren 1900-1933. Met een voorwoord van Siegfried van Praag. Vertaald onder redactie van Willem van Toorn en Huib van Krimpen. Amsterdam 1980, Allert de Lange, Bl. (vert.) |
Het landleven. Gedichten van Willem van Toorn. Foto's van Theo Baart. [z.pl.] [1981], [z.uitg.], GC. (opgenomen in Het landleven, GB) |
Willem van Toorn, Het landleven. Amsterdam 1981, Querido, GB. |
John Updike, Een huweliyk in afleveringen: het verhaal van de Maples. Vertaald door
|
| |
| |
Willem van Toorn en Jan en Tineke Donkers. Amsterdam 1981, Meulenhoff, Meulenhoff biblio, VB. (vert.) |
Querido's letterkundige reisgids van Nederland. Redactie Willem van Toorn. Amsterdam 1982, Querido, Reisgids. (2e, verbeterde druk 1983) |
E.L. Doctorow, Duikermeer. Vertaling Willem van Toorn. Amsterdam 1982, De Harmonie, R. (vert.) |
Willem van Toorn, Tekens. Met een ets van Peter Yvon de Vries. Amsterdam 1983, De Lange Afstand, G. (opgenomen in Gulliver en andere gedichten) |
W.S. Graham, Johann Joachim Quantz: Vijf lessen. Vertaling Willem van Toorn. Amsterdam 1984, [J. Meijer], GC. (vert.) (opgenomen in Gulliver en andere gedichten) |
Willem van Toorn, Omtrent Kapelaan en andere verhalen. Amsterdam 1985, Querido, VB. |
Klaus Mann, Het keerpunt. Een autobiografie. Vertaling Willem van Toorn. Amsterdam 1985, De Arbeiderspers, Privé-domein 87, Autobiografie (vert.) |
Willem van Toorn, Theole. Amsterdam 1984, Sub Signo Libelle, G. |
Willem van Toorn, Glumdalclitch. [Banholt 1984 (= 1985)], In de Bonnefant, G. (opgenomen in Gulliver en andere gedichten) |
Willem van Toorn, Avondlandschap. Leiden 1984 [=1985], Ammoniet, G. (opgenomen in Gulliver en andere gedichten) |
Willem van Toorn, In memoriam. [z.pl.] 1984 [= 1985], Niek Smaal, G. (opgenomen in Gulliver en andere gedichten) |
Willem van Toorn, Belveder con Pitti. [z.pl.] 1984 [= 1985], Karina Meister, G. (opgenomen in Gulliver en andere gedichten) |
Willem van Toorn, Tekens. [z.pl.] 1984 [= 1985], Eric van der Wal, G. (opgenomen in Gulliver en andere gedichten) |
Willem van Toorn, Gulliver en andere gedichten. Amsterdam 1985, Querido, GB. |
Toscane. Verhalen van een streek. Samenstelling en inleiding Willem van Toorn. Amsterdam 1985, Meulenhoff, Bibliotheek voor de literaire reiziger, Bl. |
Willem van Toorn, Dit van woorden gebouwd huis. Inleiding T. van Deel. Baarn 1985, Atalanta Pers, Zeven Zestigers dl. 7, Bl. |
Ooitgedicht. Een groot aantal gedichten verzameld in een boek. Samenstelling Willem van Toorn. Amsterdam 1985, CPNB, Bl. |
E.L. Doctorow, Het leven der dichters. Vertaling Willem van Toorn. Amsterdam 1985, De Harmonie, R. (vert.) |
W.S. Graham, Benaderingen van hoe ze zich gedragen. Met zeefdrukken van Hans Landsaat. Vertaling Willem van Toorn. Baarn 1986, Atalanta Pers, GB. (vert.) (opgenomen in Benaderingen van hoe zij zich gedragen 1987) |
| |
| |
Willem van Toorn, In porticu. Amsterdam 1986, Jaap Meijer, G. (opgenomen in De aardse republiek, 1988) |
Willem van Toorn, Worpswede. Met een ets van Peter Yvon de Vries. Amsterdam 1986, De Lange Afstand, G. (opgenomen in De aardse republiek) |
Willem van Toorn, De aardse republiek. In memoriam H.H. Banholt 1986, In de Bonnefant, De tand des tijds 8, G. (opgenomen in De aardse republiek, 1988) |
Willem van Toorn, De rivier. Gorinchem 1987, Boekhandel de Mandarijn, G. (opgenomen in De aardse republiek) |
W.S. Graham, Benaderingen van hoe ze zich gedragen. Vertaling Willem van Toorn. Amsterdam 1987, Querido, Transfusie, GB. (vert.) |
Wolf Wondratschek, De eenzaamheid der mannen. Mexicaanse sonnetten (Lowry-liederen). Vertaling Willem van Toorn. Amsterdam 1987, De Arbeiderspers, GB. (vert.) |
E.L. Doctorow, De wereldtentoonstelling. Vertaling Willem van Toorn. Amsterdam 1987, De Harmonie, R. (vert.) |
Willem van Toorn, Een dichteres van Malta. Wijhe 1987, Hein Elferink, V. (opgenomen in Een dichteres van Malta. Vier verhalen, een toneeltekst en een interview) |
Willem van Toorn, Een leeg landschap. Amsterdam 1988, Querido, R. (4e druk 1990, Salamander 717) |
Willem van Toorn, De aardse republiek. Amsterdam 1988, Querido, GB. |
Willem van Toorn, Een dichteres van Malta. Vier verhalen, een toneeltekst en een interview. Amsterdam 1988, Querido, VB/T/Interview. |
Willem van Toorn, Rivierengebied. Met een prent van Willem den Ouden. Arnhem 1988, Stichting Beeldende Kunst Gelderland, Gelderland in proza, poëzie en prenten 2, V. |
Willem van Toorn, Er moeten nogal wat halve-garen wonen. Schrijvers in en over Bergen. Amsterdam 1988, Querido, EB. (2e druk Bergen 1993, Eerste Bergensche Boekhandel) |
Alma Mahler-Werfel, Mijn leven. Vertaling Willem van Toorn. Amsterdam 1989, De Arbeiderspers, Privé-domein 161, Autobiografie (vert.) |
E.L. Doctorow, Billy Bathgate. Vertaling Willem van Toorn. Amsterdam 1989, De Harmonie, R. (vert.) |
Dichter en landschap. Kasteel Groeneveld, Baarn, 1 mei tot 23 oktober 1989. Redactie en samenstelling Willem van Toorn en Lieuwe Wynia. Baarn 1989, [z.u.], Catalogus. |
De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen. Redactie Nettie Heimeriks en Willem van Toorn. Amsterdam 1989, Querido, EB. |
Stefan Zweig, De wereld van gisteren. Herinneringen van een Europeaan. Vertaling Willem van Toorn. Amsterdam 1990, De Arbeiderspers, Privé-domein 168, Autobiografie (vert.) |
| |
| |
Franz Kafka, De gedaanteverwisseling en andere verhalen. Vertaling Willem van Toorn en Gerda Meijerink. Amsterdam 1991, Atheneum-Polak & Van Gennep, VB. (vert.) |
Willem van Toorn, Eiland. Amsterdam 1991, Querido, GB. |
Willem van Toorn, Rooie en andere verhalen over mijzelf en mijn klas. Amsterdam 1991, Querido, J. (licentie-uitgave, met nawoord van Casper Markesteijn, Groningen 1998, Wolters-Noordhoff, Jonge Lijsters 1998, nr. 4) |
Willem van Toorn, Schoon water levend water. Een werkboek over Amsterdams water en de bedreiging van dat water door vervuiling. Met tekeningen van Veronica van Vliet. Amsterdam 1991, Stadsdrukkerij, E. |
Willem van Toorn, Haarlemmermeer. Met een prent van Bob Nieuwenhuijsen. Haarlem 1992, Culturele Raad Noord-Holland, Noord-Holland in proza, poëzie en prenten 34, G. |
Uit tijd geplukt. Bloemen in beeldende kunst en poëzie. Redactie Willem van Toorn e.a., Leiden 1992, Stedelijk Museum De Lakenhal, Bl. |
Nieuw Zuid. Verhalen en andere teksten van buurtgenoten. Redactie Willem van Toorn. Amsterdam 1992, Het Martyrium, Bl. |
Franz Kafka en Max Brod, Een vriendschap in brieven. Vertaling Willem van Toorn. Amsterdam 1993, De Arbeiderspers, Privé-domein 187, Br. (vert.) |
Willem van Toorn, De Waal. Met litho's van Willem den Ouden. Baarn 1993, Atalanta Pers, G. (opgenomen in Dooltuin) |
Willem van Toorn, Een held. Assen 1993, Hein Elferink, V. (opgenomen in Een held, 2003) |
Willem van Toorn, Intiem landschap. Met een linosnede van René Bakker. Baarn 1993, Atalanta Pers, G. (opgenomen in Het stuwmeer) |
Willem van Toorn, Het verhaal van een middag. Amsterdam 1994, Querido, R. (licentie-uitgave Baambrugge 1995, Grote Letter Bibliotheek, Alpha 98) |
Willem van Toorn, 10 eilanden. Met tekens van R.D.E. Oxenaar. Landgraaf 1995, Herik, Zwarte reeks 29, GB. (grotendeels opgenomen in Tegen de tijd, 1996) |
Willem van Toorn, Dat je bestaat. Met linosneden van René Bakker. Baarn 1995, Atalanta Pers, G. |
Franz Kafka, Amerika. Vertaling Willem van Toorn en Gerda Meijerink. Amsterdam 1995, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Grote bellettrie serie, R. (vert.) |
Willem van Toorn, Jaap Min. Lange reis door Noord-Holland. Werken op papier. Wormerveer 1995, Uitgeverij Noord-Holland, E. |
Willem van Toorn, Dooltuin. Met litho's van Willem den Ouden. Amsterdam 1995, Querido, GB. |
Willem van Toorn, Serre. Arnhem 1996, Stichting voor Kunst en Cultuur Gelderland, N. |
Willem van Toorn, Tegen de tijd. Met prenten van René Bakker. Baarn 1996, Atalanta Pers, GC. (opgenomen in Tegen de tod, 1997) |
Willem van Toorn, De rivier. Amsterdam 1996, Februari Boekhandels, V. (opgenomen in De rivier, 1997) |
| |
| |
Franz Kafka, Het slot. Vertaling Willem van Toorn en Gerda Meijerink. Amsterdam 1997, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Grote bellettrie serie, R. (vert.) |
Willem van Toorn, Heer Doos. Amsterdam 1997, Querido, J. (licentie-uitgave Groningen 2001, Wolters-Noordhoff, Jonge Lijsters 2001, nr. 5) |
Willem van Toorn, Tegen de tijd. Amsterdam 1997, Querido, GB. |
Manuscripten branden niet. Censuur in de twintigste eeuw. Redactie en samenstelling Lies Janssen en Willem van Toorn. Amsterdam 1997, De Balie, EB. |
Willem van Toorn, Leesbaar landschap. Amsterdam 1998, Querido, E. |
Willem van Toorn, De rivier. Amsterdam 1999, Querido, R. (licentie-uitgave Den Haag 2001, Stichting XL, XL 690) |
Willem van Toorn, Haarlem Station. Haarlem 2000, Gottmer, Muggenreeks, N. (opgenomen in De geur van gedroogde appels) |
Willem van Toorn, Gedichten 1969-1997. Amsterdam 2001, Querido, GB. |
Dicht bij huis. De schilder David Kouwenaar. Redactie Willem van Toorn. Nijmegen 2001, SUN, E. |
Franz Kafka, Brief aan vader. Vertaling Willem van Toorn en Gerda Meijerink. Amsterdam 1999, Atheneum-Polak & Van Gennep, Br. (vert.) |
Franco Loi, Hemel zonder gezicht. Vertaling Willem van Toorn en Sabrina Corbellini. Amsterdam 2001, Querido, GB. (vert.) |
Cesare Pavese, De dood zal komen en jouw ogen hebben. Vertaling Willem van Toorn en Pietha de Voogd. Amsterdam 2001, De Bezige Bij, GB. (vert.) |
Willem van Toorn, Berry. Terhorst 2002, Ser. J.L. Prop, G. (opgenomen in Het stuwmeer) |
Willem van Toorn, Stad Amsterdam 2002. cpnb / Nationaal Comité 4 en 5 mei, G. (opgenomen in Het stuwmeer) |
Willem van Toorn, Groninger lezingen over poëzie. In: Raster, nrs. 101-104, 2002-2003, pp. 158-174, 177-190, 178-189, 176-189, E. |
Paolo Ruffilli, Nell'atto di partire. Met zeefdrukken van Jan Hendrix. Vertaling Willem van Toorn. Banholt 2003, In de Bonnefant, GB. (vert.) |
Willem van Toorn, Les très riches heures. Terhorst 2003, De Tuinpers, G. (opgenomen in Het stuwmeer) |
Willem van Toorn, Een held. Middelburg 2003. Stichting Kunstuitleen Zeeland, Slibreeks 107, VB. (opgenomen in De geur van gedroogde appels) |
Willem van Toorn, In hetzelfde licht. Met foto's van René Bakker. Baarn 2003, Atalanta Pers, G. (onder de titel ‘Drempel’ opgenomen in Het stuwmeer) |
Willem van Toorn, Het stuwmeer. Amsterdam 2004, Querido, GB. |
Willem van Toorn, Stoom. Amsterdam 2005, Querido, R. |
Willem van Toorn, La cittá ideale. Met litho's van Willem Snitker en een compositie van Roderik de
|
| |
| |
Man. Heemstede 2006, Bleeker Galerie, G. (opgenomen in De hofreis) |
Willem van Toorn, Contrapunten. Met houtsneden van Cees Andriessen. Harderwijk 2008, d' jonge Hond, G. (ten dele opgenomen in De hofreis) |
Willem van Toorn, Projekt Nederland. Met een beeldessay van Theo Baart. Amsterdam 2007, Atlas / Contact, E. (opgenomen in Het grote landschapsboek) |
Willem van Toorn, De stad en Het Oosten. Het verhaal van een woningbouwvereniging. Amsterdam 2008, Bas Lubberhuizen, E. |
Willem van Toorn, De hofreis. Met houtsneden over aquarellen van Willem Snitker. Heemstede 2008, Bleeker Galerie, GC. (opgenomen in De hofreis, 2009) |
Willem van Toorn, De hofreis. Amsterdam 2009, Querido, GB. |
Franz Kafka, De gedaanteverwisseling en andere verhalen. Vertaling Willem van Toorn. Amsterdam zoog, Athenaeum-Polak & Van Gennep, VB. (vert.) |
Willem van Toorn, De landschappelijke stad. Dordrecht 2009, Wagner & Van Santen, E. (opgenomen in Het grote landschapsboek) |
Willem van Toorn, De geur van gedroogde appels. Amsterdam 2010, Querido, VB. |
Willem van Toorn, Waar wij wonen. Groeneveldlezing 2010. Baarn 2010, Stichting Groeneveld, E. |
Willem van Toorn, Het grote landschapsboek. Met foto's van Theo Baart. Amsterdam/Antwerpen 2011, Querido, EB. |
Franco Loi, Drie gedichten. Met foto's van Hennie Jetzes. Vertaling Willem van Toorn. Maastricht/Amsterdam [4], Azul Press, Azul Art 10, GC. (vert.) (opgenomen in Engel van lucht) |
Franco Loi, Engel van lucht. Vertaling Willem van Toorn. Maastricht/Amsterdam 2012, Azul Press, GB. (vert.) |
Franz Kafka, Het proces. Vertaling en nawoord Willem van Toorn. Amsterdam 2012, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Perpetua. R. |
Willem van Toorn en Hans van de Waarsenburg, Dodemansdagen. Baarn 2012, Atalanta Pers, Dialogen 8, GB. (vrijwel alle gedichten van Willem van Toorn zijn opgenomen in Bezweringen) |
Willem van Toorn, Een winter in Le Pent Jouhet. Gedichten met een foto van Willem van Toorn. Maastricht/Amsterdam [4], Azul Press, Azul Art nr. 15, GC. (opgenomen in Bezweringen) |
Willem van Toorn, Bezweringen. Amsterdam 2013, Querido, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Victor Varangot, Drie pakkende novellen eindigen met catastrofe. In: Het Vrije Volk, 28-5-1960. (over De explosie) |
Kees Fens, Verhalen van Willem van Toorn, Margaretha Ferguson, Victor Spoor en Jan Apol. In: De Tijd/ Maasbode, 11-2-1961. (over De feesten zijn voorbij) |
Hella S. Haasse, Novellen en korte verhalen. In: Haagsch Dagblad, 13-5-1961. (over De feesten zijn voorbij) |
Wim Gijsen, Werk van Van Toorn, Foppe en Brondgeest. In: Utrechs Nieuwsblad, 10-1-1963. (over Kijkdoos) |
Alfred Kossmann, Willem van Toorn trouw aan de traditie van het realisme. In: Het Vrije Volk, 12-10-1963. (over De toeschouwers en Kijkdoos) |
J. Bernlef, Een doortimmerde roman. In: Het Parool, 16-11-1963. (over De toeschouwers) |
J.H.W. Veenstra, Een registratieroman met teveel kunstjes. In: Vrij Nederland, 14-12-1963. (over modieus miserabilisme en stijlelementen uit Van het Reves De avonden in De toeschouwers) |
R.[inus] F.[erdinandusse], De deining in Dwingelo. In: Vrij Nederland, 3-10-1964. (over de rel rond De toeschouwers) |
Han Jonkers, De schim van Willem Elsschot in een novelle van Willem van Toorn. In: Eindhovens Dagblad, 25-5-1966. (over De neger) |
Paul de Wispelaere, Verhalen van Willem van Toorn en Albert Kok. In: Het Vaderland, 30-7-1966. (over De neger) |
Willem Brandt, De toeschouwers. In: Willem Brandt, Pruik en. Provo. Amsterdam 1967, pp. 196-199. |
Wim Gijsen, Landschap voor een dode meneer. In: Utrechts Nieuwsblad, 1-2-1969. (vergelijking van. Achterberg en Van Toorn) |
Jan van der Vegt, Willem van Toorn: Landschap voor een dode meneer. In: Kentering, jrg. 10, nr. 2, maart-april 1969, pp. 21-23. |
Gerard Rommers, De oorlog is als knoflook. In: Brabants Nieuwsblad, 29-11-1969. (over Twee dagreizen) |
W.P. Bot, Opvallende romans van Van Toorn en Brakman. In: Utrechts Nieuwsblad, 2-10-1970. (over de structuur van Twee dagreizen) |
Gerrit Komrij, Proza zonder knal of plof of sisser. In: Vrij Nederland, 12-10-1974. (over Bataafsche Arcadia) |
Karel Soudijn, Onheil in het dorp. In: NRC Handelsblad, 14-10-1977. (over de symbolen ‘dorp’, ‘nacht’ en ‘postbode’ en het bezwerende karakter van de poëzie in Herhaalde wandeling) |
J. Bernlef, Het vergeefse zoeken. In: Haagse Post, 3-12-1977, (over de symbolen ‘huis’ en ‘foto’ en de techniek in Herhaalde wandeling) |
Wam de Moor, Altijd oorlog. In: Wam de Moor, Meester en leerling. In de voetsporen van S. Vestdyk. Kritieken. 's-Gravenhage 1978, pp. 65-70. (over Twee dagreizen) |
Wam de Moor, Willem van Toorn, De lotgevallen van een veertiger. In: Wam de Moor, Meester en leerling. In de voetsporen van S. Vestdyk. Kritieken. 's-Gravenhage 1978, pp. 99-102. (over De lotgevallen van Sebastiaan Terts en Herhaalde wandeling) |
Rein Bloem, Een wachter buiten de deur. De verzamelde poëzie van Willem van Toorn. In: Vrij Nederland, 4-2-1978. (over de thematische ontwikkeling in Van Toorns oeuvre n.a.v. Herhaalde wandeling) |
Herman de Coninck, Willem van Toorn: Hoe beter een gedicht, hoe hopelozer ook. In: Tirade, jrg. 22, nr. 235, april 1978, pp. 253-257. (over Herhaalde wandeling en ‘Een kraai bij Siena’) |
T. van Deel, Heldere roman van Van Toorn. In: Trouw/ Kwartet, 5-5-1978. (over De lotgevallen van Sebastiaan Terts) |
Pierre H. Dubois, Willem van Toorns wankel evenwicht. In: Het Vaderland, 6-5-1978.
|
| |
| |
(over De lotgevallen van Sebastiaan Terts en Herhaalde wandeling) |
Gabriël Smit, Over Herhaalde wandeling. In: Literama, jrg. 13, nr. 2, juni 1978, pp. 66-67. |
Pierre H. Dubois, Dichters als aardse kraaien. In: Het Vaderland, 19-5-1979. (over Een kraai bij Siena) |
J. Bernlef, De topografie van het verleden. In: Haagse Post, 2-6-1979. (over Een kraai bij Siena) |
Rein Bloem, Een huis in staat van ontbinding. In: Vrij Nederland, 18-8-1979. (over Een kraai bij Siena) |
Arjaan van Nimwegen, Het huis als symbool in de poëzie van Bernlef en Van Toorn. In: Utrechts Nieuwsblad, 14-9-1979. (over Een kraai bij Siena) |
Alfred Kossmann, Willem van Toorn: klasse-dichter. In: De Gelderlander, 28-9-1979. (over Herhaalde wandeling en Een kraai bij Siena) |
T. van Deel, Kijkdozen. In: T. van Deel, Recensies. Amsterdam 1980, pp. 266-269. (over ‘Kijkdoos’ en Bataafsche Arcadia) |
Frits Abrahams, ‘Al die druktemakerij buiten je werk om heeft een clowns- of domineesfunctie waarin ik niet geloof.’ In: Vrij Nederland, 5-7-1980. (interview) |
Wim Vogel, Een schrijver in de schaduw. In: Haarlems Dagblad, 26-8-1980. (over Een opstand) |
T. van Deel, Pestvogels in de hongerwinter. In: Trouw/ Kwartet, 9-1-1981. |
Aad Nuis, Het wereldwijze oog van de veertiger. In: Haagse Post, 10-1-1981. (over Pestvogels) |
Wam de Moor, Verhalen om de pest uit je lijf te jagen. In: De Tijd, 23-1-1981. (over Pestvogels) |
Karel Osstyn, Verleden tijd. In: De Standaard, 30-1-1981. (over Een opstand en Pestvogels) |
Hans Warren, Nieuwe bundel van Willem van Toorn. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 21-2-1981. (over Pestvogels) |
Alfred Kossmann, Pleidooi voor Van Toorn. In: De Gelderlander 21-3-1981. (over Van Toorns ontwikkeling als dichter en prozaïst en Pestvogels) |
Robert Anker, Geen opsmuk, veel ironie. In: Het Parool, 27-3-1981. (over Pestvogels) |
André Demedts, Noordnederlandse verhalen. In: Dietsche Warande en Belfort, jrg. 126, nr. 5, juni 1981, pp. 364-367. (over Pestvogels) |
T. van Deel, Iets tijdelijk op orde brengen. In: Trouw/ Kwartet, 22-8-1981. (interview) |
Johan Diepstraten, Ik vind mezelf een dichter die af en toe in proza de wat grotere commentaren levert. In: Bzzlletin, jrg. 10, nr. 89, oktober 1981, pp. 49-55. (interview) |
Ad Zuiderent, Willem van Toorn, een secretaris in dienst van zijn omgeving. Open poëzie als modelwoning. In: De Tijd, 22-1-1982. (over Het landleven) |
Rein Bloem, Het huis als zetstuk. Nieuwe gedichten van Willem van Toorn. In: Vrij Nederland, 27-2-1982. (over Het landleven) |
Robert Anker, Leven bewaard in de taal. In: Het Parool, 12-3-1982. (over Het landleven) |
Willem Kuipers, Het verhaal verheldert. In: De Volkskrant, 23-3-1982. (interview) |
Rob Schouten, Ceterum Censeo. In: Maatstaf, jrg. 30, nr. 3, maart 1982, pp. 86-89. (over Het landleven, met een vrij uitvoerige interpretatie van ‘Paolo Uccello. De slag bij San Romano’) |
T. van Deel, Dit van woorden gebouwd huis. In: Trouw, 6-5-1982. (over Het landleven) |
Luuk Gruwez, Willem van Toorn: het gedicht als ruimtelijke ordening van de tijd. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 35, nr. 4, juli-augustus 1982, pp. 675-679. (over Het landleven) |
Marja Käss, Hoe gewoon is gewoon? In: Literama, jrg. 17, nr. 4/5, augustus-september 1982, pp. 181-192. (tekst van een ncrv-radioprogramma over en met Willem van Toorn) |
| |
| |
De Vlaamse Gids, jrg. 66, nr. 5, septemberoktober 1982. Speciaal Willem van Toornnummer, waarin onder meer:
- | Willem Roggeman, Gesprek met Willem van Toorn, pp. 7-22. |
- | T. van Deel, Van reportage tot verhaal, pp. 23-28. |
- | Wam de Moor, Proza van de laatste stap, pp. 37-47. (kritische beschouwing van het proza tot Pestvogels) |
|
J. Bernlef, Sur place. De foto als embleem voor twee jaar Nederlandse poëzie. In: Raster, nr. 22, 1982, pp. 118-128. (over onder meer ‘Een leeg huis’ en ‘Het landleven’) |
Rob Schouten, Van bekeken worden tot bekijken. Over de poëzie van Willem van Toorn. In: Jan Campertprigen 1982. 's-Gravenhage 1982, pp. 41-65. (over de poëzie tot en met Het landleven) |
Herman de Coninck, Dood maal dood is leven. In: Herman de Coninck, Over de troost van pessimisme. Antwerpen 1983, pp. 179-207. (over de poëzie tot en met Het landleven) |
Rob Schouten, De dramatiek van de nuchtere realiteit. In: Trouw, 28-3-1985. (over Omtrent Kapelaan) |
Guus Middag. Van Toorn dicht het onzichtbare. In: Het Parool, 19-6-1985. (over Gulliver) |
R.L.K. Fokkema, Poëzie als commentaar. In: Trouw, 11-7-1985. (over Gulliver) |
Ad Zuiderent, Gedichten die niet beklijven. Midden-Beemster als klein heelal en poëzie uit Lilliput. In: De Tijd, 15-11-1985. (over Gulliver) |
Remco Ekkers, De droom in het gedicht. In: Poëziekrant, jrg. 9, nr. 9-10, november-december 1985, pp. 15-16. (over Gulliver) |
T. van Deel, Als ik ons niet noteer. De poëzie van Willem van Toorn. In: Ons Erfdeel jrg. 29, nr. 1, januari-februari 1986, pp. 40-49. (onder andere over het gedicht ‘Hoogtevrees’) |
Wam de Moor, Willem van Toorn 1935. In: Anton Korteweg en Murk Salverda (red.), 't Is vol van schatten hier..., dl. 2. Amsterdam/'s-Gravenhage 1986, pp. 199-200. |
T. van Deel, Waar is het allemaal? In: Trouw, 10-3-1988. (over Een leeg landschap) |
Jaap Goedegebuure, Nostalgisch kankeren. In: Haagse Post, 12-3-1988. (over Een leeg landschap) |
Robert Anker, De verwarring waarin we ons bevinden. In: Het Parool, 24-3-1988. (over Een leeg landschap) |
Marjolein de Vos, Willem van Toorn over het verlies van waarden. Onzichtbare boomgaarden. In: NRC Handelsblad, 25-3-1988. (over Een leeg landschap) |
Arnold Heumakers, Alles gezien door een zeurderige bril. In: de Volkskrant, 25-3-1988. (over Een leeg landschap) |
Corine Spoor, Het lege landschap van Willem van Toorn. In: De Tijd, 1-4-1988. (interview over Een leeg landschap) |
Koos Hageraats, De drang tot betogen. Willem van Toorn en zijn ledenpoppen. In: De Tijd, 13-5-1988. (over Een leeg landschap) |
André Matthijsse, Poëzie waarin geflaneerd wordt. In: Haagsche Courant, 27-5-1988. (over De aardse republiek) |
Michaël Zeeman, Leeg het papier waarop het antwoord moet. In: Leeuwarder Courant, 27-5-1988. (over De aardse republiek) |
Rogi Wieg, Daar stroomt het tussen ons. In: de Volkskrant, 27-5-1988. (over De aardse republiek) |
Kees van Domselaar, Bergen: een dorp waar het leven van de wereld won. In: Utrechts Nieuwsblad, 1-6-1988. (over Er moeten nogal wat halve-garen wonen) |
Tom van Deel, Een stromend landschap. In: Ons Erfdeel, jrg. 31, nr. 4, september-oktober 1988, pp. 589-591. (over De aardse republiek) |
Daniël Billiet, Het gras rukt op onder vloeren. In: Knack, 2-11-1988. (over De aardse republiek) |
Hugo Bousset, Vreemd gaan in het verleden. In: Ons Erfdeel jrg. 31, nr. 5, november-december 1988, pp. 759-760. (over Een leeg landschap) |
Frans de Rover, De schrijver verdwijnt in het landschap. Verrassende verhalen van Willem van Toorn. In: Vrij Nederland, 18-3-1989. (over Een dichteres van Malta) |
| |
| |
Lucas Ligtenberg, Een briefje in de kolenkit. Verhalen van Willem van Toorn. In: NRC Handelsblad, 24-2-1989. (over Een dichteres van Malta) |
Hugo Brems, Het beeld van het water. In: Hugo Brems, De dichter is een koe. Amsterdam 1991, pp. 71-74. (over het gedicht ‘Franse tuin’ uit De aardse republiek) |
Cornald Maas, Bijzonder klasje in de jaren zestig. In: de Volkskrant, 25-5-1991. (over Rooie) |
Jan Smeekens, Een literaire klassefoto. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 21-6-1991. (over Rooie) |
Ad Zuiderent, Een stem op kamervolume. In: Trouw, 24-10-1991. (over Eiland) |
Marc Reugebrink, De minotaurus van alledag. In: de Volkskrant, 22-11-1991. (over Eiland) |
Remco Ekkers, Willem van Toorn, Eiland. In: Poëziekrant, jrg. 15, nr. 6, november-december 1991, p. 36. |
Annemieke van Delft en Ingrid Koppelman, De tijd die door het landschap gaat. In: Wam de Moor (red.), Dit is de plek. Schrijvers en schilders over plaats en emotie. Nijmegen 1991, pp. 90-95. (interview) |
Ron Elshout, Het vangnet van de taal. In: Ons Erfdeel, jrg. 35, nr. 2, maart-april 1992, pp. 281-282. (over Eiland) |
T. van Deel, Als ik tekenen kon. Beeldgedichten van Willem van Toorn. In: T. van Deel, Als ik tekenen kon. Amsterdam 1992, pp. 47-63. |
[Anoniem], Willem van Toorn. In: Ronald Brouwer (samenst.), Indringers. Arnhem 1992, pp. 15-18. (interview) |
Tomas Lieske, Een heester van vertwijgde kansen. De poëzie. In: Nicolaas Matsier e.a. (red.), Het literair klimaat 1986-1952. Amsterdam 1993, pp. 65-67. (over de poëzie van Van Toorn) |
Guus Middag, Achter het verbazend secuur decor. In: Guus Middag, Alles valt in stukken uiteen. Beschouwingen over poëzie. Amsterdam 1993, pp. 168-171. (over De aardse republiek) |
Reinjan Mulder, De verzinsels van een mompelaar. In: NRC Handelsblad, 11-2-1994. (over Het verhaal van een middag) |
T. van Deel, Gezichtspunt van de overkant. In: Trouw, 24-2-1994. (over Het verhaal van een middag) |
Carel Peeters, Een verhaal zonder wortels. In: Vrij Nederland, 26-2-1994. (over Het verhaal van een middag) |
Karel Osstyn, [over Het verhaal van een middag]. In: De Standaard, 26-3-1994. |
John Vervoort, Kijken door de scheurtjes van de werkelijkheid. In: Poëziekrant, jrg. 19, nr. 2, maart-april 1995, pp. 2-9. (interview, met name over Dooltuin) |
Doeschka Meijsing, Vooral een knap verhaal. In: Elsevier, 7-5-1994. (over Het verhaal van een middag) |
Arie van den Berg, Het intiemste landschap dat er bestaat. Willem van Toorns loepzuivere herinneringen. In: NRC Handelsblad, 9-5-1995. (over Dooltuin) |
Herman de Coninck, Landschap met vrouwen. Bij het herlezen van Willem van Toorn. In: Herman de Coninck, Intimiteit onder de melkweg. Amsterdam/Antwerpen 1994, pp. 171-181. (over de poëzie) |
Ron Elshout, Tuinen van taal. In: Ons Erfdeel, jrg. 38, nr. 5, november-december 1995, pp. 752-753. (over Dooltuin) |
Remco Ekkers, Wees zuinig met emotie. In: Leeuwarder Courant, 15-9-1995. (over Dooltuin) |
Toine de Graaf, Tekens van leven. In: De Morgen, 13-11-1997. (interview, onder andere over Tegen de tijd) |
Peter de Boer, In het alledaagse zoekt Van Toorn naar tekens. In: Trouw, 3-4-1998. (over Tegen de tijd) |
Piet Gerbrandy, Een wet om de angst te beheersen. In: de Volkskrant, 10-4-1998. (over Tegen de tijd) |
Remco Ekkers, Tegen het dodelijk vergeten. In: Poëziekrant, jrg. 22, nr. 3, mei-juni 1998. (over Tegen de tijd) |
Bart Vervaeck, De sporen van de mens in het landschap. In: De Morgen, 21-8-1998. (over Leesbaar landschap) |
Kees van 't Hof, Tegen de grens. In: Ons Erfdeel jrg. 41, nr. 4, september-oktober 1998, pp. 590-592. (over Tegen de tijd) |
| |
| |
Koos Neuvel, Geheugenverlies voor landschap. In: Wetenschap Cultuur en Samenleving, jrg. 27, nr. 6, november-december 1998, pp. 12-15. (interview) |
T. van Deel, De dichter, de leidekker en de dood. In: Roodkoper, jrg. 4, nr. 4, mei 1999, pp. 38-39. (over ‘Hoogtevrees’) |
Robert Anker, Tussen Oud-West en Tiel. In: Het Parool, 24-9-1999. (over De rivier) |
T. van Deel, Van Toorns paradijs. In: Trouw, 25-9-1999. (over De rivier) |
Sietse van der Hoek, Een leven lang terug naar de rivier. In: de Volkskrant, 30-9-1999. (interview over De rivier) |
Janet Luis, Leesbaar het landschap. In: NRC Handelsblad, 15-10-1999. (over De rivier) |
Aleid Truijens, Plaatjesboek van een jeugd. In: de Volkskrant, 15-10-1999. (over De rivier) |
Jeroen Vullings, De fictieve waarheid van een gewone jeugd. In: Vrij Nederland, 6-11-1999. (over De rivier) |
Remco Ekkers, e.a., Het landschap in de taal. In: Juryrapport A. Roland Holst-Penning 2000 poëzie. Bergen 2000. |
Robert Anker, Gestrand in Haarlem. In: Het Parool, 10-1-2001. (over Haarlem Station) |
Pieter Steinz, Atoombom op Haarlem. In: NRC Handelsblad, 16-2-2001. (over Haarlem Station) |
Onno Blom, Ik leef met het besef dat de chaos altijd kan toeslaan. In: Vrij Nederland, 24-2-2001. (interview over Gedichten 1960-1997) |
Bernard Dewulf, Een Mastroianni in de poëzie. In: De Morgen, 21-3-2001. (interview over Gedichten 1960-1997) |
Arie van den Berg, Geen woord kan de leidekker opvangen. In: NRC Handelsblad, 27-4-2001. (over Gedichten 1960-1997) |
Yves T'Sjoen, Hoe zich deze woorden bewegen ongeveer van mij naar jou. Vervreemding en (on)werkelijkheid in de poëzie van Willem van Toorn. In: Poëziekrant, jrg. 25, nr. 3, mei-juni 2001, pp. 40-44. (over Gedichten 1960-1997) |
Helma van Lierop-Debrauwer, Willem van Toorn. In: Lexicon van de jeugdliteratuur. februari 2003. |
Hugo Brems, ‘Binnen of buiten. Of het iets uitmaakt’. Over enkele beeldgedichten van Willem van Toorn. In: Marc van Vaeck e.a. (red.), De steen van Alciato. Literatuur en visuele cultuur in de Nederlanden. Opstellen voor profdr. Karel Porteman bij zijn emeritaat. Leuven 2003, pp. 129-144. (over de cyclus ‘Piero della Francesca, Leggenda della vera croce’ uit Tegen de tijd) |
Piet Gerbrandy, Alleen de schoorsteen blijft staan. Willem van Toorn daalt af in het stuwmeer van zijn verleden. In: de Volkskrant, 22-10-2004. (over Het stuwmeer) |
Peter de Boer, Tegen het groot verdwijnen in. Willem van Toorn wil de wereld bewaren. In: Trouw, 30-10-2004. (over Het stuwmeer) |
Marjolein de Vos, Willem van Toorn. Het geheel moet een soort muziekje zijn. In: Marjoleine de Vos, Dichtersgesprekken. Amsterdam 2005, pp. 240-245. (over het gedicht ‘Eiland’ uit Tegen de tijd) |
Thomas van den Bergh, Aan de zijlijn. In: Elsevier, 12-11-2005. (over Stoom) |
Clara Strijbosch, Traag door oneindig laagland. In: de Volkskrant, 2-12-2005. (over Stoom) |
Elma Drayer, Ik vind dat de armen verdedigd moeten worden. In: Trouw, 3-12-2005. (over Stoom) |
Anthony Mertens, Topografie van een verdwijnend landschap. In: Anthony Mertens, Lezen, man! Essays, interviews en kritieken. Amsterdam 2006, pp. 391-396. (over Een leeg landschap) |
Anthony Mertens, Okergeel. De zintuiglijkheid van Willem van Toorn. In: idem, pp. 397-402. (over Het verhaal van een middag) |
Martje Breedt Bruyn, Tegen het grote verdwijnen. In: Vrij Nederland, 15-4-2006. (overzichtsartikel) |
Irene Barbara Kalla, Het verinnerlijkte landschap. Over het lezen van de ruimte in de poëzie van Ad Zuiderent en Willem van Toorn. In: Zdenka Hnačířová e.a. (red.), Handelingen van het Regionaal Colloquium Neerlandicum van Midden-Europa aan de Karelsuniversiteit te Praag op 20, 21 en 22 september 2007. Praag 2008, pp. 373-388. (onder andere over de gedichten ‘Huis 1’ en ‘Decor’ uit Het landleven) |
| |
| |
Erik Lindner, Vakkundige instructies. In: De Groene Amsterdammer, 27-2-2009. (over De hofreis) |
Erik Jan Harmens, Willem van Toorn, adjudant van Mondriaan. In: Trouw, 11-4-2009. (over De hofreis) |
Heilna du Plooy, Die huis onder die water. Die vertaling van die gedigsiklus ‘Het stuwmeer’ deur Willem van Toorn. In: Tirade, jrg. 53, nr. 428, mei zoog, pp. 101-122. |
Heilna du Plooy, Die verhale in en om die verse, met spesifieke verwysing na ‘Het stuwmeer’ van Willem van Toorn. In: Ronel Foster e.a. (red.), Over grenzen. Een vergelijkende studie van Nederlandse, Vlaamse en Afrikaanse poëzie / Oor grense. 'n Vergelykende studie van Nederlandse, Vlaamse en Afrikaanse poëzie. Leuven/Den Haag zoog, pp. 173-197. (over Het stuwmeer) |
Luuk Gruwez, Huiswaarts vallen. In: De Standaard, 5-6-2009. (over De hofreis) |
Ton van Strien, De dichter in het museum. In: Dick van Halsema e.a. (red.), Uitgaan op niveau. Vriendenboek voor Ad Zuiderent. Amsterdam/Münster 2009, pp. 157-163. (onder andere over het gedicht ‘Vermeer: gezicht op Delft’ uit Een kraai bij Siena) |
Maarten Moll, Ik word door dezelfde nieuwsgierigheid gedreven als de makers van Andere Tijden. In: Het Parool, 3-2-2010. (interview, met name over De geur van gedroogde appels) |
Edith Koenders, In 1943 gaf de juf les over de omzwervingen der Joden. Verhalen van Willem van Toorn. In: de Volkskrant, 19-3-2010. (over De geur van gedroogde appels) |
Hanneke Klinkert, De paradox van de poëzie. In: Poëziekrant, jrg. 34, nr. 2, maartapril 2010, pp. 10-17. (interview, met name over De hofreis) |
Joris Gerits, Geuren, beelden en herinneringen omgezet in heldere zinnen. Verhalen van Willem van Toorn. In: Ons Erfdeel, jrg. 53, nr. 3, augustus 2010, pp. 167-169. |
Anton Korteweg, Het oog van de dichter: ‘Venneer: Gezicht op Delft’ van Willem van Toorn. In: Ons Erfdeel, jrg. 55, nr. 4, november 2012, pp. 78-81. |
Irene Barbara Kalla, Willem van Toorn. De taal als bewaarmiddel tegen de tijd. In: Irene Barbara Kalla, Huisbeelden in de moderne Nederlandstalige poëzie. Gent 2013, pp. 249-260. (over de centrale rol van het concept ‘huis’ in de poëzie van Van Toorn) |
Arie van den Berg, Van Toorn beheerst het mechaniek van de ontroering. In: NRC Handelsblad, 5-7-2013. (over Bezweringen) |
Luuk Gruwez, Levendige doden. In: De Standaard, 29-11-2013. (over Bezweringen) |
Hanneke Klinkert, De kunst om met de dood om te gaan. In: Poëziekrant, jrg. 37, nr. 5, augustus-september 2013, pp. 34-35. (over Bezweringen) |
135 Kritisch lit. lex.
februari 2015
|
|