| |
| |
| |
Marten Toonder
door Jeroen Vullings
1. Biografie
Marten Toonder werd op 2 mei 1912 te Rotterdam geboren als zoon van Marten Toonder, kapitein op de grote vaart, en Trijntje Huizinga. Martens twee jaar jongere broer is de schrijver Jan Gerhard Toonder.
Door zijn broer werd Marten later gekarakteriseerd als een geboren verhalenmaker van jongs af aan. In 1917 nam Marten senior van een reis een Amerikaanse Comic Weekly mee. Dit was Marten Toonders eerste kennismaking met stripverhalen. Een jaar later tekende en schreef Marten senior zelf een strip voor zijn zoons. De belangstelling voor stripverhalen was daarmee gewekt.
In de periode 1918-1925 bezocht Marten zeven lagere scholen in Rotterdam, omdat zijn moeder vaak verhuisde. In 1926 bracht hij een weinig succesvol jaar door op de Mulo te Spangen. De Nieuwe Middelbare Handelsschool op de Westersingel te Rotterdam doorliep hij met succes in de periode 1927-1931.
Na zijn eindexamen in 1931 maakte Marten Toonder een zeereis naar Zuid-Amerika. In Buenos-Aires kwam hij in aanraking met het werk van de Argentijnse animator Dante Quinterno. Deze vroegere medewerker van Walt Disney gaf een schriftelijke tekencursus uit; van hem leerde Toonder de grondslagen van de tekenfilm- en stripanatomie, waarna hij besloot striptekenaar te worden.
Terug in Nederland wierp hij zich volledig op het tekenen en striptekenen. Na een korte periode in 1932 waarin Toonder zonder voldoening lessen volgde op de Academie voor Beel- | |
| |
dende Kunst te Rotterdam, trad hij in 1933 als illustratorstriptekenaar in dienst van de Nederlandse Rotogravure Maatschappij te Leiden. Twee jaar later trouwde hij met zijn vroegere buurmeisje Phiny Dick, met wie hij in Leiden ging wonen.
Voor een naar Amsterdam uitgeweken, in strips gespecialiseerd, Weens persbureau maakte Toonder in 1938 onder andere de gag-weekstrip Tom Poes, die in Tsjechoslowakije en Argentinië gepubliceerd werd.
Nadat hij in 1939 besloten had voor zichzelf te beginnen, verhuisde Toonder een jaar later naar de Keizersgracht te Amsterdam. Op 16 maart 1941 verscheen in De Telegraaf als opvolger van Disney's Mickey Mouse de eerste aflevering van de tekststrip Tom Poes. Het enorme succes bracht zoveel werk met zich mee dat Toonder medewerkers moest aantrekken.
In de oorlogsjaren fungeerden Toonders studio's als dekmantel voor de ondergrondse drukkerij D.A.V.I.D. Toen eind 1944 de kans op ontdekking van dit verzetswerk te groot werd, sloot hij zijn studio en beëindigde de publikatie van Tom Poes in De Telegraaf Hij liet zich door een bevriende arts geestelijk gestoord verklaren en wijdde zich geheel aan het illegale satirische blad Metro.
In december 1945 werden de Marten Toonder Studio's officieel opgericht. Behalve tekenfilms zouden deze studio's ook een groot aantal strips voortbrengen: Kappie, Panda en de licht filosofische Koning Hollewijn zijn, naast Tom Poes, wel de bekendste. Ook gaf Toonder een tijdschrift voor de jeugd uit, het Tom Poes Weekblad. Op I o maart 1947 verscheen Tom Poes weer, nu in de NRC, De Volkskrant en een aantal buitenlandse kranten.
In 1965 besloot Toonder zich meer te concentreren op het schrijven en tekenen dan op het door hem verfoeide ondernemerschap. Hij was tot de conclusie gekomen dat de zakelijke beslommeringen zijn artistieke kwaliteiten te veel in de weg stonden. Om dit probleem op te lossen droeg hij de zakelijke leiding van de studio's over. Tezelfdertijd vestigde hij zich met zijn gezin (Phiny, zijn twee zoons en zijn twee geadopteerde dochters) in zijn geliefde vakantieland Ierland. Sindsdien
| |
| |
woont en werkt Toonder in zijn landhuis ‘Eyrefield Lodge’ in Greystones.
Eind 1972 werd de televisiefilm Een eenvoudige doch voedzame maaltijd van Frank Wiering uitgezonden, waarin Toonder vertelt over zijn fascinatie voor Ierland.
Op 3 februari 1983 ging de Bommeltekenfilm Als je begrijpt wat ik bedoel, de eerste belangrijke Nederlandse tekenfilmproduktie, in première. Later heeft Toonder zich in interviews nogal sceptisch over zijn aandeel in de uiteindelijke totstandkoming van de film uitgelaten. In januari 1986 beëindigde Toonder zijn laatste Tom Poesverhaal.
Erkenning als literator kreeg Toonder toen de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde hem in 1954 tot lid benoemde. Die erkenning werd geconsolideerd door de uitgave vanaf 1967 van opnieuw bewerkte Tom Poesverhalen in een literaire reeks door De Bezige Bij.
Erelid van het Stripschap werd Marten Toonder in 1968. In 1982 ontving hij de Stripschapsprijs, werd hij officier in de orde van Oranje-Nassau en kreeg hij het verzetsherdenkingskruis. Ook schreef hij in dat jaar het boekenweekgeschenk. In 1983 werd hij erelid van Holland Animation, een vereniging van Nederlandse animatiefilmers.
Toonder publiceerde zijn Tom Poestekststrips achtereenvolgens in De Telegraaf, Het Nieuws van den dag, de Nieuwe Rotterdamsche Courant, De Volkskrant, De Tijd, een aantal provinciale dagbladen, en na de fusie in 1970 van NRC en Algemeen Handelsblad in NRC Handelsblad.
Vertalingen van de Tom Poesverhalen verschenen in het Fins, Deens, Noors, Zweeds, Duits, Frans, Engels, Spaans, Papiamento en Bahasa Indonesia.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Marten Toonder heeft veel stripverhalen op zijn naam staan. Deze beschouwing beperkt zich tot zijn belangrijkste en beroemdste strip: Tom Poes.
| |
Ontwikkeling
‘Tom Poes woonde dicht bij een groot woud. Daar wandelde hij graag in, want je kunt er van alles beleven; bij de ene boom weet je niet wat je bij de volgende zult zien. Op een dag was hij vroeg op stap gegaan. De zon scheen stralend en, de vogels zongen. “Echt een dag voor avonturen,” dacht Tom Poes.’ Zo werd Tom Poes op 16 maart 1941 in De Telegraaf geïntroduceerd. Sindsdien is er veel veranderd. Dat heeft met name te maken met de ontmoeting die Tom Poes kort hierna had. In het derde verhaal, De tovertuin (1941), leert hij heer Bommel kennen en dat is beslissend voor de verhalen die dan nog zullen volgen, omdat heer Bommel daarin al spoedig de centrale figuur wordt.
| |
Thematiek
Om die reden spreekt men meestal van ‘Bommelverhalen’ in plaats van ‘Tom Poesverhalen'; zelfs wordt in de kritiek gewag gemaakt van het Rommeluniversum’. Hoe ziet het Bommeluniversum, dat identiek is aan het universum van Marten Toonder, eruit?
Het slot Bommelstein is het middelpunt van de wereld. Niet ver er vandaan zijn de huisjes van juffrouw Doddel en Tom Poes en het buiten van de markies gelegen. Het landgoed van Bommel en dat van zijn buurman de markies grenzen aan het Donkere Bomen Bos. Achter dit woud met zijn vele uitlopers liggen de Zwarte Bergen. Ten westen van Bommelstein ligt, aan de mond van het riviertje de Rommel, de stad Rommeldam, met daarachter de zee. Het verhaal ‘De wraakgier’ (1956, Overgehaalde landrotten) leert dat een kanaal de stad verbindt met de gemeente Stuipendrecht. In principe geldt: hoe verder van Bommelstein, hoe vager de omgeving.
In de Bommelverhalen treedt een vaste staf van personages op. Daarnaast worden hoofd- en bijrollen vervuld door incidentele figuren. Gemeten aan hun aantal optredens in de verhalen, zijn er vier groepen personages te onderscheiden. De hoofdpersonen zijn Olivier B. Bommel, Tom Poes en de bediende
| |
| |
Joost. De markies, juffrouw Doddel, en de Rommeldammers vormen de tweede groep. De derde groep bestaat uit de zeerob Wal Rus, de schilder Terpen Tijn, Wammes Waggel, de kabouter Kwetal, de tovenaar Hocus Pas en de geleerde Sickbock. Een laatste groep wordt gevormd door figuren die zo nu en dan in een speciaal verhaal voorkomen, zoals bijvoorbeeld bovenbaas Amos W. Steinhacker, zijn secretaris Steenbreek, de oplichter Joris Goedbloed.
De wezens in Toonders wereld lopen in meerderheid rond in de gedaante van dieren. De dieren die Toonder afbeeldt symboliseren oereigenschappen in de mens. De menselijke figuren als Terpen Tijn, professor Prlwytzkofsky, Hocus Pas en de Zwarte Zwadderneel belichamen gecompliceerder aspecten van de menselijke geest: de kunst, de wetenschap, het duivelse machtsstreven, godsdienstig fanatisme. Hoe verschillend ook van aard, de menselijke figuren zijn allen niet materialistisch ingesteld en ze geloven in iets. Net als bij de Amerikaanse tekenfilmmaker Walt Disney vervullen alleen insekten en wat vogels de rol van echte dieren.
| |
Techniek
Dat de meeste figuren dieren zijn valt uitsluitend uit de tekeningen op te maken; sommige zijn mensen, en weer andere een soort dwerg. De personen worden niet uiterlijk beschreven; ook een beschrijving van landschappen en voorwerpen ontbreekt grotendeels. Die beschrijving wordt overgelaten aan de plaatjes, die de tekst aanvullen en aldus een noodzakelijk deel van het verhaal vormen. De zo ontstane verdichting in het verhaal volgt uit de aard van de tekststrip in dagbladvorm: de lezer mag de belangstelling voor de verhaallijn niet verliezen. Om die reden is de vermelding van niet direct tot het avontuur behorende elementen uiterst beknopt. Wat wel wordt meegedeeld heeft altijd een duidelijke functie in het verhaal.
Toonder maakt veelvuldig gebruik van de mogelijkheden die het ‘federatief verband tussen beeld en taal’, zoals Aart van Zoest dit heeft genoemd, hem biedt. Zo wordt in de openingsscène van ‘De Kon Gruwer’ (1971, Daar kan ik niet tegen) heer Bommels in een valpartij uitmondende worsteling met een telefoontoestel, in de tekst slechts aangeduid met Joosts opmerking: ‘Ik hoorde iets vallen, als u mij toestaat...’ In de Bommel- | |
| |
verhalen gaat de tekenaar de lezer voor in het interpreteren van de tekst: dit zorgt meestal voor een komisch effect. Al wordt in de tekst niet vermeld dat bovenbaas AWS er als een kikker uitziet, voor een beter begrip van zijn handelingen is die kennis toch noodzakelijk. Dit demonstreert de volgende passage uit De bovenbazen (1963): ‘Hij gluurde uit de ooghoeken naar een lastige vlieg, die om zijn hoofd cirkelde en vervolgde: “Ik wil wel eens zien wat je gedrocht met een insekt doet, want daar gaat het tenslotte om.” Bij die woorden schoot zijn hand uit en daar AWS een bekwaam vanger was, hield hij de wriemelende vlieg plotseling tussen de vingers.’
| |
Techniek / Stijl
Marten Toonder karakteriseert zijn personages niet alleen door middel van hun eigenschappen, maar vooral door hun taalgebruik Ieder personage beschikt over een specifiek ideolect. Men denke aan het in slecht Nederlands vertaalde Duits dat professor Prlwytzkofsky spreekt, of aan het jargon van de ambtenaar Dorknoper. Ook aan een aantal bij de personages behorende vaste uitdrukkingen kunnen ze herkend worden: ‘Praw!’, ‘Altijd dezelfde’, ‘Als ik zo astrant mag zijn’. Daarbij typeert Toonder zijn figuren in taal: het is meteen duidelijk wie dat ‘kakelende lachje’ toebehoort. Een van Toonders veelbeproefde stijlmiddelen, om herhaling te vermijden, is de vervanging van een eigennaam door een epitheton of omschrijving: de overspannen zielkundige, de trouwe knecht, de geharde zakenman. De adjectieven in deze omschrijvingen zijn bijna altijd karakteriserend, nooit alleen versierend.
Het meest typerend is natuurlijk het taalgebruik van de hoofdpersoon in de tekststrips, heer Bommel. Dit Bommelproza is een onhandige manier om ingewikkelde dingen te zeggen. Anders dan wat men misschien geneigd is aan te nemen, denkt Bommel niet slordig. Alleen drukt hij zich voor een buitenstaander wat lapidair uit. Allerlei gemeenplaatsen uit de Nederlandse taal, spreekwoorden en gezegdes, haspelt Bommel dooreen; in fraai bedoelde zinsconstructies raakt hij steevast de weg kwijt. Zo zegt Bommel bijvoorbeeld: ‘Stinkende heelmeesters maken zachte wonden’ en ‘Jij slaat de spijker op de wonde plek’ Daarbij bedient hij zich voortdurend van een aantal vaste uitdrukkingen als bijvoorbeeld: ‘Als je begrijpt wat ik
| |
| |
bedoel’ en ‘Zoals mijn goede vader zei.’ Bommels woordgebruik verraadt, zeker waar het om begrippen gaat die hem vreemd zijn, vaak ook onbegrip. Waar Dorknoper het in ‘De hupbloemerij’ (1968, Zoals mijn goede vader zei) over een ‘computer’ heeft, spreekt Bommel van een ‘kompjoeter’.
| |
Thematiek / Ontwikkeling
Bommel is dan wel de hoofdpersoon in de Tom Poesverhalen, maar hij is dat niet altijd geweest. In de eerste twee verhalen beleeft Tom Poes nog alleen avonturen; sindsdien vormen Bommel en hij een onafscheidelijk, opponerend duo. Er zijn in het gehele oeuvre maar twee verhalen waarin een van de twee optreedt zonder de ander: Het geheim van het Noorderlicht (1943) en ‘Het griffoenei’ (1976, Dat geeft te denken). Dat laatste verhaal, zo verklaarde Toonder in interviews, was een experiment en wel een mislukt experiment. Omdat Bommel in dat verhaal niet gered kon worden door zijn listige beschermengel Tom Poes, moest een mythisch onderwaterwezen dit doen; dat had meer van doen met toeval dan met wijsheid, zodat het verhaal wat aan de oppervlakte bleef.
| |
Ontwikkeling
Het gezamenlijk optreden van Bommel en Tom Poes is een constante in een verhaalwereld waarin erg veel veranderd is. De oudste verhalen spelen zich af in een sprookjeswereld. Temidden van alle sprookjesfiguren is Tom Poes het enige denkende en sprekende dier. In De geheimzinnige roverhoofdman (1941) verandert dit: de sprookjeswereld wordt vervangen door de fabelwereld met een bevolking van dieren. De mens wordt uitzondering en het dier regel. Het stadje Rommeldam is als dierlijke afspiegeling van de mensenwereld verrezen. Voortaan leeft Tom Poes bij het Donkere Bomen Bos. In het volgende verhaal, De Drakenburcht (1941), koopt Bommel een auto, de Oude Schicht, en huurt hij het latere Bommelstein. De fundamenten van het Bommeluniversum zijn dan gelegd. De ommekeer in de verhalen wordt veroorzaakt doordat Bommel steeds meer op de voorgrond treedt. Het avonturen beleven gaat door, maar het Tom Poesverhaal wordt van kinderlijk volwassen. Aanvankelijk richtte de strip zich op een zeer jeugdig publiek. Als de Tom Poesverhalen Bommelverhalen geworden zijn, zijn ze, mét alle toespelingen op de maatschappelijke werkelijkheid en ironische terzijdes van dien, voor volwassenen bestemd.
| |
| |
Jan Gerhard Toonder stelt dat de volwassenwording van het Tom Poesverhaal bereikt is in De Superfilm-onderneming (1944). Alles draait in dit verhaal om Bommels karakter. Bommel die opgelicht is, had liever zijn film gemaakt dan het kwaad gestraft. Hier doorbreekt Toonder voor het eerst het traditionele verhaalschema waarin het goede beloond en het kwade gestraft wordt. Daarna is dit regel.
| |
Thematiek
Bommel moest wel de onbetwiste hoofdpersoon worden. De slimme Tom Poes gaat geheel ongekleed en wit door het leven. Hij heeft dan ook niets te verbergen. Verder heeft hij bijna altijd gelijk, wat hem niet altijd even sympathiek maakt. Zijn verstand is niet gebaseerd op kennis, maar op waarneming en nieuwsgierigheid. Tom Poes registreert feiten en interpreteert die op de juiste manier. Anders dan heer Bommel heeft hij geen innerlijk dat bevestigd moet worden. Omdat er geen groei in Tom Poes' karakter zit, werd Bommel met zijn veel groter emotioneel gamma de held of de anti-held in de verhalen. En Tom Poes? Toonder laat zich in ‘Vertellen, een vermomde behoefte aan communicatie’ (Bommelbibliografie 1978) als volgt over hem uit: ‘Tom Poes is degene, die in die wereld alleen staat, terwijl hij oorspronkelijk dacht, dat het zijn wereld was. En zijn tragiek is, dat zelfs die rol hem niet gegund is. Heer Bommel heeft zich de rol toegeëigend van de heer, die zijn eenzame onbegrepen weg gaat, terwijl Tom Poes er als een gek achteraan moet hollen om de zaken op orde te houden. Hij komt nu eenmaal uit de wereld van het verstand en dat zal hij weten ook.’
| |
Techniek
In de loop van de verhalen wordt heer Bommel steeds meer het personage dat de aandacht voor zich opeist. Eerst door een zekere onhandigheid die voor allerlei verknopingen in de intrige van het verhaal zorgt. Later brengt Bommel zelf de intrige op gang. Waar de held Bommel de problemen verwekt, lost de helper Tom Poes ze op.
Tom Poes' taak is het dus heer Bommel te helpen. In de verhaalstructuur neemt deze functie een belangrijke plaats in. Elk Bommelverhaal is min of meer een rituele herhaling van een vorig. Ieder verhaal wordt op dezelfde manier op gang gebracht. Een figuur of een voorwerp van buiten de Bommelwe- | |
| |
reld ontregelt de bestaande orde. Heer Bommel wordt hiervan het slachtoffer of hij probeert die verstoring te bestrijden. Uiteindelijk wordt de orde, meestal door een list van Tom Poes of een handeling van de oorspronkelijke ontregelaar, hersteld. Dit schema geldt in aangepaste vorm ook voor de verhalen waarin Bommel op reis in andere streken belandt. Bommel, met de intentie een misstand uit de wereld te helpen, ontregelt hier meestal zelf de bestaande orde.
Na afloop van het avontuur komen Bommel, Tom Poes en de belangrijkste personen uit het verhaal samen voor een maaltijd, waarbij de strekking nog eens wordt benadrukt. De maaltijd aan het eind komt na ‘Tom Poes en de Knollengaard’ (1954) zonder uitzondering in alle verhalen voor.
| |
Visie op de wereld
Uit de structuur van de vertellingen, die immers altijd eindigen met herstel van de oorspronkelijke toestand, blijkt behoudzucht. Ton Anbeek sprak in dit verband zelfs van ‘een rechtse strip’. Beter is het om bij Toonder van een stellingname tegen de waan van de dag te spreken. Toonder vervlecht in veel verhalen satirische elementen. Die satire heeft niet alleen betrekking op modieuze tendensen, maar ook op de ouderwetse standenmaatschappij. In een vraaggesprek (Trouw, 8-9-1988) vertelde Toonder dat de Rommeldamse standenmaatschappij meer geënt is op de Engelse samenleving dan op de Nederlandse. De problemen waarmee de burgers te maken krijgen, ziet hij wel als typisch Nederlands: ‘krakers, milieubeweging, projectontwikkelaars.’ Marten Toonder gebruikt de actualiteit als aanleiding, als beeld. Hij beschouwt het actuele als symbool van wat er in de geest plaatsvindt, zowel van de mensheid als van het individu zelf. De schrijver zelf hierover: ‘Voor mij is de fantasie veel belangrijker dan wat er in werkelijkheid gebeurt. [...] De echte wereld, het echte gebeuren, zit binnen in jezelf. [...] Ik heb me weleens vergaloppeerd door de strip actueel te willen maken. Maar dat zijn achteraf de rotste verhalen.’ (Bzzlletin, nr. 153, februari 1988)
| |
Ontwikkeling
Opvallend is dat de satire in de Bommelverhalen in de loop der jaren een steeds grimmiger toon gekregen heeft. Zo wordt het kapitalisme in oudere verhalen belichaamd door individuen, meestal de louche zakenlieden Super en Hieper. Sinds De bo- | |
| |
venbazen treedt het echter op als een veelkoppig monster, dat onverslaanbaar blijkt. Vooral de laatste Bommelverhalen ontlenen een cynisch accent aan de actualiteit. Burgemeester Dickerdack blijkt een corrupt en dienstbaar voetknecht te zijn van industriële machthebbers. Rommeldam lijdt onder projectontwikkelaars en zure regen; de bewoners zijn niet tolerant ten opzichte van allochtonen. De veranderde tijden brengen ook veel klein leed met zich mee. De manier waarop politiecommissaris Bulle Bas in ‘De geweldige wiswassen’ (1978, Een enkel opbeurend woord) reageert op de aangifte van een gewapende overval, spreekt in dit verband boekdelen: ‘Je werd met vuurwapens bedreigd, zeg je. Tja, daar kan ik niet aan beginnen, want dat is heel gebruikelijk. En er is niets ontvreemd? Wat wil je dan eigenlijk, Bommel?’
| |
Traditie
Thematiek
Van oudsher is een satirisch element meestal inherent aan het dierverhaal waarin menselijke eigenschappen door dieren verbeeld worden. Er bestaat een globale overeenkomst tussen de figuren uit het middeleeuwse, satirische dierenepos Vanden vos Reynaerde en die uit de Bommelverhalen. Vooral het personage Joris Goedbloed, oorspronkelijk afkomstig uit Toonders strip Panda, doet aan Reynaert denken. De vos Goedbloed, een sluwe oplichter, noemt zich herhaaldelijk Markies of Baron van Malpertus. Uit Reinaerts Historie, een latere prozabewerking van Vanden vos Reynaerde, blijkt dat Reinaert kasteelheer was van Malpertuus. Dit moge zo zijn, belangrijker is het vast te stellen dat de Bommelverhalen fabels genoemd kunnen worden, omdat bijna alle figuren dieren zijn. En fabels hebben een moralistische strekking. Wat is de strekking van Toonders verhalen? ‘Er is me wel eens gevraagd of mijn verhalen een boodschap hebben, en ik heb dat altijd ontkend. Ze vertolken wel een mening, maar als het een goed verhaal is, vertegenwoordigt die mening lang niet altijd een gangbare moraal. Het is dan een moraal uit een andere wereld, die lang niet altijd prettig of hoogstaand is.’ (‘Heer Bommel en ik’, Ons Erfdeel, nr. 4, september-oktober 9986)
In de Bommelverhalen wordt de scheiding tussen goed en kwaad niet scherp getrokken. Nooit overwint het goede echt, nooit wordt het kwaad helemaal bestraft. ‘Mijn moraal is im- | |
| |
moreel,’ zei Toonder in een interview (Elseviers Magazine, 24-12-1976). De alleswetende verteller Toonder onthoudt zich in zijn werk bijna altijd van morele beschouwingen. Hij wendt zich alleen rechtstreeks tot de lezer om de aandacht te richten op de tekening, als daar bijvoorbeeld al een nog niet vermelde complicatie te zien is. De moraal blijkt uit het verhaal zelf. De boosdoeners worden namelijk nooit echt gestraft: Super en Hieper vluchten, magister Pas verandert bij gevaar in een vogel. Essentieel is de goede afloop van het verhaal.
In de geciteerde passage uit ‘Heer Bommel en ik’ noemde Marten Toonder het al: de ‘andere wereld’. Dat is het sleutelwoord om nader in zijn werk door te dringen. Naast de Rommeldamse samenleving bestaat een parallelle wereld, een ‘andere wereld’. Daarin leven geheel andersoortige, mythische wezens als tovenaars, heksen, kabouters, reuzen, elfen en gepersonifieerde natuurkrachten. Die wezens beschikken over gaven waarover men in de gewone wereld niet beschikt. De andere wereld contrasteert niet alleen sterk met de gewone wereld, ook biedt zij haar het ideologisch voorbeeld. Dan moet er echter wel contact, communicatie tussen beide werelden bestaan.
In ‘De kwade inblazingen’ (1967, Zoals mijn Goede Vader zei) zegt professor Prlwytzkofsky over dat contact het volgende: ‘Ik ga uit van der existens verscheidener werelden in eenzelfder ruimtetijdverband. (...) Deze gans verscheidene werelden kunnen zich op een bepaald punt raken, volgt u mij?’ In een aantal verhalen leren we niet alleen het snijpunt tussen beide werelden kennen, maar ook het verdergelegen gebied. Dat de wetten van tijd en dimensie daar sterk verschillen van de onze, is te zien in verhalen als ‘De trullenhoedster’ (1966, Een heer moet alles alleen doen), ‘Het verdwijnpunt’ (1972, Altijd dezelfde), ‘De kade inblazingen’ en De andere wereld (1979). In de laatste twee verhalen wordt het landschap veranderd door de ‘Oloroon’, een uitvinding van de kabouter Kwetal.
| |
Relatie leven/werk
Contact met de andere wereld is maar voor een enkeling weggelegd: heer Bommel. Bommel staat onbevangen tegenover natuurkrachten en vreemde wezens; daarom heeft hij zo'n goed contact met dit ‘Kleine Volkje’. Dat dit contact ook gevaarlijk kan zijn, wordt duidelijk uit het verhaal ‘De lunokfilm’
| |
| |
(1973, Wat ben je toch knap!). In een vraaggesprek vertelde Toonder dat gebeurtenissen in Ierland rond de totstandkoming van de film Een eenvoudige doch voedzame maaltijd aan dit verhaal ten grondslag liggen. Meer dan enig ander verhaal geeft ‘De krookfilm’ ons informatie over Toonders houding tegenover het ‘Kleine Volkje’. Uitlatingen in interviews maken duidelijk dat Marten Toonder de ‘andere wereld’ en haar bevolking heel serieus neemt. Ierland met zijn mystiek was voor hem een ‘déjà vu’-ervaring: ‘Ik was stomverbaasd toen ik hier kwam. Want het was werkelijk het landschap dat ik zelf al eerder in de Tom Poestrip had ontworpen. [...] Ik heb het landschap zelf gemaakt, denk ik.’ (De Groene Amsterdammer, 29-1-1986)
| |
Thematiek
Visie op de wereld
Toonder noemt Ierland een land waar de natuur sterker is dan de mens. Binnen de Bommelverhalen is de kabouterwereld met haar eigen taal steeds meer gaan fungeren als symbool van de onbedorven natuur. De wereld van anti-natuur wordt sinds De bovenbazen belichaamd door het industriële grootkapitaal. Bommel staat tussen deze twee werelden in. Thematisch gezien komt in de verhalen de nadruk steeds meer te liggen op harmonie met de natuur. Aldus biedt de parallelle wereld waar kabouters als Kwetal en Pee Pastinakel tegen de ‘verturving van de natuur’ strijden, het ideologisch voorbeeld voor de gewone wereld. Marten Toonder heeft er nooit enig misverstand over laten bestaan dat hij de ecologische zorgen van zijn personages deelt. ‘De zin van het leven zoals ik die zie is heel simpeldezelfde als van de natuur: proberen dat te doen waardoor je de schepping een beetje helpt met de evolutie,’ licht hij toe (Elegance, augustus 1984).
| |
Relatie leven/werk
Thematiek / Techniek
Net als bij zijn kennismaking met Ierland had Toonder een sterk gevoel van herkenning toen hij het werk van de psychoanalyticus Carl Gustav Jung las. Het hoeft dus ook niet te verbazen dat in een bundel met Bommelverhalen een Jungiaanse beschouwing over Toonders werk is opgenomen. De Bommelverhalen zijn, in deze optiek, gebaseerd op ‘oerbeelden’ in de ziel, archetypen. Over hun structuur valt het volgende te zeggen: ‘Ze hebben [...] een klassieke structuur, die van het heldenverhaal. De held gaat op avontuur, raakt in moeilijkheden
| |
| |
verzeild, komt in onbekende streken, vaak in de “andere wereld”, verslaat daar monsters en vindt daar de schat (ook in symbolische zin van een dieper inzicht), en keert, nu als een echte held, weer terug naar huis.’ (Dat geeft te denken, 1986, p. 164)
| |
Thematiek
Het valt op dat het laatste Bommelverhaal ‘Het einde van eindeloos’ (1985/1986, Als dat maar goed gaat...) veel Jungiaanse symboliek bevat. In dat verhaal krijgt de vogel Ima - de ‘anima’ bij Jung - de opdracht Bommel net zo lang rondjes in een gondel te laten drijven tot hij zich realiseert wat hij mist, namelijk het vrouwelijk element. Dit besef brengt Bommel ertoe zijn door hem al jaren aanbeden buurvrouw juffrouw Doddel ten huwelijk te vragen. Ze stemt meteen toe en het is gedaan met het verslag van Bommels avonturen.
| |
Kunstopvatting
Toonder beschouwt zichzelf als Bommels biograaf. Bommel is immers ‘de gids, die de weg wees en bovendien is hij de spil waar de rest omheen draait.’ (Bommelbibliografie 1978) Als schrijver beschouwt Toonder zich als een soort medium. Zijn ‘collectief onbewuste’ fungeert als voornaamste inspiratiebron. Hij acht het voor een verteller noodzakelijk de toegang tot de andere wereld te vinden. Daarna kan die verteller als chroniqueur te werk gaan. De verhalen worden volgens Toonder dus door heer Bommel gemaakt.
| |
Techniek
Dit verklaart waarom Toonder in zijn latere verhalen probeert zich niet te laten gelden als auctoriële verteller, precies op de hoogte van wat zijn personages denken, doen en voelen. Wordt in de vroegere verhalen nog regelmatig meegedeeld wat iemand denkt, later prevelen de personages hun gedachten stilletjes voor zich uit. Toonder vertelt het verhaal dan meer als een middeleeuwse dichter: een ‘fraye historie ende waer’.
| |
Kunstopvatting
Wat voor soort schrijver is Toonder? Allereerst een humoristische verhalenverteller. Humor impliceert het vermogen distantie te bewaren. Bij de lezer wordt door die distantie het vermoeden gewekt dat de schrijver z'n onderwerp niet helemaal serieus neemt; dit terwijl de schrijver in werkelijkheid heilig overtuigd kan zijn van de waarde van het onderwerp. Wat Toonder bezielt, is die andere, supra-normale wereld. Hij is de intermediair met die andere wereld. Daarom kan men hem ook een esoterisch schrijver, misschien zelfs een mysticus, noemen.
| |
| |
| |
Thematiek
In de Bommelverhalen komen de twee kanten van dit schrijverschap bijeen. Door de combinatie van de parallelle wereld met de gewone, zakelijke wereld blijft het vertelde speels. Men moet er niet aan denken dat alleen de andere wereld beschreven wordt. Toonders poëzie toont anderzijds aan dat alleen humor en taalvirtuositeit tot lang niet altijd onvervelende resultaten kunnen leiden.
| |
Visie op de wereld
Relatie leven/werk
De meer filosofisch-beschouwelijke kant van Toonder komt in een aantal verhalen duidelijk naar voren. Zo spelen in zijn meest metafysische verhaal De Grote Onthaler (1977) allerlei kosmische kwesties. In dit verhaal wendt de ontmaskerde Grote Onthaler, een voor God doorgaande oliesjeik, zich van zijn schepping af en laat als een soort troost het consumeergenot achter. ‘Wanneer men de achtergronden van de Hoge Herbergier kent, is hij niet langer almachtig. En dan is de hele schepping niet langer leerzaam en onderhoudend. U kunt nog gerust een gebakje nemen, als u wilt.’ In dit allegorisch bedoelde verhaal bekritiseert Toonder een naïef godsbeeld. In eerdere verhalen kwamen geloofskwesties ook al aan de orde. Dat de Zwarte Zwadderneel, het archetype van een godsdienstig fanaticus, in ‘De blijdschapper’ (1970, Met uw welnemen) in dienst staat van magister Hocus Pas, is in dit verband veelzeggend. En in ‘De kwinkslagen’ (1972, Wat enigjes) leert de in geloofsnood verkerende Bommel na veel ellende uiteindelijk in zichzelf te geloven, waarna hij zijn zekerheid herwint. Dit sluit aan bij de opvatting van Toonder dat geloof iets is dat ieder mens voor zichzelf heeft. Toonder, die met nadruk stelt geen atheïst te zijn, heeft weinig op met de institutionalisering van geloof. Na zich in zijn jeugd verdiept te hebben in de theosofie en de reïncarnatietheorie, kwam hij uit bij het boeddhisme, waarvan vooral de mystiek-introspectieve aspecten hem aanspreken.
| |
Kritiek
Thematiek
Over De Grote Onthaler zijn twee beschouwingen vanuit een geheel verschillende invalshoek geschreven. Hans Werkman schreef vanuit een christelijk-ethische optiek over het godsbeeld. Mary Heijboer-Barbas onderzocht de alchemistische achtergronden van het verhaal. Deze situatie is tekenend voor de kritiek die Marten Toonder ten deel is gevallen. Het is opvallend dat zijn werk het stadium van literaire kritiek vrijwel
| |
| |
overslaat, maar wel aanleiding blijkt tot essays van zeer uiteenlopend karakter. Die diversiteit in onderwerpskeuze, aanpak en invalshoek vloeit wellicht hieruit voort dat Toonders oeuvre zoveel samenhang vertoont. Het verwijst voortdurend naar zichzelf. Ook de externe verwijzingen in de verhalen zijn bijna onbegrensd. Een term als ‘grofstoffelijk’ bijvoorbeeld komt oorspronkelijk uit de antroposofische hoek. Er zijn verbanden met het occultisme gesignaleerd. Dan komen er nog allerlei traditioneel-literaire motieven voor, als het Circe-motief in ‘De trullenhoedster’. Stof te over dus, voor al het Bommelonderzoek.
| |
Kritiek
De ‘Bommelkunde’ heeft te lijden onder hagiografische verheerlijking. Zeker is er bijna altijd vanuit bewondering over het werk van Toonder geschreven, maar dat dit niet ten koste hoeft te gaan van de kwaliteit, blijkt met name uit de artikelen van Aart van Zoest. Hij weet als geen ander de kern van Toonders thematiek te raken.
| |
Stijl
‘Ik geloof dat taal het wezenlijke van je innerlijk raakt,’ heeft Toonder eens gezegd. Misschien zegt dat iets over de onverwisselbaarheid van zijn taalgebruik. Bij gebruik door anderen blijft rond de door Toonder bedachte woorden altijd een zweem van ironie hangen. Niet alleen een uitdrukking als ‘kommer en kwel’, maar ook scheldwoorden als ‘krotenkoker’ en ‘waggel’ zijn tot de Nederlandse taal gaan behoren. In de verhalen manifesteert de ironie zich doorgaans in het commentaar op de afbeelding: bijvoorbeeld ‘de smaakvolle vertrekken’ van de bovenbazen.
Toonders neologismen hebben vaak betrekking op intellectuele capaciteiten: denkraam, minkukel, breinbaas. Vaak gebruikt hij zijn neologismen om aan te geven dat de gebruiker niet van onze wereld is.
Archaïsmen gebruikt Toonder voornamelijk om een ironisch effect te bewerkstelligen. Niet alleen het understatement, ook de hyperbool heeft een komische werking: ‘om zijn rechteroog woedde een zenuwtrek’. Ook de naamgeving kan een komisch effect hebben: ‘De oudste, die Luur heette, was artistiek begaafd terwijl de jongste, Tier, meer een sportieve aanleg had.’ Het repertoire van door Toonder toegepaste stijlmiddelen is
| |
| |
zeer gevarieerd. Meermalen zijn de wisselingen van register, de retorische technieken, de ironie zo manifest binnen het verhaal dat de intrige hierdoor overschaduwd wordt. In de regel stelt Toonder zijn stijlmiddelen in dienst van het belangrijkste: de humor. Vóór alles is Tom Poes een humoristisch stripverhaal.
| |
Traditie
De Tom Poesverhalen zijn als strip moeilijk te plaatsen. Het genre van de tekststrip was ten tijde van het ontstaan van Tom Poes gebruikelijker dan nu. Voordeel van zo'n strip met onderteksten boven de ballonstrip is dat de personages zich uitgebreid verbaal kunnen manifesteren. Hoe dat gebeurt is een tweede. In de teksten onder strips als Eric de Noorman van Hans G. Kresse en Kapitein Rob van Pieter Kuhn ligt de nadruk voornamelijk op de actie. In Tom Poes wordt die actie natuurlijk ook van commentaar voorzien, maar daarnaast is er veel ruimte voor beschouwingen over leven en maatschappij. Men denke hierbij alleen al aan de vele overpeinzingen van heer Bommel. Marten Toonder laat weinig affiniteit blijken met het genre van de strip. Wel verklaart hij meer van de onrealistische soort te houden. In de loop van zijn schrijverschap is hij de tekst bij de afbeeldingen steeds belangrijker gaan vinden en dit aspect wordt in veel stripverhalen verwaarloosd.
| |
Verwantschap
De essayist Ron Kaal beschuldigde Toonder ervan zijn inspiratie voor Tom Poes grotendeels ontleend te hebben aan het werk van Walt Disney. Waarschijnlijk geldt dit voor de eerste verhalen enigszins, ook Disney schiep een wereld van sprekende en als mensen handelende dieren. Belangrijker is echter hoe Toonder die invloed verwerkt heeft, wat hij van Tom Poes gemaakt heeft. Deze strip is al snel z'n kinderlijk karakter kwijtgeraakt.
Aangezien de Tom Poesverhalen als kinderstrip begonnen zijn en ook altijd strip zijn gebleven, vallen zij buiten het traditionele literaire circuit. Pas laat is het gebruik geworden ze als literatuur te beschouwen. Dan komt vanzelf de vraag of er verwantschap is met andere auteurs.
| |
Traditie
Verwantschap / Stijl
Toonder heeft eens te kennen gegeven dat hij veel meer voelt voor de Angelsaksische literatuur dan voor de Nederlandse. Hij kan vooral door zijn conceptie van de ‘andere wereld’ als
| |
| |
schrijver in de traditie van het magisch-realisme beschouwd worden. De Engelse schrijver J.R.R. Tolkien toont door de creatie van een eigen mythische wereld wel enige verwantschap, met Toonder, maar verschilt sterk van deze in zijn conceptie van goed en kwaad. Met name in zijn creatieve en humoristische hantering van de taal vertoont Toonder gelijkenis met Lewis Carroll.
In de Nederlandse literatuur is er vooral sprake van stilistische verwantschap met Toonder. Een auteur als Simon Carmiggelt gebruikte eveneens neologismen (‘epibreren’). Het proza van Kees van Kooten kenmerkt zich ook door een soort Bommeliaanse taalverhaspeling en er komen ook veel neologismen in voor. Gerard Reve bedient zich in zijn werk ook veelvuldig van archaïsche taal. Net als Toonder hanteert hij de vermenging van ernst en ironie als procédé. In Op weg naar het einde citeert Reve uit ‘De grauwe razer’ (1962, Als je begrijpt wat ik bedoel): ‘zoet krothuis’, ‘doorgeblazen puingruwel’. Marten Toonder liet zich over Reve aldus uit: ‘Het is iemand met wiens werk ik een sterke verwantschap voel. [...] Reve schrijft net als ik vanuit zijn gevoel. Heel sterk zelfs. Hij maakt van zichzelf een waanvoorstelling die hij helemaal niet is. En dat beschrijft hij zo goed dat-ie helemaal geen Bommel meer nodig heeft. Reve is zijn eigen Bommel.’ (Bzzlletin 153, februari1988)
Niet alleen Gerard Reve heeft in zijn werk verwezen naar de Bommelverhalen. In de roman Herinneringen van een engelbewaarder van W.F. Hermans staat de volgende passage: ‘“Nou, opper eens een idee. Tom Poes! Verzin een list.” “Ik denk even na,” zei Alberegt en keek op de grond. “Toch naar commissaris Bullebas gaan?” vroeg Erik.’ Dat de anders zo secure Hermans een van zijn personages in de meidagen van veertig Tom Poes laat aanroepen, geeft aan hoezeer deze strip in 1971 al gemeengoed was geworden.
| |
Publieke belangstelling
In 1967 verscheen de eerste bundel Bommelverhalen in de Literaire Reuzen Pocket-reeks bij de uitgeverij De Bezige Bij. De plaatjes waren verkleind, waardoor het meeste accent op de tekst kwam te liggen. Voorzien van een door de literator Jan Hein Donner geschreven essay over de verhalen, werd de bundel Als je begrijpt wat ik bedoel als literatuur gepresenteerd. De- | |
| |
ze nieuwe formule was zeer succesvol. Tom Poes werd een financiële steunpilaar van het bedrijf: in 1970 zijn onder de best verkochte tien boeken vier Bommelbundels. Niet onvermeld mag blijven dat Toonder de Nederlandse schrijver is van wiens werk de meeste roofdrukken verschenen. Literaire prij zen zijn tot nu toe uitgebleven.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Deze bibliografie bevat een selectie uit Marten Toonders werk. Allereerst heb ik mij beperkt tot de Bommeltekststrips. Andere stripverhalen van Toonder zijn, evenals de Tom Poesballonstrips en de geïllustreerde verhalen (bewerkingen van oudere Bommeltekststrips), niet in de lijst opgenomen. Verder zijn illegale uitgaven achterwege gebleven.
De Bommelverhalen zijn in deze bibliografie niet in volgorde van verschijning, maar in verhaalvolgorde geplaatst. Het jaartal tussen haakjes achter de verhaaltitel geeft de datum van eerste verschijning, in de krant, aan.
Van alle verhalen noem ik de eerste editie in boekvorm. Uit een oogpunt van toegankelijkheid heb ik, vooral bij de oudere verhalen, de dikwijls meer reguliere tweede druk vermeld. Dit ook omdat bij herdruk titel en tekst meestal veranderd zijn.
Naast de Bommelverhalen is ook ander literair en beschouwend werk van Toonder opgenomen.
Marten Toonder, Tom Poes ontdekt het geheim der blauwe aarde (1941). Amsterdam 1941, De Telegraaf en De Courant Het Nieuws van de Dag, V. (tweede druk: Het geheim der blauwe aarde, Amsterdam 1970, De Bezige Bij, serie Oer Tom Poes) |
Marten Toonder, Tom Poes in den toovertuin (1941). Amsterdam 1942, De Telegraaf en De Courant Het Nieuws van de Dag, V. (tweede druk: De tovertuin, Amsterdam 1970, De Bezige Bij, serie Oer Tom Poes) |
Marten Toonder, De geheimzinnige roverhoofdman (1941). Amsterdam 1 9 D70e, Bezige Bij, serie Oer Tom Poes, V. |
Marten Toonder, De Drakenburcht(1941). Amsterdam 1975, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Het verdwijneiland (1941). Amsterdam 1975, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De Reuzenvogel (1941). Amsterdam 1975, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De rare uitvinding (1941). Amsterdam 1975, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Het eiland van Grim, Gram en Grom (1942). Amsterdam 1975, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De zieke hertog (1942). Amsterdam 1975, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Het monster-ei (1942). Amsterdam 1976, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Kasper en de draak (1942). Amsterdam 1976, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Tom Poes en de laatste markies van Carabas (1942). Amsterdam 1948, D.A.V.I.D., V. (tweede druk: De laatste markies van Carabas, Amsterdam 1975, De Bezige Bij) |
Marten Toonder, Tom Poes in het land van de blikken mannen (1942). Amsterdam 1946,
|
| |
| |
D.A.V.I.D., V. (tweede druk: Het land van de blikken mannen, Amsterdam 1975, De Bezige Bij) |
Marten Toonder, Tom Poes en de betoverde spiegel (1942). Amsterdam 1947, D.A.V.I.D., V. (tweede druk: De betoverde spiegel, Amsterdam 1976, De Bezige Bij) |
Marten Toonder, Heer Bommel en de bergmensen (1943). Amsterdam 1948, D.A.V.I.D., V. (tweede druk: De Bergmensen, Amsterdam 1975, De Bezige Bij) |
Marten Toonder, Tom Poes en het geheim van het noorderlicht (1943). Amsterdam, 1948, D.A.V.I.D., V. (tweede druk: Het geheim van het Noorderlicht, Amsterdam 1975, De Bezige Bij) |
Marten Toonder, Tom Poes en de Bommelschat (1943). Amsterdam 1947, D.A.V.I.D., V. |
Marten Toonder, Tom Poes en de schat op de zeebodem (1943). Amsterdam 1946, D.A.V.I.D., V. |
Marten Toonder, Tom Poes ontmoet een oude bekende (1943). Amsterdam 1976, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Tom Poes en De Superfilm-onderneming (1944). Amsterdam 1947, D.A.V.I.D., V. (tweede druk: De Superfilm-onderneming, Amsterdam 1975, De Bezige Bij) |
Marten Toonder, Tom Poes en de meester-schilder (1944). Amsterdam 1946, D.A.V.I.D., V. (tweede druk: De Meester-Schilder, Amsterdam 1975, De Bezige Bij) |
Marten Toonder, Tom Poes en de chinese waaier (1944). Amsterdam 1948, D.A.V.I.D., V. (tweede druk: De Chinese Waaier, Amsterdam 1976, De Bezige Bij) |
Marten Toonder, De wonderdokter (1947). Amsterdam 1976, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De watergeest (1947) Amsterdam 1977, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Tom Poes en de talisman (1947). Amsterdam 1949, De Muinck/De Volkskrant, V. (tweede druk: De talisman, Amsterdam 1976, De Bezige Bij) |
Marten Toonder, Tom Poes en de nieuwe ijstijd (1947). Amsterdam 1949, De Muinck, V. (tweede druk: De nieuwe ijstijd, Amsterdam 1976, De Bezige Bij) |
Marten Toonder, Het monster van Loch-Ness (1947). Amsterdam 1977, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De geheimzinnige sleutel (1948). Amsterdam 1976, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De grootgroeiers (1948). Amsterdam 1976, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De zeeslang (1948). Amsterdam 1976, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Heer Bommel stuit de vooruitgang (1948). Amsterdam 1977, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Tom Poes en de Pierrace (1948). Amsterdam 1949, De Muinck, V. (tweede druk: De Pierrace, Amsterdam 1976, De Bezige Bij) |
Marten Toonder, Het vibreerputje (1949). Amsterdam 1977, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Horror de Ademloze (1949). Amsterdam 1977, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Solfertje (1949). Amsterdam 1977, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De betoverde prinses (1949). Amsterdam 1978, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Kwetal de breinbaas (1949). Amsterdam 1977, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Het Lijm-Teem (1950). Amsterdam 1978, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De Volvetters (1950). Amsterdam 1978, De Bezige Bij, V. |
| |
| |
Marten Toonder, Het Wegwerk (1950). Amsterdam 1978, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Eh... dinges(195 o). Amsterdam 1978, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De Partij van de Blijheid (1951). Amsterdam 1977, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Tom Poes en Mom Bakkesz (1951). Amsterdam 1951, De Muinck, V. (tweede druk: Mom Bakkesz, Amsterdam 1977, De Bezige Bij) |
Marten Toonder, De kneep van Knipmenis (1951). Amsterdam 1977, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De geheimzinnige gaper (1951). Amsterdam 1977, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Tom Poes en de partenspeler (1952). Amsterdam 1952, De Muinck/De Volkskrant, V. (tweede druk: De Partenspeler, Amsterdam 1978, De Bezige Bij) |
Marten Toonder, Het wroegwezen (1952). Amsterdam 1977, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De Schoonschijners (1952). Amsterdam 1978, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Tom Poes en de gebroeders Weeromstuit (1952). Amsterdam 1953, De Muinck/De Volkskrant, V. (tweede druk: De gebroeders Weeromstuit, Amsterdam 1978, De Bezige Bij) |
Marten Toonder, Tom Poes en de wenswerkster (1952/1953). Amsterdam 1953, De Muinck/De Volkskrant, V. (tweede druk: De wenswerkster. In: Heer Bommel komt op. Amsterdam 1990, De Bezige Bij) |
Marten Toonder, De Klokker (1953). In: Heer Bommel komt op. Amsterdam 1990, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De pruikenmaker (1953). In: Heer Bommel komt op. Amsterdam 1990, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De spiegelaar (1953/1954). In: Heer Bommel vervolgt. Amsterdam 1990, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De waarzegger (1954). In: Heer Bommel vervolgt. Amsterdam 1990, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Tom Poes en het tijddeurtje (1954). Groningen 1958, Niemeyer, V. |
Marten Toonder, De doffe doffer (1954). In: Zaken zijn zaken. Amsterdam 1977, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Tom Poes en het slaagsysteem (1955). Groningen, Niemeyer, V. (tweede druk: Het slaagsysteem. In: Zeg nu zelf... Amsterdam 1974, De Bezige Bij) |
Marten Toonder, Tom Poes en de knip-hoed (1955). Groningen 1958, Niemeyer, V. |
Marten Toonder, De muzenis (1955). In: Verzin toch eens een list! Amsterdam 1973, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De Atlantiër (1956). In: HM Amsterdam 1978, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De giegelgak (1956). In: Watenigjes. Amsterdam 1975, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De wraakgier (1956). In: Overgehaalde landrotten. Amsterdam 1974, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De spliterwt (1957). In: Met mijn teer gestel. Amsterdam 1974, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Tom Poes en de achtgever (1957). Groningen 1959, Niemeyer, V. (tweede druk:
|
| |
| |
De achtgever. In: 'k Wist niet dat ik het in mij had. Amsterdam 1971, De Bezige Bij, LRP 359) |
Marten Toonder, De zwarte zwadderneel (1957). In: Grofstoffelijke trillingen. Amsterdam 1976, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Het stenenbeenprobleem (1957). In: Heer Bommel vervolgt. Amsterdam 1990, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De zwelbast (1957). In: Zaken zijn zaken. Amsterdam 1977, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Het overdoen (1957). In: Altijd hetzelfde. Amsterdam 1973, De Bezige Bij, LRP 425, V. |
Marten Toonder, De argwaners (1958). In: Altijd hetzelfde. Amsterdam 1973, De Bezige Bij, LRP 425, V. |
Marten Toonder, De kwanten (1958). In: Verzin toch eens een list! Amsterdam 1973, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De beunhaas (1958). In: Overgehaalde landrotten. Amsteram 1974, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De kiekvogel (1958). In: Ach mallerd. Amsterdam 1979, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De dankputters (1959). In: Met mijn teer gestel. Amsterdam 1974, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De feunix (1959) Brussel/Den Haag 1976, Manteau, V. (ook in: Een heer moet alles alleen doen. Amsterdam 1969, De Bezige Bij, LRP 310) |
Marten Toonder, De windhandel (1959). In: Geld speelt geen rol. Amsterdam 1968, De Bezige Bij, LRP 227, V. |
Marten Toonder, De nozellarven (1959). In: En daar houd ik mij aan... Amsterdam 1975, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De dropslaven (1959). In: Als u mij wilt verschonen. Amsterdam 1978, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De herenopstand (1960). In: Mijn eigen eenzame weg. Amsterdam 1976, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De hachelbouten (1960). In: Mijn eigen eenzame weg. Amsterdam 1976, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De Bommellegende (1960). In: Mijn eigen eenzame weg. Amsterdam 1976, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De toornviolen (1960). In: Een heer moet alles alleen doen. Amsterdam 1969, De Bezige Bij, LRP 310, V. |
Marten Toonder, Het lemland (1960). In: Zeg nu zelf... Amsterdam 1974, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De gezichtenhandel (1961). In: Watenigjes. Amsterdam 1975, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Het ontstollen (1961). In: Overgehaalde landrotten. Amsterdam 1974, De Bezige Bij, V. |
| |
| |
Marten Toonder, De wezelkennis (1961). In: Verzin toch eens een list! Amsterdam 1973, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Het boze oog (1961). In: Als je begrijpt wat ik bedoel. Amsterdam 1967, De Bezige Bij, LRP 250, V. |
Marten Toonder, De niks (1961). In: Praw! Der Herneldonderweder. Amsterdam 1972, De Bezige Bij, LRP 400, V. |
Marten Toonder, Beknopte striptologie: zijnde een poging tot verheldering bij de bestudering van de oudste verhaalvorm die de mensheid kent; uit tekenluiheid in eenvoudig letterschrift opgesteld. Amsterdam 1962, Proost en Brandt, Proost Prikkels 261, E. |
Marten Toonder, De Pikikin-ring (1962). In: 'k Wist niet dat ik het in mij had. Amsterdam 1971, De Bezige Bij, LRP 359, V. |
Marten Toonder, Tom Poes en het huilen van Urgje (1962). 's-Gravenhage 1967, Het Vaderland, V. (tweede druk: Het huilen van Urgje. In: HM. Amsterdam 1978, De Bezige Bij) |
Marten Toonder, De tijwisselaar (1962). In: Zoals mijn goede vader zei. Amsterdam 1970, De Bezige Bij, LRP 324, V. |
Marten Toonder, De grauwe razer (1962). In: Als je begrijpt wat ik bedoel. Amsterdam 1967, De Bezige Bij, LRP 250, V. |
Marten Toonder, Het kukel (1963). In: Als je begrijpt wat ik bedoel. Amsterdam 1967, De Bezige Bij, LRP 250, V. |
Marten Toonder, Tom Poes en de wilde wagen (1963). 's-Gravenhage 1967, Het Vaderland, V. (tweede druk: De wilde wagen (1963). In: En daar houd ik mij aan... Amsterdam 1975, De Bezige Bij) |
Marten Toonder, De bovenbazen (1963). Amsterdam 1973, De Bezige Bij, Dar Pocket 8, V. (ook in: Geld speelt geen rol. Amsterdam 1968, De Bezige Bij, LRP 277) |
Marten Toonder, De grootdoener (1963). In: Mooi is dat. Amsterdam 1984, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De liefdadiger (1964). In: Een groot denkraam. Amsterdam 1972, De Bezige Bij, LRP 412, V. |
Marten Toonder, Het monster Trotteldrom (1964). In: Praw! Der Hemeldonderweder. Amsterdam 1972, De Bezige Bij, LRP 400, V. |
Marten Toonder, De killers (1964). In: Zeg nu zelf... Amsterdam 1974, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De vuursalamander (1965). In: Grofstoffelijke trillingen. Amsterdam 1976, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De labberdaan (1965). In: Een eenvoudige doch voedzame maaltijd. Amsterdam 1970, De Bezige Bij, LRP 350, V. |
Marten Toonder, De pasmunt (1965). In: Een eenvoudige doch voedzame maaltijd. Amsterdam 1970, De Bezige Bij, LRP 350, V. |
Marten Toonder, Tom Poes en de wisselschat (1965). 's-Gravenhage 1967, Het Vaderland, V. (tweede druk: De wisselschat. In: Hoe vreselijk is dit alles. Amsterdam 1977, De Bezige Bij) |
| |
| |
Marten Toonder, De grote Barribal (1965/1966). In: Met uw welnemen. Amsterdam 1973, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Het nieuwe denken (1966). In: Parbleu. Amsterdam 1971, De Bezige Bij, LRP 380, V. |
Marten Toonder, Bombom de geweldige (1966). In: 'k Wist niet dat ik het in mij had. Amsterdam 1971, De Bezige Bij, LRP 359, V. |
Marten Toonder, De trullenhoedster (1966). In: Een heer moet alles alleen doen. Amsterdam 1969, De Bezige Bij, LRP 310, V. |
Marten Toonder, Het booroog (1966). In: Een eenvoudige doch voedzame maaltijd. Amsterdam 1970, De Bezige Bij, LRP 350, V. |
Marten Toonder, De maanblaffers (1967). In: Parbleu. Amsterdam 1971, De Bezige Bij, LRP 380, V. |
Marten Toonder, De sloven (1967). In: Geld speelt geen rol. Amsterdam 1968, De Bezige Bij, LRP 277, V. |
Marten Toonder, De heldendaden (1967). In: En daar houd ik mij aan... Amsterdam 1975, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De kwade inblazingen (1967). In: Zoals mijn goede vader zei. Amsterdam 1970, De Bezige Bij, LRP 324, V. |
Marten Toonder, De hupbloemerij (1968). In: Zoals mijn goede vader zei. Amsterdam 1970, De Bezige Bij, LRP 324, V. |
Marten Toonder, De bevrijding van Sollidee (1968). In: Parbleu. Amsterdam 1971, De Bezige Bij, LRP 380, V. |
Marten Toonder, De viridiaandinges (1968). In: Grofstoffelijke trillingen. Amsterdam 1976, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De tuttelwurm (1968). In: Praw! Der Herneldonderweder. Amsterdam 1972, De Bezige Bij, LRP 400, V. |
Marten Toonder, De verdwenen heer (1968). In: Als u mij wilt verschonen. Amsterdam 1978, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De astromanen (1969). In: Héél stilletjes. Amsterdam 1979, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Het platmaken (1969). In: Een groot denkraam. Amsterdam 1972, De Bezige Bij, LRP 412, V. |
Marten Toonder, De onbetaalbare reis (1969/1970). In: Hoe vreselijk is dit alles. Amsterdam 1977, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De Mobbelbeweging (1970). In: Met mijn teer gestel. Amsterdam 1974, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De blijdschapper (1970). In: Met uw welnemen. Amsterdam 1973, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De slijtmijt (1970). In: Zaken zijn zaken. Amsterdam 1977, De Bezige Bij, V. |
| |
| |
Marten Toonder, De erfpachter (1970). In: Een kleine handreiking. Amsterdam 1986, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De waarde-ring (197 In: Als u mij wilt verschonen. Amsterdam 1978, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De pijpleider (1971). In: Ook dat nog. Amsterdam 1982, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De Kon Gruwer (1971). In: Daar kan ik niet tegen. Amsterdam 1985, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De Ombrenger (1971). In: Een ragfijn spel. Amsterdam 1981, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De kwinkslagen (1972). In: Wat enigjes. Amsterdam 1975, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De loodhervormer (1972). In: Een groot denkraam. Amsterdam 1972, De Bezige Bij, LRP 412, V. |
Marten Toonder, Het verdwijnpunt (1972). In: Altijd dezelfde. Amsterdam 1973, De Bezige Bij, LRP 425, V. |
Marten Toonder, Het losgetrilde inzicht (1972). In: Met uw welnemen. Amsterdam 1973, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De krookfilm (1973). In: Wat ben je toch knap! Amsterdam 1987, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De transmieter (1973). In: Hoe vreselijk is dit alles. Amsterdam 1977, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De vrezelijke krakken (1973). In: Dit gaat te ver. Amsterdam 1983, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De pronen (1973). In: Had ik maar beter geluisterd.Amsterdam 1980, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De doorluchtigheid (1973). In: Héél stilletjes. Amsterdam 1979, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De Hopsa's (1974). In: HM. Amsterdam 1978, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Het spook van Bommelstein (1974). In: Dàt zag ik nu eens net. Amsterdam 1987, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De Kaligaar (1975). In: Het uiterste gevraagd. Amsterdam 1984, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De opvoedering (1975). In: Ik voel dat heel fijn aan. Amsterdam 1988, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De Wind der Verandering (1975). In: Daar kan ik niet tegen. Amsterdam 1985, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De weetmuts (1975). In: Daar zit iets achter. Amsterdam 1980, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Het griffoen-ei (1976). In: Dat geeft te denken. Amsterdam 1986, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Het vergeetboekje (1976). In: Daar zit iets achter. Amsterdam 1980, De Bezige Bij, V. |
| |
| |
Marten Toonder, De zonnige kijk (1976). In: Had ik maar beter geluisterd. Amsterdam 1980, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De grijze kunsten (1976). In: Een enkel opbeurend woord. Amsterdam 1982, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Vertellen, een vermomde behoefte aan communicatie. In: Henk R. Mondria, Bommelbibliografie 1978. Samengesteld door Henk R. Mondria met medewerking van Jan Dienske. 's-Gravenhage 1977, Panda, pp. 9-20, E. |
Marten Toonder, De Grote Onthaler (1977). Amsterdam 1977. De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De gekikkerde vorst (1977). In: Hier ligt een mooie taak. Amsterdam 1981, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De denktank (1977). In: Ook dat nog. Amsterdam 1982, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De uitvalsels (1978). In: Ach mallerd. Amsterdam 1979, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De geweldige wiswassen (1978). In: Een enkel opbeurend woord. Amsterdam 1982, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De toekomer (1978-1979). In: Dit gaat te ver. Amsterdam 1983, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De andere wereld (1979). Amsterdam 1982, Commissie voor de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, V. (tweede druk: 1989, De Bezige Bij) |
Marten Toonder, De unistand (1979). In: Hier ligt een mooie taak. Amsterdam 1981, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De wadem (1980). In: Het uiterste gevraagd. Amsterdam 1984, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De minionen (1980). In: Een ragfijn spel. Amsterdam 1981, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Het spijtlijden (1980/1981). In: Mooi is dat. Amsterdam 1984, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Teksten en tekeningen. In: Aan het werk. Nieuwe verhalen, gedichten, beschouwingen van 81 auteurs uit Nederland en Vlaanderen. Amsterdam 1981, De Bezige Bij, pp. 473-480, V. |
Marten Toonder, Het volledig maken (1981). In: Dat geeft te denken. Amsterdam 1986, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De aamnaak (1981/1982). In: Ik voel dat heel fijn aan. Amsterdam 1988, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Het ontsollen (1 982). In: Dàt zag ik nu eens net. Amsterdam 1987, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De antiloog (1982). In: Een kleine handreiking. Amsterdam 1986, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Bewogen aanhalingen. Een onthullende lijst citaten uit de verhalen van Marten Toonder uitgezocht en voor dagelijks gebruik gerangschikt door Peter Abel. Amsterdam 1983, De Bezige Bij, Bl. |
Marten Toonder, Marten Toonder, De Keltische schemering. In: Ierland. Verhalen van een ei- |
| |
| |
land Samengesteld door Adriaan van Dis. Amsterdam 1983, Meulenhoff, Bibliotheek voor de literaire reiziger, pp. 7-16, E. |
Marten Toonder, De spaken (1983). In: Wat ben je toch knap! Amsterdam 1987, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Heer Ollie en een Bommelding (1983). In: Een Bommelding. Amsterdam 1986, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De zelfkant (1983). In: Soms verstout ik mij. Amsterdam 1985, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, De vergelder (1984). In: Soms verstout ik mij. Amsterdam 1985, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Het verschiet (1984/1985). In: Als dat maar goed gaat... Amsterdam 1988, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Het einde van eindeloos (1985/1986). In: Als dat maar goed gaat... Amsterdam 1988, De Bezige Bij, V. |
Marten Toonder, Heer Bommel en ik. In: Ons Erfdeel, jrg. 29, nr. 4, september-oktober 1986, pp. 483-487, E. |
Marten Toonder, Hanezang. Poëmen van Querulijn Xaverius, Markies de Canteclaer van Barneveldt, bijeengelezen door Marten Toonder. Amsterdam 1987, De Bezige Bij, GB. |
Marten Toonder, Vleugeljaren. Poëmen van Querulijn Xaverius, Markies de Canteclaer van Barneveldt, bijeengelezen door Marten Toonder. Amsterdam 1989, De Bezige Bij, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Jan Hein Donner, Het menselijk teveel en de paradox van de identiteit. Een ontisch onderzoek tegen beter weten in naar de oorsprongen van Tom Poes en zijn relatie tot Heer Bommel enerzijds en Wammes Waggel anderzijds. In: Marten Toonder, Als je begrijpt wat ik bedoel. Amsterdam 1967, pp. 213-220 (over het komische in de Bommelverhalen) |
J.W. Holsbergen, Uitleiding. Speelt geld geen rol? In: Marten Toonder, Geld speelt geen rol Amsterdam 1968, pp. 259-267. (over Bommels karakter) |
Ton Anbeek, Over een rijke heer en een arme poes. In: Firapeel, jrg. 2, nr. 2, maart 1968, pp. 72-77. (over de sprookjesachtige Tom Poesverhalen) |
Jan Gerhard Toonder, Uitleiding. In: Marten Toonder, Een heer moet alles alleen doen. Amsterdam 1969, pp. 211-228. (biografische achtergrondinformatie) |
D. Overkleeft, Ernst en on-ernst. In: Raam, nr. 52, februari 1969, pp. 31-37. (over de verhouding beeld/tekst in ‘De wilde wagen’) Kees Fens. De Heer en de retoriek. In :De Volkskrant. 18-11-1969. (over het romantisch cliché) |
Theun de Winter, Het denkraam van Marten Toonder. Een weekend bij de maker van HP's weekstrip. In: HP magazine, 3/9-12-1969. (interview) |
Adriaan van der Veen, Marten Toonder probeert al dertig jaar te begrijpen wat heer Bommel bedoelt. In: NRC Handelsblad 1-10-1971. (interview) |
Godfried Bomans, Tom Poes in Rommeldam. Redevoering, uitgesproken bij de opening van ‘Rommeldam’ in 1956 door Godfried Bomans. In: Marten Toonder, Altijd dezelfde, Amsterdam 1973, pp. 199-202. (over de karakters van Heer Bommel en Tom Poes) |
Rudolf Geel, De slimme heelmeester en het avontuur van stand. In: Rudolf Geel en R.H. Fuchs, Schijnhelden en nepschurken. Amsterdam 1973, pp. 25-36. (over het avontuur in de Tom Poesverhalen) |
R. Godthelp, Inleiding. In: Marten Toonder, De bovenbazen. Amsterdam 1973, pp. 9-31. (over stijlmiddelen in De bovenbazen) |
Cees Straus, Ik ben een heel ernstig man. In: Haarlems Dagblad. 17-11-1973. (interview) |
M. van Hattum, Par exemple! Aspecten van het Bommelverhaal. In: Spektator, jrg. 3, nr. 3, december 1973 pp., 204-230. (structuuranalyse) |
Henk R. Mondria, Bommelbibliografie. 's-Gravenhage 1974. |
Mr. Stempels, Symbiose van een Heer en een Poes. In: Henk R. Mondria, Bommelbibliografie. 's-Gravenhage 1974, pp. 63-72. (over de personages in de Bommelverhalen) |
Rob Godthelp, Heer Bommel en de functie van de ironie. 's-Gravenhage 1975. |
Domien ten Berge, De stripkunst van Marten Toonder. 's-Gravenhage 1976. |
G. Kazemier, Mijn oplettende lezertjes, als u begrijpt wat ik bedoel. In: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jrg. 92, nr. 2, 1976, pp. 120-147. (over het spelelement in de Bommelverhalen) |
Guus Kuijer, De waarheid over Heer Bommel. In: Hollands Diep, jrg. 2, nr. 8, april 1976, pp. 12-14. (over de typering van de personages in taal) |
Guus Kuijer, ‘Die onzin in een wereld als deze’. In: Hollands Diep, jrg. 2, nr. 8, april 1976, pp. 14-15. (interview) |
Onno Reitsma, Marten ‘Bommel’ Toonder: ‘Mijn moraal is immoreel’. In: Elseviers Magazine, 24-12-1976. (interview) |
Bibeb. ‘Galg, vergif, lont, zwaard, knots en vooral het masker, daaruit blijkt mijn instelling’. In: Bibeb, Interviews 1973-77. Amsterdam 1977, pp. 259-280. (interview) |
Maarten van Gils, Heer Bommel en zijn komische kracht. 's-Gravenhage 1977. (komische elementen toegelicht aan de hand van ‘De grauwe razer’) |
| |
| |
Ron Kaal, Marten Toonder eindelijk ontmaskerd. In: Ron Kaal, Hiëroglyfen. Autobiografische essays. Amsterdam 1977, pp. 47-55. (polemisch essay over onder meer de invloed van Disney op Toonder) |
Henk R. Mondria, Bommelbibliografie 1978. 's-Gravenhage 1977. |
Marjolein Mendels, Toonders Kukel. 's-Gravenhage 1977. (analyse van ‘Het kukel’) |
Domien ten Berge, Rommeldam bedreigd door wetenschappers. In: Folio Civitatis, 17-9-1977. (over de rol van de wetenschap in de Bommelverhalen) |
Arnold Heertje, Heer Bommel als theoretisch econoom. Amsterdam 1978. |
Frank van Dijl, Marten Toonder: ‘Ik leef in twee werelden’. In: Frank van Dijl, Schrijvers op de rand van '80. Amsterdam 1979, pp. 99-102. (interview) |
Mary Heijboer-Barbas, Heer Bommel en zijn verborgen zijde. Occulte elementen in het Bommeloeuvre. In: Bres, nr. 90, september-oktober 1981, pp. 47-61. |
Hans Werkman, Marten Toonder. De grote onthaler (1977). In: Hans Werkman, Aangekruist: boekbesprekingen van J.M.A. Biesheuvel tot Jan Wolkers. Groningen 1982, pp. 165-174. |
Aart van Zoest, Tekenaar Toonder, de taaltovenaar. In: Bzzlletin, jrg. 10, nr. 92, januari 1982, pp. 105-115. (over Toonders schrijverschap en taalgebruik) |
Paul Hellmann, Niet voor niets rekent men de mens tot de dierenwereld. In: NRC Handelsblad, 26-3-1982. (interview) |
Myrle Tjoeng, Marten Toonder de Meester-Stripkunstenaar. In: Literarna, jrg. 16, nr. 11, maart 1982, pp. 484-485. (interview) |
Mary Heijboer-Barbas, Heer Bommel en de Grote Onthaler. Ontwikkeling van een mystiek levensgevoel, zonder onderwerping aan een geestelijke autoriteit. In: Bres, nr. 95, juli-augustus 1982, pp. 25-39. (over alchemistische symboliek in De Grote Onthaler) |
Myrle Tjoeng, Marten Toonder de Meester-Stripkunstenaar (2). In: Literama, jrg. 17, nr. 4-5, augustus-september 1982, pp. 169-180. (interview) |
Pim Stoel, ‘Ik zou ook niet graag mijn kukel laten meten’. In: Haagsche Courant, 23-12-1982. (interview) |
Onno Bosma, Marten Toonder: ‘Ik wil niet geloven dat de mens slecht is’. In: Striprofiel, nr. 48, september 1983, pp. 13-16. (interview) |
Gerrit Jan Zwier, Marten Toonder, Ierland en het gevoel voor de Shee. Een onttoverde wereld is een mooi beeld zonder kop. In: NRC Handelsblad, 31-1-1984. (interview) |
Aart van Zoest, Marten Toonder, een fenomeen. In: Ons Erfdeel, jrg. 27, nr. 5, januari-februari 1984, pp. 58-66. (algemene beschouwing) |
Riemer Reinsma, Minkukels, breinbazen en interjecties: invloed van strips op Nederlandse omgangstaal. In: Ons Erfdeel, jrg. 27, nr. 2, maart-april 1984, pp. 171-177. (over Toonders taal) |
Berdie Vermeulen, De natuur volgens Marten Toonder. In: Elegance. augustus 1984. (interview) |
Hans Mulder, Tekenaar Toonder over zijn werk en dubbelleven tijdens de oorlog. In: Vrij Nederland, 25-5-1985. (interview) |
Pety de Vries-Ek en Dr. L. Pepplinkhuizen, Heer Bommel ontmaskerd. In: Marten Toonder, Dat geeft te denken. Amsterdam 1986, pp. 163-168. (Jungiaanse beschouwing) |
Max Arian, Het einde van eindeloos - Marten Toonder over het afscheid van Heer Bommel. In: De Groene Amsterdammer, 22-1-1986. (interview) |
Max Arian, Hoe de laarzenreuzen uit de Blauwe Aarde kwamen. Marten Toonder over ontstaan en ontwikkeling van de Tom Poesstrip. In: De Groene Amsterdammer, 29-1-1986. (interview) |
Mary Heij boer, Soms verstout ik mij. In: Bres, nr. 118, juni juli 1986, pp. 95-98. |
Max Arian, De wereld van Marten Toonder. In: De curieuze wereld van Heer Bommel en Tom Poes. Samengesteld door Rob van Sant- |
| |
| |
brink. Amsterdam 1988, pp. 9-29. (algemene beschouwing) |
Hans Matla, Bommelkatalogus 1989. Officiële cumulatieve bibliografie van het verhalend werk van Marten Toonder. 's-Gravenhage 1988. |
Bzzlletin, jrg. 17, nr. 153, februari 1988, speciaal Bommelnummer, waarin onder meer:
- | Pieter Gielissen, ‘Ik laat een kolossaal oeuvre na dat niet persoonlijk genoeg is’. In gesprek met Marten Toonder, pp. 3-11. (interview) |
- | Aart van Zoest, Ontwikkelingen binnen het Bommeluniversum, pp. 14-22. |
- | Grieshaber, Goodspice, Cornchaff en Grosgain. Bommel in het buitenlands, pp. 32-45. (over de vertalingen) |
|
Rob Schouten. De archaïsche inslag van Marten Toonder. In: Trouw, 8-9-1988. (interview) |
Guus Middag, Sommelaar heeft kloene klachten. In: NRC Handelsblad, 10-3-1989. (over Hanezang en Vleugeljaren) |
39 Kritisch lit. lex.
november 1990
|
|