| |
| |
| |
Felix Timmermans
door Stijn Vanclooster
1. Biografie
Felix Timmermans werd op 5 juli 1886 geboren in Lier. Hij was het dertiende kind van de kanthandelaar Gommaar Timmermans, een geboren en uitbundig verteller, en Angelina van Nueten, een vrome en ietwat angstige vrouw. Aldus belichaamde Timmermans als het ware in een dubbel opzicht de Vlaamse volksaard, die van oudsher wordt bestempeld als een combinatie van extraversie en ingetogenheid, van zinnelijkheid en mystiek. Zijn doopnaam luidde voluit Leopoldus Maximilianus Felix; spoedig zou men hem algemeen Felix noemen; op zijn Liers werd de naam ook vlug ingekort tot ‘Fee’.
Tot zijn vijftiende liep hij school; daarna volgde hij nog lessen aan de tekenacademie van zijn geboortestad. Het tekenen lag hem altijd nauwer aan het hart dan het schrijven, dat hij nochtans druk ontplooide in tientallen tijdschriften en blaadjes. De belangrijkste daarvan zijn De Nieuwe Gids, Dietsche Warande & Belfort, Vlaamsche Arbeid De Boomgaard en Van Onzen Tijd.
Zijn eerste pennenvruchten dateren van rond zijn vijftiende levensjaar. Omstreeks die tijd begon hij ook veel te lezen en maakte hij kennis met een aantal gezellen voor het leven: Guido Gezelle, Ralph W. Emerson, Ruusbroec en Thomas à Kempis; later zouden daar nog onder anderen G.K. Chesterton, Jean Giono, Ernst Wiechert, Karl-Heinrich Waggerl en Antoon Coolen bij komen. Kort na het verschijnen van zijn eerste literaire werk, onder het pseudoniem Polleke van Mher, maakte Timmermans, mede onder invloed van de lectuur van occultistische en spiritistische geschriften, een existentiële crisis door, die werd overwonnen met de sterk vitalistische roman Pallieter (1916).
| |
| |
Na de Eerste Wereldoorlog hield Timmermans over het ontstaan van zijn meesterwerk tientallen lezingen in Nederland, het land waar hij in 1918 naartoe was gevlucht wegens beschuldigingen van activistische sympathieën. Daarnaast verdiende hij er zijn brood met picturaal werk en krantenpublicaties. In 1920 keerde hij terug naar zijn geboortestad. Hij bleef er wonen en zou de stad enkel nog verlaten voor de (vele) lezingentournees die hij in binnen- en buitenland hield. Zijn hele leven zou alleen in Lier het schrijven hem goed lukken.
In 1922 kreeg Timmermans de driejaarlijkse Staatsprijs voor Letterkunde voor de periode 1918-1920, officieel voor De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa, begijntje, maar tegelijk wilde de jury ook Het kindeken Jezus in Vlaanderen en vooral Pallieter bekronen. Ze zag in dat de weigering in 1920 om Pallieter - om morele redenen - de August Beernaertprijs toe te kennen een vergissing was geweest. In 1927 schonk de Bestendige Deputatie van de Provincie Antwerpen hem een premie voor Schoon Lier, voor En waar de ster bleef stille staan en voor het werk van de voorbije drie jaar. Twee jaar eerder was hij door de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde tot ‘briefwisselend lid’ benoemd; acht jaar daarna tot ‘werkend lid’. Timmermans was geen man van drukke organisaties, maar een kunstenaar die het liefst in zijn eigen vrienden- en gezinskring leefde. Meermaals werd hij gevraagd om zich voor een Vlaamsnationale politieke partij verkiesbaar te stellen, maar ondanks zijn duidelijke flamingantische overtuiging, die hem tijdens de Eerste Wereldoorlog in de armen van de activisten dreef, weigerde hij dit telkens - op 1938 na, toen hij na lang aandringen akkoord ging met een onverkiesbare plaats op de lijst van het Vlaams Nationaal Blok, een kartel van het VNV (Vlaams Nationaal Verbond) en ‘onafhankelijken’. In 1925 stichtte hij samen met anderen ‘De Pelgrim’, een vereniging ter promotie van de christelijke kunst, en halverwege de jaren dertig was hij een tijd voorzitter van de ‘Scriptores Catholici’. In 1940-1941 was hij redacteur van het Vlaams-nationalistische tijdschrift Volk.
In de Tweede Wereldoorlog, waarin Timmermans zoals alle Vlaamse auteurs verder publiceerde, kende de Hansa-stichting
| |
| |
van de Universiteit van Hamburg hem de Rembrandt-prijs toe. Dat werd hem na de oorlog door velen ten kwade geduid, maar in 1946 werd beslist hem niet voor collaboratie te vervolgen. De auteur, die aan een hartkwaal leed, was door de hetze rond zijn persoon wel zwaar aangeslagen. De laatste jaren van zijn leven bracht hij door in familiekring. In die omstandigheden schreef hij de gedichten die postuum werden gepubliceerd onder de titel Adagio (1947). Het is Timmermans' laatste werk. Hij overleed op 24 januari 1947.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling
Het dubbeltalent Felix Timmermans heeft een veelgelezen en veelzijdig oeuvre nagelaten. Dat oeuvre is geenszins klassiek: de structuur en vorm van de teksten zijn veelal onvast en niet gebonden aan vaste wetten; ook het levensgevoel erachter is zelden beheerst. Dat evolueert in de loop van Timmermans' artistieke loopbaan wel enigszins. Wel klassiek is zijn oeuvre in twee andere betekenissen. Vooreerst zijn de erin aan de orde gestelde themata aloud en universeel menselijk en, ten tweede, hoewel zijn naam vandaag niet meer zo scherp in the picture lijkt te staan, verdween hij vanaf het begin van zijn roem nooit helemaal uit de publieke aandacht. Die roem vangt al heel vroeg aan met Pallieter (1916), de roman waarmee de naam van de auteur wel altijd verbonden zal blijven en die tevens aan de bron ligt van een aantal stereotypen in de beeldvorming rond Timmermans.
| |
Verwantschap / Stijl
Stijl / Techniek
Het ontstaan van Pallieter hangt ten nauwste samen met de diepe existentiële crisis die de auteur in zijn jeugd doormaakte. Timmermans' allereerste literaire werk wijst in geen enkel opzicht vooruit naar die schaduwperiode. Met zijn debuut Door de dagen (1906, onder het pseudoniem Polleke van Mher) publiceert hij verzen die getuigen van een scherp observatievermogen en een sterk ontwikkelde zin voor kleur. Het zijn picturale beschrijvingen, onvoldragen en door de auteur later als minderwaardig afgedaan. Duidelijk zichtbaar is in dit debuut de invloed van de West-Vlaamse dichter Omer-Karel de Laey en het proza van Stijn Streuvels. De Laey en Streuvels schreven beiden een heel eigen taal, die ten dele ontleend was aan hun streekdialect en gekruid door een originele omgang met woorden en beelden. Die oorspronkelijke taal en beeldfabricatie zullen Timmermans' stijl blijvend karakteriseren en zijn boeken een aparte sfeer geven. ‘Hij was een impressionist en een romanticus, die zijn gevoel en verbeelding meestal de vrije teugel liet, losse taferelen borstelde, wemelend van leven en kleur, en zijn taal opsmukte met archaïsmen, dialectwoorden, volkse uitdrukkingen en originele metaforen.’ (De Ceulaer) Zijn beeldend vermogen zal de auteur tot in zijn laatste boeken tentoonspreiden: hij kon als het ware niet anders, hij was met een hoofd vol
| |
| |
beelden geboren en telkens als hij aan een literair werk begon, sloeg dit vermogen haast automatisch aan het werk. Dat betekent overigens geenszins dat alles zomaar uit zijn pen vloeide: onder meer August Keersmaekers toonde in zijn studies over Pallieter aan hoe moeizaam de geboorte van een literair werk bij Timmermans verliep, hoeveel hij schrapte, herschreef, bijschaafde, opnieuw herwerkte. Het tekenen lukte hem veel vlotter; hij deed het als vanzelf. ‘Schrijven is te biechten gaan, schilderen is te communie gaan’, verwoordde de auteur zijn voorkeur. Timmermans, die al vroeg wist dat hij zich in artistieke richting wilde ontplooien, droomde eerder van een loopbaan als tekenaar-schilder dan van een als schrijver. De titels van sommige literaire werken tonen zijn interesse voor de schilderkunst onmiddellijk: de succesroman Pieter Bruegel (1924) bijvoorbeeld, of zijn laatste boek Adriaan Brouwer (1948), beide geromanceerde kunstenaarsbiografieën.
Minstens even veelzeggend is de taal van Timmermans, die in haar voorkeur voor visuele beelden raakpunten met de schilderkunst vertoont; in die lijn doet ook de structuur van sommige werken ‘schilderkunstig’ aan: zo werd Pallieter wel omschreven als een aaneenschakeling van schilderijtjes.
Zijn hele leven is Timmermans plastisch bezig geweest: als illustrator van eigen en andermans literair werk, als schilder, als tekenaar van beeldverhalen, als graficus. Op het toppunt van zijn roem kon hij niet genoeg tekenen om aan de vraag te voldoen. Het bekendst zijn nu de prentjes die hij maakte ter illustratie van zijn eigen verhalen en die van vrienden, meestal kleine vignetten die in de tekst werden ingewerkt, letters die een hoofdstuk ‘als een wimpel openen, sluitstukken die de kapittels van het boek als een uitroepteken beëindigen’ (Durnez). Zijn eigen werk kreeg door die illustraties een heel typisch uitzicht - een van de redenen waarom het bij bibliofielen vaak zo in de smaak valt. Timmermans' plastische werk beklemtoont het folkloristische aspect van zijn kunstenaarschap. Een ‘schilder met de pen, verteller met het penseel’, werd hij genoemd. Toch staat zijn beeldende werk zeker niet op de hoogte van zijn literaire oeuvre.
| |
Ontwikkeling
Dit oeuvre ondergaat na het debuut een grondige ommekeer.
| |
| |
De verzen die Timmermans tussen 1907 en 1910 in verscheidene min of meer lokale tijdschriften publiceert, verklanken plots een heel andere toon. In plaats van picturale beschrijvingen krijgt de lezer nu uitingen van somberheid, van een verwarde gemoedstoestand en geestelijke ontreddering. Met een bijna ziekelijke wellust geeft de dichter zich over aan weltschmerz. Zo luiden verzen uit Vlaamsche Arbeid (1906-1907):
hetgeen ik ooit bewierookt had
Maar 'k heb mijn wit geluk gevonden
in 't kleed van wee dat mij omvat.
| |
Relatie leven/werk
Doen deze verzen wat pathetisch aan en lijken zij uit de pen gevloeid van een poseur, in werkelijkheid zijn zij de symptomen van een geestelijk zwarte periode die Timmermans doormaakte. De jonge kunstschilder Raymond de la Haye heeft op Timmermans toen een diepe invloed gehad. De la Haye praatte met hem over de vele boeken die hij had gelezen: Léon Bloy, Ernest Hello, Maurice Maeterlinck, Joris-Karl Huysmans, Sar Péladan. Hij had het hindoeisme bestudeerd, zich verdiept in het occultisme, de astrologie en de geschriften van Annie Besant en Madame Blavatsky. Timmermans heeft later getuigd dat hij met grote eerbied naar zijn belezen vriend opkeek. Door al die vreemde theorieën en denkbeelden werd hem evenwel het hoofd op hol gebracht. Zijn geest geraakte in de war en hij begon aan alles te twijfelen. Later heeft Timmermans zijn levensgevoel van die periode omschreven als ‘la peur de vivre’. Om zijn levensangst te overwinnen zocht hij zijn toevlucht in de abdij van Achel. Hij zocht ook contact met de Lierse priester-leraar Gustaaf Simons, met wie hij discussieerde over wijsbegeerte en geloof. Raymond de la Haye moest hem tijdens die discussies vergezellen om zijn argumenten kracht bij te zetten. Maar het gevolg is dat De la Haye zich bekeert en dat Timmermans met zijn twijfels blijft zitten. Hij blijft, zoals hij het later zelf zal uitdrukken, ‘voortdobberen in een paddestoelen-atmosfeer en kelderlucht, opgeslorpt in een wereld van bleke vraagtekens en dorre antwoorden’. Pas na een lichamelijke ziekte zal hij zijn geestelijk evenwicht hervinden.
| |
| |
| |
Thematiek
Die angst om te leven zou zijn eerstvolgende literaire werk tekenen. In het (mislukte) drama Holdijn (1911), verschenen in De Nieuwe Gids, stelt hij een aantal vragen aan de orde waaruit zijn pessimisme en levensmoeheid blijken. ‘Alles ziet bleek van verveling en 't schijnt me al zo hol en nutteloos. Ik ben de mensen moe - mijn eigen moe’, laat hij de hoofdpersoon zeggen. Welke zin heeft het leven? Heeft de mens een vrije wil of is hij slechts de speelbal van het Noodlot of de Voorzienigheid? Timmermans raakt er niet uit. In literair opzicht heeft hij dan nog geen eigen stem gevonden.
Die vindt hij geleidelijk wel in ander werk dat die jaren tot stand komt. In 1910 verschijnt Schemeringen van de dog, een bundel van zes vertellingen met telkens de dood als hoofdrolspeler. Vaak wordt dit boek bestempeld als Timmermans' eigenlijke debuut. Die bundel griezelige verhalen, ontstaan onder theosofische en occulte invloeden die de auteur niet goed had kunnen verwerken, heeft Timmermans later omschreven als ‘het ei [...] waaruit “Pallieter” ter wereld gekomen is’. Niets doet in dit boek van duisternis en dood, dat vol staat met sombere natuurbeschrijvingen, het latere vitalistische meesterwerk vermoeden.
Een jaar na Schemeringen van de dood komt Begijnhofsproken (1911) van de pers, ‘sprookjes’ die Timmermans samen met zijn jeugdvriend Antoon Thiry schreef. De bundel wordt ten dele voorgepubliceerd in De Nieuwe Gids. De Begijnhofsproken, die chronologisch gezien nog voor Schemeringen van de dood ontstonden, tonen duidelijk sporen van de zogenaamde ‘nieuwe mystiek’, die zich rond de eeuwwisseling in de lage landen verspreidde. Ze waren net als de Schemeringen van de dood doordrongen van een ‘kelderlucht’, van duisternis, angst en twijfel.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
De eerste roman van Timmermans verschijnt in 1916 en betekent opnieuw een totale ommekeer in zijn oeuvre. In plaats van pessimisme en dood krijgt de lezer met Pallieter ineens het andere uiterste: levensblijheid, geluk en genot in overvloed. Men is het er evenwel over eens dat Timmermans ‘nooit een Pallieter zou geschreven hebben, als het geen reactie geweest was op de geestelijke inzinking die het scheppingsproces voorafging en het psychologisch aanvaardbaar maakte.’ (De Ceulaer) ‘Pallieter was
| |
| |
de vrijheidsdroom van een jonge kunstenaar. Felix Timmermans wilde weg uit de theorieën die hem in verwarring brachten, uit de broeierige, artificiële sfeer waarin hij terecht was gekomen. Hij wilde het echte, volle leven in.’ (Durnez)
| |
Relatie leven/werk
Het schrijven van Pallieter heeft niet alleen in psychisch maar ook in fysiek opzicht therapeutisch gewerkt. Begin 1911 werd Timmermans geopereerd en er kwamen verwikkelingen bij, in die mate dat men voor zijn leven ging vrezen. Die ervaring bracht bij hem een ommekeer teweeg. Later vertelde hij hoe het zien van een bloeiende bloem in zijn ziekenkamer hem plots de waarde van het leven deed beseffen. Of, hoe de échte schemeringen van de dood de somberheid van de literatuur uit hem hadden verdreven, waardoor hij enkele maanden later aan de schepping van Pallieter begon.
Maar de lezer kaderde Pallieter natuurlijk niet in de geestelijke evolutie die de auteur had doorgemaakt. Hij begroette het boek enthousiast als een uiting van levenslust, die in de sombere oorlogsjaren heel welkom was.
| |
Thematiek / Stijl
Pallieter is geen verhaal met een dramatische spanning, maar de uitbeelding van een probleemloze geluksdroom. Een plot is volledig afwezig. ‘Het boek ontwikkelt zich “prentsgewijs” als een suite van picturaal-anekdotische, soms ook folkloristische taferelen rond een paar vaste kernen: Pallieter zelf, enkele nevenfiguren (mensen en dieren), het Netheland, de nabije provincieplaats.’ (Janssens) Het handelingsverloop ontwikkelt zich niet doelgericht en vertoont geen conflictstof, waardoor het werk eerder een lyrische dan een episch-dramatische inslag krijgt. In de kern is Pallieter een statement, een aanstekelijke en euforische boodschap van geluk. Willem Kloos, een van de eerste recensenten, noemde de roman ‘een idylle’, omdat ‘de narigheid des levens’ erin ontbreekt, en Hugo Claus, die decennia later het filmscenario zou schrijven, sprak van ‘een sprookje’.
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
Dat ‘sprookje’ vond meteen een groot lezerspubliek. De auteur vestigde er zijn naam definitief mee, eerst in Nederland en direct na de oorlog ook in Vlaanderen. Van Kampen, die vanaf Pallieter Timmermans' vaste uitgever zou worden, moest onmiddellijk na de eerste oplage (die slechts 1250 exemplaren be- | |
| |
droeg) een nieuwe druk opleggen. En daarna nog een en nog een. De katholieke kritiek verguisde de roman aanvankelijk en wilde de gelovige lezers waarschuwen voor ‘de heilloze heidense strekking van dit op zedelijk gebied zo door en door naturalistisch boek’. Nederlandse en Belgische bisschoppen kregen vanuit Rome de opdracht hun gelovigen af te raden het boek te lezen, maar Pallieter kwam niet op de kerkelijke index terecht. Eveneens op morele gronden werd het boek in 1920 in het verslag van de jury die de August Beernaertprijs moest toekennen met drie stemmen tegen twee afgewezen. De driejaarlijkse staatsprijs, die Timmermans in 1922 kreeg uitgereikt, moest deze vergissing rechtzetten.
Inmiddels is het boek, dat nog steeds wordt herdrukt, een klassieker en een typevoorbeeld van een ‘steady-seller’ geworden. In de inleiding tot de Engelse vertaling heet het ‘This book is bound to neither place nor time’, en tot op de dag van vandaag wordt het vertaald en hertaald (in 2004 nog verscheen een vertaling in het Japans). De naam van de titelfiguur is sinds lang in het woordenboek opgenomen. Van Dale omschrijft ‘pallieter’ als ‘levenslustige kerel’; het afgeleide werkwoord ‘pallieteren’ als ‘zorgeloos en uitbundig genietend in de natuur rondwandelen’. De held in Timmermans' boek is inderdaad ‘het meest feestelijke wezen uit onze literatuur’ (Janssens); hij is bijzonder zintuiglijk, impulsief, gulzig. Maar die uitbundigheid is slechts één facet. Pallieter kent ook momenten van ingetogenheid, ogenblikken waarin de stilte hem raakt ‘tot in het klokhuis van zijn ziel’.
| |
Relatie leven/werk
In Pallieter wordt er overvloedig getafeld, maar ook gebeden; wordt er gedanst en gezongen, maar ook geluisterd naar de stilte; zijn er momenten van overdadig zonlicht maar ook van rustig stemmende schemer. In die ogenblikken van stilte is Pallieter zelfs het gelukkigst. Die dubbelheid, die ten nauwste samenhangt met de dubbele geaardheid van Timmermans en die we aantreffen in zijn meeste werken, heeft tegelijk een archetypisch Vlaanderen-beeld in het buitenland helpen uitdragen. Het is het beeld van de Vlaming als een combinatie van sensualiteit en mystiek, van ‘het vette en het vrome’. Toch heeft de kritiek in Pallieter ál te weinig de tweede dimensie, die van de stilte, on- | |
| |
derkend en de auteur van het boek te veel vereenzelvigd met (de ‘uitbundige’) Pallieter. Pallieter is niet Timmermans of dé Vlaming maar een universeel type. Hij is symbool voor al wie van het leven houdt. Hij is wie of wat Timmermans op een bepaald moment in zijn leven had willen zijn. Zelf zei de auteur dat Pallieter ‘een boek’ is en niets anders. De dagenmelker uit het Neteland kan aldus het best worden gewaardeerd als een ‘gedroomde wensvervuller, voor een deel onwerkelijk maar in de kern niet onecht’ (Janssens).
| |
Thematiek
In het jaar dat Pallieter bekend werd, verscheen nog een ander boek van Timmermans: Het kindeken Jezus in Vlaanderen (1917). De auteur situeert daarin het kerstgebeuren in de Kempen. Hij noemde Het kindeken Jezus in Vlaanderen wel eens ‘mijn eerste boek’, daarmee bedoelend dat het verhaal al van in zijn jonge jaren in hem leefde, geïnspireerd door de vertellingen van zijn vader, de oude Vlaamse volksliederen en onze oude schilders, vooral Brueghel. Dit volkse zal Timmermans' geloofsbeleving kenmerken, zoals niet alleen uit Het kindeken Jezus in Vlaanderen blijkt.
We raken hier een ander fundamenteel kenmerk van Timmermans' oeuvre. Religieuze gevoeligheid tekent dit ten diepste. Religie doorademt zijn werk op verschillende wijzen: soms orthodox en klassiek, bijvoorbeeld in de uitbeelding van het kerstgebeuren of in de beschrijving van een heiligenleven in De harp van Sint-Franciscus (1932); soms komt het religieuze ter sprake in een breder pantheïsme, zoals de natuurreligie van Pallieter, soms wordt het geproblematiseerd, zoals in De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt (1924), of verbreed tot een zijns- en zinsthematiek, zoals in Adriaan Brouwer (1948); een enkele keer manifesteert het zich in een metafysisch-dweperige atmosfeer, zoals in de Schemeringen van de dood. Zijn metafysische gerichtheid sublimeerde de auteur het innigst in de dichtbundel Adagio (1947), die als Timmermans' geestelijke testament wordt beschouwd.
In het laatste oorlogsjaar publiceerde Timmermans nog een novelle waarvoor hij de driejaarlijkse staatsprijs voor literatuur zou krijgen en die door velen wordt bestempeld als het beste wat hij ooit geschreven heeft: De zeer schone uren van juffrouw
| |
| |
Symforosa, begintje (1918). In drie jaar tijd zijn daarmee drie hoogtepunten uit Timmermans' oeuvre verschenen.
| |
Ontwikkeling / Visie op de wereld
Met Boudewijn (1919), een dierenepos in verzen, beoefent de auteur een nieuw genre. Het werkje, dat een satire is op de Belgische toestanden, toont Timmermans' flamingantische gezindheid. Tijdens de oorlog had hij al snel en uitdrukkelijk partij gekozen voor de activisten, de Vlaamsgezinden die bereid waren de hulp van de Duitse bezetter te aanvaarden om een zelfstandig Vlaanderen te realiseren. Veelal waren dit intellectuelen die vóór de oorlog al in belangengroepen actief waren, ambtenaren en leraren die dagelijks van dichtbij de Belgische verfransingspolitiek meemaakten of jonge letterkundigen die begaan waren met de taalstrijd. Bij de massa vond de beweging weinig weerklank. Enkele van Timmermans' vrienden, zoals Antoon Thiry en Raymond Kimpe, behoorden tot de radicale kern van activisten en zorgden er mede voor dat Lier een van de centra van het activisme werd. In het activistenblad De Vlaamsche Post, dat, met Duitse financiële steun, door de twee genoemde vrienden werd geleid, publiceerde Timmermans onder meer enkele essays waarin hij zijn droom voor Vlaanderen uiteenzette: niet minder dan ‘de verwezenlijking van het vrije zelfstandige Koninkrijk Vlaanderen!’.
| |
Thematiek
Naast zijn flamingantisme blijkt uit Boudewijn ook Timmermans' interesse voor middeleeuwse volksstof. Vond de auteur voor Boudewijn zijn inspiratie in de Reinaert, dan zou hij kort nadien ook de bewerkingen Karel en Elegast (1921) en De vier heemskinderen (1922) publiceren. Voor die twee bewerkingen, een intermezzo tussen periodes van wijdlopiger en scheppend werk, documenteerde hij zich degelijk. Onder meer een actuele bewerking van Stijn Streuvels, Genoveva van Brabant, is hem daarbij van dienst geweest.
| |
Ontwikkeling
Anna-Marie (1921) is Timmermans' eerste échte roman, met een structuur, intrige en evoluerende personages. Het is ongetwijfeld ook zijn meest romantische boek. Het jaar nadien publiceerde hij in samenwerking met Eduard Veterman een toneelbewerking van dit boek, getiteld naar een van de hoofdfiguren uit de roman: Mijnheer Pirroen, door sommige recensenten beschouwd als een reïncarnatie van Pallieter.
| |
| |
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Ondanks (dezelfde, steeds terugkerende) kritiek zou het stuk decennialang op het repertoire staan van tal van theatergezelschappen, zowel van amateurkringen als professionele groepen (zoals de KVS of KNS). Later bewerkt Timmermans ook nog twee andere van zijn boeken voor toneel, telkens in samenwerking met Eduard Veterman: En waar de ster bleef stille staan (1925, naar Driekoningentryptiek) en Leontientje (1926, naar De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt). Van Timmermans' hand alleen is het toneelstuk De hemelse Salomé (1932), het minst geslaagde van zijn werk voor de biihne. En waar de ster bleef stille staan is van zijn werk voor theater veruit het succesrijkst gebleken, zodanig zelfs dat het stuk over de belevenissen van drie ‘koningen’ op drie achtereenvolgende kerstavonden een van de bekendste Vlaamse volkstoneelstukken uit de twintigste eeuw geworden is. Ook in Duitsland kende het een fenomenaal succes. In Vlaanderen wordt het tegenwoordig nog frequent opgevoerd en zijn de namen van de personages deel gaan uitmaken van het volkse patrimonium. Timmermans' toneelwerk wordt overigens sinds 2002 heruitgegeven.
Inmiddels was de populariteit van de auteur sterk gestegen door de talloze voordrachten die hij gaf. Hij was daar in Nederland mee van start gegaan en in Vlaanderen zet hij die lezingentournees druk voort. Ze kregen een schriftelijke neerslag in Pallieter in Holland, een reeks artikelen in het Haagse dagblad Het Vaderland, nadien in boekvorm in Uit mijn rommelkas. Rond het ontstaan van ‘Pallieter’ en ‘Het kindeken Jezus in Vlaanderen’ (1922). Die autobiografische teksten - een genre dat hij vele jaren later, in Een lepel herinneringen (1943), nog eens zou beoefenen - droegen sterk bij tot zijn roem, die eind jaren twintig, begin jaren dertig een toppunt bereikte. Van begin jaren twintig dateren de eerste tijdschriftnummers die integraal aan Timmermans zijn gewijd; in 1928 al wordt hij een eerste maal gebiografeerd (door Rutten). De opeenvolgende verkoopsuccessen van zijn werk leidden daarenboven tot een vloed aan vertalingen, eerst in het Duits maar meteen daarna ook in vele andere Europese talen. Anton Kippenberg, de directeur van het bekende Insel Verlag in Leipzig, die Timmermans al tijdens de Eerste Wereldoorlog in Vlaanderen leerde kennen,
| |
| |
zorgde ervoor dat Timmrmans een ster werd in het Duitse taalgebied. Hij liet nagenoeg elk werk in het Duits vertalen, verspreidde het in gigantische oplagen en zorgde vanaf 1928 voor een schier eindeloze lezingenreeks in Duitsland. Door Kippenbergs inspanningen zou Timmermans' naam, samen met die van Ernest Claes en Stijn Streuvels, in Duitsland decennialang bekend blijven.
| |
Thematiek
In De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt (1923) snijdt Timmermans andermaal een religieuze thematiek aan. Centraal staat het conflict tussen geloof en liefde. Of beter: veeleer dan een conflict te beschrijven, illustreert de auteur de stelling dat een goed begrepen geloof en ware liefde elkaar versterken en niet in de weg hoeven te staan. Timmermans beeldt in het boek drie typen van geloof uit: het kinderlijke en offervaardige geloof van Leontientje, het probleemloze en zelfverzekerde dogmatische geloof van pastoor Benedikt Serneels en het eerlijk zoekende ongeloof van Isidoor (Mertens). De sympathie van de auteur gaat daarbij duidelijk het minst uit naar de pastoor: het was immers Timmermans' diepste overtuiging dat in het geloof niet het dogma en de traditie de hoofdzaak zijn, maar wel waarachtigheid en openheid.
Op romangebied is De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt een nieuw hoogtepunt na Pallieter, en ongetwijfeld wortelt het tweede boek evenals het eerste in de periode toen de auteur een existentiële crisis doorworstelde. ‘Wat Isidoor zegt over geloof en kerk kunnen we makkelijk laten zeggen door de jonge Felix Timmermans.’ (Durnez) Gerard Walschap, die in die tijd zelf zo intens met het geloof bezig is geweest, had voor de roman niets dan lof over: ‘Hoe vast is dat boek geschreven, zonder één aarzeling, zonder oponthoud, zonder verzwakking. Elke zin is een sobere pracht, glanzend van eenvoud en natuurlijkheid. Een zuiver monument van de taal.’
| |
Ontwikkeling
De verhalenbundel Het keerseleen in den lanteern (1924) en Het kleuterboek. Rijmpjes (1924) vormen duidelijk een intermezzo. Als hoogwaardiger tussenwerk te beschouwen zijn de huldezang aan de geboortestad, Schoon Lier (1925), en de beschrijving van een reis Naar waar de appelsienen groeien (1926). Over die Italiëreis hield de auteur overigens opnieuw talloze voordrachten. Be- | |
| |
halve Duitsland bezocht hij met zijn voordrachten ook Oostenrijk, Denemarken, Litouwen, Zwitserland en Engeland. Uit 1926 dateert ook een werkje dat een grote betekenis heeft voor de persoon Timmermans: Het hovenierken Gods (1926), een novelle die de aanzet is tot zijn grote boek over Franciscus, de heilige die hij zo vereerde.
| |
Thematiek
Maar eerst verschijnt nog een boek over een andere persoonlijkheid waarvoor Timmermans een grote eerbied koesterde: de roman Pieter Bruegel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken (1928). Het boek werd, ondanks de kritiek van kunsthistorici, een groot succes, ook en vooral in het buitenland. Overgeleverde brieven tonen dat de auteur zich opnieuw grondig had gedocumenteerd. De schilderkunst van Brueghel boeide hem al sinds zijn vroege jeugd, maar in de loop der jaren was zijn beeld over hem grondig veranderd. Stelde hij zich de Vlaamse schilder aanvankelijk als vrij levenslustig voor, later schrijft hij tijdens zijn werk aan de roman aan een vriend dat de creatie ‘danig moeilijk’ is ‘omdat Bruegel een onduidelijke ziel had en altijd overhoop met zichzelf lag, gebonden aan de kleef der aarde en hunkerend naar de hoogste toppen’. Eerder al had Timmermans in zijn Feestgroet (1924), een toespraak op de Brueghelfeesten in Brussel op 31 mei 1924, getuigd van een veranderde kijk op de schilder, in wie hij steeds meer tragiek en algemeen-menselijke trekken ontdekte. In het schilderij ‘De jagers in de sneeuw’ vond hij de persoonlijkheid van Brueghel weerspiegeld: het is het schilderij waarop alles ‘klein en nietig en triestig in de grote ruimte van stilte en sneeuw’ zit, ‘machteloos in de knel van de onbarmhartige Winter. En zie toch! Hoe plezant om te zien! Hoe plezant gedaan! Terwijl er de jubel van 't kind in zit dat blij is sneeuw te zien [...] hoort ge 't verdriet van 't mensenhart er doorheen fezelen. Die schilderij is lijk hij zelf is: blij en triestig, twijfelend en gelovend, mystiek en zinnelijk, laf en moedig, zij is Bruegels!’ Later zou de Brueghelroman ook in toneelversie verschijnen: Pieter Brueghel. Toneelspel, 1943.
Nog tijdens de artistieke creatie van Pieter Bruegel had de auteur aan een groot boek over Sint-Franciscus gedacht. Hij publiceert het in 1932 als De harp van Sint Franciscus. Zes jaar later bewerkte Timmermans zijn boek opnieuw voor toneel (Het filmspel van
| |
| |
Sint-Franciscus, 1938). Ook Franciscus fascineerde hem al van in zijn jeugd, onder meer door de verhalen van zijn grootvader, en al vroeg droomde hij van een pelgrimstocht naar de streek van de heilige. ‘Ik moet zijn land gezien hebben, anders kan ik hem niet tot leven brengen’, zei hij zijn vrienden.
| |
Techniek
José de Ceulaer heeft gewezen op een opvallende passage uit Timmermans' reisverhaal: ‘Ik zoek naar iets wat in een landschap het gemoed verheugt: windmolens, maar die zijn er niet; 'k heb er in heel Italië nog geen gezien, en dat spijt mij danig. Doch ik voel het wel, als ik van Sint-Franciscus ga vertellen, zal ik mij niet kunnen tegenhouden toch windmolens in het landschap kruisen te laten slaan.’ Het verraadt de subjectieve wijze waarop de auteur zijn biografische onderwerpen benadert. Het feit dat Timmermans zijn ‘levensbeschrijvingen’ telkens met een sterke dosis verbeelding kleurde, is hem op heel wat kritiek komen te staan, onder meer van kunsthistorici en andere specialisten. Het leven van Brueghel beschreef hij ‘zoals hij dat uit zijn werken heeft geroken’; dat van Franciscus zoals hij dat in zijn verbeelding heeft gezien. Dat is typisch Timmermans: hoewel hij zich vooraf stevig documenteerde, bleef zijn benadering en verwerking van historische stof vooral intuïtief.
| |
Kunstopvatting
Ruimer bekeken raken we hier Timmermans' levenshouding en artistieke opvatting in het algemeen: hij benaderde de dingen in de eerste plaats op een intuïtieve manier; met een geest die openstond en gevoelig was voor een mogelijk andere werkelijkheid, een realiteit die mogelijk essentiëler was dan de zichtbare. Met een niet nagevolgde beeldrijke pen heeft hij het voor hem essentiële gestalte gegeven. Intuitie, inleving, gevoel, verbeelding: het zijn kernwoorden en -waarden in Timmermans' wereldbeschouwing en kunst.
En toch is het niet allemaal ernst in dat wereldbeeld en artistieke scheppen. Van vele guitige verhalen, uit vroegere bundels of uit Pijp en toebak (1933) en uit Bij de krabbekoker (1934), druipt het schrijfplezier af. ‘Wie dat spel vergeet, heeft hem niet helemaal begrepen’, noteert Gaston Durnez. Boeken als de genoemde zetten de folkloristische kant van de auteur in de verf en hebben, ook door hun minder verzorgde stijl, Timmermans' reputatie weinig goed gedaan. Maar spel en plezier zijn ook nooit afwezig
| |
| |
in de zogenaamde ‘ernstigere’ boeken, zoals zijn geromanceerde biografieën. Timmermans herkende zich in Brueghel, over wie hij schreef: ‘de boze, bange, donkere tijd waarin hij leefde - en er toch niet in leven wou - doorasemde heel zijn schepping met de ernst van de ontgoochelende man. Maar hij schilderde met plezier! Verdomd, hij verkneukelde zich van genot, als hij zat te penselen.’ Eenzelfde vreugde - eenzelfde plezier in kijken en formuleren - voelt men als lezer bijvoorbeeld achter de beroemde en typisch timmermansiaanse beginzin, die de sfeer van het werk over Franciscus meteen vat: ‘De zon was gezonken als een goudvis.’
| |
Ontwikkeling / Stijl
Met Boerenpsalm (1935) vernieuwt Timmermans zijn oeuvre. Die ommekeer wordt door de contemporaine receptie meteen herkend. De roman staat met zijn directere en zakelijkere stijl duidelijk onder invloed van de Nieuwe Zakelijkheid. Timmermans heeft zich ontdaan van de barokke beeldspraak die zijn vroegere werk zo typeert. De auteur heeft evenwel zijn lyrische geaardheid, zoals die tot uiting kwam in bijvoorbeeld Pallieter, niet helemaal verloochend: de ikvorm zorgt voor meer vaart maar laat ook lyrische passages toe. In vergelijking met Pallieter is de structuur van het boek wel steviger.
| |
Verwantschap
Stilistisch zowel als inhoudelijk vertoont Boerenpsalm affiniteit met de vroege romans van Jean Giono, en binnen de Vlaamse literatuur doet het werk denken aan Gerard Walschaps Trouwen, dat twee jaar eerder was verschenen. Boerenpsalm is in essentie een dankzegging voor het (eenvoudige) leven, en wegens dit vitalisme komt het werk overeen met Pallieter, hoe ánders dit boek ook is, én met Walschaps Houtekiet (1939), waarvan Trouwen als een voorafspiegeling kan worden beschouwd. Zowel in Trouwen als in Boerenpsalm wordt de lof van het huwelijk gezongen. In een interview met Albert Westerlinck zou Walschap eind jaren zeventig over Boerenpsalm zeggen: ‘Dat boek zou Timmermans niet geschreven hebben indien Trouwen niet verschenen was.’ En ook: ‘Ik denk dat de grote schrijver die Felix Timmermans was mij met Boerenpsalm eer heeft aangedaan en zichzelf in genen dele heeft verminderd. Het boek is niet zijn beste werk, zoals wel eens beweerd wordt, maar wel het beste bewijs van zijn vakmanschap.’
| |
| |
Vitalistisch van strekking is ook het werk van de Oostenrijker Karl-Heinrich Waggerl, van wie Timmermans in 1937 een vertaling publiceert: Het jaar des Heeren. Evenals in Boerenpsalm staan in het werk van Waggerl de natuur en het boerenleven centraal. Omstreeks dezelfde tijd publiceert een andere Duitstalige auteur, Ernst Wiechert, zijn hoofdroman Das einfache Leben (1939): een sprekende titel waarin een alternatief leven in harmonie met de natuur wordt beschreven dat Felix Timmermans zeer aansprak.
| |
Publieke belangstelling / Ontwikkeling
Boerenpsalm werd opnieuw heel succesvol, vooral in eigen land en, tegen de traditie in bijna, niet meteen in Duitsland. In Vlaanderen werd de hoofdfiguur Boer Wortel al gauw tot een nieuw ‘Vlaams type’, in navolging van Pallieter en Mijnheer Pirroen. Algemeen wordt de roman beschouwd als een hoogtepunt uit Timmermans' werk. Bekend werd ook de verfilming van Roland Verhavert uit 1989.
Een aparte plaats in Timmermans' werk bekleedt de komedie Die sanfie Kehle (1937), die hij samen met zijn Duitse vriend Karl Jacobs schreef. Ze zou pas later in het Nederlands verschijnen. Die sanfie Kehle was een idee van Timmermans, die altijd een bijzondere liefde voor het theater was blijven koesteren en zelfs na zijn vele successen als romancier altijd dacht aan eigen, origineel toneelwerk. Het stuk werd geen succes, zeker niet in Vlaanderen, waar het in de pers werd afgekraakt en al na één week van de planken verdween. In Duitsland bleven de voorstellingen twee seizoenen op het programma van verschillende toneelgezelschappen. Daarna werden ze plots afgebroken, volgens Jacobs ‘op een wenk van de hoogste autoriteiten’. Volgens sommigen lag de oorzaak bij het feit dat Timmermans bij eerder toneelwerk had samengewerkt met de joodse auteur Eduard Veterman.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Het jaar nadien verschijnt de novelle Ik zag Cecilia komen (1938). Kort samengevat lijkt het boekje inhoudelijk niet meer dan een romantisch, vrijwel onmogelijk verhaaltje. Maar de auteur schrijft er zinnen in ‘die een heel andere diepte suggereren dan men van Timmermans gewend is’ (Durnez). Hij heeft het over de vrijheid van de wil en over hulpeloosheid en hij roept het beeld op van een machteloze God, een beeld dat de moder- | |
| |
ne gelovige van vijftig jaar later vertrouwd is geworden. Meer dan vroeger is ook de doodsgedachte in het werk aanwezig, wellicht omdat de auteur rond die tijd met een hartkwaal wordt geconfronteerd.
| |
Stijl
In stilistisch opzicht sluit Ik zag Cecilia komen aan bij Boerenpsalm: de taal is weer heel direct, zonder dat dit evenwel lyrische passages in de weg staat. De toon is bovendien erg muzikaal - Cecilia is de patroonheilige van de muziek - en dat is geenszins uitzonderlijk in het werk van Timmermans, die erg van muziek hield. Als hij de schoonheid van Cecilia wil oproepen, schrijft hij dan ook: ‘ze is muziek’. De novelle werd zowel in Duitsland als in het Nederlandse taalgebied een groot succes.
| |
Thematiek
Het thema van de vrijheid van de menselijke wil en de verantwoordelijkheid zal ook Timmermans' laatste romans beheersen. Daarvan is De familie Hernat (1941) zeker niet de meest geslaagde, noch in compositorisch noch in stilistisch opzicht. Opvallend is dat Timmermans zijn geliefde natuurbeschrijvingen achterwege heeft gelaten. Toch stelt de auteur in zijn Hernatkroniek essentiële vraagstukken aan de orde. ‘Waarom lijkt het leven van de mensen op een onvoltooide symfonie, iets “geweldig groots met iets onvolmaakts, een tekort er in?”,’ verwoordt Gaston Durnez de kernvraag achter het boek. Timmermans toont in zijn zoeken naar een antwoord beïnvloed te zijn door Leibniz, de filosoof die al voorkomt in Schemeringen van de dood.
| |
Stijl / Kritiek
In talig opzicht een topwerk van Timmermans is Minneke Poes (1943), een soort dagboek waarin de auteur zijn bewondering voor de natuur uitzingt in een erg poëtische stijl, gekenmerkt door scherpe observaties en fijne humor. Het boekje herinnert door zijn frisse beeldspraak aan Ik zag Cecilia komen. Aster Berkhof schreef erover: dat is de taal van de mens ‘die de dingen voor de eerste maal in hun waar wezen ziet’, de taal van de dichters die ‘dwars door traditie en conventie heen schouwen [...j naar den diepen zin en het diep verband tusschen de dingen; zij zien alles opnieuw voor de eerste maal, en - alhoewel gebruik makend van materiaal dat aan de neutrale tekentaal is ontleend - vertolken zij hun innerlijke ontroering in een gloednieuwe taal, rhytmisch beheerscht door de reflexen van hun organisme.’
| |
| |
| |
Ontwikkeling
Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Na zijn roman over Pieter Brueghel had Timmermans gezworen nooit meer zo'n boek te schrijven. Het vele daartoe nodige studiewerk vond hij veel te belastend. Meer dan tien jaar later schrijft hij met Adriaan Brouwer (1948) evenwel opnieuw een soort schildersbiografie. De schilderkunst was en bleef blijkbaar zijn grote liefde, zoals ook de in 1943 verschenen essays Oscar van Rompay en Isidoor Opsomer tonen. Voorstanders van de soberder Timmermans à la Boerenpsalm vinden Adriaan Brouwer zijn beste prozaboek. In vergelijking met Pieter Bruegel is de roman steviger van structuur, tegelijk ook minder barok, maar door de directe stijl heel levendig.
| |
Thematiek / Kunstopvatting
De thematiek in Adriaan Brouwer is modern en terzelfdertijd aloud; samenvattend kunnen een drietal thema's worden aangewezen, die alle op een erg realistische en directe wijze worden aangesneden: de vraag naar de zin van leven en sterven, het conflict tussen ziel en zinnen, de vraag naar de vrijheid van de menselijke wil. Het boek, dat geschreven is in volle bezettingstijd, is ook een ode aan de vrijheid en aan de kunst. Op de eerste bladzijde mijmert Brouwer: ‘Het leven is een soep met vier troostende mergpijpen in: de drank, de liefde, de toeback en de kunst. En daar heb ik het mijne van genomen! Heb ik nu verkeerd geleefd? [...] Onze gebreken zijn een deel van onze kracht.’ En op het einde spreekt de schilder: ‘En nu wacht ik naar het toevallen van mijn ogen. Ik ben misschien geweest wat ik moest zijn? We kunnen er misschien niet aan doen?’
De metafysische thematiek uit de Brouwerroman - die de auteur bij nader inzien in zijn hele oeuvre heeft voorbereid - bepaalt ook de gedichten in het postume Adagio (1947), de bundel die als Timmermans' geestelijke testament wordt beschouwd. De toon is melancholisch:
Nu komt de tijd dat men naar binnen ziet
Want wij zijn arm, en knagen aan 't verleden
en spelen met de kaarten van verdriet.
Ook de beroemdste verzen van Timmermans komen uit die bundel:
| |
| |
Ons lied is kort en broos.
Wie de gedichten uit Adagio analyseert, de breedheid van thematiek en diepte van denken en voelen daarachter peilt, komt er nooit toe hun auteur als een oppervlakkige folklorist te catalogiseren.
| |
Kritiek
Dat werd wel eens gedaan - en kleiner werk nodigt daar inderdaad, wegens een gebrek aan intellectuele spankracht, wel een keer toe uit - maar wie leven en werk van Timmermans in zijn geheel overschouwt, stelt vast dat dit stereotype niet standhoudt. Veel meer waarheid schuilt in de woorden van Frans Verleyen, die met De gezonken goudvis. Felix Timmermans en de moderne tijd een overtuigend pleidooi schreef voor een hernieuwde lectuur van het werk. Hij ziet de betekenis van Timmermans veeleer in diens ‘vermogen om een verhaal in onthutsende taalbeelden om te zetten’ dan in ‘de waarde van de verhaalstof zelf’. Vooral berustte ‘zijn literair talent [...] op meesterschap om taferelen zo te beschrijven dat ze meteen onvergetelijk werden én op het aanboren van voor zijn tijd en zeker in zijn katholieke omgeving zelden ontgonnen thema's: pantheïsme (of variaties erop), hedonisme, newageachtige mystiek, ecologie, pacifisme, sociaal onrecht en een onmiskenbare ironie tegenover het sterk door de kerk gekleurde volksleven’.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
In deze bibliografie zijn de heruitgaven van Timmermans' werk, omwille van hun grote aantal, niet opgenomen. Hierop is een uitzondering gemaakt voor nieuwe edities die aanzienlijk verschillen van de voorgaande uitgaven. De recentste heruitgave is die door het Davidsfonds (Leuven 1989-1994, meerdelig); zij bevat, met uitzondering van de weinige toneelstukken, alle werken van de auteur. De heruitgaven van de toneelstukken zijn wel opgenomen, omdat dit werk moeilijk vindbaar is. Van de bloemlezingen zijn enkel de belangrijkste genoemd.
Polleke van Mher, Door de dagen. Lier 1907, A. van Hoecke, GB. |
Felix Timmermans, Ecce Homo' en het bange Portieresken. Gent 1909, Flandria's Novellenbibliotheek, VB. |
Felix Timmermans, Schemeringen van de dood. Maldegem 1910, Victor de Lille, VB. (herdruk Amsterdam 1919, Van Kampen) |
Felix Timmermans en Antoon Thiry, Begijnhof-sproken. Amsterdam 1911, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, Keurboekjes, VB. (2e vermeerderde druk 1919, herdruk Amsterdam 1981, Van Kampen) |
Felix Timmermans, Pallieter. Amsterdam 1916, Van Kampen, R. |
Felix Timmermans, Het kindeken Jezus in Vlaanderen. Amsterdam 1917, Van Kampen, R. |
Felix Timmermans, De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa, Begintje. Brussel/Bussum 1918, Nieuwe Boekhandel/Van Dishoeck, Beiaard-serie 2, N. (2e druk Amsterdam 1920, Van Kampen) |
Felix Timmermans, Boudewijn. Amsterdam 1919, Van Kampen, G. |
Felix Timmermans, Anna-Marie. Amsterdam 1921, Van Kampen, R. |
Felix Timmermans, Karel en Elegast. Amsterdam 1921, Meulenhoff, De elfenrij, R. |
Felix Timmermans, De vier heemskinderen. Amsterdam 1922, Meulenhoff, De elfenrij, R. |
Felix Timmermans, Uit mijn rommelkas. Rond het ontstaan van ‘Pallieter’ en ‘Het kindeken Jezus in Vlaanderen’. Amsterdam 1922, Van Kampen, Zilveren verpoozingen, E. |
Felix Timmermans en Eduard Veterman, Mijnheer Pirroen. Schouwburgspel. Amsterdam 1922, Van Kampen, Zilveren verpoozingen, T. (2e druk Wijnegem 2003, Omniprint) |
Felix Timmermans en Antoon Thiry, De ivoren fluit. Amsterdam 1923, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, Korte verhalen uit de wereldbibliotheek 10, VB. (eerder in Begijnhof-sproken) |
Felix Timmermans, Driekoningentryptiek. Amsterdam 1923, Van Kampen, VB. |
Felix Timmermans, De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt. Amsterdam 1924, Van Kampen, Holland-bibliotheek, R. |
| |
| |
Felix Timmermans, Pieter Bruegel. Feestgroet uitgesproken op 31 mei MCMXXIV. Antwerpen 1924, De Sikkel, E. |
Felix Timmermans, Het keerseken in den lanteern. Amsterdam 1924, Van Kampen, VB. (herdruk als De kistprocessie, Oudenaarde 1967) |
Felix Timmermans en Eduard Veterman, En waar de ster bleef stille staan... Amsterdam 1924, Van Kampen, Zilveren verpoozingen, T. (2de druk Wijnegem 2004, Omniprint) |
Felix Timmermans, Het Kleuterboek. Rijmpjes. Den Haag/Antwerpen 1924, Prometheus/De Gulden Sonne, G. |
Felix Timmermans, Schoon Lier. Amsterdam/Antwerpen 1925, Standaard/Van Kampen, E. |
Felix Timmermans, Naar waar de appelsienen groeien. Amsterdam 1926, Van Kampen, Reisverslag. |
Felix Timmermans en Eduard Veterman, Leontientje. Toneelspel in 3 bedrijven (to tefereelen). Amsterdam 1926, Van Kampen, Zilveren verpoozingen, T. (2de druk Wijnegem 2005, Omniprint) |
Henri Ghéon, O.-L.-Vrouw in de doornkees. Vertaald door Felix Timmermans. Amsterdam/Antwerpen 1928, Van Kampen/Standaard, T. (vert.) |
Felix Timmermans, Pieter Bruegel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken. Amsterdam 1928, Van Kampen, R. |
Felix Timmermans, Het werk van Fred Bogaerts. Den Haag/Antwerpen 1929, Servire/ Dietsche Boekhandel, E. |
Felix Timmermans, De hemelsche Salomé. Amsterdam 1930, Van Kampen, Zilveren verpoozingen, T. (2de druk Wijnegem 2002, Omniprint) |
Felix Timmermans, Vertelsels. Brugge 1930, De Kinkhoren, Zilvervisschen, VB. (herdruk Antwerpen 1986, Den Gulden Engel) |
Felix Timmermans, De harp van Sint-Franciscus. Amsterdam 1932, Van Kampen, R. |
Felix Timmermans, Pijp en toebak. Leuven/Amsterdam 1933, Davidsfonds/Van Kampen, Volksreeks 244, VB. |
Felix Timmermans, Bij de krabbekoker. Mechelen/Amsterdam 1934, De Spieghel/Van Kampen, Het zilveren bronneken 5, N. |
Felix Timmermans, Boerenpsalm. Amsterdam/Antwerpen 1935, Van Kampen/De Nederlandsche Boekhandel, R. |
Felix Timmermans, Het Vlaamsche volksleven volgens Pieter Brueghel. Amsterdam/Brussel 1936, Van Ditmar/Standaard, E. |
Karl Heinrich Waggerl, Het jaar des Heeren. Vertaald door Felix Timmermans en H.P.C. van Ael. Antwerpen 1937, Het Kompas, R. (vert.) |
Felix Timmermans en Karl Jakobs, Die sanfie Kehle. München 1937, Büchner, T. (vert. van een in het Nederlands onuitgegeven toneelstuk) |
Felix Timmermans, Ik zag Cecilia komen. Amsterdam 1938, Van Kampen, N. |
| |
| |
Felix Timmermans en Hendrik Caspeele, Het filmspel van Sint-Franciscus. Amsterdam 1938, Van Kampen, T. |
Felix Timmermans, De familie Hernat. Amsterdam 1941, Van Kampen, R. (herdruk Kalmthout 1977, z.u. De Vlaamse auteurs) |
Felix Timmermans, Minneke-Poes. Amsterdam 1942, Van Kampen, N. (2e druk Gent 1943, Snoeck-Ducaju en Zoon) |
Felix Timmermans, Oscar van Rompay. Antwerpen 1943, Standaard, Kunstenaars van heden, E. |
Felix Timmermans, Isidoor Opsomer. Een voordracht te Lier bij zijn benoeming tot baron. Antwerpen 1943, De Sikkel, E. |
Felix Timmermans en Karl Jacobs, Pieter Bruegel. Brussel 1943, Steenlandt, T. |
Felix Timmermans, Een lepel herinneringen. Antwerpen 1943, Het Kompas, E. |
Felix Timmermans, Vertelsels III. Brugge 1944, De Kinkhoren, VB. |
Felix Timmermans, Anne-Mie en Bruintje. Brugge 1944, De Kinkhoren, J. |
Felix Timmermans, Adriaan Brouwer. Amsterdam 1944, Van Kampen, R. (herdrukken onder andere Brussel 1968, Manteau; Deurne 1984, Baart) |
Felix Timmermans, Vertelsels III Brugge 1945, De Kinkhoren, VB. |
Felix Timmermans, Adagio. Amsterdam 1947, Van Kampen, GB. |
Felix Timmermans, Felix Timmermans verhaalt. Amsterdam 1951, Van Kampen, Bl. (bevat Ik zag Cecilia komen en verspreide verhalen) |
Felix Timmermans, Omnibus (2 dln.). Amsterdam 1959-1960, Van Kampen, Bl. (bevat Pallieter, Pieter Bruegel, zo heb ik u uit uw werken geroken, De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen, Naar waar de appelsienen groeien, Bij de Krabbekoker, Boerenpsalm, De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt, Anna-Marie, De harp van Sint Franciscus, Minneke poes en Schoon Lier) |
Felix Timmermans, Het einde van een roman. Lier 1961, Katholieke Vlaamse Club, E. |
Felix Timmermans, Breviarium. Brussel 1965, Reinaert, Bl. (bevat De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen, Driekoningentriptiek, Het hovenierken Gods, Ik zag Cecilia komen, Minneke poes) |
Felix Timmermans, Jan de kraai en andere verhalen. Brussel 1969, Manteau, Marnixpocket kMP 66, Bl. |
Felix Timmermans, De goede helpers en andere vertelsels. Brugge 1972, Orion, Bl. (verspreide verhalen) |
Felix Timmermans en A. Keersmaekers, God en de koe en andere vertelsels. Leuven 2000, Davidsfonds, Bl. |
Felix Timmermans en A. Keersmaekers, Minneke Poes en ander proza. Antwerpen/Amsterdam 1986, Manteau, Bl. |
Felix Timmermans en A. Keersmaekers, God en de koe en andere vertelsels. Leuven 2000, Davidsfonds, Bl. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
De onderstaande bibliografie is een selectie. Vanaf 1973 geeft het Timmermansgenootschap te Lier het Jaarboek van het Felix Timmermans-genootschap uit, waarin alle aspecten in verband met de figuur Timmermans en diens werk worden behandeld en waarin ook moeilijk vindbare teksten van Timmermans worden ge(her)publiceerd. Minder wetenschappelijk maar ook informatief is verder het kleine tijdschrift Zilveren Verpozingen, dat de Felix Timmermanskring sinds 1991 twee keer per jaar publiceert. Daarnaast geeft ook het Duitse Felix Timmermans Gesellschaft vanaf 1990 een jaarboek uit (jahrbuch der Felix Timmermans Gesellschaft). Van deze drie publicaties wordt hieronder per jaar alleen het eerstgenoemde jaarboek opgenomen. Referenties aan de artikelen daarin, evenals aan de andere twee genoemde tijdschriften en de bijdragen daarin zijn hieronder niet opgenomen, ze zijn makkelijk vindbaar en hun hoeveelheid is erg groot.
Carel Scharten, Hollandsche en Vlaamsche Boeken. In: De Telegraaf, 25-8-1919. (over Boudewijn) |
Ons volk ontwaakt, jrg. 7, nr. 25, 16-6-1921. (Met bijdragen van Jozef Muls, Ernest van der Hallen, Floris van Reeth en Felix Timmermans) |
Karel van de Woestijne, De Pallieterige vergissing. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 28-10-1922. (Over Pallieter) |
Karel van de Woestijne, Tooneel te Brussel. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 27-9-1925. (Over En waar de Ster bleef stille staan) |
Th. Rutten, Felix Timmermans. Groningen/Den Haag 1928. |
Lode Zielens, Timmermans heeft géén fascistisch bloed in de aderen: Fé is voor een ‘joviale democratie’. In: Volksgazet, 5-12-1930. |
Camille Melloy, ‘Introduction: l'art de Felix Timmermans’ en ‘Le ‘Tryptique de Noël’. In: Felix Timmermans, Triptique de Noël. Introd. et trad. de Camille Melloy. Louvain 1931, pp. 7-20. |
Rob de Graeve, Felix Timmermans. Gent 1935. |
Adolf von Hatzfeld, Felix Timmermans: Dichter und Zeichner seines Volkes. Berlin 1935. |
Joris Eeckhout, Felix Timmermans. In: Joris Eeckhout, Litteraire twistappels: Gezelle, Timmermans, Papini, Baudelaire, Gide. Gent 1936, pp. 37-60 en pp. 139-142. (algemeen) |
Joris Eeckhout, [Over Felix Timmermans, De familie Hernat]. In: Joris Eeckhout, Litteraire profielen 11. Antwerpen 1942, pp. 73-83. |
Robert de Graeve (inleiding en samenstelling), Felix Timmermans. Diest 1942. |
Maurice Roelants, Schrijvers, wat is er van den mensch? Brussel/Rotterdam 1942, pp. 81-85 en pp. 86-90. (Respectievelijk over Boerenpsalm en Pieter Bruegel) |
Volk en Kultuur, jrg. 2, nr. 22, 27-6-1942. Speciaal Felix Timmermansnummer, met bijdragen van José de Ceulaer, Oswald Everaert, Frans Mertens, Ernest Claes, Paul Hardy, Flor van Reeth, Lode Baekelmans, Renaat Veremans, Antoon Jacob, Bert Laenen en Ernest van der Hallen. |
Jef van de Wiele, Felix Timmermans en de Rembrandt-prijs. In: De Vlag, nr. 12, juli 1942, pp. 587-593. |
August van Cauwelaert, De romancier en zijn jeugd. In: Verslagen en Mededelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal en Letterkunde, 1943, nr. 3, juni 1943, pp. 569-602. (over het vroege schrijverschap van Timmermans) |
Lode van den Bergh [=Aster Berkhof], Marginalia bij ‘de Blauwe Snoeckjes’. In: Nieuw Vlaanderen, jrg. 10, nr. 3, januari 1944, pp. 1-2; nr. 4, januari 1944, p. 4; nr. 5, februari 1944, p. 4 en nr. 6, februari 1944, p. 4. (Over Minneke Poes) |
Maurice Gilliams, In memoriam Felix Timmermans, 1886-1947. Antwerpen 1947. |
Marc Edo Tralbaut, Zó was ‘de Fee’. Herinneringen aan Felix Timmermans. Antwerpen 1947. (algemeen) |
F.V. Toussaint van Boelaere, De Vlaamsche
|
| |
| |
literatuur onder de bezetting. In: Apollo, jrg. 2, 1947, pp. 41-49 en 139-152. |
F.V. Toussaint van Boelaere, Bij het heengaan van Felix Timmermans. In: Apollo, jrg. 2, 1947, pp. 114-117. |
In memoriam Felix Timmermans. Speciaal nr. van Golftlag, jrg. 1, nr. 11-12, louw- en sprokkelmaand 1947. (Met bijdragen van Manu Ruys, Oscar van Rompay, Berten Verbelen, Anton van de Velde, Adriaan de Rover, Albe, Paul de Vree, Renaat Veremans, Piet de Meeuw en Ivo Michiels) |
Dietsche Warande & Belfort, jrg. 47, nr. 5, juni 1947. (Met bijdragen van Lode Baekelmans, C.M. van den Heever, Anton van Duinkerken, Ernest van der Hallen, Maxime Deswarte, José de Ceulaer, Oskar van der Hallen en Frans Verstreken) |
Ernest van der Hallen, Felix Timmermans. Nijmegen/Kortrijk 1948. |
Antoon Coolen, Felix Timmermans onder de Duitse bezetting. In: Critisch Bulletin, jrg. 15, nr. 6, juni 1948, pp. 253-261. |
Karl Jacobs, Felix Timmermans. Lebenstage und Wesenszüge eines Dichters. Düsseldorf 1949. |
Menno ter Braak, Boeren aan bod. In: Menno ter Braak, Verzameld Werk. 5. Kronieken. Amsterdam 1949, pp. 572-578. (Over Boerenpsalm) |
Karel Jonckheere, ‘Adriaan Brouwer’: Felix Timmermans' laatste droomavontuur. In: Critisch bulletin, jrg. 16, nr. 6, juni 1949, pp. 254-256. |
Korneel Goossens, Felix Timmermans en de mystieke blijdschap. Averbode 1950. |
Renaat Veremans, Herinneringen aan Felix Timmermans. Antwerpen 1950. (Met bijdragen van onder anderen Ernest Claes, Oscar van Rompay, Urbain van de Voorde) |
Anton van Duinkerken, Aan boord met Felix Timmermans. In: Anton van Duinkerken, Mensen en meningen. 's-Gravenhage 1951, pp. 355-361. |
Lia Timmermans, Mijn vader. Brugge/Amsterdam 1951. |
De Toerist, jrg. 31, nr. 23, 1 december 1952. (Met bijdragen van Frans Verstreken, Lia Timmermans, José de Ceulaer en J.L. de Belder) |
Bert Verbist, Felix Timmermans, schilder met het woord, verteller met het penseel. Zo heb ik u begrepen. Lier 1953. (algemeen) |
Denijs Peeters, Felix Timmermans, tekenaar en schilder. Leuven 1956. |
Elias Dupon, De Vlaamse Timmermans. Brugge 1957. |
José de Ceulaer, De mens in het werk van Felix Timmermans. Amsterdam 1957. (Met een inleiding door Lia Timmermans) |
Na tien jaar. Felix Timmermans leeft voort! Averbode 1957. (Met bijdragen van onder anderen Renaat Veremans, Jozef Muls, Max Wildiers, Albe, Karl Jacobs, Flor van Reeth, André Demedts) |
Albert Westerlinck, De innerlijke Timmermans. Antwerpen 1957. |
Huldealbum Felix Timmermans 1947-1957. Roeselare 1957. (Met bijdragen van onder anderen Emiel Janssen, Armand Boni, Denijs Peeters, Jef Crick, D. de Pauw, Bert Peleman, Flor van Reeth, Louis Vercammen en Renaat Veremans) |
Wij gedenken... de dichter Felix Timmermans (De Bladen voor de Poëzie). Lier 1957. (Met een inleiding en een bibliografisch overzicht van de gedichten van Felix Timmermans door José de Ceulaer, en gedichten van onder anderen Albe, Remi de Cnodder, Adriaan de Roover, Fernand Florizoone, Blanka Gijselen, Georg Hermanowski, Bert Peleman, Lieven Rens en Clem Schouwenaars) |
't Land van Ryen, jrg. 7, nr. 3-4, 1957. (Met bijdragen van A. Westerlinck, Ernest Claes, M. Cordemans, Louis van Leemput, U. Bovendaerde, José de Ceulaer en Louis Vercammen) |
De Toerist, jrg. 36, nr. 11, 1 juni 1957. (Met bijdragen van Juul van Hoof, José de Ceulaer, Leo Arras en Jef de Vroye) |
José de Ceulaer, Felix Timmermans. Brugge 1959. |
J. Mertens, De oorzaken van het succes in Duitsland van Timmermans' vertaald werk. In: Handelingen Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, jrg. 13, 1959, pp. 85-95. |
Anton van Duinkerken, Felix Timmermans.
|
| |
| |
In: Anton van Duinkerken, Vlamingen. Een bundel opstellen over het letterkundig leven in Vlaanderen. Hasselt 1960, pp. 86-91. |
Albert Westerlinck, Felix Timmermans. In: Albert Westerlinck, Wandelen al peinzend. Verzamelde opstellen. Leuven 1960, pp. 159-173. |
Hubert Lampo, Felix Timmermans 1886-1947. Brussel 1961. |
P.N. van Eyck, Felix Timmermans: Het kindeken Jezus in Vlaanderen. In: P.N. van Eyck, Verzameld Werk 4. Proza 1917-1927. Amsterdam 1961, pp. 131-136. |
José de Ceulaer, Felix Timmermans. In: Toortsen, nr. 5, 1961, pp. 29-32. |
Ernest Claes, Voordrachtgevers zijn avonturiers. Antwerpen 1962. (over Timmermans als voordrachtgever in Duitsland) |
Tom Bouws, In het spoor van Felix Timmermans. In: Tom Bouws, Vlaanderen, o welig huis. Ontmoetingen tussen Ekelshuizen en Eigenbilzen. Hasselt 1962, pp. 62-82. (algemeen) |
M. Cordemans, Herinneringen aan ‘Pieter Bruegel’ van Felix Timmermans. In: Handelingen Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, jrg. 16, 1962, pp. 69-81. |
Michel van der Plas, Schone letteren. In: Michel van der Plas (red.), Uit het rijke Roomsche leven. Baarn 1963, pp. 281-301. (algemeen) |
Frans Verstreken, Ik heb u niet verlaten. In: Felix Timmermans, Schoon Lier. Lier 1965, p. V-XVIII. (algemeen) |
Gaston Durnez, Levenslied in de schemering van de dood. In: Gaston Durnez, Een bloem in het geweer. Beelden uit de Eerste Wereldoorlog in Vlaanderen. Hasselt 1965, pp. 30-40. (Felix Timmermans en WO I) |
José de Ceulaer, Felix Timmermans buiten onze grenzen. In: Ons Erfdeel, jrg. 8, nr. 4, juni 1965, pp. 16-26. |
Louis Vercammen, Vijftig jaar Pallieter. Een historische terugblik. Hasselt 1966. |
José de Ceulaer, Pallieter als psychologisch verschijnsel. In: Boekengids, jrg. 44, nr. 9, november 1966, pp. 385-387. |
M. Cordemans, Raymond de la Haye en Felix Timmermans. Herinneringen. Gent 1967. |
José de Ceulaer, Pallieter en de index. In: De Periscoop, jrg. 17, nr. 3, januari 1967, pp. 4. |
Vlaanderen, jrg. 16, nr. 93, mei-juni 1967. Speciaal Felix Timmermansnummer, met bijdragen van Marieke Timmermans, Clara Wagner-Timmermans, Lia Timmermans, Hubert Lampo, Gerard Walschap, Staf Weyts, Albe, Louis Vercammen, Geert de Vries, Sumitaka Asakura, Theodoor Weevers, Abel Coetzee, Olga Krijtova, Georg Hermanowski, José de Ceulaer, Gaston Durnez, Herman Vos en Frans Verstreken. |
Frans Verstreken, Onze-Lieve-Vrouw der Visschen. Een verfilmd verhaal van Felix Timmermans. Oudenaarde 1968. |
Godfried Bomans, In defence of Timmermans. In: Godfried Bomans, Denkend aan Vlaanderen. Tielt 1969, pp. 49-56. (algemeen) |
Louis Vercammen, Felix Timmermans. De mens - het werk. Hasselt 1971. |
Lia Timmermans, Een voorwoord. In: Met Felix Timmermans door Vlaanderenland. Amsterdam 1971, pp. 7-17. (algemeen) |
Catalogus ter gelegenheid van de tentoonstelling van ongekend plastisch werk van Felix Timmermans. Lier 1972. |
José de Ceulaer, Felix Timmermans, grafisch en plastisch: een zondag voor het oog. Brussel 1972. |
José de Ceulaer, Kroniek van Felix Timmermans 1886-1947. Met een inleiding door Bertus Aafjes. Brugge 1972. |
Art Lens, Retrospectieve Felix Timmermans n.a.v. de 25ste verjaring van het afsterven van de kunstenaar. Lier 1972. |
Julien van Remoortere (red.), Felix Timmermans: mens, schrijver, schilder, tekenaar. Antwerpen 1972. (Met onder andere een bijdrage van Lia Timmermans, met een Ten geleide door Gerard Walschap, een uitvoerige biografie door José de Ceulaer, een bibliografie door Hilda van Assche en Richard Baeyens, en een catalogus van het plastische werk door Julien van Remoortere) |
Gerard Walschap, Oratio pro Styno et Felice. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 117, nr.
|
| |
| |
3, maart-april 1972, pp. 227. (Over Timmermans en Streuvels) |
De Autotoerist, jrg. 25, nr. 13, 8 juni 1972. Speciaal Felix Timmermansnummer, met bijdragen van onder anderen Fr. Breugelmans, Leo Arras, Gaston Durnez, Clara Wagner-Timmermans, Frans Verstreken en Art. Lens. |
José de Ceulaer (red.), Voor drie frank geluk. Felix Timmermans en de muziek. Jaarboek [1] van het Felix Timmermans genootschap. Brugge 1973. |
Lodewijk van Deyssel, Felix Timmermans' Anne-Marie. In: Lodewijk van Deyssel, Het vreemd en heerlijk heelal. Gekozen en ingeleid door Harry G.M. Prick. Amsterdam 1973, pp. 17-18. |
Herman Teirlinck, Uitvaart van Felix Timmermans. In: Herman Teirlinck, Verzameld werk. 9. Initiatie. Verspreide opstellen. Brussel 1973, pp. 749-763. |
Felix Timmermans, schrijver, schilder. Catalogus. 's-Hertogenbosch 1973. Daarin onder meer: Hubert Lampo, Opnieuw Timmermans, pp. 2-3. |
Albert Westerlinck, Over Felix Timmermans. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 118, nr. 3, maart-april 1973, pp. 200-204. (algemeen en over Adagio) |
[Anoniem], Getuigenissen. Jaarboek [2] van het Felix Timmermans-genootschap. Brugge 1974. |
Louis Vercammen (red.), Franciscus en Timmermans. Jaarboek [3] van het Felix Timmermans-genootschap. Brugge 1975. |
José de Ceulaer (red.), Pallieter van nabij. Jaarboek [4] van het Felix Timmermans-genootschap. Nijmegen 1976. |
Erich Kock, Flandrisches Evangelium: auf den Spuren von Felix Timmermans. Limburg 1976. (algemeen) |
Johan Anthierens, Pallieter, een uitdaging. In: Johan Anthierens, Een flauwgevallen priester op mijn tong. Vijftien op prijs gestelde Knackkronieken. Antwerpen 1976, pp. 125-138. |
Louis Vercammen (red.), Eerste pennevruchten. Jaarboek [5] van het Felix Timmermans-genootschap. Nijmegen 1977. |
Louis Vercammen (red.), De grijze jaren. Jaarboek [6] van het Felix Timmermans-genootschap. Nijmegen 1978. |
José de Ceulaer, Felix Timmermans. Grote Ontmoetingen. Nijmegen/Brugge 1978. |
Cyriel Verleyen (red.), Het dertiende kind. Jaarboek [7J van het Felix Timmermans-genootschap. Nijmegen 1979. |
Marcel Janssens, Wat heb ik nog aan Pallieter? In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 124, nr. 5, juni 1979, pp. 342-352. |
Cyriel Verleyen (red.), De herfst blaast op den horen. Jaarboek [8] van het Felix Timmermans-genootschap. Nijmegen 1980 [1981]. |
Marcel Janssens, Pallieter pleonastisch. In: Marcel Janssens, Woorden en waarden. Essays over literatuur. Brugge 1980, pp. 174-185. (over de stijl van Pallieter) |
Louis Vercammen (red.), Pallieter in Holland. Jaarboek [9] van het Felix Timmermans-genootschap. Beveren 1981. |
Victor Suy, Een schilder, dertig schrijvers. Sint-Niklaas 1981. (algemeen) |
José de Ceulaer (red.), Timmermans ten tonele. Jaarboek [10] van het Felix Timmermans-genootschap. Beveren 1982. |
Gaston Durnez, Felix Timmermans: in het Eden van gisteren. In: Gaston Durnez, Vlaamse schrijvers: vijfentwintig portretten. Antwerpen 1982, pp. 151-156. |
Herman E. Mertens, Met U, o kern van alle dingen. In: Ons geestelijk leven, jrg. 59, nr. 3, mei-juni 1982, pp. 127-137. (over Adagio) |
Louis Vercammen (red.), Een mandeken vol bloemen. Jaarboek [11] van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 1983. |
Louis Vercammen (red.), Bruegel tussen de regels. Jaarboek [12] van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 1984. |
M. Vriesendorp, Het Vlaamsche volksleven volgens Pieter Breughel. In: Pennestreek, jrg. 4, nr. 3, mei-juni 1984, pp. 14-17. (over Timmermans en Pieter Brueghel) |
Peter J. Latjes, Felix Timmermans leeft nog bij vele Vlamingen. In: Katholiek Nieuwsblad, 16-12-1984. |
Herman-Emiel Mertens (red.), Leven in zijnen asem. Jaarboek [13] van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 1985. |
Inez van Eijck en Rudi Wester, [Over Felix Timmermans en Pallieter]. In: Inez van Eijck en Rudi Wester, Honderd helden uit de Nederlandse literatuur. Amsterdam 1985,
|
| |
| |
pp. 276-278. |
Ingrid van de Wijer, De zomer van '25: onuitgegeven dagboek van Felix Timmermans. Inventaris van het volledige persoonlijke archief van de auteur. In: Handelingen Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, jrg. 39, 1985, pp. 235-255. |
Gaston Durnez, Timmermans was meer dan een Brabantse kermisvogel. De goede feeën op zoek naar de kern. In: De Standaard 1-11-1985. (Gesprek met Herman-Emiel Mertens over de actuele populariteit en religiositeit van Felix Timmermans) |
José de Ceulaer [inl.], zo ex-libris naar thema's uit het werk van Felix Timmermans. Sint-Niklaas 1986. |
José de Ceulaer (red.), 100 jaar Felix Timmermans. Jaarboek [14] van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 1986. |
Jo Cooymans, Met pen en penseel: Felix Timmermans-tentoonstelling. Lier, 1986. (Tentoonstellingscatalogus) |
Ignaas Dom, Felix Timmermans de pelgrim. [Lier] 1986. |
Gaston Durnez, De goede Fee. Pasfoto van Felix Timmermans. Brussel 1986. |
Herman-Emiel Mertens, Adagio. Meditaties. Antwerpen 1986. |
Frans Verstreken, Het Lier van Timmermans. Kapellen 1986. |
Ingrid van de Wijer, Al mijn dagen. Dagboeken en archief Felix Timmermans. Wommelgem 1986. |
Anton van Wilderode, Het geluk van Felix Timmermans. In: Gulden Mond: blijde boodschappen uitgegeven door Den Gulden Engel. Wommelgem 1986, pp. 56-69. (algemeen) |
Amand Berteloot, De oudste Duitse Timmermans-vertaling. In: Ons Erfdeel, jrg. 29, nr. 2, maart-april 1986, pp. 298-299. |
Ingrid van de Wijer, Een geschenk aan de wereld: Felix Timmermans in vertaling. In: Ons Erfdeel, jrg. 29, nr. 3, mei-juni 1986, pp. 355-362. |
Marcel Janssens, Over het dubbeltalent van Felix Timmermans. In: De Vlaamsche Gids, jrg. 70, nr. 5, september-oktober 1986, pp. 33-38. |
Jef van Meensel, Een receptie-onderzoek: steriotiepe beeldvorming in de letterkunde van Vlaanderen in het algemeen en bij Felix Timmermans in het bijzonder. In: Creare, jrg. 15, nr. 3, september-oktober 1986, pp. 25-45. |
Ignaas Dom (red.), Een Timmermans-jaar. Jaarboek [15] van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 1987. |
Marc Reynebeau, ‘Wat beroerlijke tijden? Niks beroerlijke tijden!’ Over Vlaamse idealisten van de Tweede Wereldoorlog tot vandaag. In: Marc Reynebeau, Apollo's klacht. Over cultuur in Vlaanderen en elders. Leuven 1988, pp. 113-123. |
Frans Verstreken (red.), Tussen Demer en Nete. Jaarboek [16] van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 1988. |
Bert Govaerts, De goede fee en het bruine beest. Een paar aanvullingen bij het dossier Timmermans. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 133, nr. 6, augustus 1988, pp. 429-443. |
Herman-Emiel Mertens, Stilte is het antwoord. In: Geest en Leven, jrg. 65, nr. 5, september-oktober 1988, pp. 242-250. (Over Ik zag Cecilia komen) |
Herman-Emiel Mertens (red.), Over Boerenpsalm. Jaarboek [17] van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 1989. |
Marcel Janssens, Felix Timmermans, Pallieter. In: A.G.H. Anbeek van der Meijden, J. Goedegebuure en M. Janssens (red.), Lexicon van literaire werken, januari 1989. |
August Keersmaekers, Felix Timmermans: wonder van eenvoud. Leuven 1990. (Algemeen over de waarde van Timmermans) |
Louis Vercammen (red.), Omtrent Anna-Marie. Jaarboek [18] van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 1990. |
A. Keersmaekers, Frederik van Eeden en Felix Timmermans. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, nr. 1, 1990, pp. 76-88. |
Bert Govaerts, De kleine oorlog van Anton Kippenberg. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 90, nr. 6, december 1990, pp. 738-761. (Over de relatie tussen Timmermans en
|
| |
| |
Insel Verlag) |
Roland Beyen (ed.), Correspondance de Michel de Ghelderode. Bruxelles 1991-... (Bevat correspondentie met Timmermans) |
Marc Somers (red.), Timmermans en het activisme. Jaarboek [19] van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 1991. |
Arthur Lens, Gegroet, o Lier! Jaarboek [20] van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 1992. |
Viktor Claes, Timmermans in Skandinavië. Jaarboek [21] van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 1993. |
August Keersmaekers, Een tweede bundel Adagio'-gedichten. In: Jaarboek van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1993, pp. 144-155. |
August Keersmaekers, Felix Timmermans: ‘De kern van alle dingen’. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, nr. 1, 1993, pp. 1-19. |
Louis Vercammen (red.), Nazaret aan de Nete. Jaarboek [22] van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 1994. |
Marcel Janssens, Een pen in stilte gedoopt. De stille wereld van Felix Timmermans. In: Marcel Janssens, Met groter L. Van Couperus tot Claus. Leuven 1994, pp. 179-197. |
Arthur Lens (red.), D'amandelboom van Lier. Jaarboek [23] van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 1995. |
Louis Vercammen, Naamregister op het werk van Timmermans. Lier 1995. |
A. Keersmaekers, Felix Timmermans, ‘Boerengebed’ (Adagio 12). In: Verslagen en Mededelingen Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, nr. 1, 1995, pp. 1-15. |
Marc Somers (red.), Timmermans in beeld. Jaarboek [24] van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 1996. |
Marcel Janssens, De ouverture tot ‘Pallieter’. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, nr. 2-3, 1996, pp. 301-309. |
August Keersmaekers, De ‘bibliotheek’ van Felix Timmermans 1913-1914. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, nr. 2-3, 1996, pp. 227-242. |
August Keersmaekers, Felix Timmermans, ‘Pallieter’ - ‘Door zieletranen gewassen’. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, nr. 2-3, 1996, pp. 243-260. |
August Keersmaekers, Felix Timmermans, ‘Pallieter’: de schrijver op de vingers gekeken. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, nr. 2-3, 1996, pp. 261-275. |
August Keersmaekers, De herfst blaast op den horen...: drie herfstgedichten van Felix Timmermans. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, nr. 2-3, 1996, pp. 277-300. |
Daniël Lemmens, Kroniek van een vriendschap: Felix Timmermans - Camille Melloy. Speciaal nummer van Heemkundige Vereniging De Gonde. Melle 1997. |
Louis Vercammen, Timmermans enerzijds. Jaarboek [25] van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 1997. |
Frans Verleyen, De gezonken goudvis. Felix Timmermans en de moderne tijd. Groot-Bijgaarden 1997. |
Joris van Parys, ‘Cher Bazal’: een portret in brieven van Léon Bazalgette (1873-1928). In: Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap, jrg. 13, 1997, pp. 43-86. (Met correspondentie aan Timmermans) |
Marc Somers, Van ‘Boudewijn’ tot ‘Brueghel’: Timmermans in de jaren twintig. In: K. Wauters (red.), Verhalen voor Vlaanderen. Aspecten van het Vlaamse fictionele proza tot aan de Tweede Wereldoorlog. Kapellen 1997, pp. 219-232. |
Jeroen Overstijns, Felix Timmermans mee naar het volgende millennium? ‘Met wat letterkunde in groot genoegen omsierd’. In: Ons Erfdeel, jrg. 40, nr. 5, november-december 1997, pp. 642-654. (Over de actualiteit van Timmermans) |
Hedwig Speliers, Felix Timmermans in Duitsland (1918-1941). In: Kruispunt, jrg. 38, nr. 172, december 1997, pp. 48-82. |
Marc Somers (red.), Timmermans anderzijds. Jaarboek [26] van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 1998. |
| |
| |
Bart Mesotten, Haikoe en senrioe bij Felix Timmermans? In: Bart Mesotten, Een verre vogel. Tweede haikoe-boek. Kapellen 1998, pp. 111-122. |
Louis Vercammen (red.), In den bloeyenden wijngaerdt. Jaarboek [27] van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 1999. |
Gaston Durnez, Felix Timmermans. Een biografie. Tielt 2000. |
Ignaas Dom, Felix Timmermans. Ein Dichter aus Flandern. Kleve 2000. |
August Keersmaekers, Het geluk van een schrijver. Felix Timmermans en zijn Pallieter. 2 dln. Antwerpen/Gent 2000. |
Louis Vercammen (red.), Een vinger in de hemel. Jaarboek [281 van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 2000. |
Bert Govaerts, ‘Zoo was Vlaanderen op Duitschlands lippen’: Felix Timmermans en de Rembrandtprijs 1942. In: Wetenschappelijke Tijdingen, jrg. 59, nr. 1, maart 2000, pp. 15-34. |
Gaston Durnez (red.), Een bloem van het hart. Jaarboek van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 2001. |
Louis Vercammen (red.), De jaren gaan voorbij. Jaarboek [30] van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 2002. |
Julien Vermeulen, Pallieter, een hardnekkig archetype. In: Streven, jrg. 69, nr. 7, juliaugustus 2002, pp. 587-598. |
Gaston Durnez (red.), De echo van een stem. Jaarboek [31] van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 2003. |
Hedwig Speliers, Met politiek bemoei ik mij niet. Tussen democratie en dictatuur: de literatuur in Vlaanderen tijdens het interbellum. Antwerpen 2003. |
Louis Vercammen (red.), Als de blaren vallen. Jaarboek [32] van het Felix Timmermans-genootschap. Lier 2004. |
Marcel Janssens, Felix Timmermans. Boerenpsalm. In: A.G.H. Anbeek van der Meijden, J. Goedegebuure en M. Janssens (red.), Lexicon van literaire werken, aanvulling 64, november 2004. |
101 Kritisch lilt. lex.
juni 2006
|
|