| |
| |
| |
Theo Thijssen
door Wieneke 't Hoen
1. Biografie
Theo (Theodorus Johannes) Thijssen werd geboren op 16 juni 1879 in de Amsterdamse Jordaan. Zijn vader, die overleed toen Theo Thijssen elf jaar was, had een kleine schoenmakerij. Ondanks de slechte financiële situatie thuis kreeg Thijssen de gelegenheid de Rijkskweekschool te Haarlem te volgen (1894-1898). Tijdens zijn opleiding ontwikkelde hij zich tot een vrijdenkende, sociaal voelende pedagoog met eigenzinnige ideeën over onderwijsmethoden. Hij vond dat de onderwijzer een persoonlijkheid met zelfwaardering en zelfstandigheid moest worden die niet gehinderd werd door vaste systemen bij het begeleiden van zijn leerlingen.
Na het behalen van zijn onderwijsakte werkte Thijssen jarenlang op verschillende Amsterdamse scholen. Met zijn tweede vrouw Geertje Dade - zijn eerste vrouw Johanna Zeegerman overleed een halfjaar na de geboorte van hun zoon Theo - en zijn vier kinderen woonde hij het grootste deel van zijn leven in Amsterdam-Oost.
Theo Thijssen was lid van de SDAP, de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, en was actief binnen de Bond van Nederlandsche Onderwijzers, de BvNO. In 1921 ging hij zich volledig inzetten voor de vakbond. Daarbij was hij vanaf 1933 onderwijswoordvoerder in de Tweede Kamer voor de SDAP en vanaf 1935 gemeenteraadslid te Amsterdam.
Sinds zijn kwekelingentijd was Thijssen een actief tijdschriftredacteur van diverse aan het onderwijs gerelateerde bladen als Baknieuws, Eerste Almanak voor Kweekelingen, Tweede Almanak voor Kweekelingen, De Nieuwe School, School en Huis en De Bode. In deze
| |
| |
tijdschriften publiceerde hij, vaak onder pseudoniem (Rem Mada, Frans Taus, Do, D., Th. Jonckbloedt, R.M.) essays, een enkel gedicht, columns en in feuilletonvorm de meeste van zijn romans. Ook schreef hij stukken op het gebied van onderwijs(methoden), en recensies van kinderboeken; hij werd beschouwd als een autoriteit op dit gebied. Een enkel literair werk publiceerde hij in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, School en leven en Wij.
In 1941 werd Thijssen door de Duitsers opgepakt en zes weken gevangen gezet, omdat ze hem als oud-vakbondsleider verdachten van betrokkenheid bij de Februaristaking. Op 23 december 1943 stierf hij in Amsterdam.
Een literaire prijs heeft Theo Thijssen nooit ontvangen, maar een van de belangrijkste kinderboekenprijzen, die van de P.C. Hooft-stichting, is naar hem vernoemd, omdat zijn visie op kinderen, onderwijs en kinderboeken nog steeds velen aanspreekt. In 2003 is Kees de jongen verfilmd.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Centraal thema in Thijssens werk is de persoonlijkheid en de psychologie van het kind. Ofwel hij beschrijft de kinderwereld vanuit het gezichtspunt van een kind: zijn fantasieën, zijn zorgen, zijn behoefte om erbij te horen, zijn onzekerheden en zijn overpeinzingen; ofwel vanuit dat van een volwassene, meestal een onderwijzer.
In zijn romans Barend Wels (1908), School-land (1925) en De gelukkige klas (1926) ligt het perspectief bij de onderwijzer. De jonge onderwijzer Barend Wels probeert krampachtig met orde en discipline zijn klas in het gareel te krijgen, zodat de bovenmeester trots zal zijn als hij zijn klas ziet. Maar het wil hem aanvankelijk maar niet lukken. Met vallen en opstaan leert hij dat hij meer als begeleider dan als ordehandhaver moet optreden, dat ‘de zachte krachten het winnen in het end’. Orde in de klas kan pas dan worden bereikt als de onderwijzer zelf innerlijke rust en rijpheid uitstraalt. Het draait niet om uiterlijkheden, maar om wat je als mens voor de kinderen kunt betekenen. Meester Staal beschrijft in School-land en De gelukkige klas in dagboekvorm hoe hij en zijn klas samenwerken en groeien tot een eenheid. School is veel meer dan alleen onderwijs, de school is ook een sociale plek die de verschillende individuen zekerheid en veiligheid geeft. De gemeenschap is besloten en beschermend. Het genoegen van Staal om de klas als een hechte groep samen te brengen, is voor hem belangrijker dan aanzien en carrière maken. Hij stelt het kind boven de regels, ook al is hij daardoor niet altijd de ideale schoolmeester. En hij beschrijft zijn leven buiten schooltijd: gesprekken met collega's, de (slechte) relatie met zijn vrouw, en zijn avondstudie.
Romans waarin de wereld van het kind van binnenuit worden beschreven zijn Kees de jongen (1923), Het grijze kind (1927) en Het taaie ongerief (1932). In Kees de jongen verplaatst Theo Thijssen zich in de gedachtewereld van Kees Bakels, een jongen van een jaar of twaalf uit een eenvoudig middenstandsmilieu. Kees gaat naar school, loopt met zijn vriendjes in de inmiddels beroemd geworden ‘zwembadpas’ en probeert behulpzaam te zijn wanneer zijn vader ziek is en overlijdt. Hij fantaseert over zijn ta- | |
| |
lenten die plotseling ontdekt zullen worden, over de aandacht en de complimenten die mensen hem dan zullen geven en over zijn grote liefde Rosa Overbeek. De grijsheid van het dagelijks bestaan trekt weg als Kees zijn innerlijke wereld binnenstapt. De grote kracht van het boek is het subtiel in elkaar overlopen van werkelijkheid en verbeelding, en de fijne psychologie waardoor velen zich herkennen in Kees. Kees wil anders en bijzonder zijn, hogerop, weg uit zijn eenvoudige bestaan, ook al gaat hij uiteindelijk van school af om als jongste bediende op een kantoor te werken. Hij blijft trots, tot aan het einde van het boek: ‘En op de stille donkere gracht liep hij als een aanvoerder aan het hoofd van een overwinnend leger, trots en zeker en gelukkig, de daverende muziek in zijn hoofd. En de mensen die hem voorbijgingen, wisten niet dat daar een jongen ging, die álles zou kunnen, nu hij eenmaal begonnen was; dachten dat het maar zo'n gewone jongen was, een jongen nog zonder geschiedenis, een jongen die daar zomaar liep.’
Het grijze kind is het grimmige verhaal van een twintigjarige jongeman die opgenomen is in een gesticht omdat hij in conflict is gekomen met zijn burgerlijke omgeving die hem niet begrijpt. Hoofdpersoon Henricus van der Stadt is dan ook een opmerkelijk figuur: hij heeft herinneringen aan zijn vorige levens waardoor hij de wereld bekijkt door de ogen van een grijsaard, vandaar de titel. De lezer wordt heel direct toegesproken: ‘Wij behoeven elkaar nu niets meer wijs te maken, lezer, ge twijfelt nu zeer aan mijn verstand [...] Wel, ik gun u die gedachte, lezer. Ge moest eens weten, hoe ik over u denk [...]’ Hier is een kind aan het woord dat het leven al geleefd heeft. De bescherming van gezin en school voelt deze hoofdpersoon niet. Hij heeft kritiek op zijn onderwijs, dat de nadruk legt op kennis, en op zijn familie, die constant denkt aan het ophouden van haar stand; hij doorziet alles en heeft de wijsheid in pacht.
In zijn roman Het taaie ongerief beschrijft Thijssen het jongensleven van Joop van Santen aan de hand van alle kledingmisère die deze meemaakt. De kleding is stuk, voldoet niet of is niet geschikt voor de gelegenheid. De schaamte is groot en herkenbaar. Door zijn baan als onderwijzer weet Joop van Santen het probleem aardig te overwinnen, maar helemaal verdwijnen doet het niet.
| |
| |
Naast romans schreef Thijssen veel korte geestige verhalen. In Egeltje (1929) en Een bonte bundel (1935) bracht hij zelf zijn korte stukjes uit verscheidene tijdschriften bijeen, variërend van congresverslagen tot familiebelevenissen. In deel IV van zijn Verzameld werk (1999) zijn al zijn columns en verhalen opgenomen. Vaak wordt ten onrechte gedacht dat Thijssen een kinderboekenschrijver is. Alleen Jongensdagen (1909) schreef hij speciaal voor kinderen; zijn andere boeken voor (jonge) volwassenen, al staat het kind centraal. Jongensdagen vertelt het verhaal van een stel Jordanese jongetjes die wat rondstruinen in Amsterdam. Het is eenvoudig van opzet en zonder de moraliserende toont die Thijssen zo verafschuwde in veel kinderboeken uit die tijd. Hij las het verhaal eerst in de klas voor, de publicatie verscheen pas toen men hem verweet dat hij wel veel kritiek op andere kinderboeken had, maar eerst zelf maar eens moest laten zien hoe het moest.
Zijn kritieken op kinderboeken en lesmethoden waren berucht om hun scherpe toon. In Taal en schoolmeester (1911) bundelde hij een aantal van deze kritieken. Ook in zijn functie van bondsbestuurder heeft hij verscheidene opstellen geschreven, enkele daarvan werden als klein boekje uitgegeven, bijvoorbeeld De fatale gaping (ca. 1930) en De examen-idioot of De kinderexamens van 1928 (1929).
In de ochtend van het leven (1941) schreef Thijssen in 1940. Deze jeugdherinneringen worden door hem zeer minutieus en levendig verteld, al twijfelt hij van tijd tot tijd aan de betrouwbaarheid van zijn geheugen. Want als ‘controle ontbreekt, dan vliegt de arme schrijver er met tucht en al in en kan het gebeuren dat hij, eerlijk zijn herinnering gevend, er lustig op los liegt.’
Tijdens de Tweede Wereldoorlog, eind 1942, maakte Thijssen nog een opzet voor een roman, maar tot uitvoering daarvan is het niet gekomen. De roman zou gaan over een joods gezin in oorlogstijd, met als hoofdpersonen de zonen van negen en twaalf jaar. Alle ellendige gebeurtenissen in de joodse gemeenschap die Thijssen in toenemende mate om zich heen zag, wilde hij in de roman verwerken. De ouders en kinderen in de roman worden afzonderlijk gedeporteerd naar een kamp in Laren, waar hun hereniging wordt gevierd met een feestavond. Moge- | |
| |
lijk is dit optimistische slot de reden dat de roman niet voltooid is.
| |
Stijl / Verteltechniek
Aanvankelijk schreef Thijssen in een naturalistische stijl, onder invloed van de Tachtigers. In zijn debuutverhaal, ‘Dronken Gijs’, bijvoorbeeld wemelt het van de dubbele bijvoeglijke naamwoorden zoals in ‘loodblauwe lippen’ en ‘het kaal-armoedig-ongezellige kamertje’. Geleidelijk werd zijn stijl eenvoudig, ongekunsteld, humoristisch en natuurlijk. De stijl past zich in elk boek aan aan de beschreven wereld. De dialogen zijn weergegeven in spreektaal.
Zijn eerste boeken, Barend Wels, Jongensdagen en Kees de jongen, zijn geschreven in de hijvorm. School-land en De gelukkige klas zijn vertellingen in de vorm van een dagboek van schoolmeester Staal dat werd teruggevonden na diens plotselinge dood. De romans Het grijze kind en Het taaie ongerief en de jeugdherinneringen In de ochtend van het leven (1941) zijn geschreven vanuit de ikpersoon. Bij elk verhaal koos Thijssen de naar zijn idee passende vorm, afhankelijk van de fase in het leven waarin de hoofdpersoon zich bevindt. Zo vond Thijssen voor Kees de jongen de brief- en dagboekvorm niet geschikt, omdat een jongen nog geen dagboek bijhoudt op die leeftijd en niet correspondeert. En de ikvorm was voor deze roman uitgesloten, omdat een twaalfjarige niet beschikt over dergelijke schrijverscapaciteiten. Voor Het grijze kind gebruikte hij wel dit perspectief, omdat de protagonist van dit boek met de blik van een grijsaard alles van een afstand bekijkt en doorziet. Het woordgebruik in deze roman is volwassen; de hoofdpersoon heeft het onder meer over ‘transpositie’, ‘psychologie’, ‘verificatie’ en ‘erotiek’.
De spanning van Thijssens romans zit in het meevoelen met de hoofdpersoon, de psychologische beschrijving, niet in de opeenvolging van gebeurtenissen. De structuur van Kees de jongen is van alle boeken het meest verrassend, aangezien de fantasieën van hoofdpersoon Kees Bakels worden afgewisseld met gebeurtenissen uit de werkelijkheid, zonder dat de lezer daarop wordt geattendeerd met zinnetjes als ‘dacht Kees’. Het verschil tussen verbeelding en werkelijkheid zit in de gebruikte taal: de fantasieën zijn geschreven in ‘jongenstaal’, de scènes uit de werkelijkheid in ‘schrijverstaal’. Dit verschil is soms zo subtiel dat
| |
| |
fantasie en werkelijkheid even echt lijken te zijn, precies als in de beleving van een kind. Thijssen zelf noemde de structuur van Kees de jongen een ‘uiterlijke geschiedenis’ en een ‘innerlijke geschiedenis’. In de uiterlijke geschiedenis wordt de achteruitgang van een gezin verteld, een aflopende lijn; in de innerlijke geschiedenis zit juist een oplopende lijn: Kees' zelfvertrouwen en machtsgevoel nemen toe. Met behulp van zijn fantasie weet hij over de ellende uit de werkelijkheid heen te komen. Aan het eind van het boek is hij ‘niet geslagen en wanhopig, maar begint het leven vol moed’.
| |
Relatie leven/werk
Thijssen wilde zijn stijl graag zo natuurlijk mogelijk houden, vooral de dialogen. Zijn uitgever, C.A.J. van Dishoeck, maakte hiertegen bezwaar toen hij de kopij voor Jongensdagen kreeg. Thijssen antwoordde hem: ‘Als Henk correct gespeecht had, zou-ie gezegd hebben: “vinden me daar alle lui, die op (ons) kantoor zitten, dat wel goed.” Maar Henk práát, en praten is niet altijd correct; hij dénkt er wel wat bij misschien, maar hij kan best letterlijk onzin zeggen, en toch zal iedereen 'em snappen; óók de lezer, als tenminste de rest van het boek goed is.’ Van het werk van Thijssen wordt vaak gedacht dat het puur autobiografisch is. Dat ligt voor de hand aangezien veel van zijn boeken zich afspelen in het Amsterdam van zijn jeugd (eind negentiende eeuw), over onderwijzers en hun visie op kinderen gaan, en elementen bevatten uit het jeugdleven van Thijssen, zoals het vroege overlijden van zijn vader en het milieu en de buurt waarin hij opgroeide.
Maar hij nam bepaalde elementen uit zijn leven om er vervolgens zijn eigen verhaal mee te componeren. Alleen zijn laatste boek, In de ochtend van het leven (zoals ook de ondertitel Jeugdherinneringen al aangeeft), en zijn verzamelingen korte verhalen Egeltje en Een bonte bundel zijn autobiografisch. In een brief aan collega-onderwijzer Henk van Laar schrijft Thijssen over Kees de jongen: ‘Geen “jeugdherinneringen”. Ik heb Kees bedacht; geen enkele gebeurtenis uit het boek heb ik werkelik beleefd. Wel elementen, maar meer uit waarneming van de honderden jongens die ik gekend heb, dan uit herinnering aan eigen leven. Toch natuurlik wel sfeer uit eigen jeugd.’
Bovendien schreef Thijssen ook Het grijze kind, dat speelt in een
| |
| |
heel ander milieu dan dat waarin hij opgroeide, namelijk in een klein-burgerlijk gezin. Dit boek neemt een bijzondere positie in binnen het oeuvre van Thijssen, omdat het zo anders is van toon, milieu en sfeer.
| |
Visie op de wereld
Thijssen was gematigd socialist en die maatschappijvisie is terug te vinden in zijn boeken, alhoewel die zeker geen pamfletten zijn. Hij zette zich in voor gelijke kansen, met name voor kinderen. Het onderwijs speelde hierin een cruciale rol. Als elk kind, ongeacht de sociale status, op school evenveel persoonlijke aandacht kreeg, en kennis en zelfvertrouwen zou worden bijgebracht, dan zouden kind én maatschappij daarvan profiteren. De barrières die dit doel in de weg stonden moesten worden geslecht: van stigmatiserende kleding voor armen tot aan een onderwijssysteem dat geen recht deed aan de talenten van ieder kind.
Thijssen was geen onderwijsvernieuwer, hij was geen aanhanger van Montessori of Dalton. In zowel zijn literaire als zijn nietliteraire werk draagt hij het idee uit dat in het onderwijs niet het systeem, de methode of de organisatie centraal moet staan, maar de manier waarop een onderwijzer met zijn klas omgaat. Vrijheid is daarbij essentieel; beperkingen als geldgebrek, te grote klassen of onderbetaald personeel staan die vrijheid in de weg. In de politiek bepleitte hij zijn standpunten vaak vanuit een praktische visie, gevormd tijdens zijn jarenlange werk als onderwijzer. Zo betoogde hij in de Tweede Kamer dat door het vergroten van de klassen het ziekteverlof alleen maar zou toenemen, waardoor er meer kinderen zouden blijven zitten en de kosten juist zouden stijgen in plaats van dalen, zoals het toenmalige kabinet voor ogen stond. Uit een door hem ingediend voorstel in de Gemeenteraad van Amsterdam blijkt zijn begrip voor het kind: hij stelde voor dat de door de gemeente aan arme kinderen gratis verstrekte klompen vervangen zouden worden door gewone schoenen, zodat hun de schaamte bespaard zou blijven door hun schoeisel als arm herkend te worden.
Zijn visie op onderwijszaken, kinderboeken en, ruimer, de positie van kinderen sprak Thijssen expliciet uit in zijn niet-literaire werk. Hij schreef vele kritieken op kinderboeken en het onder- | |
| |
wijs, waarvan een deel werd gebundeld in Taal en schoolmeester. Zijn stijl in deze kritieken en opstellen is scherp, zijn mening werd door menigeen gevreesd.
| |
Kunstopvatting / Traditie / Verwantschap
Thijssen is een verhalenverteller die zijn romans schrijft met humor, genegenheid en in een natuurlijke stijl. Zijn romans passen in de sociaal-realistische traditie van zijn tijd, maar zijn geen aanklacht tegen sociale misstanden of het milieu, zoals bij onder anderen Herman Heijermans. Het milieu neemt hij slechts als decor. De omgeving biedt een kind veiligheid en bescherming, de omstandigheden waarbinnen dit gebeurt zijn van secundair belang.
Zijn boeken verschenen in een tijd dat er veel boeken over kinderen uitkwamen, bijvoorbeeld Boefje van M.J. Brusse (1903), Jaapje van Jac. van Looy (1917) en de veelgelezen Merijntje Gijzen-cyclus van A.M. de Jong.
Zijn kritiek op kinderboeken gold vaak ofwel de waardeloze stijl, de te schattige toon, ofwel het te opvoedkundig verantwoorde onderwerp. ‘Een kinderschrijver’ schreef hij, ‘moet schrijver zijn. Hem moet de taal iets méér zijn dat het ons gewone menschen is; en bovendien moet hij van het kind houden; zóóveel houden, dat het kind hem verstaat.’
Zijn essays in De Nieuwe School, later gebundeld in Taal en schoolmeester, ontlokten zijn tegenstanders de kritiek dat ze die van Lodewijk van Deyssel imiteerden. Thijssen is inderdaad beïnvloed door de beweging van Tachtig, die school maakte toen hij opgroeide. De titel van het door hem en zijn vriend en collega Piet Bol geleide tijdschrift is dan ook een verwijzing naar het tijdschrift van de Tachtigers, De nieuwe gids. Het credo ‘de allerindividueelste expressie van de aller-individueelste emotie’ paste hij toe op de onderwijspraktijk waarin hij zich afkeerde van strakke regels en methoden. Een onderwijzer moest Iemand zijn, een persoonlijkheid. Deze opvatting is niet alleen terug te vinden in zijn essays over onderwijs maar ook in zijn boeken over de schoolmeesters Staal en Wels.
| |
Kritiek
Thijssens werk werd regelmatig gerecenseerd in kranten en (pedagogische) tijdschriften. In literaire bladen als bijvoorbeeld De Gids en Forum kreeg hij geen aandacht, maar Den gulden winckel, onder redactie van Gerard van Eckeren en de invloedrijke cri- | |
| |
ticus Jan Greshoff, besprak zijn werk al vanaf Barend Wels. Elsevier's weekblad wijdde meermaals een artikel aan hem en in Groot Nederland werd Het grijze kind besproken door Frans Coenen. Die vindt het een raak boek, maar hij heeft bezwaar tegen de omslachtige manier van de introductie van een ‘grijs kind’ om het auteursstandpunt weer te geven, alhoewel hij die ‘omweg’ wel ‘hoog-comisch’ vindt. Van Eckeren recenseerde zowel Barend Wels als School-land voor Den gulden winkel. Hij noemt Thijssen een voortreffelijke schrijver en Kees de jongen een prachtboek. In beide recensies gaat hij expliciet in op de vraag of Thijssens werk wel literair is. In zijn recensie over Barend Wels schrijft hij: ‘Ik kan mij voorstellen dat vele menschen dit boek “onbeduidend” zullen noemen. Aan dit vonnis ontkomt nu eenmaal niet een schrijver die in alle argeloosheid eenvoudig-weg en eerlijk het leven weergeeft zooals hij het ziet [...]’. School-land noemt hij een kunstwerk, al kan hij zich voorstellen dat velen aarzelen het zo te noemen omdat zij ‘er meer paedagogische dan litteraire waarde in ontdekken’. De treffende psychologie, levendigheid en sobere stijl maken voor Van Eckeren de boeken waardevol, maar voor ‘anderen’ is dit niet voldoende, weet hij.
Nog steeds wordt er getwijfeld aan de literaire kwaliteit van Thijssens werk. Dichter Chrétien Breukers bijvoorbeeld vindt Kees de jongen rommelig in elkaar steken en zijn andere werk ‘suffe, kabbelende boeken waar niemand zich een buil aan kan vallen’. In de literair-historische handboeken wordt Thijssen niet of nauwelijks genoemd, tenzij in verband met kinder- en jeugdliteratuur, zoals in Nederlandse Literatuur, een geschiedenis (1993) waarin hij kort wordt genoemd, en in het handboek voor jeugdliteratuur De hele Bibelebontse berg.
| |
Publieke belangstelling
Thijssens boeken zijn populair bij lezers, die keer op keer weer genieten van de humor, de herkenbaarheid en de belevingswereld van de kinderen. Kees de jongen is verreweg zijn bekendste en meest gewaardeerde boek, waaraan velen onuitwisbare herinneringen bewaren. Aukje Holtrop typeert de roman in De hele Bibelebontse berg als volgt: ‘Kees is de held geworden van veel volwassenen, niet alleen vanwege zijn goedhartigheid en moed, niet alleen omdat hij zo ontroerend verliefd is op Rosa Over- | |
| |
beek, maar vooral omdat hij in zijn fantasieën de dromen van veel kinderen onder woorden bracht. En Kees de jongen is vooral zo'n geliefd boek, omdat het met weemoed en humor geschreven is, waardoor de lezer niet alleen meeleeft met Kees' bestaan - dat ook verdriet en moeilijkheden kent - maar tegelijkertijd plezier beleeft aan de manier waarop Kees het in dat bestaan weet te redden. Een prachtig, emotioneel boek, dat heel precies is geschreven. Maar officieel een volwassenboek.’
Thijssens werk is ook geliefd onder schrijvers en journalisten als Kees Fens, Remco Campert, Simon Carmiggelt, Bob den Uyl en Willem Wilmink. Campert herintroduceerde Kees Bakels en Rosa Overbeek zelfs in zijn roman Het leven is vurrukkulluk (1961), waarin hij soms ook Thijssens taalgebruik overnam. Toneelschrijver Gerben Hellinga bewerkte Kees de jongen tot een toneelstuk (1970), dat nog regelmatig met succes wordt opgevoerd.
De populariteit van Thijssen lijkt alleen maar toe te nemen. In de jaren tachtig werd op de Amsterdamse Lindengracht een beeld van hem als schoolmeester door Hans Bayens neergezet en toen sloop van zijn geboortehuis dreigde, is met man en macht gevochten om het te behouden. Inmiddels is het herbouwd volgens de oude tekening en is er sinds 1995 het Theo Thijssen Museum gevestigd. Vanaf 1993 verscheen in vier delen zijn Verzameld werk en volgden de herdrukken van allerlei pocketuitgaven elkaar steeds sneller op.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Voor herdrukken bij andere uitgevers wordt verwezen naar de ‘Verantwoording’ in Theo Thijssen, Verzameld werk, voor de verspreide publicaties naar deel IV van het Verzameld werk.
Theo Thijssen, Barend Wels. Bussum 1908, C.A.J. van Dishoeck, R. |
Theo Thijssen, Jongensdagen. Bussum 1909, C.A.J. van Dishoeck, J. |
Th.J. Thijssen, Taal en schoolmeester. Bussum 1911, C.A.J. van Dishoeck, E. |
Th.J. Thijssen, Sommenboek voor de volksschool I-IV. Bussum 1912, C.A.J. van Dishoeck, Rekenmethode. |
Th.J. Thijssen en J. Soederhuijzen, Cijferboek voor de volksschool I-III. Bussum 1913, C.A.J. van Dishoeck, Rekenmethode. |
Th.J. Thijssen, Taallessen voor de volksschool. Bussum 1916, C.A.J. van Dishoeck, Taalmethode. |
Theo Thijssen, Kees de jongen. Bussum 1923, C.A.J. van Dishoeck, R. |
Theo Thijssen, School-land. (De roman van een klas). Bussum 1925, C.A.J. van Dishoeck, R. |
Theo Thijssen, De gelukkige klas. Bussum 1926, C.A.J. van Dishoeck, R. |
Th.J. Thijssen, De moderne arbeidersbeweging en het Volks-Onderwijs: Rede op het N.V.V. kongres 21 oktober 1926. [z.pl. 1926], E. |
Theo Thijssen, Het grijze kind. Bussum 1927, C.A.J. van Dishoeck, R. |
Theo J. Thijssen, Egeltje. Een bundel vrolik proza. Bussum 1929, C.A.J. van Dishoeck, VB. |
Th.J. Thijssen, De examen-idioot of De kinderexamens van 1928. Amsterdam 1929, De Volharding, E. |
Theo Thijssen, Voorwoord. In: Arnold Ulitz. Oproer der kinderen. Roman. Vertaling Th. Wink. Amsterdam [1929], Andries Blitz, pp. [VII-VIII]. |
Theo Thijssen, De fatale gaping. Amsterdam [ca. 1930], SDAP, E. |
Theo Thijssen, Het taaie ongerief Zijnde: 't verslag van een herinnerings-tocht, door Joop van Santen ondernomen langs zijn momenten van toilet-misère, en met een vrolike handdruk opgedragen aan de velen, die waren als hij. Amsterdam/Bussum 1932, De Arbeiderspers/C.A.J. van Dishoeck, R. |
Theo Thijssen, Een bonte bundel. Amsterdam 1935, De Arbeiderspers, VB. |
Het boek voor de jeugd. Samengesteld door Cor Bruijn, Arie Pleysier, Age Scheffer, Theo J. Thijssen en Piet Schuhmacher. Amsterdam 1937, De Arbeiderspers, Bl. |
Theo Thijssen, Reinaert en Bruun de beer. In: Het boek voor de jeugd. Samengesteld door Cor Bruijn e.a.. Amsterdam 1937, De Arbeiderspers, pp. 65-71, J. |
Theo Thijssen, Streken van Tijl Uilenspiegel. In: Het boek voor de jeugd. Samengesteld door Cor
|
| |
| |
Bruijn e.a.. Amsterdam 1937, De Arbeiderspers, pp. 231-246, J. |
Theo Thijssen, Postzegels. In: Het boek voor de jeugd. Samengesteld door Cor Bruijn e.a. Amsterdam 1937, De Arbeiderspers, pp. 147-164, J. (fragment uit Kees de jongen) |
Het nieuwe boek voor de jeugd. Samengesteld door P.W. Assmann, D.L. Daalder, A.D. Hildebrand, Theo J. Thijssen en Annie Winkler-Vonk. Amsterdam 1941, Amsterdamsche Boek- en Courantmaatschappij, Bl. |
Theo Thijssen, Zijrupsenteelt. In: Het nieuwe boek voor de jeugd. Samengesteld door P.W. Assmann e.a. Amsterdam 1941, Amsterdamsche Boek- en Courantmaatschappij, pp. 377-381, J. (fragment uit Jongensdagen) |
Theo Thijssen, In de ochtend van het leven. Jeugdherinneringen. Bussum 1941, C.A.J. van Dishoeck, R. |
Theo Thijssen, Voorwoord. In: Jan Boer. Schoolmeesterschap. Paedagogische poëzie. Assen 1946, Van Gorcum & Comp., [pp. 5-6]. |
Theo Thijssen, Meneer-zèlf komt een uurtje, en andere verhalen. Samengesteld door Marten Scholten, documentatie Rob Grootendorst. Amsterdam 1970, Meulenhoff Educatief, Bl. (verhalen uit Egeltje en Een bonte bundel) |
Theo Thijssen, De oer-Kees. De eerste fragmenten van Theo Thijssens Kees de jongen uit De Nieuwe School 1908-1915. Verantwoording Peter-Paul de Baar en Rob Grootendorst, illustraties Hans Bayens. Amsterdam 1995, Stichting Theo Thijssen, V. |
Theo Thijssen, Verzameld werk. Vier delen. Verantwoording en nawoord Peter-Paul de Baar en Rob Grootendorst. Amsterdam 1993-1999, Thomas Rap/Athenaeum-Polak & Van Gennep. R. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Gerard van Eckeren, [Over Barend Wels]. In: Den Gulden Winckel, jrg. 7, nr.7, juli 1908, pp. 105-106. |
Piet Hoek, [Over Taal en schoolmeester]. In: Den Gulden Winckel, jrg. 11, nr. 4, april 1912, pp. 51-53. |
A.M. de Jong, [Over Kees de jongen]. In: Het Volk, 5-7-1923. |
P.L. van Eck jr., [Over Kees de jongen]. In: Den Gulden Winckel, jrg. 22, nr. 11, november 1923, pp. 168-169. |
Johan Koning, [Over Kees de jongen]. In: Nederland, 1-8-1923. |
Herman Robbers, [Over Kees de jongen]. In: Elsevier's geïllustreerd maandschrift, jrg. 35, 1925, p. 355. |
Gerard van Eckeren, [Over School-land]. In: Den Gulden Winckel, jrg. 25, nr. 5, mei 1926, pp. 106-108. |
Jo de Wit, [Over De gelukkige klas]. In: Elsevier's geïllustreerd maandschrift, jrg. 37, 1927, pp. 379-380. |
C. Wilkeshuis, [Over Het grijze kind]. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 29-10-1927. |
Herman Robbers, [Over Het grijze kind]. In: Elsevier's geïllustreerd maandschrift, jrg. 38, 1928, p. 139. |
Frans Coenen, [Over Het grijze kind]. In: Groot Nederland, jrg. 26, 1928, pp. 557-558. |
Anthonie Donker, Humor in drie talen. In: Anthonie Donker, Fausten en faunen, Amsterdam, 1930, pp. 166-168. (Over Egeltje) |
N.v.K.-B., [Over Egeltje]. In: De Gids, jrg. 94, 1930, p. 289. |
Anthonie Donker, [Over Het taaie ongerief]. In: De Stem, jrg. 12, 1932, p. 588. |
C.L. Hansen, [Over In de ochtend van het leven]. In: Het Vaderland, 9-9-1941. |
Piet Bakker, Theo Thijssen, de kinderkenner. In: Elsevier's weekblad, jrg. 2, 1946, p. 5. |
R. Blijstra, Theo Thijssen als letterkundige. In: Het Vrije Volk, 12-7-1947. |
Piet Bakker, Theo Thijssen's kinderstudies. In: Elsevier's weekblad, jrg. 5, 1949, p. 26. |
Jac. Lootsma, Theo Thijssen. In: Volksonderwijs, nr. 9, november 1964, pp. 10-11. |
Christine Meyling, Van kinderboek tot boek over kinderen. In: Het Parool, 29-1-1965. |
Christine Meyling, Theo Thijssen, kindervriend. In: Het Parool, 5-2-1965. |
Kees Fens, Het grijze kind van het realisme. In: Kees Fens, De gevestigde chaos, Amsterdam 1966, pp. 43-52. (over Het grijze kind) |
C. Wilkeshuis, Meester, welbedank! De school van 1900 tot nu. Leiden 1968. (over de ontwikkeling van het onderwijs met aandacht voor o.a. Theo Thijssen) |
Ischa Meijer, Wie was Theo Thijssen. Poging tot een gesprek. In: Het Parool, 22-8-1970. (biografisch) |
Rob Grootendorst, Kees de jongen en de grote pers. In: Tirade, jrg. 15, nr. 163, januari 1971, pp. 2-23. (over de receptie van Kees de jongen) |
Theo Thijssen. Samengesteld door Rob Grootendorst. Amsterdam 1976. De Engelbewaarder, jrg. 1, nr. 4, juli 1976. (artikelen over en teksten van Theo Thijssen) |
Eddy Mielen, Brieven van Theo Thijssen aan C.A.J. van Dishoeck. In: Tirade, jrg. 20, nr. 212, februari 1976, pp. 66-84. |
Rob Grootendorst, De laatste jaren van Theo Thijssen. In: Engelbewaarder Winterboek 1978. Amsterdam 1978, pp. 25-59. (biografisch) |
Martin Schouten, Het geheim van Theo Thijssen. In: Jan C. Brokken en Martin Schouten, Het volle literaire leven. Portretten uit de Haagse Post. Amsterdam 1978, pp. 71-100. (biografisch) |
Gerbertus Janssen, Theo Thijssens strijd tegen onderwijsbezuinigingen. In: Socialisme en democratie, jrg. 36, nr. 7-8, 1979, p. 368. |
Rob Grootendorst, Theo Thijssen 1879-1943. Schrijver en schoolmeester. Lelystad [1979]. (biografisch) |
Rob Grootendorst, Twee interviews met Theo Thijssen. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 2, nr. 1, oktober 1984, pp. 1-3. |
Emmy J. Belinfante, Theo Thijssen vertelt. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 2, nr. 1, oktober 1984, pp. 4-5. (interview) |
[Anoniem], Vader van ‘Het grijze kind’ lucht
|
| |
| |
zijn hart: ‘Het staat er ellendig voor met het onderwijs’. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 2, nr. 1, oktober 1984, pp. 6-8. (interview) |
J. Koppejan, Theo Thijssen, een schoolmeester met een groot kinderhart. In: Reformatorische school jrg. 15, nr. 9, oktober 1987, pp. 543-548. |
Peter-Paul de Baar, Rob Grootendorst en Jan Roedoe, Het Amsterdam van Theo Thijssen. Amsterdam 1988. (wandelgids) |
Peter-Paul de Baar en Rob Grootendorst, Theo Thijssen over Kees de jongen. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 6, nr. 2, december 1988, pp. 16-19. (brief van Theo Thijssen aan Henk van Laar over Kees de jongen en toelichting) |
Harrie Jonkman, Een betere salariëring, meer aanzien, individuele vrijheid: Theo Thijssen en de autonomie van de onderwijzer. In: Vernieuwing, jrg. 48, nr. 5, mei 1989, pp. 9-12. |
Willem Wilmink, Theo Thijssen. In: Willem Wilmink, Wat ik heb gevonden, je raadt het nooit. Vijftien opstellen over schrijvers in onze taal. Amsterdam 1990, pp. 75-83. |
Willem Wilmink, Een jongen nog zonder geschiedenis. In: NRC Handelsblad, 2-3-1990. (over Kees de jongen) |
Rob Grootendorst en Peter-Paul de Baar, [Over Kees de jongen]. In: Lexicon van Literaire Werken. Groningen, aanvulling 13, februari 1992, p. 1-8. |
Jos Paardekooper, Theo Thijssen, Kees de jongen. Laren 1993. |
M. Knoop, Theo Thijssen 1879-1943. Lelystad 1993. |
W. Pols, De onderwijzer en zijn klas. Over het ‘denkend doen’ van Staal in De gelukkige klas van Theo Thijssen. In: PiP, Pedagogiek in praktijk, jrg. 1, nr. 2, 1995, pp. 9-14. |
Wam de Moor, De twee gezichtspunten van Theo Thijssen. In: Ons erfdeel, jrg. 38, nr. 3, mei-juni 1995, pp. 390-398. |
Harry Bekkering, Anton en Kees, Ina en Rosa. Simon Vestdijk en Theo Thijssen: onvergelijkbare grootheden? In: Vestdijkkroniek, nr. 86, maart 1995, pp. 9-20. |
Jos Paardekooper, Baaivangend in zwembadpas - Theo Thijssen voegde enkele gevleugelde woorden toe aan het Nederlands. In: Onze taal jrg. 64, nr. 6, 1995, p. 148. |
Peter-Paul de Baar en Rob Grootendorst, Verantwoording. In: Theo Thijssen, Jongensdagen. Amsterdam 1996, pp. 129-144. |
Peter-Paul de Baar en Maurits Verhoeff, ‘Overigens pleit ik vergeving’. Vier brieven van Theo Thijssen. In: De Parelduiker, jrg. 1, nr. 1, maart 1996, pp. 3-13. |
Wieneke 't Hoen, Theo Thijssen. Een beeld van zijn leven. Amsterdam 1996. (fotobiografie) |
Piet van Veen, En och, ik schrijf tóch wel. Het derde interview met Theo Thijssen. Uitg. door Maurits Verhoeff. In: De Parelduiker, jrg. 2, nr. 5, december 1997, pp. 63-67. |
Wieneke 't Hoen, Mijn vriend de uitgever. Theo Thijssen en zijn uitgever C.A.J. van Dishoeck. In: Jaarboek Letterkundig Museum 7. Den Haag 1998, pp. 1-20. |
Chrétien Breukers, Door wat ongelukkige toevalligheden. Een autobiografisch intermezzo. In: Bzzlletin, jrg. 28, nr. 260, november 1998, pp. 19-23. (oordeel over Thijssens werk) |
Simon Carmiggelt, Theo Thijssen en zijn kinderen. In: Speciaal voor ons, nr. 54, zomer 1999, pp. 20-23. |
Jan de Groot, ‘Het boek voor de jeugd’, een goudmijn uit de jaren dertig. Groningen 1999. |
94 Kritisch lit. lex.
augustus 2004
|
|