| |
| |
| |
Hans Tentije
door Rein Bloem
1. Biografie
Hans Tentije is het pseudoniem van Johann Krämer, geboren 23 december 1944 te Beverwijk. Hij groeide op in een ‘Hoogoven’-milieu, bezocht verschillende scholen en werd ten slotte leraar Nederlands. Hij woont met vrouw en twee kinderen in Wijdenes (N.H.). Hij debuteerde met het romanfragment ‘Anarchia’ in De Gids, 1970, een experiment dat hij tot dusver niet heeft voortgezet. Jaren later startte hij opnieuw, nu als dichter, en hij publiceerde tot dusver twee dichtbundels, waarvan de laatste zowel bekroond werd met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs als met de Herman Gorterprijs (1979).
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
In 1963 schreef Francis Ponge een klein essay over een dichterlijke zienswijze van de dingen: ‘De la nature morte et de Chardin’ (gebundeld in L'Atelier contemporain, Gallimard 1977). Ponge houdt daarin een pleidooi voor het dagelijks kijken met onbevangen blik naar de voorwerpen in de directe omgeving, en wel zo dat het kleinste arrangement van dingen in het kleinste fragment van de ruimte zicht geeft op metafysische waarden. ‘Certes le temps s'écoule, mais pourtant jamais rien n'arrive. Tout est lá.’ (...de tijd gaat voorbij, maar toch gebeurt er nooit iets. Alles is er.)
Het vangen van de tijd in een plekje grond dat als schaalmodel dient voor aarde en hemel, anders gezegd: de fusie van tijd en ruimte, is een van de belangrijkste thema's in de moderne poëzie. De titel van Tentijes eerste bundel, Alles is er (1975), kan als een variant op dat thema gezien worden. Het tweede gedicht van de bundel, ‘Zelfportret met eieren en zwarte hoed’, geschreven met stillevenschilder Dick Ket voor ogen, geeft een aanwijzing hoe die variant verstaan moet worden:
Gesprongen 't email op de bodem van de kom
onblusbaar de langzame brand van wat tenslotte roest
grijns blijft een glimlach, vermoeide grimas
zolang 't doek gespannen is; 't portret verstilde honger
de roodgeruite keukenhanddoek, verschoven beugelfles
brekend licht, de glans van eieren
't blauwe schrift voor straks
nee, niet te hoeven inhameren
op 't granieten aanrecht van wie weet wat voor werkelijkheid
want op den duur barst ook de verf vanzelf
hier, en daar, en op de bodem van de kom
Mens en dingen worden in de ruimte van het schilderij stilgezet voor zolang het duurt: zolang 't doek gespannen is; maar niets is onvergankelijk, zelfs in deze op de wijze van de kunst beperkte ruimte ligt het bederf al op de loer.
| |
| |
Au fond - op de bodem van de hemel - komt dat neer op een besef van onmacht, van een moeizaam bestaan op aarde, waar uitstel (van verlies, vergaan en dood) nooit in afstel verkeert.
Tentije zoekt in zijn bundel naar allerlei tijden en ruimtes om dit tragisch besef en de daarmee samengaande rebellie te documenteren. Op de omslag van Alles is er prijkt een foto (uit 1900) van een man-op-vliegfiets en het daarbij aansluitende gedicht eindigt met:
is 't moment van neerstorten onmenselijk lang uitgesteld.
Vergelijkbare gegevens verstrekken de gedichten over of naar aanleiding van Malcolm Lowry (1938), Goya's ‘Los desastres de la guerra’, een glasverkoper in Vatra Dornei, de Sema Tragica in Barcelona 1909, Fort de Vaux (een verdedigingsfort uit de Eerste Wereldoorlog), Tristia (treurzangen van Ovidius), een konijnenplaag op een eiland bij Madeira in het begin van de 15e eeuw.
Centraal in deze reizen door tijd en ruimte staat steeds de tot mislukken gedoemde poging zich aan bederf en verval te onttrekken. Het sleutelwoord of -beeld in de bundel is vleugellam, voorkomend in ‘Ikaries de zee’, dat de strandvervuiling in Wijk aan Zee (1973) verbeeldt.
Het met veel emoties gepaard gaande verzet tegen dergelijke vormen van bederf geeft de poëzie een actueel en geëngageerd aspect.
De geconstateerde disharmonie in de wereld betekent ten aanzien van de complementaire begrippen tijd en ruimte dus nooit een rustig of evenwichtig samengaan. In vergelijking met de fusie zoals die verwoord is door Francis Ponge, is het ‘alles is er’ van Tentije veel minder duurzaam. Tijd en ruimte kunnen wel bij elkaar komen, maar dan verkeren ze beide al in ontbinding:
even achterhaald als de hoogtijdagen van de spoorwegen
is 't Hôtel du Chemin de Fer
een steeds verder afbladderende pleisterplaats
| |
| |
| |
Techniek
Verwantschap
De legio plekken en tijdstippen waarin Tentije een thema van alle tijden (onontkoombaar verval) situeert, worden door de dichter plastisch en met grote emotie in beeld gebracht. Hij identificeert zich met de personages, kiest partij voor hen en actualiseert hen voor de lezer in een mengeling van gedocumenteerde vertelling en dramatische bewogenheid, onder andere tot uiting komend in vele o's en a's. Als geëngageerde dichter verschát hij hemelsbreed van Kentering-dichters als Hazeu en Van den Waarsenburg, die direct aansluiten bij eigentijdse gruwelen, waar ze onomwonden maar enigszins onderkoeld gewag van maken en waartegen ze protest aantekenen. Tentije zoekt (evenals de door hem bewonderde Habakuk II de Balker) zijn gegevens doorgaans verder van huis, is daarin minder tijd- en plaatsgebonden, maar moet wel veel meer aandacht besteden aan het documenteren en evoceren van het door hen bestreden onrecht.
Daardoor lijkt hij op de poëzie van gegevens van H.C. ten Berge, die echter consistenter te werk gaat door zijn materiaal uit grotere kaders (Azteken, Middeleeuwen) te halen en in reeksen uit te werken, en die bovendien zijn emoties meer wegwerkt. Het kaleidoscopische van de werkwijze van Tentije heeft waarschijnlijk de gemengde reacties van de critici veroorzaakt: wel werd bijna allerwegen een nieuw, gedreven talent gesignaleerd, maar of de vormkracht wel groot genoeg zou zijn om het bewogen protest poëtisch te breidelen werd betwijfeld.
| |
Ontwikkeling
Tentije moet zich na het verschijnen van zijn eerste bundel sterk bezonnen hebben op het perspectief dat zijn poëzie bood. Het is tenminste opmerkelijk hoe, met behoud van de plastische kracht en de obsessie voor tijden, plaatsen en personen, in de tweede bundel een andere weg wordt ingeslagen. De titel Wat ze zei en andere gedichten is daarvan al een voorbeeld: de verleden tijd komt in de plaats van het alom tegenwoordige, het gebeuren en het zich bevinden wordt een menselijke uiting, maar wat en wie die behelst blijft voorlopig de vraag.
In Alles is er werd de betekenis van de titel al vroeg in de bundel duidelijk (in het Dick Ket-gedicht), in Wat ze zei vindt die herkenning pas aan het eind van de bundel plaats, in het laatste gedicht van de titelreeks ‘Dood tij als 't ijs van de rivier’.
| |
| |
In dit gedicht (in de reeks en in de hele bundel) gaat het weer om een ingewikkelde samenhang tussen tijd en ruimte, maar die ligt toch anders dan in Alles is er.
Ditmaal gaat het om levensbehoud in de vorm van herinnering, om de neerslag van wat het verleden aan onvergankelijks bood. Die neerslag lijkt maar op één wijze te realiseren, namelijk in poëzie. Hoe miniem de opbrengst van het leven is, ze kan verduurzaamd worden. Het duidelijkst spreekt zich daarover het openingsgedicht ‘Nog eenmaal’ uit:
En met de honden ver vooruit tenslotte
toch een plek te vinden, plaats misschien van bestemming
ontsnapt me niet nu, maar voor altijd hierna
alles nog eenmaal in lichterlaaie
blad papier dat binnen z'n dubbele begrenzing
de neerslag hiervan bewaart-
De rebels bestreden en beleden onmacht in de eerste bundel heeft plaats gemaakt voor een sceptische maar trotse taakstelling: behouden wat er geweest is, als de enige manier om de onvermijdelijke toekomst tegemoet te treden. Op deze wijze is de rekening van winst-en-verlies heel anders opgemaakt dan in Alles is er, waarin niets behouden bleef.
Het voorbijgaan van de tijd, niet langer als gewelddadig ervaren, kan daarom, met andere wapens doeltreffender bestreden worden. Het aardse tranendal onder de vulkaan (Malcolm Lowry) of de bedorven zee en de wanhoop die daarmee verbonden werd, wordt om zo te zeggen omgebogen tot rustiger vaarwater. De reeks ‘Schepen, rivieren’, met als plaats van handeling de binnenvaart, beklemtoont nog het traag verlopend verval, maar een zin als ‘doordrenk me van alles wat voorbijgaat’ verwijst naar de plaatsen die worden aangedaan en vooral naar de aandacht die daaraan besteed moet worden. In de er op volgende reeksen ‘Om daar te
| |
| |
liggen’ en ‘Drenkplaatsen’ vindt het panta rei-beginsel voortdurend zijn plaats van bestemming, dat is een rustpunt. Die rust is niet altijd vredig. Centraal in de laatstgenoemde reeks staat de zelfmoord van de dichter Celan, die in 1970 in de Seine verdronk. Het is dus denkbaar, uit wanhoop, in het water een einde te vinden; het is ook denkbaar het water te doorkruisen, op een doorwaadbare plek of bij een drenkplaats. De stroom van de gebeurtenissen is niet tegen te houden, maar wel te onderbreken, of nog beter: te verleggen in de bedding van de poëzie:
hier aankomen, een plek die ophoudt
te bestaan zodra ik wegga
die nooit heeft bestaan voordat ik er kwam
Vergeleken met Alles is er toont Wat ze zei de tijd en de ruimte veel minder op gespannen voet. Het is alsof tijd en ruimte, beide nog steeds onderhevig aan vergankelijkheid, gedoemd om tot niets te leiden, elkaar ontmoeten op papier om daar te blijven bestaan.
| |
Techniek
Een zoveel meer ontspannen thematiek moet vanzelfsprekend ook een verandering op technisch vlak betekenen. Tentijes tweede bundel is veel lyrischer van aard dan de eerste; de dramatische uitroepen blijven geheel achterwege, de betrokkenheid met personages van vroeger wordt minder fel aangegeven. De ‘mee makende’ ik-figuur grijpt niet in, maar is een toeschouwer op afstand of een lotgenoot, die net even later komt dan de cruciale gebeurtenis; hij is een meegaande volger. Het dramatische feit zelf wordt vaak bijna onzichtbaar weggewerkt, ternauwernood aangestipt. In de slot- en titelreeks gaat bijvoorbeeld de dood-door-ongeluk van de Poolse acteur in de Wajda-film ‘Aas en diamant’ schuil. Maar dat drama wordt in het geheel niet documentair behandeld en geëvoceerd; het is een ondertoon in de melancholie van vergankelijkheid, die in de niet vast te leggen woorden van de zij-figuur de boventoon voert.
Tentijes poëzie is door het bijna onmerkbaar ineen weven van verschillende thema's ingewikkelder en eenvoudiger geworden: ingewikkelder door het achterwege blijven van
| |
| |
voorgronddocumentatie, eenvoudiger door het besef dat alles er niet zoveel toe doet.
Compositorisch is er eveneens een groot verschil met de eerste bundel: geen kaleidoscopisch principe meer - de ene tijd en plaats na de andere - maar een reeksenprincipe, dat het stromen en stremmen (tijd en plaats) adequater kan opvangen.
Dat poëzie bij uitstek geschikt is om de in het werkelijke leven onmogelijke fusie (zie Ponge) tot stand te brengen, wordt door Tentije ook op typografische wijze verbeeld: niet zelden maakt hij door in- en uitspringingen zijn regels beweeglijk, ze staan er, maar ze staan niet vast. Op spectaculaire wijze wordt dit principe uitgewerkt in de reeks ‘Drenkplaatsen’, waar diverse bouwstenen via veel witte plekken aan elkaar worden gekit.
| |
Kritiek
De kritiek heeft over het algemeen minder nadruk gelegd op de techniek die door Tentije is aangewend, dan op de thematiek. Wel is vrijwel unaniem gewezen op de grote zeggingskracht die van Wat ze zei uitgaat. Hoe algemeen de waardering is, blijkt ook uit de dubbele bekroning die de bundel ten deel viel.
| |
Verwantschap
Hans Tentje wordt nu gezien als een dichter die opportunistisch engagement, hoe eerlijk beleden ook, de rug heeft toegekeerd en in het domein van de ‘poëzie-van-gegevens’, waarin H.C. ten Berge als de belangrijkste dichter geldt, op heel eigen wijze tijd en ruimte op elkaar afstemt.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Hans Tentije, Fragmenten uit Anarchia. In: De Gids, 133ste jrg. nr. 7/8, 1970, R (fragment). |
Hans Tentije, Alles is er. Amsterdam 1975, De Harmonie, GB. |
Hans Tentije, Wat ze zei en andere gedichten. Amsterdam 1979, De Harmonie, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Ad Zuiderent, Vleugels van woorden in een rijp dichtdebuut. In: Trouw, 31-1-1976. (over Alles is er) |
Ad Zuiderent, Fluweel van woorden. In De Revisor, jrg. 3, nr. 1, februari 1976, pp. 74-75 |
Rein Bloem, Engagement in poëzie is mogelijk. In: Vrij Nederland, 10-4-1976. (over Alles is er) |
Anton Korteweg, Prima debuut van Hans Tentije. In Het Parool, 22-5-1976. (over Alles is er) |
Rein Bloem, Wat je uiteindelijk ziet door alle verwarring heen. In: Vrij Nederland, 6-1-1979. (interview) |
J. Bernlef, De vraag van Oom Ricardo. In: Haagse Post 13-1-1979. (over Wat ze zei) |
Rein Bloem, Doordrenk me van alles wat voorbijgaat. In: Vrij Nederland, 6-1-1979. (over Wat ze zei) |
Peter Nijmeijer, Tegen het verval. In: de Volkskrant, 3-3-1979 (over Wat ze zei) |
R.L.K. Fokkema, In de trant van de trend. In Trouw, 17-3-1979. (over Wat ze zei) |
Johan Diepstraten en Sjoerd Kuijper, Als ik niet schreef zou de werkelijkheid me door de vingers glippen. In: Bzzlletin, nr. 63, 1979, pp. 23-30. (interview) |
Lien Heijting, Lucy B. en C.W.v.d. Hoogtprijs en Herman Gorterprijs. In: N.R.C. Handelsblad, 16-11-1979. (interview) |
W.A.M. de Moor, Het intellectuele in de poëzie. Hans Tentije of de bekroning van een lenige dichter. In: de Tijd, 9-11-1979. (naar aanleiding van Alles is er en Wat ze zei) |
1 Kritisch lit. lex.
september 1980
|
|