| |
| |
| |
M.H. Székely-Lulofs
door Ton Brouwers
1. Biografie
Madelon (Magdalena Hermina) Lulofs werd geboren in het Oranje Hotel te Soerabaja (Indonesië) op 24 juni 1899 als oudste dochter van Claas Lulofs, een Nederlandse bestuursambtenaar, en Saar Dijckmeester, beiden afkomstig uit welgestelde Gelderse milieus. Door overplaatsingen van haar vader bracht zij haar jeugd door in diverse plaatsen op Java en Sumatra. Een deel van haar middelbare-schooltijd woonde zij in Deventer bij haar grootouders, maar wegens ziekte van haar moeder en de dreiging van de Eerste Wereldoorlog werd zij in 1915 teruggehaald naar Nederlands-Indië. Op achttienjarige leeftijd trouwde zij aldaar met Hendrik Doffegnies, een Hollandse planter, werkzaam op de rubberontginningen van Deli (Oost-Sumatra).
In de loop van de jaren twintig schreef Lulofs haar eerste artikelen en schetsen over het plantersleven. Met hulp van de Hongaarse planter en intellectueel Lászlo Székely werden deze vanaf 1923 gepubliceerd in een lokaal weekblad. Wegens echtelijke problemen - er was een relatie tussen Lulofs en Székely ontstaan - verbleef zij met haar dochters Mary Maud (1919) en Christine (1920) midden jaren twintig ruim een jaar bij familie in Australië; na haar terugkeer op Sumatra werd haar huwelijk ontbonden. Haar dochters werden toegewezen aan de vader. In 1926 zijn Lulofs en Székely in Hongarije getrouwd en vervolgens ook weer teruggekeerd naar Sumatra, maar in 1930 besloten zij zich voorgoed in Europa te vestigen. Met hun dochter Kotjil (1929) gingen zij in Boedapest wonen. Madelon Lulofs wierp zich vervolgens op het schrijven van verhalen, die vanaf 1931 onder meer werden gepubliceerd in Elseviers geïllustreerd
| |
| |
maandschrift en Groot Nederland. Haar debuutroman over het koloniale leven op Sumatra, Rubber, verscheen eveneens in 1931. Daarnaast vertaalde zij in samenwerking met haar man, die zelf ook over het leven in Indië heeft geschreven, talloze Hongaarse romans naar het Nederlands.
Uit vrees voor de oorlogsdreiging in Midden-Europa verhuisde Székely-Lulofs in 1938 met haar gezin naar Nederland. Zij woonde achtereenvolgens in Bloemendaal, Santpoort en Amsterdam. Haar joodse man, die tijdens de Duitse bezetting van Nederland was teruggekeerd naar Hongarije, overleefde de oorlog, maar stierf kort na de bevrijding aan een hartverlamming. Tijdens de bezetting was Székely-Lulofs onder meer als koerierster actief in het verzet. In de naoorlogse jaren werkte zij vooral als vertaler van romans (uit het Engels, Duits, Hongaars en Frans) en als schrijfster van interviews, artikelen en feuilletons voor opiniebladen, zoals Elseviers weekblad en De Groene Amsterdammer, en damesbladen, waaronder Margriet. Op 22 mei 1958 overleed zij te Amsterdam, als gevolg van een hartinfarct.
Bijna alle boeken van Székely-Lulofs zijn vertaald, haar debuutroman zelfs in meer dan tien talen. Die roman is bovendien in 1934 door de auteur bewerkt voor toneel en een jaar later verfilmd. Ook De andere wereld (1934) is omgewerkt tot een toneelversie (in 1935), terwijl De hongertocht (1936) ten grondslag ligt aan een in 1996 in Nederland uitgezonden tv-serie.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Visie op de wereld
Het literaire universum van M.H. Székely-Lulofs getuigt van een krachtige beleving van de machtsverhoudingen tussen mensen, zoals deze worden ingegeven door onderlinge verschillen in maatschappelijke functie, sociale klasse, sekse en etnische afkomst. Uit haar romans en verhalen spreekt het begaan zijn met het lot van de zwakkere partij, maar tegelijkertijd ook een sociaal-darwinistische aanvaarding van de strijd om het bestaan. Haar werk maakt duidelijk hoezeer het denken en handelen van mensen wordt gestuurd door economische en culturele omstandigheden, maar vooral ook door de biologische wetten van het leven zelf. Zoals haar personages vastgeklonken zitten aan hun rol in het verhaal, zo zijn mensen gekluisterd aan hun identiteit in de werkelijkheid van alledag. Of de auteur nu schrijft over mannen of vrouwen, westerlingen of oosterlingen, assistenten, bedienden of opzichters, zij worden steevast - en op steeds wisselende wijze - in hun handelen beperkt door van buitenaf opgelegde rollen. Deze onvrijheid levert een voedingsbodem voor een scala aan psychologische problemen en reacties, variërend van onmacht, geweld, overmoed en verveling tot elementaire gevoelens van minderwaardigheid, eenzaamheid of verlatenheid. Leven is averij oplopen, een kamp met het noodlot, zonder dat werkelijk verweer mogelijk is of engagement zinvol. De kern van de visie van Székely-Lulofs is dan ook dat de mens uiteindelijk een leeg, onvervulbaar wezen is.
| |
Thematiek
Twee van haar vroegste verhalen, ‘Het verleden’ en het titelverhaal uit de bundel Emigranten (1933), zijn gewijd aan het pioniersbestaan in Australië tijdens de eerste decennia van de twintigste eeuw en zijn doortrokken van het monotone leven in het arme, zuidelijke deel van dat land. Het titelverhaal handelt over het holle bestaan van een emigrantenechtpaar, een oud-kolonel uit het Brits-Indische leger en zijn vrouw. De eenzame vrouw voelt zich aangetrokken tot de knecht, die in tegenstelling tot haar man begrip toont voor haar situatie. Wanneer de knecht vervolgens bij een ongeluk zwaargewond raakt, weigert de oudkolonel te proberen om diens leven te redden, als vergelding voor de door hem vermoede ontrouw van zijn vrouw. Deze
| |
| |
keuze leidt echter ook tot zijn eigen ondergang. Het verhaal ontleent zijn kracht aan de parallel tussen het droge, verlaten landschap en het inhoudsloze leven van de vrouw. Op het hoogtepunt van het verhaal is haar hoofd ‘zoo leeg van gedachten, als ze nooit geweten had, dat mogelijk kon zijn’. Ook in ‘Het verleden’ staat de relatie tussen een boer en zijn vrouw op het stille Australische platteland centraal. Voor de man, Jimmy McConnan, was de wereld al vroeg ‘één groote, leege plek en het leven iets, waarvan hij de noodzakelijkheid, nòch het doel begreep’. Zijn ouders zijn op jonge leeftijd omgekomen en als kleinzoon van een Engelse emigrant voelt hij zich een banneling in het grote land. Uit eenzaamheid trouwt hij met Bella Christenson, de dochter van zijn buren, ook al weet hij dat zij het ‘mannetuig’ veracht omdat zij niet de kans krijgt om zelf geld te verdienen. Bella wil geen kinderen en op grond van haar jeugdervaringen ziet ze de man als tiran en uitbuiter van de zwakkere, maar na jaren van huwelijk is zíj in Jimmy's ogen de tiran geworden en hoewel het pioniersbestaan hun geen windeieren heeft gelegd, kan hij alleen nog dromen van haar dood. In een vlaag van waanzin vermoordt hij haar tenslotte, waarna hij in een krankzinnigengesticht belandt. In het verhaal wordt zowel Jimmy als Bella als slachtoffer van de hun opgelegde rol gezien.
Een soortgelijke thematiek komt aan bod in andere, op Sumatra gesitueerde korte verhalen zoals ‘Rimboe’ en ‘Isah’ uit de al genoemde bundel, maar wordt met name op veelzijdige wijze uitgewerkt in de Indische romans Rubber (1931), Koelie (1932), De andere wereld (1934) en De hongertocht (1936). In deze reeks geeft de auteur een beeld van de ontnuchtering van het koloniale leven. De belangrijkste personages zitten opgesloten in een wereld die zij niet kennen, die niet van hen is en die zij daardoor ervaren als een schijnwerkelijkheid, die bovendien een rusteloze nervositeit in hen veroorzaakt. Er is niemand die zich werkelijk thuis voelt en in dat besef gaan zij uiteindelijk ten onder, als zij tenminste niet tijdig weten weg te vluchten. Rubber schetst de decadente kanten van het plantersmilieu tijdens de jaren twintig op de rubberplantages van Oost-Sumatra, jaren van stijgende rubberprijzen die de planters ‘in een ban van baldadigen over- | |
| |
moed en spilzucht’ brachten. Ook de hoofdpersonages Frank en Marian Versteegh, een jong Nederlands echtpaar, gaan hun geluk beproeven in het koloniale rijk. De roman biedt een panoramisch beeld van de sociale omstandigheden en typerende ervaringen van hun koloniale leven: de aankomst op Deli, de ontdekking van het landschap en het klimaat, de eenzaamheid van het pioniersbestaan ver van huis, de twijfel en het eerste heimwee. Hun verblijf in den vreemde dwingt hen om zich rekenschap te geven van de ander, maar ook van de eigen identiteit en de vervreemding daarvan. Daarnaast spelen de economische aspecten van het koloniale apparaat, zoals woekerwinsten, malaise, tantièmes, speculatie, promotie, verlof en uitbuiting een voorname rol in de roman. Met wat geld en ook een beetje als Delianen keren de Versteeghs na negen jaar, gedwongen door zijn ontslag, weer terug naar Nederland.
Qua onderwerp, sfeer en verhaalstructuur is De andere wereld een variatie op Rubber, ook al concentreert de auteur zich in de eerstgenoemde roman op de psychologische uitwerking van één karakter, een manisch onzekere Amsterdamse jongeman die naar Deli trekt om zichzelf te bewijzen en rijk te worden. Hij slaagt daarin na verloop van tijd, al laat hij zich, om zover te komen, wel jarenlang misbruiken door een corrupte landgenoot. Na een diepe innerlijke crisis weet hij uiteindelijk zijn Hollandse verleden achter zich te laten, inclusief alle mislukkingen, maar pas op het moment van zijn sterven op een klein eilandje voor de kust van Sumatra vindt hij werkelijk vrede: ‘En dit was de bevrijding van zichzelf en de eindelijke verzoening met zijn leven.’ De twee overige Indische romans belichten dezelfde koloniale werkelijkheid van een geheel andere kant. In Koelie is de hoofdrol weggelegd voor Roeki, een arme Javaanse jongen, die zich laat ronselen om als contractant voor de koloniale heerser op de rubbervelden van Sumatra te gaan werken in de verwachting als een rijk man in zijn gemeenschap terug te kunnen keren. Hem zijn inderdaad goud, vrouwen en avontuur beloofd, maar gaandeweg blijkt dat hij weinig of niets van dat alles zal zien; door zijn goklust en illusies wordt hij steeds gedwongen om bij te tekenen en raakt hij allengs verstrikt in het blanke systeem, totdat hij een oude man is geworden voor wie het geen
| |
| |
zin meer heeft om naar zijn geboortegrond terug te keren. Roeki is op zeker moment ‘moe van het onvrije leven’, dat enkel bestaat uit het dagelijks tappen van de rubberbomen, maar het is duidelijk dat hij als getemde niet meer in vrijheid zou kunnen leven. De roman gaat over ‘het juk van de blanke beschaving’ en hoe die beschaving zich het land en de mensen toeëigent en inzet voor de eigen economisch-culturele waarden van materialisme, vooruitgang en civilisatie. Ook De hongertocht toont de twijfelachtige basis van die waarden. Het biedt een verslag van een militaire strafexpeditie van het Nederlandse koloniale leger naar de binnenlanden van Atjeh op Noord-Sumatra. Doordat de groep verdwaalt, loopt de expeditie uit op een fiasco en komt een deel van de manschappen om van de honger. Dit op feiten gebaseerde verhaal registreert wat de andere Indische romans eveneens op een stilzwijgende manier in beeld brengen: de ontaarding van het koloniale apparaat, de hopeloosheid van het Nederlandse avontuur in de tropen.
De twee ‘Hongaarse’ werken van Székely-Lulofs laten op het eerste gezicht een thematische wending zien. De roman Het laatste bedrif (1987) gaat over de spanning tussen kunst en leven en de geringe waarde van artistiek talent dat geen bestaansbasis oplevert. Een schilder van middelbare leeftijd keert, na jaren in Parijs te hebben gewoond, terug naar Boedapest. Zijn hernieuwde kennismaking met het land van zijn verleden zorgt voor twijfel en zelfs depressie, terwijl zijn geloof in de missie van de kunst evenzeer wankelt. Ook de andere belangrijke personages, die eveneens rond de veertig zijn, blijken naarstig op zoek naar zingeving, maar wanen zich eerder schipbreukelingen van het leven. In De kleine strijd (1941) vertelt een Nederlandse vrouw over haar leven in Hongarije, waar zij zich, na jaren in de tropen te hebben gewoond, met haar Hongaarse man heeft gevestigd om te rentenieren. Aan de hand van portretten van de opeenvolgende reeks dienstbodes die kortere of langere tijd deel uitmaken van haar huishouden, schetst zij een beeld van de Hongaarse cultuur. Hoewel beide boeken dus geheel nieuwe onderwerpen aansnijden, worden zij evenals het eerdere werk gedragen door een sterk pragmatisch, antiromantisch besef van de strijd die het bestaan is. De portretten van de
| |
| |
dienstbodes geven steeds een beeld van een vrouw die op een of andere manier door het leven beschadigd is. Opvallend is opnieuw de aandacht voor de standen en klassen waartoe iedereen behoort, maar in beide gevallen vervult het lot of het recht van de sterkste een nog prominentere rol: ‘De natuur is krachtiger dan de mensch.’ Daarnaast belicht de auteur in dit boek het culturele conflict tussen de Hongaarse man en de Nederlandse vrouw, zoals zij in haar Indische romans de culturele verschillen tussen Europa en Indië behandelt.
| |
Relatie leven/werk
Ofschoon De kleine strijd vooral een beeld geeft van andere vrouwen, lijkt het tevens het meest autobiografische boek van Székely-Lulofs. Er treedt in ieder geval een autobiografisch ik-personage in op, van wie het leven veel gelijkenis vertoont met dat van de auteur. Aan het begin verwijst dit personage, de vrouwelijke verteller, naar ‘het tijdelijke en provisorische’ van haar koloniale mentaliteit; een dergelijke, deels vervreemde instelling ligt ten grondslag aan al het werk van deze auteur en lijkt nauw verbonden met haar levensloop. Daarnaast refereert Rubber in meer of minder verhulde of gefingeerde vorm aan talloze gebeurtenissen die de auteur op Deli van nabij heeft meegemaakt. In die roman schrijft Székely-Lulofs ook over ‘de vloek van Indië’, over kinderen die, zoals zij, uit Nederlandse ouders in de tropen zijn geboren en getogen: ‘Ze waren geboren en ontloken in die atmospheer... en toch, gehéél thuis hooren deden ze er ook weer niet. Ze waren iets halfs!’ Zelfs haar minst persoonlijke boek, De hongertocht, bevat een biografisch element in het feit dat zij haar jeugd deels heeft doorgebracht in Atjeh, waar het verhaal gesitueerd is. Hoewel geen van haar romans gezien kan worden als zelfonderzoek of als autobiografisch document in strikte zin, maakt Székely-Lulofs ruimschoots gebruik van haar feitelijke belevingswereld als materiaal, als de thematische, verhalende of beschrijvende bouwstenen van haar vertelkunst.
| |
Kunstopvatting
Daarbij is de auteur vooral gericht op het scheppen van een evocatieve verhaalruimte, een levendige, natuurgetrouwe vertelling die uitgaat van eenvoudige, voor iedereen herkenbare conflicten. Haar romans zijn een mengeling van naturalistische, realistische en existentialistische elementen. Ook de antimora- | |
| |
listische tendens in haar werk springt in het oog; Székely-Lulofs is er primair op gericht om conflicten en machtsverhoudingen, zoals die tussen mannen en vrouwen, in beeld te brengen en niet zozeer om door middel van betoog of reflectie kwesties aan de kaak te stellen of situaties te be- of veroordelen. Haar evocatie van burgerlijke sentimentaliteit doet nu en dan parodistisch aan en suggereert haar ambivalente houding tegenover een dergelijk karakterloos waardepatroon. Wetenschap en kunst, en dus ook de roman, beschouwt zij als domeinen waarbinnen de dominante normen van het burgerlijke leven ter discussie kunnen worden gesteld en mogelijk deels ontlopen kunnen worden. Opvallend in dit verband is dat geen van haar verhalen of romans in Nederland is gesitueerd. Zij gebruikt haar verhaalkunst dus bij uitstek om alternatieve culturele contexten - Indische, Australische, Hongaarse - literair te verbeelden.
| |
Stijl / Techniek
Maar in geen van haar boeken concentreert zij zich op de stilistische, formele of experimentele mogelijkheden van de literatuur. Haar verhaalkunst onderscheidt zich door de sterke aandacht voor handeling en beschrijving, maar kent verder conventionele plotstructuren en nogal eenduidige personages, terwijl de stijl bovendien regelmatig slordig is te noemen, vooral door een gebrek aan raffinement en een overdaad aan beschrijvende details. In de beste passages blijkt de auteur een vaardig verteller, die spanning weet op te bouwen en de sfeer van een situatie op levendige wijze kan overbrengen.
| |
Publieke belangstelling
Bij de verschijning van De andere wereld, het vierde boek van Székely-Lulofs binnen even zoveel jaren, schreef C.L. Kelk over haar werk: ‘er is in onze letterkunde geen tweede voorbeeld van een zoo snel succes en een zoo algemeene aanvaarding te bedenken, noch van zulk een overrompelend tempo als dat van haar overwinningen.’ Met name haar romans over Indië hebben veel lezers gevonden en zijn in de meeste belangrijke talen beschikbaar. Rubber is haar populairste roman gebleven, terwijl ook De hongertocht sinds de jaren zestig regelmatig is herdrukt.
| |
Kritiek
De boeken van Székely-Lulofs hebben door de jaren heen aanzienlijke kritische aandacht gekregen, met uitschieters in de jaren dertig en de jaren tachtig. Het oordeel over haar werk loopt uiteen, maar vanaf het begin zijn met name de psycholo- | |
| |
gisch pover uitgewerkte personages en de gebrekkige stijl de belangrijkste punten van kritiek geweest. Over de eerste romans merkt Frans Coenen bijvoorbeeld op dat de emoties ‘te weinig diep’ gaan, maar hij roemt wel de nauwkeurige observatie en de levendige verhaaltrant. Rubber noemt hij de eerste ‘echte Indische roman’ sinds De stille kracht van Louis Couperus uit 1900, en daarmee doelt hij minder op de strikt literaire dan op de antropologische en sociologische waarde van de roman, inclusief de erin opgeroepen ‘stemming van het Oosten’. De afkeurende reacties van E. du Perron en Menno ter Braak zijn ongewoon fel; zij wijzen de boeken van Székely-Lulofs in hun geheel af, vanwege de in hun ogen middelmatige stijl ervan. Daarnaast was haar werk in Nederlands-Indië controversieel, doordat zij volgens sommigen het Nederlandse kolonialisme eenzijdig negatief beschreef op een manier die niet met de realiteit zou stroken.
In het midden van de jaren tachtig kwam er een opleving van de kritische aandacht voor zowel het werk als de persoon van de schrijfster. Rudy Kousbroek wierp zich op als een verdediger van haar werk en verzette zich met name tegen de eenzijdige stilistische kritiek van Ter Braak en Du Perron. Er lijkt eigenlijk nooit zoveel misverstand over het werk van Székely-Lulofs te hebben bestaan, voor zover iedereen wel heeft gesignaleerd dat het niet van de grootste literaire verfijning getuigt, mede omdat er vooral aan de oppervlakte enkele evidente tekortkomingen zijn aan te wijzen. In dit verband meldt Kousbroek bijvoorbeeld dat in de Engelse vertaling van Rubber de stijl nauwelijks nog in negatieve zin opvalt. De meningen lopen dan ook uiteen waar het gaat om de criteria die bij de beoordeling van belang zijn. In dit opzicht is er een tweedeling tussen critici die stijl en narratieve controle vooropstellen en zij die historische en culturele factoren in hun oordeel meenemen. Vertegenwoordigers van de eerste groep treffen doorgaans weinig van waarde aan in het werk van de auteur, maar voor critici die tot de tweede groep behoren, zijn haar boeken rijke literaire documenten.
Ook in recent commentaar op haar werk komt deze wisselende belangstelling en waardering tot uitdrukking. Maaike Meijer gaat uitgebreid in op de eerste twee romans en noemt bijvoor- | |
| |
beeld Rubber interessant omdat de roman zo ‘ambivalent en tegenstrijdig’ is, maar in E.M. Beekmans omvangrijke Paradijzen van weleer (1998), een overzichtsstudie van de belangrijkste Nederlands-Indische koloniale literatuur, komt het werk van Székely-Lulofs in het geheel niet voor. Tenslotte dient te worden gesignaleerd dat zij doorgaans alleen als Indisch auteur is beschouwd; haar Australische en Hongaarse verhalen zijn door de jaren heen vrijwel genegeerd.
| |
Ontwikkeling / Verwantschap / Traditie
Net als het werk van veel belangrijke Nederlandse auteurs uit de twintigste eeuw behoort dat van Székely-Lulofs bij uitstek tot de jaren dertig en dan met name de beginperiode ervan. Haar eerste vier romans behoren volledig tot de traditie van de Nederlands-Indische literatuur. Een eerdere roman die eveneens op een plantage in Deli speelt, is ‘Goenong-Djatti’ (1909) van Carry van Bruggen. Deli-planter (1936) van J. Kleian biedt een zakelijk, maar weinig boeiend relaas van het plantersleven en is bedoeld als een reactie op het mondaine karakter van Rubber, terwijl De andere wereld veel plotelementen gemeen heeft met het op een Javaanse theeplantage gesitueerde, maar veel ingetogener geschreven Duizend eilanden (1937) van Beb Vuyk. In de tweede helft van de jaren dertig volgde een aanzienlijk minder geïnspireerde periode in het werk van Székely-Lulofs, gekenmerkt door aarzeling en het aftasten van nieuwe onderwerpen, onder meer blijkend uit haar keuze om haar boeken in Hongarije te situeren en het Indische leven als fictioneel materiaal los te laten. Met Onze bedienden in Indië (1946), een mengeling van anekdote, verhaal en verhulde autobiografie over het in de titel genoemde onderwerp, en Tjoet Nja Din (1948), een biografie van een Atjehse verzetsheldin uit de negentiende eeuw, grijpt de auteur terug op Indische onderwerpen, maar deze laatste twee boeken zijn zwak van opbouw en sfeer en missen in vergelijking met haar eerdere werk iedere overtuiging. Daaruit zou men kunnen opmaken dat de auteur tegen het einde van de jaren dertig nagenoeg was ‘uitverteld’.
| |
Thematiek
M.H. Székely-Lulofs wordt misschien het best gekarakteriseerd als de schrijfster van het ‘vlottend bestaan’. Haar boeken gaan over de mentaliteit van de buitenstaander, de emigrant, de pionier en de planter, maar ook over de inlander, het avontuur, het
| |
| |
landschap en het ruwe koloniale leven, waarin zij bij geboorte terechtkwam en dat volgens haar een ondermijnend effect heeft op de moraal. Haar boeken worden bevolkt door op drift geraakte personages die out of context zijn en ‘gehavend’ door het leven gaan, misschien doordat zij in hun mobiliteit slechts ‘half’ existeren. Zoals de personages in het literaire universum van J. Slauerhoff zijn zij in wezen nergens thuis, kennen zij hoop noch humor. Wel laat Székely-Lulofs haar lezers zien hoezeer het leven van mensen altijd en overal historisch en cultureel begrepen dient te worden, al blijft dit engagement aarzelend, onvoldoende onderbouwd, veelal onuitgesproken. Over een van haar personages schrijft de auteur dat zij leefde ‘tussen het spel van de illusie en het fatalisme van de ondergang’. Haar eigen literaire arbeid getuigt uiteindelijk eerder van fatalisme dan van spel, niet alleen vanwege de snelle teloorgang van haar schrijverschap na een korte bloeiperiode aan het begin, maar ook doordat haar woorden nergens de ingehouden vertwijfeling om het halve bestaan kunnen verdoezelen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
M.H. Székely-Lulofs, Rubber. Roman uit Deli. Amsterdam 1931, Elsevier, R. (vijfde druk: 's-Gravenhage 1939, Nederlandsche Boekenclub; achtste druk: Amsterdam 1948, Het Wereldvenster; herziene druk (ingekorte versie): 1952, Querido, De Salamander; veertiende druk: 1983, Manteau; zestiende druk: 1989, Amber; zeventiende druk (integrale versie), met inleiding van Cock van den Wijngaard: Schoorl 1992, Conserve, Indische letteren-reeks 14) |
M.H. Székely-Lulofs, Koelie. Bussum 1932, Kroonder, R. (tweede druk: Amsterdam 1932, Elsevier; zesde druk: 1985, Manteau) |
M.H. Székely-Lulofs, Emigranten en andere verhalen. Amsterdam 1933, Elsevier, VB. |
M.H. Székely-Lulofs, De andere wereld. Amsterdam 1934, Elsevier, R. (tweede druk: 1939, Querido, De Salamander) |
M.H. Székely-Lulofs, Vizioen. Amsterdam 1935, Nederlandsche Keurboekerij, Kleine Juweeltjes, VB. |
L. Székely, Van oerwoud tot plantage. Verhaal van een plantersleven. Vertaald uit het Hongaars door M.H. Székely-Lulofs. Amsterdam 1935, Elsevier, R. (vert.) |
M.H. Székely-Lulofs, De hongertocht. Amsterdam 1936, Elsevier, R. (tweede druk, onder de titel De hongertocht van 1911: 1960, Querido, Salamander 69; vierde druk, onder de oorspronkelijke titel: 1984, Manteau; zesde druk, met inleiding van Cock van den Wijngaard: Schoorl 1992, Conserve, Indische letteren-reeks 15) |
M.H. Székely-Lulofs, Het laatste bedrijf. Amsterdam 1937, Elsevier, R. (tweede, herziene druk, onder de titel Weerzien in Boedapest: 1950, Het Wereldvenster) |
M.H. Székely-Lulofs, De kleine strijd. Amsterdam 1941, Elsevier, R. |
M.H. Székely-Lulofs, Onze bedienden in Indië. Met tekeningen van Karel Hoekendijk. Deventer 1946, Van Hoeve, Over Oost en West, Schetsen. |
M.H. Székely-Lulofs, Tjoet Nja Din. De geschiedenis van een Atjehse vorstin. Amsterdam 1948, Moussault, Parelsnoerreeks 1, R. (tweede druk: 's-Gravenhage 1985, Thomas & Eras) |
L. Székely, Rimboe. Bewerkt en vertaald door Madelon H. Székely-Lulofs. Amsterdam 1949, Het Wereldvenster, R. (vert.) |
Madelon Székely-Lulofs, Het schot. Utrecht-Bunnik 1986, Sjaalmanpers, Sjaalmancahiers 18, V. (eerste hoofdstuk van De hongertocht) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Albert Helman, [recensie Rubber]. In: De Groene Amsterdammer, 9-1-1932. |
Frans Coenen, [recensie Rubber]. In: Groot Nederland, jrg. 30, maait 1932, pp. 332-333. |
Emmy van Lokhorst, [recensie Rubber]. In: Den Gulden Winckel jrg. 31, juni 1932, p. 116. |
Maurits Uyldert, [recensie Koelie]. In: Het Handelsblad, 15-10-1932. |
Albert Helman, [recensie Koelie]. In: NRC, 25-10-1932. |
[anoniem], De Delische ‘Hut van oom Tom’. In: Haagsche Post, 26-11-1932. (over Koelie) |
G.H. 's-Gravesande, Rubber en Koelie. Een onderhoud met mevr. Székely-Lulofs. In: Den Gulden Winkel, jrg. 31, november 1932, pp. 201-203. |
[anoniem], [interview]. In: Het Vaderland, 23-2-1933. |
Frans Coenen, [recensie Koelie]. In: Groot Nederland, jrg. 31, dl. 1, 1933, pp. 189-190. |
Albert Helman, [recensie Emigranten en andere verhalen]. In: De Groene Amsterdammer, 25-11-1933. |
[anoniem], [recensie Emigranten en andere verhalen]. In: NRC, 29-11-1933. |
C. Tielrooy-de Gruyter, Verhalen uit Indië. In: De Stem (Critisch Bulletin), jrg. 13, 1933, pp. 1243-1245. (over Emigranten en andere verhalen) |
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe, [recensie De andere wereld]. In: De Nieuwe Gids, jrg. 49, dl. 1, 1934, pp. 690-691. |
C.J. Kelk, De andere wereld. In: De Stem (Critisch Bulletin), jrg. 14, 1934, pp. 1001-1006. |
H.C. Zentgraaff, [kritiek op werk van de auteur]. In: Java-Bode, 21-12-1935 en 13-1-1936. |
Johan Koning, De ‘hongertocht’ van 25 jaar geleden. Het nieuwe boek van mevr. Székely-Lulofs. Naast voortreffelijke beschrijvingen, gevaarlijke tendenzen. In: Haagsche Courant, 3-3-1936. |
[anoniem], Lezing van Mevrouw Székely-Lulofs. In den bond van Hongaarsche schrijfsters te Boedapest. In: Het Vaderland, 11-3-1936. (verslag van lezing over het eigen leven) |
[anoniem], Een romancière op het verkeerde pad. In: Algemeen Handelsblad, 23-6-1936. (over De hongertocht) |
G. van Hulzen, Sensationeele literatuur. De boeken van Mevr. Székely-Lulofs. In: Marks Magazijn, juli 1936, pp. 383-386. |
Menno ter Braak, Van Indië naar Boedapest. Een pijnlijk laatste bedrijf. In: Het Vaderland, 4-11-1937. (over Het laatste bedrijf) |
[anoniem], [recensie Het laatste bedrijf]. In: Algemeen Handelsblad, 30-11-1937. |
Marie Schmitz, [recensie Het laatste bedrijf]. In: NRC, 9-12-1937. |
[anoniem], Het wereldgebeuren van nu en de kunstenaar. Mevr. Székely's crisisboek. In: Het Volk, 11-12-1937. (over Het laatste bedrijf) |
H.G. Cannegieter, Bij: Mevrouw M.H. Székely-Lulofs. Over: het schrijversvak. In: Morks Magazijn, mei 1939, pp. 225-236. |
G.H. 's-Gravesande, Een vrouw met gevoel voor humor. Mevrouw Székely-Lulofs over Boedapest en haar dienstboden. In: Nieuwe Courant, 31-8-1941. (over De kleine strijd) |
Jeanne van Schaik-Willing, [beschouwing]. In: De Groene Amsterdammer, 2-8-1946. |
C.J. Kelk, Historie contra heldendicht. In: De Groene Amsterdammer, 12-6-1948. (over Tjoet Nja Din) |
[anoniem], Korte biographie en bibliographie van het werk van M.H. Székely-Lulofs. Amsterdam 1948. |
Menno ter Braak, De roman als document. In: Menno ter Braak, Verzameld werk. Deel 5. Amsterdam 1949, pp. 125-131. (over De andere wereld) |
Menno ter Braak, Indische ‘toestanden’. In: Menno ter Braak, Verzameld werk. Deel 6. Amsterdam 1950, pp. 151-156. (over De hongertocht) |
E. du Perron, Beb Vuyk's Opinie over onze Koloniale Letteren. In: E. du Perron, Verzameld werk. Deel 6. Amsterdam 1958, pp. 263-268. (visie van Vuyk - en Du Perron - op het Indische werk van Székely-Lulofs) |
| |
| |
Rob Nieuwenhuys, M.H. Székely-Lulofs. In: Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische Spiegel. Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der compagnie tot op heden. Derde, herziene druk. Amsterdam 1978, pp. 349-356, 627-628. (algemene beschouwing over Indische werken) |
Cock van den Wijngaard, Observatie van een koloniale gemeenschap. In: Vrij Nederland 23-7-1983. (over Rubber) |
Cock van den Wijngaard, Vrouw van Deli. Madelon Lulofs (1899-1958) In: Bzzlletin, jrg. 12, nr. no, november 1983, pp. 52-64. (algemene, gedetailleerde beschouwing over leven en werk) |
Jaap Goedegebuure, ‘Rubber’, een bestseller uit de jaren dertig. In: Literatuur, jrg. 1, nr. 1, januari-februari 1984, pp. 22-27. |
Aad Nuis, Székely-Lulofs schreef nuchter over het plantersleven in Nederlands-Indië. In: de Volkskrant, 22-2-1985. (over Rubber, Koelie en De hongertocht) |
Rob Nieuwenhuys, Vorstin van het verzet. In: Trouw, 25-4-1985. (over Tjoet Nja Din) |
Coos Versteeg, Een doodgezwegen roman herdrukt. In: Rotterdams nieuwsblad, 31-5-1985. (over Tjoet Nja Din) |
John Jansen van Galen, De vrouw achter Rubber. In: Haagse Post, 13-7-1985. (biografische beschouwing) |
Cock van den Wijngaard, Inleiding. In: L. Székely, Van oerwoud tot plantage. Verhaal van een plantersleven. Vertaald door M.H. Székely-Lulofs. Tweede druk. Schoorl 1991, pp. 5-19. |
Cees van Hoore, [interview met oudste dochter van Székely-Lulofs]. In: Leidsch dagblad, 7-3-1992. (biografisch) |
Cock van den Wijngaard, Inleiding. In: M.H. Székely-Lulofs, De hongertocht. Zesde druk. Schoorl 1992, pp. 5-22. |
Cock van den Wijngaard, Inleiding. In: M.H. Székely-Lulofs, Rubber. Roman uit Deli. Zeventiende druk. Schoorl 1992, pp. 5-25. |
Rudy Kousbroek, Straffeloos overspel op Brastagi. In: NRC Handelsblad, 13-3-1992. (over verfilming Rubber) |
Rudy Kousbroek, Het Oostindisch kampsyndroom. Anathema's 6. Amsterdam 1992, pp. 76-84 en 91-104. (respectievelijk algemene beschouwing over werk en receptie, in het bijzonder van Rubber, en beschouwing over Multatuli's verhaal over Saïdja en Adinda en Koelie) |
Ewald Vanvugt, Madelon Székely-Lulofs (1899-1958). Kritisch romanschrijfster. In: Ewald Vanvugt, Nestbevuilers. 400 jaar Nederlandse critici van het koloniale bewind in de Oost en de West. Amsterdam 1996, pp. 185-187. (biografische schets) |
Maaike Meijer, In tekst gevat. Inleiding tot een kritiek van representatie. Amsterdam 1996, pp. 124-169. (over kolonialisme en etnische aspecten in Rubber en Koelie) |
Ton Anbeek, In de huid van een ander. In: Theo D'haen en Gerard Termorshuizen (red.), De geest van Multatuli. Leiden 1998, pp. 110-122. (onder meer over Koelie) |
74 Kritisch lit. lex.
augustus 1999
|
|