| |
| |
| |
Stijn Streuvels
door Hedwig Speliers
1. Biografie
Franciscus Petrus Maria Lateur werd geboren op 3 oktober 1871 in Heule, een Belgische gemeente nabij Kortrijk. Hij is een ‘boerenjongen’ en ‘geen zoon van de bakker’ zoals zijn eerste biograaf André de Ridder in 1907 heeft beweerd. Zijn vader Camilus Lat(h)eur (21 april 1841) werd kleermaker in Roubaix tijdens de economische crisis, die vooral in het agrarisch achtergebleven Vlaanderen lelijk huishield. In Frankrijk huwde hij met de voortijdig zwangere naaister Marie Louise Catharina Gislena Gezelle. Louise, de zus van de beroemde priestei-dichter Guido Gezelle, was zeven jaar ouder dan haar man.
De beide families, met veel vrijgezellen en late huwelijken, waren scrupuleus katholiek en behoorden tot de ultramontaanse traditie van West-Vlaanderen. Frank groeide op in een periode van politieke strijd tussen de katholieken en de liberalen, terwijl zich naar het einde van de negentiende eeuw een tweede economische crisis aankondigde waarvan wederom het plattelandsproletariaat de dupe was.
De puber Frank Lateur verliet voortijdig en roemloos het Sint Jan Berchmanscollege in Avelghem. Hij was alleen goed in opstellen. Het verfranste onderwijs, zijn afkeer van de Nederlandse spraakkunst, het West-Vlaamse dialect van zijn moeder en het Oost-Vlaamse van zijn vader en het taalparticularisme van zijn oom Guido Gezelle hebben zijn persoonlijke taalgebruik en zijn specifieke prozastijl gekleurd.
Frank Lateur werd na een bakkersopleiding in Kortrijk, Heule en Brugge in 1891 definitief banketbakker. De familie was ondertussen al verhuisd van Heule naar Avelghem. De beide on- | |
| |
gehuwde ooms Victor (‘nonkel Fik’) en Charel (‘nonkel Sarel’) maakten plaats voor de jonge bakker, deden hun bakkerij voor veel geld over aan hun broer Kamiel en gingen rentenieren. In de naderhand beroemd geworden bakkerij in de Doornikstraat begon Frank Lateur vanaf 1894 zijn eerste prozaschetsen te publiceren onder het pseudoniem Stijn Streuvels.
Doorslaggevend voor Streuvels' literaire loopbaan was zijn ontmoeting in Gent op 5 juli 1896 met Karel van de Woestijne maar vooral met de Antwerpse bibliothecaris Emmanuel de Bom. Zo werd hij medewerker van het fin de siècle-tijdschrift Van Nu en Straks, met August Vermeylen als gangmaker. Door die medewerking botste hij met zijn katholieke omgeving, in de eerste plaats met zijn ouders, maar ook met oom Guido Gezelle, neef Cesar Gezelle, de West-Vlaamse priesters-critici en het episcopaat. Tegelijkertijd groeide zijn creatief zelfvertrouwen. Hij debuteerde in 1899 met de verhalenbundel Lenteleven. Dankzij de opbrengst van zijn werk in tijdschriften, zijn boeken bij de Amsterdamse vriend-uitgever Louis Jacobus Veen, de nalatenschap van zijn heeroom Gezelle, die in 1899 stierf, en de verkoop van de bakkerij kon hij van zijn pen gaan leven. Hij huwde op 19 september 1905 met de negen jaar jongere Alida Staelens, de dochter van een gegoede boer-deurwaarder uit Avelghem en bleef tot aan zijn dood wonen in zijn Lijsternest te Ingooigem.
Hij publiceerde haast elk jaar een boek, maar kende enkele moeilijke perioden in zijn leven. Zijn dagboek In oorlogstijd gaf tijdens de Eerste Wereldoorlog aanleiding tot een hevige strijd tussen de ‘vluchters’ in Nederland en de ‘blijvers’ in België. Streuvels werd indirect het slachtoffer van de Flamenpolitik, een tactiek van de Politische Abteilung in Brussel waarbij de Duitse bezetters de Vlaamse intellectuelen voor hun karretje wilden spannen. Die strijd en het veranderde literatuurklimaat omstreeks 1920 ondermijnden zijn creativiteit. Zijn comeback is vermoedelijk toe te schrijven aan een verliefdheid op de tien jaar jongere Marie-Virginie Vermeeren, inspiratiebron voor het Mira-personage van zijn laatste grote roman, De teleurgang van de Waterhoek.
| |
| |
Van 1933 tot 1945 moest Streuvels vele listen aanwenden om in nazi-Duitsland niet geplet te worden door Goebbels' propagandamachine. Toch was het half miljoen exemplaren van zijn vertaalde werken in Duitsland meer dan welkom voor wie in tijden van grote crisis een gezin van zes moest onderhouden. Streuvels was erelid van de Maatschappij der Nederlandse Letteren in Leiden, lid van de Vlaamse Academie en hij kreeg viermaal de Belgische staatsprijs voor literatuur (1905, 1911, 1927, 1935). Hij ontving in 1962 de driejaarlijkse Prijs der Nederlandse Letteren. Hij werd vooral vertaald in het Duits, verder in het Frans, Engels, Italiaans, Spaans, Deens, Russisch, Tsjechisch, Sloveens, Servo-Kroatisch, Lets en Maleis. Onder nazi-druk werd hem in 1936 de Rembrandtprijs van Hamburg toegekend. In 1937 werd hij benoemd tot doctor honoris causa van de universiteit te Leuven. In 1941 kreeg hij een eredoctoraat aan de Universiteit van Müster, maar ditmaal met politieke bijbedoelingen van het Duitse Propagandaministerie. Na de Tweede Wereldoorlog kwam hij even in moeilijkheden met het Belgische gerecht door Wenn die Sonne wieder scheint (1942), de Vlaschaard-verfilming van de Berlijnse cineast Boleslaw Barlog, en door een vertaling van een roman in de Brüseler Zeitung. In 1947 werd hij benoemd tot Groot-officier in de Kroonorde en in 1949 tot Groot-officier in de Leopoldsorde. In 1959 kreeg hij bezoek van koning Boudewijn, die enkele merkwaardige foto's maakte van de negentigjarige auteur. In 1964 werd hij voor de derde maal eredoctor, ditmaal aan de universiteit van Pretoria.
Streuvels overleed op 15 augustus 1969 in Ingooigem en werd plechtig begraven op 21 augustus, in aanwezigheid van ongeveer zevenduizend mensen. Op twee maanden na was hij 98 jaar oud geworden.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Relatie leven/werk
Ontwikkeling
Een vraag waar we niet om heen kunnen, is hoe tijdens de eeuwwisseling de banketbakker Frank Lateur, alias Stijn Streuvels, in een doodgewone gemeente in Zuid-West-Vlaanderen een prozaïst van Europees formaat kon worden. Op zijn 23e begint hij, uitsluitend voor zichzelf, prozaschetsen te vertalen uit een obscure Gentse periodiek Le Magasin Littéraire. Hij vertaalt vooral de ‘moderne’ Russen en Noren, bestudeert zo structuur, stijl en toon. Hij koopt Franse, Duitse en Nederlandse woordenboeken. Het Westvlaams Idioticon, een dialectwoordenboek van priester De Bo, ligt dichtbij. Als ‘een jongske van Gezelle’, zoals hij zichzelf noemt, onbekend met het algemeen Nederlands van zijn tijd, put hij diep uit de West-Vlaamse woordenschat. Van het vertalen naar het zelf verhalen blijkt een minieme stap. Hij combineert aangeboren observatievermogen met een drang naar romantiek. Vanuit een burcht van onbegrip - een bezige moeder, een bazige zuster, een zwijgende vader - zoekt hij, als kwetsbare Einzelgänger, contact met zijn jongere Brugse neef Cesar Gezelle en vriend octaaf Debeurme, een jonge koster in het naburige dorp Heestert en een boekenfanaat. Poëzie, filosofie, theologie en de moderne romankunst van zijn tijd obsederen hem. Gezonde naijver, zowel met de literair begaafde Cesar als met Octaaf, stimuleert hem. Met onder meer Emile Zola, Camille Lemonnier en E.A. Poe in het achterhoofd publiceert hij in obscure en lokale tijdschriftjes zoals De jonge Vlaming, Vlaamsch en Vrij en Ontwaking zijn eerste schetsen en verhalen.
Streuvels' vader Kamiel Lateur was nog analfabeet toen hij op zijn vierentwintigste huwde met Louise Gezelle. Moeder Louise echter was geletterd, converseerde graag, schreef behoorlijk brieven, kon spannend vertellen en zelfs rijmpjes maken. Zij is duidelijk de dochter van de taalgevoelige tuinman-verteller Jan-Pier Gezelle en de zus van het taalwonder Guido Gezelle. Monica Devriese, de vrouw van Jan-Pier Gezelle, was psychisch een heel complexe vrouw met een bijzonder lastig karakter. Die complexiteit vinden we terug bij Frank Lateur, die zichzelf ‘als laatste erfelijk belaste’ beschouwde.
| |
| |
| |
Kunstopvatting
Traditie / Verwantschap
Radicale vrijzinnigheid, anarchistische levensopvattingen en het l'art-pour-l'art-principe waren aspecten die de jonge katholiek, opgegroeid in een ultramontaans dorpsgezin, grensoverschrijdend leerden denken. De jonge Streuvels werd sterk beïnvloed door de positivistische kunstfilosofie van Hippolyte Taine en zijn Histoire de la littérature anglaise, samen te vatten in ‘Ras, milieu en moment’. De invloed van Taine op het naturalisme was bijzonder groot. De jonge prozaïst Streuvels ving allerlei echo's op. Hij had de complete Taine al heel vroeg in zijn bibliotheek staan. Hij kwam ook sterk onder de indruk van de Deense literatuurhistoricus Georg Brandes en zijn Hauptströmungen der Literatur neunzehnten Jahrhunderts (1873-1875, 1879, 1883). Brandes had in 1870 een proefschrift over Taine geschreven en later colleges gegeven over Nietzsche. Via Brandes komt Streuvels bovendien in de Noorse sfeer terecht. Zo is de invloed van Bjøsrnstjerne Bjørnson op Streuvels groter dan over het algemeen wordt gedacht. De venijnige reacties van de, uiteraard katholieke, critici omstreeks de eeuwwisseling zijn Streuvels kennelijk in het verkeerde keelgat geschoten. Hij heeft zich daarom heel vlug proberen te ontdoen van het etiket ‘realisme’ (= ‘naturalisme’), dat zijn eerste uitgever, Victor de Lille, in 1899 op zijn debuutbundel Lenteleven had geplakt. Als verwoed lezer kende Streuvels geen moeilijkheden om een eind mee te gaan met de nieuwe trends van zijn tijd. Zijn prozadebuut Lenteleven in 1899 is dan ook het resultaat van zes jaar onverdroten lees- en schrijfdrift, en valt samen met een in alle opzichten boeiende epoque vol tegenstellingen. ‘In de eerste plaats was er het gunstige psychologische moment: Van Nu en Straks ontdekte Streuvels op het ogenblik dat
Streuvels Van Nu en Straks ontdekte’ (Raymond Vervliet). Van Nu en Straks bestond vooral uit stedelijke redacteurs. August Vermeylen, Alfred Hegenscheidt en Prosper van Langendonck waren bovendien Brusselaars en dus katalysators van een aantal toen heersende culturele stromingen en sociale tendensen waarvan anarchisme, flamingantisme en maatschappelijke bewogenheid de belangrijkste waren. Zij stonden op het snijpunt van naturalistische (impressionistische) en symbolistische bewegingen. Het deterministische darwinisme speelde nog steeds een rol. Marx, Darwin en Freud lieten hun invloed gelden.
| |
| |
Aanvankelijk was Streuvels met enkele prozaschetzen schatplichtig aan zijn lectuur van Vlaamse schrijvers uit de romantisch-nationalistische traditie van de Vlaamse Beweging (Hendrik Conscience, de broers Snieders). Maar zijn aangeboren pessimisme, zijn genetisch bepaalde hypochondrie en zijn scherpe observatiezin dreven hem meer en meer in de richting van het naturalisme. Bovendien liet hij zich in het begin overdonderen door de agnostische en stedelijke attitude van de Van-Nu-en-Straksers. De eerste grote verhalen en novellen, zoals ‘Een ongeluk’ (1896) en ‘Het Einde’ (1896), dragen daar het stempel van.
| |
Thematiek
De grote novelle ‘Lente’ is het pronkstuk uit de debuutbundel Lenteleven (1899). Daarmee bewijst Streuvels dat hij naar de goede raad van zijn mentor en vriend Emmanuel de Bom heeft geluisterd. De Bom had hem aangeraden zijn thematiek en zijn inspiratie niet in de stad maar in zijn eigen omgeving te zoeken. ‘Lente’ is dan ook een vroegrijpe synthese van verteltechnische mogelijkheden en van thema's en motieven die voorgoed de zo typisch Streuvelsiaanse wereld zullen kleuren: het onbewuste maar gelukkige kind, de fatale initiatie van het kind in de volwassen wereld, de vloek van de arbeid, de existentiële eenzaamheid van de mens en zijn nietige plaats in de kosmos, het katholieke formalisme dat maar weinig houvast biedt, de ongelijke strijd tot zelfbehoud, de frustraties en conflicten op grond van onverwerkte seksualiteit en de pijnlijke tegenstelling tussen droom en werkelijkheid.
In ‘Lente’ wordt de eerste communie van Horieneke tot in de kleinste details uitgewerkt, wat episch-functioneel verantwoord is, omdat dit feest het afscheid betekent van Horienekes jeugd. De omslachtige feestvoorbereiding komt daardoor in sterk contrast te staan met de ontluistering aan het slot. Maar ‘Lente’ bevat ook al de negatieve kantjes van Streuvels' schrijverschap, onder meer zijn overdreven beschrijvingsdrang. Als Streuvels in creatief zwakkere perioden de beschrijving plaatst boven het verhaal, krijgen we mooi maar leeg proza, zoals in de descriptief-barokke en hymnische natuurbeschrijvingen Het glorierijke licht (1912) en Morgenstond (1912).
| |
| |
| |
Ontwikkeling
Al heel spoedig zag Streuvels dat hij als naturalist op een te eng spoor zat. Hij las de belangrijkste tegenstanders van het naturalisme, zoals Anatole France, en trok er zijn persoonlijke conclusies uit. Die evolutie was Frans Netscher, de Nederlandse romancier en criticus van het naturalisme, niet ontgaan. Hij schreef al bij Streuvels' eerst publikaties in Van Nu en Straks: ‘Zeker, er is in Streuvels' visie iets van Zola, we zouden zelfs zeggen nog méér van Lemonnier. En toch is hij zo persoonlijk, zo intens zich zélf dat we bijna van een “Streuvelskunst” zouden kunnen spreken.’
| |
Techniek / Thematiek
Streuvels verlaat na zijn debuut in 1899 gaandeweg de klinische en deterministische figuurstudie eigen aan de school van Zola. Al vanaf 1900 vertoont zijn werk een meer mythisch-symbolische dimensie. Toch zal hij als scherp observator in hoofdzaak een realistisch verteller blijven. Streuvels ziet toe als een alwetende god. Die auctoriële vertelafstand conditioneert het lot van zijn personages. Met zijn Gezelliaanse erfelijkheid, zijn aangeboren pessimisme en zijn karaktergestoorde stugheid stuurt hij zijn personages waar hij wil. Hij tekent hun fatale levensloop tegen een proletarisch-landelijke achtergrond, zodat ze verschrompelen in een klimaat van armoede, teleurgang en dood. Streuvels heeft tussen 1896 en 1914 zeker geen hoge pet op van de mens en zijn gedrag. Bovendien maken de lineaire en circulaire (cyclische) vertelstructuur de noodlotsidee tot een onontkoombare en allesbepalende wet, die zijn personages in hun handelingen dicteert en begrenst. Voeg daarbij de wurgende kracht van de beschrijving, vooral de natuurbeschrijving. Natuurelementen symboliseren heel vaak de fatale afloop. Al die aspecten zijn overvloedig aanwezig in de eerste roman, Langs de wegen (1902). Zoals mblijkt uit de autobiografische tekst ‘Hoe men schrijver wordt’ (1910, naderhand opgenomen in Herinneringen (1910-1940)) wilde Streuvels met dit werk het leven uitbeelden ‘van de vent, die niets ontmoet tenzij gewone dingen, waarrond niets gebeurt’. Raymond Vervliet merkt terecht op dat Streuvels met deze uitbeelding het kunstideaal van Flaubert, ‘le livre sur rien’, heeft benaderd. Met een minimum aan epiek en een maximum aan tragiek schreef Streuvels een meesterstuk over de paarden- | |
| |
knecht Jan Vindevleugel, een nogal simpele man die veilig en geborgen leeft in de beslotenheid van een patriarchale samenleving. Jan leeft eigenlijk niet, hij wordt geleefd. De dood van zijn vader ontregelt hem,
omdat hij nu eigenmachtig moet ingrijpen in de loop van de geschiedenis en dit wordt, na een tragisch huwelijk, zijn ondergang.
Nog voor hij Langs de wegen schreef, had Streuvels met grotere verteleenheden geëxperimenteerd door dezelfde personages op te voeren in van elkaar los staande verhalen. Zo bevat de bundel Zomerland ( goo) de aparte verhalen ‘Groeikracht’, ‘Zomerland’ en ‘Meimorgen’. In die drie chronologisch ontwikkelde verhalen wordt de tegenstelling geschetst tussen twee families, de rijke Cnuddes en de arme Schemels. Uit een caleidoscoop van gebeurtenissen ontstaat een romaneske samenhang.
Eenzelfde diversiteit beoogt hij ook in zijn tweede roman, Minnehandel (1903), die in feite bestaat uit een reeks losse tableaux vivants. Op het stramien van de seizoenen staat in een polyfonie van gebeurtenissen een viertal personages centraal. Bovendien streeft Streuvels een scherpe contrastwerking na zodat de roman een wat vreemd mengsel wordt van realisme en romantiek. De gegoede boerenzoon Max Vanneste mikt te laag als hij verliefd wordt op het verarmde Anneke Demeyere en daarna te hoog als hij de rijke Clara Pauwels op het oog heeft. Het zijn de ouders die beslissen welke dochter huwbaar is. Max Vanneste kiest voor het compromis en bevestigt hiermee de bestaande toestand. Minnehandel mag dan al een keihard pamflet zijn tegen de hypocrisie van de bezittende (boeren)klasse en haar huwelijksberekeningen, toch valt de structuur wat zwak uit en staat overtollige beschrijving de epische en tragische spankracht soms in de weg.
In de twee bundels Dorpsgeheimen (1904) kan ‘Jantje Verdure’ de moderne lezer zeker nog aanspreken. In die markante novelle, bijna een korte roman, wordt het brave bakkertje Jantje Verdure een demonisch personage dat zijn devote en stille omgeving tot een hel maakt. Noterend realisme, gang naar het fantastische, psychoanalytische dieptedaling: Streuvels lijkt hier aansluiting te vinden bij het freudiaanse idee- | |
| |
ëngoed. De psychische gelaagdheid en verrassende complexiteit van de mens worden doorgrond.
| |
Ontwikkeling
Met Open lucht (1905) maar vooral met Stille avonden (1905) en - nomen est omen - Het uitzicht der dingen (1906) komt de beschrijving in de plaats van het verhaal. Het afscheid van Avelghem zal ook gaandeweg het afscheid worden van een dynamisch-episch schrijverschap. De vijfendertigjarige Streuvels heeft zijn bakkerij geruild tegen het Lijsternest, heeft Avelghem als decor van vaak morbide verbeelding verlaten voor het panoramische en vredige landschap van Ingooigem. De drie prozabundels zijn licht en luchtig van toon. Ze bevatten ook tal van picturale aanzetten die De vlaschaard aankondigen.
| |
Techniek / Thematiek
In De vlaschaard (1907) bereikt Streuvels een ‘klassiek evenwicht van alle bestanddelen’ (Raymond Vervliet). Toen het boek ontstond, was Albert Verwey dolgelukkig dat hij het in zijn tijdschrift De Beweging mocht publiceren. Hij had meteen door dat het om een bijzonder boek ging. In Duitsland daarentegen hebben diverse uitgevers het werk tien jaar lang afgewezen. Zij vonden dat er te weinig actie was en te veel beschrijving. In de tegenstelling van de generaties, in de evocatie van de natuurelementen en de strijd tegen de natuur kun je De vlaschaard tegelijkertijd lezen als een epos, als een bijbels verhaal en als een klassieke tragedie. De naturalistische schriftuur wijkt hier voor een ‘symboliserend realisme’ (Marcel Janssens). Toch is dit meesterwerk minder origineel dan over het algemeen werd gedacht. Uit een studie van de Scandinavist Diederik Grit blijkt dat Streuvels zijn grote voorbeeld Bjørnstjerne Bjornson soms al te letterlijk op de voet heeft gevolgd. In de interpretatie van de natuur, de behandeling van het noodlot en de aanpak van de beschrijving blijkt Streuvels origineel. Maar er zijn tal van gelijkenissen: de feestelijke groepsscènes,
het gebruik van volksliedjes, de hoogmoed en onverzettelijkheid van boer Vermeulen, de bondige stijl van Vermeulens dialogen, het generatieconflict met zoon Louis, die moderne landbouwmethoden wil toepassen, het sociale verschil tussen Louis Vermeulen en zijn lief Schellebelle, het berouw van Vermeulen en zijn loutering na het neerslaan van zijn zoon en vooral de allesoverheersende natuur. Toch blijft De vlaschaard
| |
| |
als mythisch taalgebeuren een monument dat ook op de moderne lezer indruk maakt. ‘Uit elke zin is op te maken dat een geïnspireerd auteur aan het woord is, die weet waar hij over schrijft en die goed gekeken heeft’ (Jan Fontijn).
Najaar (1909) en kortere publicaties als Het glorierijke licht (1912) en Morgenstond (1912) luiden een epische verzwakking in. Zelf geeft Streuvels toe dat zijn groots opgezette dubbelroman Dorpslucht (1914) mislukt is. Hierin verlegt hij zijn terrein van het platteland naar het dorp. Maar de analystisch beschreven dorpsgebeurtenissen zijn te miniem om er een groots en overkoepelend epos van te maken. De beschrijving domineert en remt constant het verhaal af.
| |
Ontwikkeling
Kritiek
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 loop het helemaal mis met de grote epische verteller. Streuvels wil in het voetspoor van de door hem zo bewonderde Tolstoj oorlogscorrespondent worden, maar als gevangene van Ingooigem schrijft hij met In oorlogstijd (1915, 1916) een dagboek dat niet uitkomt boven de lokale dorpskroniek. Als ‘blijver’ verzeilt hij in een soort politiek complot opgezet door talrijke ‘vluchters’, vaak jaloerse collega's die in het neutrale Nederland verblijven. Na het minderwaardige oorlogsdagboek rondt hij de oorlogsjaren af met de weinig geslaagde dubbelroman Genoveva van Brabant (1919, 1920), waarin hij zich uitslooft om de bekende legende nog eens van naaldje tot draadje over te doen. Frans Erens schreef dat ‘de inventieve kracht van de romanschrijver nu en dan pover lijkt’, dat ‘de vlucht van Streuvels naar de tijden der middeleeuwen’ een verschijnsel is dat door de oorlogsomstandigheden is afgedwongen en niet als ‘een overgang van plotselinge of geleidelijke inspiratie’. Nogal ironisch noemt hij het boek ‘een vlucht hals-over-kop, waarbij hij een menigte nodeloze realistische details heeft meegenomen naar de landen van weleer, zoals de Belgische vluchtelingen die met een koffiepot en een kachelpijp over onze grenzen kwamen bij het begin van de oorlog.’
| |
Ontwikkeling
Voor en na de Eerste Wereldoorlog zijn De blijde dag (1909), De werkman (1913) en Prutske (1922) veruit de belangrijkste lichtpunten in het werk van Streuvels, dat steeds meer afglijdt van schrijfdrift naar schrijfplicht. De blijde dag, dat later ook werd
| |
| |
opgenomen in Najaar. Eerste boek (1909), kan men beschouwen als een nogal apart werk, een heuse fin de siècle-roman. Streuvels transponeert in het hoofdpersonage zijn persoonlijke afkeer van het verwrongen schoolregime en van het onderwijssysteem, dat autoriteit stelt boven opvoeding en dwang boven persoonlijke ontwikkeling. De roman werd verfilmd voor de televisie door BRT en NCRV naar een scenario van Libera Carlier. Gezien de filmisch-realistische wijze waarop het weeskind Hélène Grisar, haar vriendin Eveline en de andere kostschoolmeisjes in hun omgeving worden beschreven, lag dit voor de hand.
| |
Thematiek
Zoals vaak in de vertelkunst van Streuvels hebben kleine oorzaken grote gevolgen. Als Hélène Grisar de toestemming krijgt om met haar oom, neven en nichten een dagje te picknicken op de Kluisberg, is het hek van de dam. De smaak van de vrijheid en een vluchtige liefdeservaring maken van haar een rebels meisje. Na haar vlucht met haar hartsvriendin Eveline en haar terugkeer in het weeshuis wordt ze binnen het repressieve opvoedingssysteem opnieuw ‘het brave, makke weesmeisje’, zoals Streuvels schrijft aan het slot, dat ‘bij de herinnering aan die “blijde dag” zo onverschillig zou worden als aan de schoonheid van haar donkere lokken, aan de glans van haar stralende ogen en de voorname snede van haar fijn en schoon, edel-bleek gelaat.’
| |
Ontwikkeling
Om den brode en vaak tegen zijn zin maakt Streuvels in zijn naoorlogse periode reportages als Land en leven in Vlaanderen (1923) en bewerkingen van sagen en legenden als Tristan en Isolde (1924), schrijft hij gedenkschriften als Herinneringen uit het verleden (1924) en weinig beklijvende reisbeschrijvingen als Op de Vlaamsche binnenwateren (1925). De Eerste Wereldoorlog, de traumatische ervaring van de meer dan driehonderd negatieve reacties op zijn oorlogsdagboek en de gewijzigde socioeconomische samenleving hebben zijn episch elan en zijn creativiteit vroegtijdig verlamd. Als realist en naturalist had hij geen kaas gegeten van de talrijke modernistische stromingen (Dada, expressionisme, surrealisme) die de kunstwereld hadden dooreengeschud.
| |
| |
| |
Verwantschap
Techniek
Toch zal de sterke overlever Streuvels die kloof overbruggen met een paar uitzonderlijke boeken, onder meer Werkmenschen (1926) waarin hij drie grote novellen bundelt: ‘De werkman’ (1913), het visionaire kerstverhaal ‘Kerstmis in niemandsland’ (1925) en de expressionistisch aandoende novelle ‘Het leven en de dood in den ast’ (1926), dat een zeldzaam hoogtepunt is. Hier lijkt hij eindelijk aansluiting te vinden bij het ritme van zijn tijd. De novelle is verwant aan het expressionisme tijdens het interbellum, maar overstijgt het tegelijkertijd. Volgens Bernard Kemp brengt Streuvels door de vermenging van droom en werkelijkheid de zogeheten boerenroman hiermee op het niveau van metarealisme. In dit proza wordt het landschappelijk decor naar achteren gedrongen en de personages op de voorgrond gebracht. Eenheid van plaats (de ast, een droogoven voor cichorei) en van tijd (één nacht) maken van de eenvoudige proletariërs Hutsebolle, Blomme en Fliepo en de zwerver Knorre tragische symbolen van het noodlot. ‘De korte, maar uiterst suggestieve episode met de uil en de muizen versterkt de opgeroepen suggestie van de nietige mens, minder dan een muis in de oneindige afgrond van het universum’ (Albert Westerlinck).
De monologue interieur, het telescoperen van denken en dromen, vormen van absurdisme en de psychologische uitdieping komen ook voor in de tragische novelle Kerstwake (1928). Samen met de novelle ‘Het leven en de dood in de ast’ en de roman De teleurgang van de Waterhoek (1927) waren dit opmerkelijke momenten in de Vlaamse literatuur van het interbellum, maar door het literaire strijdgewoel om Gerard Walschap en Maurice Roelants bleven ze toen helaas onopgemerkt.
| |
Thematiek
In De teleurgang van de Waterhoek vertoont Streuvels zich van twee onvermoede kanten. Hij beschrijft met een zekere sympathie de industriële ontsluiting van Vlaanderen, hier gesymboliseerd door het bouwen van een brug, en creëert met Mira een extreem-sensueel en vrijmoedig personage. Mira heeft veel gemeen met Swane uit ‘Het woud’, een verhaal uit de prozabundel Zomerland (1900) en met Hélène Grisar uit De blijde dag (1909), maar deze femme fatale gaat niet ten onder aan het noodlot. Integendeel, zij triomfeert met haar sensualiteit, wat
| |
| |
niet in dank werd afgenomen door de katholieke kritiek die maar bleef kankeren op Streuvels. De Mira-creatie moet ook gezien worden tegen de achtergrond van een maatschappij die structureel totaal was veranderd door de Eerste Wereldoorlog. Met de mystieke roman Alma met de vlassen haren (1931) dooft Streuvels' creatieve opflakkering voorgoed. Alma is in alles de tegenpool van Mira. Met dit moderne heiligenverhaal over een eenvoudig dorpsmeisje dat uiteindelijk zelfopoffering verkiest boven contemplatie schreef Streuvels een nogal dubbelzinnig boek. In de beschrijving van haar directe relatie met God lijkt de ‘katholiek’ Streuvels een persoonlijk antwoord te willen formuleren op de geïnstitutionaliseerde kerk van Rome. De roman is nogal onevenwichtig, doordat de schrijver onvoldoende kan kiezen tussen actie en beschouwing, tussen verhaal en traktaat.
| |
Ontwikkeling / Visie op de wereld
Publieke belangstelling
Met zijn bijdragen in De Standaard tussen 1935 en 1937 raakt Streuvels in het rechts-conservatieve kamp verstrikt. Hij zoekt steeds meer aansluiting bij het verleden en bij een aantal Vlaams-nationale vrienden en uitgevers. De creatieve revival van Streuvels tussen 1925 en 1930 viel trouwens samen met tal van antimodernistische tendensen in de Westeuropese literatuur van het interbellum. De Franse communistische intelligentsia met Henri Barbusse en Augustin Habaru als promotors van het Parijse blad Monde had het eerherstel ingeluid van het realistische en populistische verhaal. Het sociaal-realisme in communistisch Rusland en de Blut-und-Boden-eis in het nazistische Duitsland hadden de stadsliteratuur en het literaire experiment verbannen. De weg lag weer open voor de epische en landelijk-realistische vertellers. Wordt Streuvels een ietwat aparte en teruggedrongen figuur in eigen land, in het buitenland geniet hij volop van die neorealistische en neonaturalistische restauratie, meer dan wie ook. Die tendens bevestigt zijn afkeer van het literaire modernisme en de nieuwe kunstvormen, afkeer die hij al had geformuleerd in zijn reportage Op de Vlaamse binnenwateren (1925). Maar zijn internationale succes kende ook schaduwzijden. Na de boekverbranding in Berlijn met de goedkeuring van Joseph Goebbels is het hek van de dam. Vanaf 1933, het ogenblik waarop Adolf Spemann Streu- | |
| |
vels Duitse uitgever wordt, tot eind 1944 heeft de West-Vlaamse schrijver alle moeite van de wereld om te ontsnappen aan de manipulaties van het Propagandaministerium in Berlijn, vooral omdat er mysterieuze krachten werkzaam zijn om de diepzinnige Streuvels de plaats van de oppervlakkige volksverteller Felix Timmermans te laten innemen.
| |
Ontwikkeling
Streuvels blijft ook na zijn zestigste productief. Zo begint hij in 1934 aan de ontwikkelingsroman Levensbloesem. Na een uiterst moeizaam creatief proces verschijnt het werk pas eind 1937. Het is mogelijk dat hij het schrijven van Levensbloesem opzettelijk heeft vertraagd als excuus tegenover zijn Duitse uitgever om geen lezingen te moeten houden in nazi-Duitsland. Levensbloesem is het oerdroevige relaas van het begaafde meisje Lieve Glabeke dat zich intellectueel ontwikkelt, zo uit haar milieu loskomt en lijkt te ontsnappen aan de starre cirkelgang van defaitisme en pessimisme, maar als product van haar milieu en haar afkomst tenslotte terugvalt op haar uitgangspunt. De roman lijdt aan een vreemde paradox: de schrijver schept een personage dat voldoende verstandig is om het verleden te overstijgen en toch vernietigt hij zijn eigen schepping. Met Levensbloesem lijkt Streuvels de gevangene van zijn eigen conservatieve levenshouding.
Op zijn zeventigste begint Streuvels zijn memoires te publiceren. Om de oorlog te vergeten schrijft hij Heule (1942) en bereidt hij de uitgave van zijn artikels uit De Standaard voor, die in België verschijnen onder de titel De Maanden (1941), en in Nederland als Een gang door het jaar (1941). Hij noemt het zelf zijn ‘Bulletins météorologiques’. In 1946 volgt Avelghem, het tweede deel van zijn memoires. Daarna bewerkt hij opnieuw zijn tweedelige roman Dorpslucht (1914). De sterk gereduceerde bewerking Beroering over het dorp (1948) levert nog altijd niet het gewenste resultaat. In de dokterszoon Albert Blondeel, een man met moderne opvattingen op wetenschappelijk en religieus gebied, valt makkelijk Streuvels' jeugdvriend Octaaf Debeurme te herkennen.
| |
Relatie leven/werk
Op uitdrukkelijk verzoek van zijn uitgever maar zeer tegen zijn eigen zin continueert hij zijn memoires met Ingooigem I (1951) en Ingooigem II (1957). Beide boeken zijn vooral belangrijk om
| |
| |
wat Streuvels erin verzwijgt en verdringt. Zo rept hij met geen woord over zijn contacten met de activisten en de Duitse officieren-filologen van de Politische Abteilung in Brussel gedurende de Eerste Wereldoorlog. Je moet de vroegere brieven van Streuvels raadplegen om te vernemen welke vriendschappelijke contacten hij onderhield met de Duitse uitgever-officier Anton Kippenberg. We vernemen geen woord over de Franse populisten en communisten die via Parijs kanalen openden naar Moskou. De Vlaams-nationalistische uitgevers met wie hij samenwerkte (Martha van de Walle, Hendrik Cayman en Antoon Thiry) zijn lucht. In zijn memoires lees je ook geen woord over zijn Duitse uitgever Adolf Spemann, die voor ongeveer een half miljoen oplagen heeft gezorgd tussen 1933 en 1944 in het nationaal-socialistische Duitsland. Nergens is er ook maar één woord te vinden over zijn decenniadurende vriendschap met de vrijzinnige Joris Vriamont. Streuvels is negentig als hij zijn memoires afsluit met het merkwaardige en ongenadige familieportret Kroniek van de Familie Gezelle (1960). Dit kunnen we beschouwen als een late en keiharde afrekening met de Gezelle-hebbelijkheden, die hem kennelijk een leven lang hebben gehinderd.
| |
Stijl
Wie ‘Streuvels’ zegt, denkt aan de kunstige stilist en aan zijn zo typische beeldende taalaanpak. Hij is als kind van zijn tijd schatplichtig aan het impressionisme van de Tachtigers, maar hij is meer dan een magiër met woorden. Buiten alle modes om werkte Streuvels zijn gehele leven hard en consciëntieus op zijn teksten. Het is bekend dat hij op de losse katernen van een eerste en zelfs tweede druk zijn nieuwe uitgaven aan een grondige revisie onderwierp. Professor Kramer heeft stilistisch vergelijkend onderzoek verricht op onder meer Dorpsgeheimen II en stelde ingrijpende veranderingen vast op vijf niveaus. Streuvels corrigeerde de woordkeus en maakte die nauwkeuriger. Hij maakte de schriftuurtoets gevoeliger, zodat een inniger meeleven met zijn objecten ontstaat. Belangrijk zijn de ritmeveranderingen die hij doortrekt tot wijzigingen in de zinsbouw. We zien omzetting van de zin, uitstoting van nietszeggende herhaling, isolering van één enkele bepaling en intensivering van het duratieve karakter van het werkwoord
| |
| |
door verplaatsing. Klankgevoeligheid en expressiviteit blijken uit de juiste afstemming van zijn adjectieven door verlenging of weglating van de toonloze /e/ zodat een vervagende, vervloeiende, verbredende of expressievere stemming ontstaat. Streuvels besteedt grote aandacht aan de interpunctie. Hij laat zich daarbij niet zozeer leiden door grammaticale regels als door een fijn gehoor en bewegingsgevoel. Zinsarticulatie versterkt de suggestieve begrips- en gevoelsnuances en daarom brengt hij in zijn herwerkingen meer komma's aan. Met zijn komma's verhoogt hij de aanschouwelijkheid van bepalingen en zo activeert hij door isolering het predicatieve adjectief en het bijwoord. Ook zijn vertalingen onderwierp hij aan een scherpe semantische en syntactische controle. Dit was vooral nodig bij de Duitse vertalingen. Germanofiel als Streuvels was, heeft hij van zijn prille schrijfbegin constant contact gezocht met Duitse uitgevers en literaire agenten. Met lede ogen moest hij toezien hoe zijn jongere concurrent Felix Timmermans met veel minder talent veel hogere verkoopcijfers bereikte. Die grensoverschrijding in Duitse richting komt al in 1903, nadat Streuvels voor de eerste keer genomineerd werd voor de Nobelprijs, maar op zijn eerste vertaalster, Martha Hartmann-Sommers uit Lübeck, mocht hij allerminst prat gaan. Het zag er nog minder rooskleurig uit in het nationaal-socialistische Duitsland na 1933. Binnen de literaire Blut-und-Boden-opvatting werd er grondig geknoeid met Streuvels' teksten. Ze werden gesimplificeerd en verminkt. In zijn correspondentie met uitgever Adolf Spemann vind je meer dan eens bladzijdenlang aanwijzingen voor zijn vertalers en vertaalsters.
Het lezen van Streuvels' werk is niet altijd een sinecure. Zijn teksten zijn sterk gekleurd door het particularisme, een erfenis van zijn oom Guido Gezelle. Streuvels is als kind opgevoed met twee dialecten, het West-Vlaams van moeder Louise Gezelle en het Oost-Vlaams van vader Kamiel Lateur. Via zijn moeder en heeroom overheerst de West-Vlaamse invloed heel sterk. Zijn lectuur als kind bestond uit de wekelijkse afleveringen van Rond den Heerd, een stichtend en verhalend blad, dat was opgesteld in het West-Vlaams. Op school kreeg hij slechts twee uren Nederlands of wat daarvoor moest doorgaan. Frans spreken
| |
| |
was verplicht op straf van boete. Als schooljongen had Frank Lateur geen interesse voor spraakkunst. Het particularisme als een aparte katholieke West-Vlaamse taal, de dialectisch gekleurde lectuur en dito communicatie en de vlugge schoolmoeheid scheppen een heel speciaal raster waarop de leeshongerige maar jonge autodidact en bakker tussen 1894 en 1899 zijn pen probeert. De Nederlandse Engelsman Alexander Teixeira vermeldt zelfs uitdrukkelijk dat Lenteleven (The path of life) is ‘translated from the West-Flemish’...
Na de Eerste Wereldoorlog streefde Streuvels in zijn proza meer en meer naar het algemeen Nederlands. In een brief van 6 februari 1921 aan zijn boezemvriend Emmanuel de Bom beklaagde hij zich over het nare taaltje dat hij al die tijd had gebruikt. Dit was toen hij van 1919 tot 1921 in opdracht van L.J. Veen zijn werk corrigeerde voor de speciale uitgave in 17 delen. ‘In den zaligen tijd, toen ik om de 14 dagen een stuk proza uit de mouw schudde, staken telkens nieuwe loftrompetten over Zuid & Noord, met de vraag en de begeerte en 't verlangen naar een werk “van langen adem” - een grooten roman, een epos... enz. Niemand van die heeren heeft me ooit gewezen op de ongehoorde slordigheden van taal & van stijl - dat waren toen eigenaardigheden v.h. Vl. dialect! - waarover ik nu, bij de correctie van den herdruk mijner complete werken, beschaamd sta en verlegen.’ Verrassend blijft het feit dat Guido Gezelle en zijn neef Stijn Streuvels het West-Vlaamse dialect ‘honderd jaar lang de status van literatuurtaal’ (Kathryn Smits) hebben gegeven.
| |
Kritiek
De grootheid van Streuvels' enorme oeuvre moeten we zoeken in enkele opvallende teksten, zoals de verhalen ‘Lente’ en ‘Wit leven’ uit Lenteleven (1899), ‘Het woud’ uit de verhalenbundel Zomerland (1900), de grote novelle ‘De oogst’ uit de prozabundel Zonnetij (1900), de roman Langs de wegen, ‘Jantje Verdure’ uit de eerste bundel Dorpsgeheimen (1904), De vlaschaard, ‘De werkman’ en ‘Het leven en de dood in den ast’, beide opgenomen in Werkmenschen (1926), De teleurgang van den Waterhoek en Kerstwake (1928) dat aanvankelijk afzonderlijk verscheen en naderhand werd opgenomen in Kerstvertellingen (1939). Die werken zijn ontstaan vanuit innerlijke schrijfdrift en existen- | |
| |
tiële noodzaak. Hierin overstijgt hij de lokale beperking van de driehoek waarin hij leefde en werkte: Heule, Avelghem, Ingooigem. Sterker nog, gebeurtenissen en personages buiten dit ‘Streuvelsland’ (André Demedts) krijgen een universele betekenis. Ze zijn symbolisch voor eeuwig geldende wetten in de survival of the fittest. De authenticiteit van Streuvels bestaat eruit dat hij ‘wars van idealisering, dogmatisme of moralisatie de naakte existentie heeft uitgebeeld’ (Raymond Vervliet). Meer dan bij andere klassieke vertellers groeit de betekenis bij Streuvels uit de vorm. Psychologische ontleding en narratieve opbouw zijn veel meer van stilistische dan van thematisch betekenis. De geringe gebeurtenissen worden pas prangend en dramatisch door het zo typisch Streuvelsiaanse zinsritme.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Voor een vrijwel uitputtende bibliografie raadplege men Rob. Roemans en Hilda van Assche, Bibliografie van Stijn Streuvels. Werk in Boekvorm. Antwerpen-Utrecht 1972, De Nederlandsche Boekhandel.
Stijn Streuvels, Lenteleven. Maldegem 1899, Victor de Lille, VB. |
Stijn Streuvels, Zomerland. Amsterdam 1900, L.J. Veen, VB. |
Stijn Streuvels, Zonnetij. Amsterdam 1900, L.J. Veen, VB. |
Stijn Streuvels, Doodendans. Amsterdam 1901, L.J. Veen, VB. |
Stijn Streuvels, Langs de wegen. Amsterdam 1902, L.J. Veen, R. |
Stijn Streuvels, Dagen. Amsterdam 1902, L.J. Veen, VB. |
L. Tolstoj, Vertellingen van Tolstoj. Bewerkt door Stijn Streuvels. Maldegem 1902, Victor de Lille, VB. (vert.) |
Stijn Streuvels, Duimpjesbundel. Maldegem 1903, Victor de Lille, V. (2e druk: Amsterdam 1905, L.J. Veen, met een nieuwe Inhoud (p. 5) waarin ‘De oogst’ is opgenomen) |
Stijn Streuvels, Minnehandel. Amsterdam 1903, L.J. Veen, VB. |
L. Tolstoj, Geluk in het huishouden. Bewerkt door Stijn Streuvels. Maldegem 1903, Victor de Lille, R. (vert.) |
Stijn Streuvels, Soldatenbloed. Een dramatisch bedrijf. Maldegem 1904, Victor de Lille, T. |
Stijn Streuvels, Dorpsgeheimen. Eerste boek. Amsterdam 1904, L.J. Veen, VB. |
Stijn Streuvels, Dorpsgeheimen. Tweede boek. Amsterdam 1904, L.J. Veen, VB. |
Stijn Streuvels, Open lucht. Rotterdam 1905, Meindert Boogaerdt jun., VB. |
Stijn Streuvels, Stille avonden. Rotterdam 1905, Meindert Boogaerdt jun., VB. |
Stijn Streuvels, Het uitzicht der dingen. Amsterdam 1906, L.J. Veen, VB. |
Bloemlezing uit de werken van Stijn Streuvels. Met een verantwoording door J. Aleida Nijland. Amsterdam 1906, L.J. Veen, VB. |
Stijn Streuvels, Reinaert de Vos. Naar de handschriften van het middeleeuwsche epos herwrocht door Stijn Streuvels. Amsterdam 1907, G. Schreuders voor de Mij. voor Goede en Goedkoope Lectuur, V. |
Stijn Streuvels, De vlaschaard. Amsterdam 1907, L.J. Veen, R. |
L. Tolstoj, Twee vertellingen van Tolstoj. Vertaald door Stijn Streuvels. Maldegem 1908, Victor de Lille. Duimpjesuitgave nr. 67. Buitenlandsche schrijvers voor Vlaanderen, VB. (vert.) |
Stijn Streuvels, Tieghem. Het Vlaamsche lustoord. Gent 1908, Boek- en Steendrukkerij Fr. Vercauteren, E. |
| |
| |
Stijn Streuvels, Najaar. Eerste boek. Amsterdam 1909, L.J. Veen, VB. |
Stijn Streuvels, Najaar. Tweede boek. Amsterdam 1909, L.J. Veen, VB. |
Stijn Streuvels, 1. Het duivelstuig. 2. Jeugd. Gent 1909, Drukkerij Plantijn, Flandria's Novellen Bibliotheek nr. log, NB. |
Bjøzrnstjerne Bjørnson, Kleine verhalen. Vertaald door Stijn Streuvels, Maldegem 1910, Victor de Lille, Duimpjesuitgave nr. 80. Buitenlandsche schrijver voor Vlaanderen, VB. (vert.) |
Clemens Brentano, Vertelsel van Gokkel en Hinkel. Vertaald door Stijn Streuvels. Amsterdam 1910, L.J. Veen, V. (vert.) |
Ferdinand Bouché, De Mourlons. Roman uit het Walenland. Vertaald en bewerkt door Stijn Streuvels. Amsterdam 1910, L.J. Veen, R. (vert.) |
Stijn Streuvels, Het kerstekind. Amsterdam 1911, L.J. Veen, V. |
Bjørnstjerne Bjørnson, Het bruidslied. Vertaald door Stijn Streuvels, Maldegem 1911, Victor de Lille, N. (vert.) |
Stijn Streuvels, Over vrouwe Courtmans. Maldegem 1911, Victor de Lille, Duimpjesuitgave nr. 91, E. |
Stijn Streuvels, Het glorierijke licht. Amsterdam 1912, L.J. Veen, N. |
Stijn Streuvels, Morgenstond. Amsterdam 1912, L.J. Veen, N. |
Stijn Streuvels, De werkman. Amsterdam 1913, L.J. Veen, N. |
Stijn Streuvels, De landsche woning in Vlaanderen. Amsterdam 1913, L.J. Veen, E. |
Uit Stijn Streuvels' Werken. Schoonste stukken bijeengebracht door Joz. Geurts. 3 dln., Amsterdam [1914], Bl. |
Stijn Streuvels, Dorpslucht. Eerste deel. Amsterdam 1914, L.J. Veen, R. |
Stijn Streuvels, Dorpslucht. Tweede deel. Amsterdam 1914, L.J. Veen. R. |
Stijn Streuvels, Mijn rijwiel. Amsterdam 1915, L.J. Veen, E. |
Bloemlezing uit Stijn Streuvels' Oorlogsdagboeken door Droogstoppel. Amsterdam [1915], Boek- en Chromodrukkerij, Vijfde brochuur, D. |
Stijn Streuvels, In oorlogstijd. Augustus 1914. Uit het dagboek van Stijn Streuvels. Amsterdam [1915], L.J. Veen, D. |
Stijn Streuvels, In oorlogstijd. September 1914. Uit het dagboek van Stijn Streuvels. Amsterdam [1915], L.J. Veen, D. |
Stijn Streuvels, In oorlogstijd. October 1914. Uit het dagboek van Stijn Streuvels. Amsterdam [1915], L.J. Veen, D. |
Stijn Streuvels, In oorlogstijd. November 1914. Uit het dagboek van Stijn Streuvels. Amsterdam [1915], L.J. Veen, D. |
Stijn Streuvels, In oorlogstijd. December 1914. Uit het dagboek van Stijn Streuvels. Amsterdam [1916], L.J. Veen, D. |
| |
| |
Charles de Coster, Vlaamsche vertelsels. Vertaald door Stijn Streuvels. Amsterdam 1918, L.J. Veen, VB. (vert.) |
Bjørnstjerne Bjørnson, Een vroolijke knaap. Vertaald door Stijn Streuvels. Zaltbommel 1919, Nutsuitgeverij, N. |
Stijn Streuvels, Genoveva van Brabant. Eerste deel. Amsterdam [1919], L.J. Veen, R. |
Stijn Streuvels, Genoveva van Brabant. Tweede deel. Amsterdam [1920], L.J. Veen, R. |
Stijn Streuvels, De boomen. Amsterdam [1920], L.J. Veen, V. |
Stijn Streuvels, Werken. 17 dln. Amsterdam 1919-1921, L.J. Veen. |
Stijn Streuvels, De schoone en stichtelijke historie van Genoveva van Brabant. Leuven 1921, ‘De Vlaamsche Boekenhalle’, V. |
Stijn Streuvels, Prutske. Amsterdam [1922], L.J. Veen, R. |
Stijn Streuvels, Grootmoedertje. Een spel van Sinterklaas voor meisjes in drie tafereelen. Waregem [1922], Toneelfonds Palmer Putman 1921-1922, T. |
Stijn Streuvels, Vertelsels van 't jaar nul ten tijde dat de uilen praken. Tielt 1922, J. Lannoo, VB. |
Stijn Streuvels, Land en leven in Vlaanderen. Amsterdam [1923], L.J. Veen, E. |
Stijn Streuvels, Herinneringen uit het verleden. Tielt 1924, J. Lannoo, E. |
Stijn Streuvels, Tristan en Isolde. Naar het oude volksboek herschreven. Amsterdam 1924, J.M. Meulenhoff, R. |
Stijn Streuvels, Op de Vlaamsche binnenwateren. Tielt [1925], J. Lannoo, D. |
G. Blachon, Waarom ik Vlaanderen liefheb. Vertaald door Stijn Streuvels. Tielt [1926], R. (vert.) |
Stijn Streuvels, Werkmenschen. Amsterdam [1926], L.J. Veen, NB. |
Stijn Streuvels, De teleurgang van de Waterhoek. Brugge [1927], ‘Excelsior’, R. |
Stijn Streuvels, De drie Koningen aan de kust. Antwerpen 1927, L. Opdebeek, N. |
D.-J. D'Orbaix, De tijd der kollebloemen. Vertaald door Stijn Streuvels. Amsterdam 1927/1928, J.M. Meulenhoff, R. (vert.) |
Levenswijsheid uit China. Drie Chineesche novellen. Vertaald door Stijn Streuvels. Kortrijk [1928], Jos. Vermaut, NB. (vert.) |
N. Tolstoj, Vader en dochter. Tolstojs briefwisseling met zijn dochter Marie. Met een inleiding van Paul Birukoff. Vertaald door Stijn Streuvels. Amsterdam [1928], L.J. Veen, Br. (vert.) |
Stijn Streuvels, Kerstwake. Antwerpen 1928, L. Opdebeek, N. |
Stijn Streuvels, Kerstvertelsel. Mechelen 1929, Het Kompas, N. |
Stijn Streuvels, Alma met de vlassen haren. Leuven 1931, Davidsfonds, R. |
Stijn Streuvels, De oude wiking. Hilversum 1931, N.V. Paul Brand's Uitgeversbedrijf, V. |
Michail Prischwin, S. Sergejew-Zenky, Maxim Gorky, Drie Russische novellen. Vertaald door Stijn Streuvels. Antwerpen [1932], Uitgeverij ‘Regenboog’, NB. (vert.) |
| |
| |
De rampzalige kaproen. Middeleeuwsche boerenroman van Wernher de Tuinder. Nageschreven door Stijn Streuvels. Utrecht [1933], De Gemeenschap, R. |
IJslandsche godensagen. Bewerkt door Stijn Streuvels. Amsterdam [1933], L.J. Veen's Uitgeversmij N.V., VB. |
Stijn Streuvels, Sagen uit het hooge Noorden. Den Haag/Brussel [1934], Uitgeverij ‘Pax’, V. |
Stijn Streuvels, Zeelieden en zeevisscherij. Brugge 1934, Desclée De Brouwer en Co, VB. |
Camille Melloy, Vijf kerstvertellingen. Vertaald door Stijn Streuvels. Brugge [1934], Desclée De Brouwer en Co, VB. (vert.) |
Stijn Streuvels, Proza. Mechelen/Amsterdam 1934, Het Kompas N.V./ Het derde boek in de tweede letterkundige reeks ‘De Feninks’, VB. |
Stijn Streuvels, Prutske's Vertelselboek. Brussel-Amsterdam [1935], De Kinkhoren, Desclée De Brouwer, VB. |
Stijn Streuvels, Levensbloesem. Amsterdam [1937], L.J. Veen's Uitgeversmaatschappij N.V., R. |
Max Mell, Paradijssprookjes. Uit den volksmond opgeteekend in Oostenrijk en naverteld door Stijn Streuvels. Brugge [1938], Uitgeverij ‘Wiek Op’, VB. (vert.) |
Stijn Streuvels, Kerstvertellingen. Brugge 1939, Uitgeverij ‘Wiek Op’, VB. |
Stijn Streuvels, De terechtstelling van een onschuldige. Maastricht/Vroenhoven 1940, Uitgevers-Mij. Ernest van Aelst, V. |
Stijn Streuvels, De maanden. Kortrijk [1941], Zonnewende, D. |
Stijn Streuvels, Werken. Deel I, Deel II. Kortrijk-Amsterdam [1941], Zonnewende-Veen, V/N/R. |
Herbert van Hoerner, De grauwe ruiter. Vertaald door Stijn Streuvels. Oude God-Antwerpen 1942, Boekengilde ‘Die Poorte’, R. (vert.) |
Stijn Streuvels, Heule, Kortrijk 1942, Zonnewende, D. |
Stijn Streuvels, Het leven en de dood in den ast. Tielt-Antwerpen [1944], J. Lannoo-Standaard, N. (eerder in Werkmenschen) |
Stijn Streuvels, Avelghem. Tielt-Antwerpen [1946], J. Lannoo-Standaard, D. |
Stijn Streuvels, Beroering over het dorp. Kortrijk [1948], Zonnewende, R. (bewerking van Dorpslucht. Eerste deel en Dorpslucht. Tweede deel) |
Stijn Streuvels, Verzamelde Werken. Deel I, Deel II. Kortrijk 1948, Zonnewende. |
Stijn Streuvels, Volledige Werken. 12 dln. Kortrijk [1950-1955], 't Leieschip. |
Stijn Streuvels, Ingoighem I. Kortrijk [1951], 't Leieschip, D. |
Stijn Streuvels, Ingoighem II. Brugge [1957], Desclée De Brouwer, D. |
Stijn Streuvels, Kroniek van de Familie Gezelle. Brugge [1960], Desclée De Brouwer, D. |
Stijn Streuvels, Verhalen. Utrecht/Antwerpen [1962], Het Spectrum, V. |
| |
| |
Stijn Streuvels, Hugo Verriest. Antwerpen [1964], Helios. Monografieën over Vlaamse Letterkunde samengesteld door het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur, nr. 32, E. |
Stijn Streuvels, In levenden lijve. Brugge/Utrecht [1966], Desclée De Brouwer, D. |
Stijn Streuvels, Volledig Werk. 4 dln. Brugge 1971-1973, Orin-Desclée De Brouwer. |
Stijn Streuvels, De ogen en het raam. Samengesteld en uitgeleid door Piet Thomas en ingeleid door Walter van den Broeck. Antwerpen 1998. |
Stijn Streuvels, De teleurgang van den Waterhoek. Tekstkritische editie door Marcel De Smedt en Edward Vanhoutte. Antwerpen 1999. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Alfred Hegenscheidt, Lenteleven van Stijn Streuvels. In: Van Nu en Straks, jrg. 4, nr. 4. juli 1900, pp. 200-216. |
Hugo Verriest, Stijn Streuvels. In: Hugo Verriest, Twintig Vlaamsche koppen. Tweede deel. Rousselare (Roeselare) 1901, pp. 113-133. |
André de Ridder, Stijn Streuvels en zijn werk. Amsterdam 1907. |
Vlaamsche Arbeid, jrg. 12, nr. 1, januari 1922. Speciaal Stijn Streuvels-nummer, pp. 5-43 |
Dietsche Warande en Belfort, jrg. 31, nr. 10, october 1931. Speciaal Stijn Streuvelsnummer, waarin onder meer:
- | Julius Persyn, Stijn Streuvels, pp. 730-734. |
- | Felix Timmermans, Hoe ik met het werk van Streuvels kennis maakte, pp. 735-736. |
- | Herman de Man, Stijn Streuvels' zuivere weg, pp. 737-749. |
- | Joris Eeckhout, Streuvels' na-oorlogsch Werk, pp. 750-765. |
- | August van Cauwelaert, Stijn Streuvels' ‘Alma’, pp. 766-768. |
|
Rob. de Graeve, Stijn Streuvels. Gent 1932. |
Filip de Pillecyn, Stijn Streuvels en zijn werk. Tielt 1932. |
Karel Jonckheere, Bij Streuvels - den lezer - den bibliofiel - den bibliothecaris, In: Het Boek in Vlaanderen, Antwerpen 1936. |
Ferdinand Vercnocke, Drei dietsche Barden. I. Stijn Streuvels. In: Ferdinand Vercnocke, Flandern-Niederdeutschland. Ein Gemeinschaftswerk von Ramen und Niederdeutschen. Hamburg 1939, pp. 78-82. |
Joris Eeckhout, Stijn Streuvels. In: Joris Eeckhout, Literaire schetsen. Leuven 1940, pp. 77-95. |
Emiel Janssen, Stijn Streuvels en zijn tijd. In: Streven, jrg. 9, nr. 2, december 1941, pp. 144-158. |
August Vermeylen, Stijn Streuvels' ‘Minnehandel’. In: August Vermeylen, Proza. Amsterdam 1941, pp. 206-216. |
De Vlag, jrg. 4, nr. 3, oktober 1941. Speciaal Streuvels-nummer waarin onder meer:
- | Cyriel Verschaeve, Aan Stijn Streuvels, pp. 99-100. |
- | F. de Pillecyn, Stijn Streuvels, p. 100. |
- | Jef van de Wiele, Duitschland en Stijn Streuvels, pp. 101-103. |
|
L. van de Walle, Kunst van eigen bodem: Stijn Streuvels aan de eer. In: Kunst en Kultuur. Weekblad voor Volksche Kunst en Wetenschap, jrg. 1, nr. 37, 11 oktober 1941, pp. 2-3. |
Pol Heyns, Ons Volksleven in het werk van Stijn Streuvels. In: Kunst en Kultuur. Weekblad voor Volksche Kunst en Wetenschap, jrg. 1, nr. 37, 11 oktober 1941, pp. 3-4. |
Filipi de Pillecyn, Stijn Streuvels en zijn werk. Tielt 1942. |
Maurice Roelants, Stijn Streuvels' Werkmenschen. In: Maurice Roelants, Schrijvers, wat is er van den mensch? Brussel 1942, pp. 56-60. |
August Vermeylen, Beschouwingen: een nieuwe bundel opstellen. Brussel 1942, pp. 78-86. (over: Het uitzicht der dingen) |
R.F. Lissens, Aspects de Stijn Streuvels. In: R.F. Lissens, Rien que l'homme: aspects du roman Namand contemporain. Bruxelles 1944, pp. 201-215. |
Jozef Muls, Stijn Streuvels gevierd. In: Jozef Muls, De krans van laurier: letterkundige bijdragen. Tielt 1945, pp. 256-258. |
Louis Sourie, Stijn Streuvels. Kortrijk 1946. |
Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 1, nr. 7, oktober 1946, pp. 705-751. Speciaal Stijn Streuvels-nummer, waarin onder meer:
- | Herman Teirlinck, Streuvels vijf en zeventig, pp. 712-716. |
- | F.V. Toussaint van Boelaere, Streuvels beteekenis, pp. 717-721. |
- | Anton van Duinkerken, Streuvels in export, pp. 722-728. |
- | Joris Vriamont, Stijn Streuvels de onverstoorbare, pp. 729-736. |
|
| |
| |
- | Karel Jonckheere, Streuvels de heiden, pp. 737-744. |
- | Piet van Aken en Hubert Lampo, Streuvels en de jongere romanciers, pp. 745-751 |
|
Emiel Janssen, Stijn Streuvels en zijn Vlaschaard. Essay over zijn eerste productie tot aan zijn meesterwerk (1894-1907). Tielt-Antwerpen 1946. |
W. Kramer, Zelfkritiek van Stijn Streuvels. In: Album Prof. dr. Kink Baur. Antwerpen-Brussel-Gent-Leuven 1948, pp. 24-30. |
Raf van de Linde, Het oeuvre van Streuvels, Sociaal document. Leuven 1958. |
Adolf Spemann, Stijn Streuvels. In: Adolf Spemann, Menschen und Werke. Erinnerungen eines Verlegers. München 1959, pp. 274-281. |
Clement Bittremieux, Van lente, de dingen die voorbijgaan. In: Hollands Weekblad, jrg. 2, nr. 69, 7 september 1960, pp. 12-14. |
Ons Erfdeel, jrg. 4, nr. 2, december 1960. Speciaal Stijn Streuvels-nummer, waarin onder meer:
- | André Demedts, Stijn Streuvels en Zuid-Vlaanderen, pp. 4-5. |
- | Anton van Duinkerken, Stijn Streuvels, pp. 8-10. |
- | Antoon Coolen, Ontmoetingen met Stijn Streuvels, pp. 11-14. |
- | Antoon vander Plaetse, Frank Lateur of Stijn Streuvels, pp. 15-18. |
- | AJ. Coetzee, Stijn Streuvels en Suid-Afrika, pp. 19-21. |
|
Albert Westerlinck, Het wereldbeeld van Stijn Streuvels. In: Albert Westerlinck, Wandelen al peinzend. Verzamelde opstellen. Leuven 1960, pp. 121-127. |
Jan Walravens, Stijn Streuvels 90. In: De Vlaamse Gids, jrg. 45, nr. 10, oktober 1961, pp. 639-643. |
Eric Derluyn, Wanneer de bakker gaat schrijven over de oogst. In: De Boom, nr. 5, oktober 1961, pp. 24-33. |
J. Roeland Vermeer, Stijn Streuvels en zijn werk. In: Jeugd en Cultuur, jrg. 6, nr. 7, 1961, pp. 284-293. |
R.F. Lissens, Stijn Streuvels die een wereld schiep. In: Boekengids, jrg. 33, nr. 8, oktober 1961, pp. 281-284. |
Tom Bouws, Bij Streuvels in Ingooigem. In: Tom Bouws, Vlaanderen, o welig huis. Ontmoetingen tussen Ekelsbeke en Eigenbilzen. Met een inleiding van Annie Salomons. Hasselt 1962, pp. 17-38. |
Gerard Verbeek, In: Nova et vetera, jrg. 39, nr. 3, januari-februari 1962, pp. 170-201. (over Het leven en de dood in den ast) |
André Demedts, Streuvels zoals ik hem ken. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse. Academie voor Taal- en Letterkunde, nr. 1-4, januari-april 1963, pp. 37-43. |
Jan Walravens, Stijn Streuvels. In: Het Nieuwe Boek, jrg. 1, nr. 1, januari 1963, pp. 21-23. |
Freddy de Schutter, Het muizencarnaval: stilistische analyse van een fragment uit Streuvels' Het leven en de dood in den ast. In: Nova et vetera, jrg. 40, nr. 4, maart-april 1963, pp. 297-314. |
Rudolf van de Perre, Enkele beschouwingen rondom de structuur van Streuvels' ‘De oogst’. In: Nova et vetara, jrg. 41, nr. 4, maart-april 1964, pp. 301-306. |
Joos Florquin, Langs de wegen van Stijn Streuvels. In: Joos Florquin, Ten huize van... Ontmoetingen met Vlaamse kunstenaars en andere vooraanstaanden, 2. Leuven 1964, pp. 253-284. (interview) |
Hedwig Speliers, Een broertje dood aan Streuvels? In: Bok, jrg. 1, nr. 10, november 1964, pp. 12-33. |
Gerard Knuvelder, Stijn Streuvels. Brussel 1964. |
Albert Westerlinck, Weer een uur met Streuvels. Mijmerend over ‘Leven en dood in den ast’ (bij zijn negentigste verjaardag). |
In: Albert Westerlinck, Alleen en van geen mens gestoord: verzamelde opstellen, ze reeks. Leuven 1964, pp. 121-136. |
C.J.E. Dinaux, Vlaanderens eik. Stijn Streuvels. In: C.E.J. Dinaux, Noordnederlandse
|
| |
| |
honneurs voor Zuidnederlandse auteurs. Hasselt 1965, pp. 9-13. |
André Demedts, Het land van Streuvels. In: Snoecks Almanak 66, 1965, pp. 102-115. |
Fred Germonprez, Herinneringen aan Stijn Streuvels. In: Snoecks Almanak 67, 1966, pp. 38-45. |
J. Roex, Streuvels en de moderne wijsbegeerte. De spanning tussen authentisch en inauthentisch bestaan. In: Stem uit Nieuwland, jrg. 36, nr. 1, januari 1966, pp. 78-85. |
Jan Elemans, Landbouw en letterkunde. In: Jeugd en Cultuur. jrg. 11, nr. 8, september 1966, pp. 344-357 en jrg. 11, nr. 8, oktober-november 1966, 393-403. (over De vlaschaard) |
Eugène van Itterbeek, De moderniteit van Streuvels. In: Eugène van Itterbeek, Actuelen. Opstellen 1963-1967. Lier 1967, pp. 64-67. |
José Aerts, Streuvels: Tussen historiciteit en mythe. In Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, september-december 1967, pp. 519-525. |
Hedwig Speliers, Omtrent Streuvels. Het einde van een myte. Een anti-essay. Brugge 1968. |
Louis Paul Boon, Stijn Streuvels: beroering over het dorp. In: Louis Paul Boon, Geniaal... maar met te korte beentjes. Essays en polemieken. Amsterdam 1969, pp. 40-41. |
Louis Paul Boon, Walschap schrijft over Streuvels. In: Louis Paul Boon, Geniaal... maar met te korte beentjes. Essays en polemieken. Amsterdam 1969, pp. 44-48. |
Georges Wildemeersch, Streuvels anno 1914 en 1948: romanstructuur en levensbeschouwing. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 22, nr. 5, mei-juni 1969, pp. 503-528. |
Leo Ros, Een Vlaschaard is geen Flachsacker. In: Maatstoijrg. 17, nr. 8, 1969, pp. 510-522. |
Hedwig Speliers, Stijn Streuvels en de dood. Méér dan een in memoriam. In: De Vlaamse Gids, jrg. 53, nr. 11, november 1969, pp. 24-29. |
Georges Adé, Omtrent ‘Omtrent Streuvels’. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 22, nr. 3, 1969, pp. 279-306. |
Jean Weisgerber, Stijn Streuvels. Een sociologische balans. Gent 1970. |
A. Lowyck, De breuk tussen Stijn Streuvels en Gezelles Biekorf. In: Album Antoon Viaene. Brugge 1970, pp. 247-252. |
Louis-Paul Boon, Stijn Streuvels. In: Louis-Paul Boon, 90 mensen. Amsterdam 1970, pp. 155-156. |
Gerard Knuvelder, Inleiding. In: Stijn Streuvels, Volledig Werk I. Brugge 1971, pp. 9-131. |
Jean Pierre Wauters, Mira. Een interview met F. Rademakers. In: Film en Televisie, nr. 167, april 1971, pp. 14-18. |
Ton de Graaff en Segert Huisman. Fons Rademakers, Filmen is een gokspel. In: Skrien, nr. 22, april 1971, pp. 3-11 (interview) |
Jef van Meensel, De teleurgang van de Waterhoek. Wording en waardering. N.a.v. de honderdste verjaardag van Streuvels' geboorte (3 oktober 1871). In: Wetenschappelijke Tijdingen, jrg. 30, nr. 3, mei-juni 1971, pp. 129-138. |
Jean-Marie Maes, Streuvels. Het leven en de dood in de ast. Een tematiese analyse. In: Restant, jrg. 1, nr. 3, mei-juni 1971, pp. 19-24. |
Ludo Simons, ‘Mira’, historisch. In: Ons Erfdeel jrg. 14, nr. 3, lente-zomer 1971, pp. 152-154. |
Jo Gisekin, Stijn Streuvels, Hoe ik Brugge gezien en beleefd heb. In: VWS-Cahiers 32, 1971, pp. 1-17. |
Rudolf van de Perre, Stijn Streuvels 1871-1971. In: Teken, jrg. 44, nr. 4, oktober 1971, pp. 117-121. |
André Demedts, Stijn Streuvels. Een terugblik op leven en werk. Brugge 1971. |
| |
| |
M. Hanot, De briefwisseling tussen Albert Verwey en Stijn Streuvels. De geschiedenis van een samenwerking. In: M. Hanot, European Context. Cambridge 1971, pp. 302-346. |
Luc Schepens, Kroniek van Stijn Streuvels. Brugge 1971. |
Joos Florquin, Mijn Streuvelsboek. Brugge 1971. |
Hedwig Speliers, Afscheid van Streuvels. Brugge 1971, J. Sonneville. |
Johan Roelstraete, De voorouders van Stijn Streuvels. Kortrijk 1971. |
Dietsche Warande & Belfort, jrg. 116, nr. 8, october-november 1971. Speciaal nummer: Een eeuw Stijn Streuvels, waarin onder meer:
- | Laetitia Jansseune en Raymond Vervliet, Stijn Streuvels en ‘Van Nu en Straks’, pp. 598-648. |
- | Bernard Kemp, Schrijven tegen de verstening, pp. 673-695. |
- | Marcel Janssens, De groei van een vlasakker, pp. 696-713. |
- | Paula Vandemeulebroecke-Lateur, Jeugd op het Lijsternest, pp. 734-736. |
|
Johan Roelstraete, Het volkslied in het oeuvre van Stijn Streuvels. In: Iepen Kwartier, jrg. 7, nr. 4, 1971, pp. 97-135. |
Raymond Brulez, Streuvels in oorlogstijd. In: Maatstaf, jrg. 20, nr. 5, september 1972, pp. 282-285. |
Rob. Roemans en Hilda van Assche, Bibliografie van Stijn Streuvels. Antwerpen-Utrecht 1972. |
André Demedts, Streuvels als psycholoog. In: Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Afd. Letterkunde. Amsterdam-Londen 1972, pp. 215-222. |
Marcel Janssens, Inleiding. In: Stijn Streuvels, Volledig Werk II. Brugge 1972, pp. 7-157. |
Jean Weisgerber, Inleiding. In: Stijn Streuvels, Volledig Werk III. Brugge 1972, pp. 7-125. |
Garmt Stuiveling, Inleiding. In: Stijn Streuvels, Volledig Werk IV. Brugge 1973, pp. 7-164. |
Hedwig Speliers, Streuveliana. In: Hedwig Speliers, Die verrekte gelijkhebber. Brugge 1973, pp. 25-72. |
Bernard Kemp, Stijn Streuvels: Blomme en zijn dubbelganger. In: Literair Lustrum 2. Amsterdam 1973, pp. 270-283. |
Jef van Meensel, Stijn Streuvels. Enige binaire en dualistische aspecten in ‘De teleurgang van de Waterhoek’. In: Nova et vetara, jrg. 50, nr. 4, 1973, pp. 256-264. |
Robert Verschuere, Stijn Streuvels zoals hij was. Ingooigem 1973. |
Herman Teirlinck, Streuvels vijfenzeventig. In: Herman Teirlinck, Verzameld werk, 9. Brussel 1973, pp. 733-740. |
Albert Westerlinck, Streuvels: zijn kunst, zijn wereld. In: Albert Westerlinck, Musica humana. Verzamelde opstellen, vierde reeks. Leuven 1973, pp. 187-196. |
Karel Jonckheere, Ook Vlaanderen. In: Karel Jonckheere, Waar plant ik mijn ezel? Brussel-Den Haag 1974, pp. 51-55. |
Lode Wils, Het oorlogsdagboek van Stijn Streuvels. In: Lode Wils, Flamenpolitik en aktivisme. Leuven 1974, pp. 15-19. |
Robert Verschuere, Doorheen het leven en nog omtrent Stijn Streuvels. Ingooigem 1978. |
Gerard Knuvelder en Hedwig Speliers, Stijn Streuvels 1871-1969. In: Literama, jrg. 13, nr. 6, oktober 1978, pp. 215-224- |
S. Anderus, Twee verhalen van de jonge Streuvels. Een verkenning. In: Nova et velera, jrg. 57, nr. 6, 1980, pp. 411-423. |
Gaston Durnez, Stijn Streuvels. De Ronde van het Lijsternest. In: Gaston Durnez, Vlaamse schrijvers. Vijfentwintig portretten. Antwerpen 1982, pp. 89-94. |
Jan Coppens, Stijn Streuvels' pleidooi voor ‘de landsche woning in Vlaanderen’. In: Jan Coppens, De bewogen camera: protest en propaganda door middel van foto's. Amsterdam 1982, pp. 149-154. |
| |
| |
Bert Peleman, Stijn Streuvels (1871-1969). Een arend in een ‘Lijsternest’. In: Bert Peleman, Geboeid maar... ongebonden: getuigenissen uit een beloken tijd. Retie 1983, pp. 21-41. |
A.G. Christiaens, Streuvels revisited? In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 36, nr. 1, januari-februari 1983, pp. 125-128. |
Hedwig Speliers, Album Stijn Streuvels. Antwerpen 1984. |
Paul van Aken, Het grillige parcours van de klassiekers. In: Kunst & Cultuur, jrg. 18, nr. 4, april 1985, pp. 24-25. |
Anton van Wilderode, Stijn Streuvels. In: Anton van Wilderode, Dienstbaar het woord. Toespraken en teksten. Samengesteld en ingeleid door Rudolf van de Perre. Tielt-Weesp 1985, pp. 210-214. (homilie uitgesproken op 26 september 1971 te Ingooigem bij de inhuldiging van Streuvels' grafmonument) |
Kathryn Smits, Stijn Streuvels. Zur deutschen Rezeption eines flämischen Dichters. In: Zeitschrift für deutsche Philologie, nr. 105, 1986, pp. 543-567. |
Henry Poulaille, Littérature prolétarienne. In: Henry Poulaille, Nouvel âge littéraire. Bassac 1986, pp. 185-217. (over Stijn Streuvels en de proletarische literatuur) |
Karel Jonckheere, ‘Thor op het Lijsternest’, In: Karel Jonckheere, Vraag me geen leugens. Antwerpen 1986, pp. 217-250. |
Adelbrecht van der Zanden, Nachwort. In: Stijn Streuvels, Der Flitchsacker. Roman. Aus dem Flámischen übertragen von Anna Valeton. Zürich 1986, pp. 327-343. |
Lieve Franceus, Voeding bij Streuvels. In: Volkscultuur, jrg. 3, 1986, pp. 91-102. |
Gerard van Herpen, Stijn Streuvels, een waarnemer van de werkelijkheid. In: Preludium, jrg. 4, nr. 1-2, september 1987, pp. 33-53. |
Raymond Vervliet, Stijn Streuvels. In: Mathieu Rutten, Jean Weisgerber, Van ‘Arm Vlaanderen’ tot. ‘De voorstad groeit’. Antwerpen 1988, pp. 138-149. |
Marcel Janssens, Stijn Streuvels en Kortrijk. In: Piet Thomas, Kortrijk en de moderne Nederlandse Letterkunde. Tielt 1988, pp. 87-99. |
Kathryn Smits, Stijn Streuvels, Ein flämischer Dichter im Netz des National-sozialismus. In: Zeitschrift für deulsche Philologie. nr. 107, 1988, pp. 572-585. |
Hedwig Speliers, De filmische prikkel bij Streuvels. In: Muziek & Woord, jrg. 15, nr. 178, juni 1989, pp. 31-32. |
Wim Coudenys, Streuvels en de Russen. In: Ons Erfdeel, jrg. 32, nr. 4, september-oktober 1989, pp. 573-577. |
Doris Dhuygelaere, Rodenbach, Streuvels en het doorbreken van het landelijk isolement. In: Joep Leerssen (red.), Tussen wetenschap en werkelijkheid. Opstellen aangeboden aan Max Weisglas, door leden van de Vakgroep Europese Studies. Amsterdam 1989, pp. 22-35. |
A.-T. van Biervliet, Louise Lateur Gezelle, In: Arsbroek, jaarboek 7, 1990, pp. 30-46. (over de moeder van Stijn Streuvels) |
Karel van Deuren & Jan Coppens, De ogen van het raam: foto's van Stijn Streuvels. Tielt 1990. (n.a.v. de tentoonstelling ‘Streuvels in woord en beeld’ in de KULAK te Kortrijk van 26 februari tot 8 maart 1990) |
Ben Govaerts, De kleine oorlog van Anton Kippenberg. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 135, nr. 6, december 1990, pp. 738-761. (over het contract tussen Streuvels en de Insel-Verlag) |
Boleslaw Barlog, Von nun an Regisseur. In: Boleslaw Barlog, Theater Lebenslänglich. Frankfurt am Main-Berlin 1990, pp. 63-70. (over de verfilming van De vlaschaard). |
Diederik Grit, Vlaams Scandinavisme en Stijn Streuvels. In: Spiegel der Letteren, jrg. 33, nr. 3, 1991, pp. 149-170. |
Pierre Mattelaer, De terechtstelling van twee onschuldigen: een verhaal over molens en molenaars en over Streuvels en andere kunstenaars. In: Leiegouw, jrg. 3, nr. 3-4, november 1991, pp. 227-242. |
| |
| |
Marcel Janssens, Het is zo stil op de vlasakker. In: Dirk de Geest en Marc van Vaeck (red.), Brekende spiegels. Beeldveranderingen in de Nederlandse literatuur. Leuven 1992, pp. 119-141. |
Marcel Janssens, Stijn Streuvels: De vlaschaard. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 13, februari 1992. |
Heulespiegel, nr. 16, oktober 1992. (Streuvelsnummer) |
S.A.J. van Faassen, J. Greshoff, Anton Kippenberg en de Insel-Verlag (1914-1915). In: Jaarboek Letterkundig Museum. Den Haag 1992, pp. 39-54. (onder meer over de relatie Anton Kippenberg-Stijn Streuvels) |
Diana van Dijk en Gé Vaartjes, Vergeefse moeite. Streuvels en de Nobelprijs. In: Literatuur 1 (1993), pp. 10-13. |
Kathryn Smits, Een nieuwe kijk op de jonge Streuvels. De briefwisseling met Emmanuel de Bom en het werk uit de eerste jaren. Antwerpen 1993. |
Hans van Straten, Met twee voeten in IJsland (Stijn Streuvels). In: Hans van Straten, Opmars der plagiatoren. Amsterdam 1993, pp. 74-77. |
Paul Thiers, De ex-librissen van Stijn Streuvels. In: Heulespiegel, nr. 17, juni, 1993, pp. 30-37. |
Paul Thiers, Stijn Streuvels, De Eikelaar en de Heulse familie Maes. In: Heulespiegel, nr. 18, november 1993, pp. 1-10. |
Kathryn Smits, Toon Breës, Stijn Streuvels tussen hamer en aambeeld. In: Wetenschappelijke Tijdingen, jrg. 52, nr. 4, 1993, pp. 214-237. |
Herbert Van Uffelen, Stijn Streuvels, In: Herbert Van Uffelen, Moderne Niederländische Literatur im Deutschen Sprachraum 1830-1990. Miinster-Hamburg 1993, pp. 263-276. |
Jacqueline Bel, Stijn Streuvels. In: Jacqueline Bel, Nederlandse literatuur in het fin de siècle. Amsterdam 1993, pp. 176-177. |
Henk Simons. Stijn Streuvels: Het leven en de dood in de ast. In: Raster, nr. 68, 1994, pp. 32-35. |
Jan Coppens, Karel van Deuren, Piet Thomas, Stijn Streuvels Fotograaf. Gent 1994. |
Vlaanderen, jrg. 43, nr. 3, mei-juni 1994. Stijn Streuvels-nummer, waarin onder meer:
- | Marcel Janssens, Wegen naar Streuvelsland, pp. 69-70. |
- | Luc Decorte, ‘Vader heeft het aangedurfd, omdat hij er zich toe in staat voelde’. Een gesprek met Isa Lateur, pp. 71-73. |
- | Rudolf van de Perre, De vriendschap Streuvels-Claes. Facetten van een briefwisseling, pp. 78-82. |
- | Karel van Deuren, Stijn Streuvels, fotograaf: de ont-dekking van de werkelijkheid, pp. 83-86. |
- | Marcel Janssens, ‘De oogst’ van Stijn Streuvels als sociaal drama, pp. 87-92. |
- | Gust Keersmaeckers, Pleidooi voor een vergeten werk: Stijn Streuvels, Genoveva van Brabant, pp. 93-98. |
|
Hedwig Speliers, Dag Streuvels. ‘Ik ken den weg alleen’. Biografie. Leuven 1994. |
Roger Tavernier. Flämische Autoren in der Insel-Bücherei. In: Insel-Bücherei. Mitteilungen für Freunde. Nummer 11. Frankfurt am Main und Leipzig 1995, pp. 7-33. |
R.F. Lissens, Het tijdschrift waarover in het voorjaar van 1941 in het Lijsternest werd gepraat. In: Wetenschappelijke Tijdingen, jrg. 54, nr. 1, 1995, pp. 23-33. |
Piet Thomas (red.), Een tweede eeuw? Jaarboek 1 van het Stijn Streuvelsgenootschap 1995. Tielt 1995. (diverse opstellen, een kroniek en bibliografie over 1994) |
Guido Goedemé, Stijn Streuvels: De teleurgang van de Waterhoek. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 29, februari 1996. |
Marcel Janssens, Stijn Streuvels: De oogst. In: Lexicon van Literaire Werken, afl. 30, mei 1996. |
| |
| |
Rik van Daele en Piet Thomas (red.), De vos en het Lijsternest. Jaarboek 2 van het Stijn Streuvelsgenootschap 1996. Tielt 1996. (Een serie bijdragen over de Reinaertbewerkingen van Streuvels. Daarnaast Marcel de Smedt over de ontstaansgeschiedenis van De teleurgang van de Waterhoek, een kroniek en een bibliogafie.) |
Gé Vaartjes, U hebt mij den weg gewezen. Brieven van Herman de Man aan Stijn Streuvels. Amsterdam 1996. |
Hedwig Speliers, Streuvels en Nederland. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden 1994-1995. Leiden 1996, pp. 327-329. |
Ludo Simons, Het derde leven van Stijn Streuvels. In: K. Wauters (red.), Verhalen voor Vlaanderen. Aspecten van het Vlaamse fictionele proza tot aan de Tweede Wereldoorlog. Vijftien lezingen. Kapellen 1997, pp. 153-177 (Over de Streuvelsstudie) |
Rudolf van de Perre, Streuvels en de Academie. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde, jrg. 1996 (1997), nr. 2/3, pp. 205-225. |
Johan Vanhecke, De Flandriens van Hugo Verniest. Van Gezelle tot Streuvels. Antwerpen 1997 (Catalogus van een tentoonstelling over West-Vlaamse schrijvers, waaronder Streuvels) |
Piet Thomas (red.), Zoals ik u schreef. Jaarboek 3 van het Stijn Streuvelsgenootschap 1997. |
Tielt 1997. (Themaboek over de briefwisseling van Streuvels met onder anderen: Albert Verwey, Frans Masereel, Cyriel Verschaeve, Martha van de Walle, Ernest Claes en Herman de Man. Daarnaast een bibliografie.) |
Piet Thomas (red.), De huid van Mira. Over De teleurgang van de Waterhoek. Jaarboek 4 van het Stijn Streuvelsgenootschap 1998. Tielt 1998. (Diverse bijdragen over De teleurgang van de Waterhoek, het filmscenario van Hugo Claus Mira of De teleurgang van de Waterhoek, een kroniek en een bibliografie) |
Hedwig Speliers, Men zou beter nooit gazetten lezen. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 15, nr. 5, 1998, pp. 80-86. (Over Streuvels en Nazi-Duitsland) |
Hedwig Speliers, Het wonder van Weimar. In: Dirk de Geest (red.), Hun kleine oorlog. De invloed van de Tweede Wereldoorlog op het literaire leven in België. Leuven 1998, pp. 199-215 (Over Streuvels tijdens de Tweede Wereldoorlog). |
Piet Thomas (red.), Vrienden en wapenbroeders. Jaarboek 5 van het Streuvelsgenootschap 1999. Tielt 2000. (Bevat een reeks bijdragen over literaire en artistieke vrienden van de auteur, onder anderen: André de Ridder en Albert Saverys. Daarnaast Tom Sintobin over de motieven van spreken en zwijgen in Het leven en de dood in den ast.) |
Hedwig Speliers, Als eene oude Germaanse eik. Stijn Streuvels en Duitsland. Antwerpen 2000. |
82 Kritisch lit. lex.
augustus 2001
|
|