| |
| |
| |
Arie Storm
door Marc van Zoggel
1. Biografie
Arie Storm werd op zo juli 1963 geboren in Den Haag. Hij groeide op in de Schilderswijk, waar zijn vader een groentewinkel had. Vader Arie Jacob Storm was tevens de samensteller van De Vriendendamkring, een ‘maandblad voor de dammer van vandaag’. Na zijn middelbareschooltijd op het Zandvlietcollege aan de Bezuidenhoutseweg, waar hij zijn vwo-diploma behaalde, verhuisde Arie Storm naar Amsterdam en ging hij Nederlands studeren aan de Universiteit van Amsterdam. In 1988 moest hij in militaire dienst. Zijn loopbaan als schrijver had begin 1986 een aanvang genomen met verslagen en boekbesprekingen voor het Amsterdamse tijdschrift Meermin. In 1987 verscheen zijn eerste boekpublicatie, Kamperen als hobby, een campinggids die hij samen met Peter Douma schreef. In 1994 volgde Storms literaire debuut, de roman Hémans duik, die werd genomineerd voor de Debutanten Prijs 1995.
Storm was redacteur van Bzzlletin en publiceerde daarnaast onder meer in Dietsche Warande & Belfort en Snoecks. Aan laatstgenoemde almanak droeg hij tussen 1996 en 2003 elk jaar een beschouwing bij over de Nederlandse literatuurproductie van het voorbije jaar. In het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw werd Storm criticus, eerst sporadisch voor Vrij Nederland waar hij ook korte tijd de regie voerde over de literaire nieuwsrubriek ‘Ter zake’, en vanaf eind 2002 vast voor Het Parool. Daarnaast worden zijn recensies incidenteel in een aantal regionale GPD-bladen afgedrukt en bespreekt Storm voor de radio boeken voor de TROS Nieuwsshow (Radio 1). Tevens is hij actief als literair vertaler uit het Engels en was hij
| |
| |
als docent verbonden aan de Schrijversvakschool 't Colofon in Amsterdam. Sinds 2010 verzorgt hij aan de Vrije Universiteit de cursus Literair Schrijven.
Arie Storm woont in Amsterdam met zijn vriendin Josje Kraamer, redactrice bij uitgeverij Querido, en hun dochter Lola.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
In zijn werk verkent Arie Storm de grens tussen fictie en werkelijkheid. De protagonisten van zijn romans worstelen met de verhouding tussen de binnenwereld en de buitenwereld. In zijn debuut Hémans duik (1994) raakt de hoofdpersoon, de student Héman, meer en meer verstrikt in de spookbeelden die zijn verbeelding hem opdringt. Zijn studentenwoning moet hij delen met de blaaskaak Pieter, die de zwakheid van Héman misbruikt in zijn eigen voordeel. Zo eigent hij zich steeds meer woonruimte toe en laat hij Héman aan alles meebetalen, ook aan zaken die helemaal niet voor gemeenschappelijk gebruik zijn. Langzaamaan verandert Pieter in het hoofd van Héman in een reptielachtig monster. Maar ook de lezer wordt geconfronteerd met de problematische verhouding tussen verbeelding en realiteit. De buitentekstuele werkelijkheid en haar relatie tot het fictionele worden door Storm zeer expliciet gethematiseerd. Zo gebruikt hij herhaaldelijk gegevens uit zijn persoonlijke leven die hij vervolgens door middel van procedés als uitvergroting en verdubbeling van het puur autobiografische ontdoet.
Hemellicht (1997), Storms tweede roman, is grotendeels een satire op het Nederlandse literaire wereldje, een sleutelroman waarin Storm en passant afrekent met enkele critici die zijn debuut hadden afgekraakt. Maar tegelijkertijd is zijn alter ego Kars Wal in Hemellicht behalve een personage van de schrijver Arie Storm dat dicht bij zijn schepper staat ook zelf een schrijver die tegen het eind van het boek lijkt samen te vallen met zijn personage. Ook Héman uit Hémans duik was zich al expliciet bewust van zijn fictionele karakter: ‘Héman zag zichzelf even niet als een mens van vlees en bloed maar als een karakter uit een verhaal, gemaakt van woorden, gedrukt op witte vellen papier. Ik speel mijn rol in een boek, dacht hij, witte pagina's bedekt met zwarte tekens. [...] ik zit gevangen tussen de kaften van een boek.’ Zelf schrijft Héman een scriptie over de manier waarop auteurs als Reve, Kafka en Proust hun personages tot leven wekken. Gedurende het verhaal gaat hij zich steeds meer vereenzelvigen met de genoemde schrijvers en hun personages. Zo prevelt hij voor zich uit als Reves Frits van Egters, doet de gedaante- | |
| |
verwisseling van Pieter aan Kafka's gelijknamige verhaal denken en mijmert Héman als de verteller uit Prousts À la recherche du temps perdu (1913-1927) over de kenbaarheid van het verleden.
| |
Relatie leven/werk
Vanaf zijn derde roman De ongeborene (2001), waarin een schrijver door de naderende geboorte van zijn eerste kind aan het tobben slaat, dragen de vertellende hoofdfiguren van Arie Storm dezelfde naam als hun schepper. Bovendien wordt regelmatig verwezen naar privéomstandigheden, naar eerder werk en andere biografische feiten. Het betreft hier steeds verifieerbare gegevens. Storm zet ook hier echter steeds weer de verhouding tussen fictie en werkelijkheid op scherp door veelvuldig te reflecteren op de status en betrouwbaarheid van autobiografisch proza en door de fixatie van pers en publiek op het waargebeurde te bekritiseren. Ook bepaalde dramatische gebeurtenissen en gegevens in de plot hebben als doel een al te autobiografische lectuur te ontregelen. Zo wordt in De ongeborene een nare schoonmoeder opgevoerd, gaat Afgunst (2003) over het vreemdgaan van Arie Storms vriendin en probeert de verteller in Gevoel (2004) in het reine te komen met de dood van zijn vader. In werkelijkheid leeft de vader nog, wat impliceert dat ook de waarachtigheid van de boze schoonmoeder en het overspel van de vriendin met een flinke korrel zout genomen moeten worden.
| |
Kunstopvatting
Storm komt in volgend werk ook steeds terug op het effect van zulke verhaalelementen. In Gevoel blikt de verteller terug op de reacties op de beschrijving van de overspelige vriendin in Afgunst: ‘In de sporadische interviews die ik mocht geven naar aanleiding van het verschijnen van dat boek, had ik het autobiografische karakter ervan ontkend. Het kon, eerlijk gezegd, ook niemand een moer schelen - en dat terwijl interviewers normaal gesproken toch niet vies zijn van autobiografische achtergronden.’ Afgunst zelf wordt dan weer aan de lezer gepresenteerd als ‘een historische roman met een duidelijk autobiografische invalshoek terwijl tegelijkertijd alles verzonnen is’. De omgang met het autobiografische materiaal vloeit voort uit Storms poëtica. In zijn beschouwend werk en in essayistische passages in zijn romans trekt hij van leer tegen eenduidig, populistisch autoproza dat op het gevoel van de lezer inspeelt, waarbij zowel de media als het publiek het moeten ontgelden.
| |
| |
Storm hangt de opvatting aan dat schrijvers iets toevoegen aan de bestaande werkelijkheid. Romans zijn volgens hem geen in zichzelf besloten werelden. Ze gaan echter eerder dwarsverbanden met elkaar aan dan dat ze naar een werkelijkheid buiten de tekst verwijzen. Dit lijkt te botsen met de teneur van zijn eigen romans, die immers juist hun betekenis en kracht ontlenen aan het spel dat erin gespeeld wordt met de contextuele en biografische werkelijkheid. Storm heeft zelf getracht deze tegenstrijdigheid te ontmantelen door de romanwereld voor te stellen als een wereld die weliswaar een negatief van de echte wereld kan zijn, maar waarbij directe dwarsverbanden tussen de twee werelden ontbreken: ‘Een roman beschouw ik als een volkomen zelfstandig kunstwerk. In een roman kun je een schaduwleven creëren, maar het is niet gezegd dat er uit de weergave van dit schaduwleven ook maar iets zinnigs valt te concluderen over het echte leven. Ik zou daar in elk geval heel behoedzaam mee willen omgaan.’
Storms afkeer van ‘emotieporno’ richt zich ook op veelverkopende schrijvers als Anna Enquist en Kluun. In De ongeborene heeft verteller Arie Storm, die net als zijn schepper lesgeeft aan een schrijversvakschool, een ‘cursus Enquist-proza’ met dertien eenvoudige tips geschreven en De bruid en de kogel (zoon), Storms zesde roman, dient als tegenwicht tegen de ‘emo- en kankerporno’ van de ‘prutschrijver’ Kluun. In deze roman is Arie Storm inmiddels een zeer succesvolle schrijver die kritiek uit op de populariteit van schrijvers als Enquist en Kluun en op de nadruk die deze auteurs leggen op het waargebeurde karakter van hun werk: ‘[ik] liet [...] in het midden of ik werkelijk al die dingen had meegemaakt of dat ik ze had verzonnen - sterker nog: in interviews ontkende ik alles en benadrukte ik, geheel tegen de geest van de tijd in, dat het allemaal fictie was.’ Zijn opvattingen over literatuur heeft Storm uiteengezet in verscheidene essays en kritieken, waarvan een deel is bijeengebracht in de bundels De X-files van de literatuur (2005) en Het onontkoombaar eigene van de Nederlandse literatuur (2009). Storm toont zich hierin een voorvechter van de literatuuropvatting die stijl boven inhoud plaatst. Hoewel hij zich bij voorbaat tegen kritiek indekt door te stellen dat vorm en inhoud niet te scheiden
| |
| |
zijn, blijkt het hem vooral te doen om het al te overheersende verhalende aspect van de inhoud, waartegen hij zich in De X-files kant. In Het onontkoombaar eigene formuleert Storm de kritiek nog scherper door zijn afkeer te belijden van de ‘plotdwang’ in het hedendaagse proza. Ook in zijn scheppend werk nemen poëticale passages een belangrijke plek in. In Hémans duik tobt Héman regelmatig over de vraag wat literatuur is of behoort te zijn en in Hemellicht is het debuut van Kars Wal, getiteld Alle luiken dicht!, een verwijzing naar de roep vanuit academische kringen om de luiken juist open te gooien. Een treffende illustratie van Storms visie op vormkracht is wellicht de vergelijking die hij in De X-files maakt tussen de jonge Amerikaanse schrijvers Dave Eggers en Mark Z. Danielewski. Beide auteurs, zo stelt Storm, focussen op de vorm en zijn in die zin vernieuwend, maar voor Eggers is de vorm slechts een middel om een boodschap uit te dragen (we moeten allemaal wat aardiger zijn voor elkaar), terwijl bij Danielewski de vorm een doel op zich is: ‘Danielewski slaagt erin de bodem onder je voeten te verpulveren zodat je je wel moet vastklampen aan de krachten van de verbeelding, daar waar Eggers je met beide benen in de realiteit zet en de verbeelding naar het tweede plan verwijst.’
| |
Stijl
De focus van Dave Eggers op de boodschap blijkt volgens Storm ook uit het gebrek aan ironie in diens werk. Ironie is dan ook een belangrijk stijlkenmerk van Storms eigen romans. De recensenten lichten veelal dit aspect eruit in hun besprekingen. Arnold Heumakers ziet, in zijn recensie van De ongeborene, zelfs een onverbrekelijke samenhang tussen op stijl gerichte literatuur en de aanwezigheid van ironie: ‘Wanneer de stijl het primaat krijgt, is de ironie nooit ver weg.’ De auteur spreekt zelf
van ‘de uitlaatklep van de ironie’. In een oeuvre waarin het persoonlijke leven van de schrijver gethematiseerd wordt is de ironie een middel om distantie te bewaren en herkenbaarheid en identificatie te ontregelen.
| |
Techniek
Hoewel een enkele criticus zijn stijl ‘cerebraal’ noemt, zijn de meest in het oog springende retorische figuren van Storm de hyperbool en het understatement. Zo wordt het autobiografische geproblematiseerd door middel van overdrijving. In de eerste drie Arie Storm-romans woont de schrijver-verteller
| |
| |
in een krappe woning in de Amsterdamse Pijp, wat overeenkomt met de werkelijkheid. De Arie Storm van De bruid en de kogel vertelt dat de verkoop van vroeger werk opeens de lucht in is geschoten en dat hij daarom tegenwoordig in een groot huis in Oud-Zuid woont. Dit is op zichzelf niet onaannemelijk, maar verdere explicatie zet een en ander toch weer op losse schroeven. Zo meldt Storm dat hij tot de tien best verdienende schrijvers van Nederland behoort en even later zelfs dat hij evenveel boeken verkoopt als Kluun. Ook het overspel van zijn vriendin in Afgunst wordt met een aan absurdisme grenzende overdrijving beschreven. Parabolisch zijn dan weer de beschrijvingen van dramatische voorvallen. Van een personage in Hemellicht dat net van het dak van een flatgebouw is gesprongen wordt gezegd dat hij ‘het dak op nogal onorthodoxe wijze [had] verlaten’ en de Arie Storm die in De bruid en de kogel zojuist zijn zus zelfmoord heeft zien plegen op de dag van haar trouwen overweegt bij zijn terugtocht naar de feesttent: ‘Wat ik daar precies ging zeggen, wist ik nog niet. Wel had ik het idee dat ik met mijn mededelingen het nodige opzien zou baren.’ Het cerebrale aspect van de stijl van Storm schuilt in zijn voorkeur voor de herhaling en een minimaal gebruik van beeldspraak. De vertellers in met name de latere romans onderbreken vaak hun relaas om het voorgaande samen te vatten en de ingrediënten van het verhaal nog eens op een rijtje te zetten.
In een bijdrage in het mede door hemzelf samengestelde Kees 't Hart fanzine (1996) spreekt Storm zijn voorkeur uit voor de stijlfiguur van de ‘running gag’ in het proza van 't Hart. In het eigen werk van Storm keert ook een aantal scènes of zinnen in bijna elke nieuwe roman terug. Het autobiografische gegeven deel te hebben uitgemaakt van een van de laatste lichtingen militaire dienstplichtigen is zo'n bij herhaling voorkomend motief. Ook een surrealistische scène waarin tijdens de begrafenis van de grootvader een uit het graf omhoog komende hand de prekende dominee grijpt en met zich meesleurt, komt een aantal keer voor. Thematisch van belang is ook een in meerdere romans aangehaalde uitspraak van de vader aan het adres van de achttienjarige Arie Storm dat die ‘op alle punten mislukt’ zou zijn.
| |
| |
| |
Kritiek
De romans van Storm worden wisselend ontvangen in de literaire kritiek. Een aantal recensenten dat de romans van Storm op het kritische repertoire heeft staan recenseert hem vrijwel zonder uitzondering positief en welwillend. Zo is Thomas van den Bergh, eerst in Het Parool en later in Elsevier, al sinds Hemellicht een pleitbezorger van het werk van Storm. Besprekingen die in de loop der tijd steeds negatiever van toon werden, ontving Storm van Max Pam in HP/De Tijd, die de auteur vooral kapittelt om diens al te nadrukkelijke navolging van Gerard Reve en, in het verlengde daarvan, gebrek aan originaliteit. Geruchtmakend waren de recensie van Storms debuut door Theodor Holman en een gepeperde uitspraak van Ronald Giphart. Holman ergerde zich in Het Parool aan de ‘ontzettend lelijke amateurzinnen’ in Hémans duik en opperde rücksichtslos dat iemand die zulke zinnen schreef ‘in het openbaar bespogen en geslagen mag worden’. Giphart (1995) bekritiseerde het niveau van de jonge schrijvers die bij De Arbeiderspers mochten debuteren en noemde daarbij als voorbeeld ‘het onbeschrijflijk gammele would-be-geflodder van de mislukte intellectualo Arie Storm’. Jeroen Vullings in Vrij Nederland en Marja Pruis in De Groene Amsterdammer zijn opbouwend-kritisch. Vullings bestempelde de eerste twee romans van Storm als ‘twee veelbelovende literaire standpuntbepalingen’. Over het algemeen is de ontvangst van Hémans duik en Hemellicht zeer uiteenlopend te noemen, met zowel juichende als vernietigende kritieken, terwijl de receptie van De ongeborene, Afgunst, Gevoel en De bruid en de kogel veel vlakker is en geen echt positieve of negatieve uitschieters telt.
| |
Ontwikkeling
In de veelgemaakte tweedeling tussen schrijvers die steeds hetzelfde boek schrijven en schrijvers die steeds een ander boek schrijven is Arie Storm te situeren in de eerste groep. Vanaf zijn debuut valt een trend te constateren naar steeds minder plot en een toenemende aandacht voor perfectionering van stijl en techniek. Vooral de opeenvolgende Arie Stormromans zijn te beschouwen als hernemingen van een thema. Een duidelijke ontwikkeling is wel waar te nemen in de opvatting van de auteur over de verbintenis van een schrijver met zijn afkomst en geboortegrond en de invloed die dat heeft
| |
| |
op de sfeer en aard van zijn werk. In Het onontkoombaar eigene schrijft hij dat hij vroeger de mening was toegedaan dat een schrijver een autonoom individu is dat onafhankelijk van waar hij geboren is over onderwerpen schrijft die hem bezighouden. In Hémans duik verzet Héman zich tegen de gedachte dat ‘het landschap of de omgeving waarin de dichter of schrijver zich bevindt van beslissende invloed is op dat wat de dichter of schrijver dicht respectievelijk schrijft’. Hij vindt dit te simpel geredeneerd: ‘Een dichter of een schrijver creëert een landschap of een omgeving, hij beschrijft iets wat er vóór dat schrijven nog niet was.’ In een interview naar aanleiding van het verschijnen van Het onontkoombaar eigene erkent Storm dat hij deze opvatting niet langer kan handhaven: ‘De invloed van de omgeving op een schrijver is groter dan je denkt. Ook bij mezelf - je wordt ouder, kijkt anders tegen bepaalde dingen aan, je blikt terug. Het valt ook niet te ontkennen dat het in mijn romans te merken is dat ik uit Den Haag kom, uit de Schilderswijk, dat mijn ouders er een rol in spelen.’
| |
Thematiek
Deze innige band tussen heden en verleden is na de verhouding tussen verbeelding en werkelijkheid dan ook het tweede grote thema in het oeuvre van Arie Storm. In zijn kritieken belijdt hij een voorkeur voor boeken die een authentiek gevoel van nostalgie teweegbrengen, en dan met name die boeken die het Den Haag van zijn jeugd in sfeervolle beelden en bewoordingen weten op te roepen. Ook bij dit aspect heeft het fictionele een belangrijk aandeel in de deconstructie van de oppositie heden en verleden. In De ongeborene herinnert de verteller zich lang de gewoonte te hebben gehad vroeg naar bed te gaan, maar meteen daarop realiseert hij zich dat dit geen persoonlijke herinnering is maar een herinnering aan iets wat hij gelezen heeft bij Proust. De Arie Storm van De bruid en de kogel heeft als doel ‘het verleden tot leven te brengen’. Allerlei bizarre voorvallen en personen in het vertelheden fungeren daarbij als triggers die reminiscenties aan het verleden oproepen. Ook hier hoedt Storm zich ervoor al te emotioneel en persoonlijk te worden. In De bruid en de kogel wordt dit ‘nostalgie zonder heimwee’ genoemd. Deze positie is voor een deel te verklaren uit Storms maatschappelijke positie van sociale klimmer: afkomstig uit een
| |
| |
Haagse volksbuurt heeft hij zich via een universitaire studie opgewerkt tot auteur en literair criticus. De afkomst blijft echter prominent aanwezig in zowel het literaire als het kritische werk.
| |
Verwantschap
Zijn verwantschap met de Engelse schrijver Tim Parks sluit hierbij aan. Storm bewondert Parks om diens ongekunstelde vermenging van hoog en laag: Parks weet alles van voetbal en van Dante, zonder vanuit het ene echelon neer te kijken op het andere. Ook in Storms werk worden beschouwingen over het wezen van de literatuur moeiteloos afgewisseld met overpeinzingen over voetbal kijken op tv en zijn de motto's ontleend aan zowel Javier Marias als Elvis Presley.
‘Mijn schrijven is de soloactie van een gek’, schrijft Storm in Het onontkoombaar eigene van de Nederlandse literatuur. Alleen aan het begin van zijn carrière als auteur heeft hij even deel uitgemaakt van een collectief. In een speciaal nummer van Maatstaf getiteld ‘Zoutelande’, zette Storm zich met een aantal andere jonge schrijvers van De Arbeiderspers af tegen de in het tijdschrift Zoetermeer verenigde schrijvers van de ‘Generatie Nix’, die zij een gemakzuchtig realisme verweten. Storm en de zijnen pleitten op hun beurt voor een meer ‘literaire’, op fictionele verbeeldingskracht gestoelde manier van schrijven. Storms verwantschap met Kees 't Hart en vooral Willem Brakman moet ook in het verlengde hiervan gesitueerd worden. In de romans van Brakman is de verhouding tussen werkelijkheid en verbeelding een belangrijk thema en is er een sterke concentratie op de techniek van vertellen en verbeelden.
| |
Thematiek
Brakmans typering van de schrijver als ‘afwezige aanwezige’ bij zijn eigen werk is ook van toepassing op de thema's heden en verleden en werkelijkheid en verbeelding in het werk van Storm. Deze twee opposities, die de motoren zijn van al zijn romans, hebben als gemeenschappelijk en verbindend element steevast Arie Storm: ‘De held ervan heet gewoon Arie Storm. Net als altijd. Want dat is nu eenmaal mijn naam. Zo heet ik. In mijn roman, want ergens anders ben ik niet. Dit is het extreme schrijven. Het schrijven waardoor je jezelf naar voren dringt en waardoor je tegelijkertijd verdwijnt.’ Storm is de afwezige aanwezige in zijn eigen werk.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Peter Douma en Arie Storm, Kamperen als hobby. Houten 1987, Van Holkema & Warendorf. |
Arie Storm, Hémans duik. Roman. Amsterdam 1994, De Arbeiderspers, R. (ze druk: 2004) |
Arie Storm e.a., Kees 't Hart fanzine. Amsterdam 1996, Querido, EB. |
Arie Storm, Hemellicht. Roman. Amsterdam 1997, De Arbeiderspers, R. (ze druk: zoal) |
Arie Storm, De ongeborene. Roman. Amsterdam 2001, Prometheus, R. |
Arie Storm, Afgunst. Amsterdam 2003, Prometheus, R. |
Arie Storm, Gevoel. Amsterdam 2004, Prometheus, R. |
Arie Storm, Het vroege werk. Hémans duik. Hemellicht. Amsterdam 2004, Prometheus, RB. |
Arie Storm, De X-files van de literatuur. Amsterdam 2005, Prometheus, EB. |
Arie Storm, De bruid en de kogel. Amsterdam 2007, Mouria, R. |
Arie Storm, Het onontkoombaar eigene van de Nederlandse literatuur. Amsterdam 2009, Prometheus, EB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Jeroen Vullings, [Over Hémans duik]. In: Vrij Nederland, 17-9-1994. |
Rob van Erkelens, Een schrijver nadoen. In: De Groene Amsterdammer, 5-10-1994. (over Hémans duik) |
Theodor Holman, [Over Hémans duik]. In: Het Parool, 14-10-1994. |
Joris Gerits, Gevangen in herinneringen en angstdromen. Arie Storm. In: De Morgen, 30-12-1994. (over Hémans duik) |
Ronald Giphart, Stug, saai en onmachtig. In: Het Parool, 3-3-1995. (recensie van Sammi Landweer, Woestijn, Amsterdam 1995, Contact) |
Arjan Peters, Worstelen en bedremmeld bovenkomen. Arie Storm stelt zich teweer tegen de spoken in zijn wereld. In: de Volkskrant, 20-6-1997. (over Hemellicht) |
Jeroen Vullings, Schrijvers is slecht volk. In: Vrij Nederland, 5-7-1997. (over Hemellicht) |
Xandra Schutte, Sleutelaar. In: De Groene Amsterdammer, 9-7-1997. (over Hemellicht) |
Onno Blom, ‘Ik heet Wal’, zei Kars zacht, ‘maar ik voel me thuis op zee.’ Nou ja. In: Trouw, 11-7-1997. (over Hemellicht) |
Thomas van den Bergh, De dubbele ontgroening van Kars Wal. In: Het Parool, 19-7-1997. (over Hemellicht) |
Sabine Gieben, Hoe maak ik deze karikatuur nóg erger? In: Vrij Nederland, 10-3-2001. (interview, onder meer over De ongeborene) |
Robert Anker, Ongeborgenen in een leeg heelal. In: Het Parool, 28-3-2001. (over De ongeborene) |
Monica Soeting, Tussen brille en banaliteit. In: de Volkskrant, 30-3-2001. (over De ongeborene) |
Arnold Heumakers, Het zijn allemaal aliens. In: NRC Handelsblad, 4-5-2001. (over De ongeborene) |
Max Pam, Nader tot Reve: ‘De ongeborene’ staat vol zinnen die de gehaaide lezer bekend voorkomen. Maar Arie Storm heeft zelf talent genoeg. In: HP/De Tijd 8-6-2001. |
Niels Carels, ‘Alle goede literatuur is geestig.’ Een gesprek met Arie Storm. In: Nymph, jrg. 12, nr. 2, juni 2001, pp. 42-49. (interview) |
Gideon van Ligten, ‘Zonder ironie red je het niet.’ Arie Storm over vervelingsmomenten, Anna Enquist en Lulu Wang. In: Tzum, nr. 14, 2001, pp. 10-15. (onder meer over De ongeborene) |
Ad Fransen, Van schrijven word je een slechter mens. In: HP/De Tijd, 14-2-2003. (interview) |
Arjen Fortuin, Dat pistool is echt nergens voor nodig. Arie Storm parodieert een bestseller. In: NRC Handelsblad, 21-2-2003. (over Afgunst) |
Thomas van den Bergh, Belevenissen. In: Elsevier, 22-2-2003. (over Afgunst) |
Daniëlle Serdijn, De natuurlijke tegenpool van Anna Enquist. In: Het Parool, 28-2-2003. (over Afgunst) |
Judith Janssen, De persoon in kwestie. Stijlveranderingen zijn de kracht van Arie Storms vooruitsnellend proza. In: de Volkskrant, 28-2-2003. (over Afgunst) |
Marja Pruis, Op z'n Schwarzeneggers. In: De Groene Amsterdammer, 8-3-2003. (over Afgunst) |
Thomas Vanheste, Een leuk boek. In: Vrij Nederland, 5-4-2003. (over Afgunst) |
Maarten Moll, Van schrijven word je een slechter mens. ‘Dat schijnt trouwens algemeen gebruik te zijn, om op het ontslag van recensenten aan te dringen’. In: Het Parool, 8-4-2004. (interview over Gevoel) |
Arjen Fortuin, Hij ziet zichzelf zitten. Arie Storm op zoek naar een gevoel. In: NRC Handelsblad, 9-4-2004. (over Gevoel) |
Jeroen Vullings, Dammen met Arie Storm. In: Vrij Nederland, 10-4-2004. (over Gevoel) |
Judith Janssen, In alles nepgevoel. In: de Volkskrant, 16-4-2004. (over Gevoel) |
Max Pam, Een stap terug. In: HP/De Tijd, 16-4-2004. (over Gevoel) |
Thomas van den Bergh, Spiegelspel. In: Elsevier, 17-4-2004. (over Gevoel) |
| |
| |
Marja Pruis, Echte liefde. In: De Groene Amsterdammer, 17-4-2004. (over Gevoel) |
Ingrid Hoogervorst, Stamel-proza van Arie Storm. In: De Telegraaf, 23-4-2004. (over Gevoel |
Arnold Heumakers, Geen roman zonder betekenis. In: NRC Handelsblad, 27-5-2005. (over De X-files van de literatuur) |
Dirk Leyman, Kunst mag van alle walletjes eten. In: De Morgen, 13-7-2005. (over De X-files van de literatuur) |
Janet Luis, Tobben levert oponthoud op. In: NRC Handelsblad, 2-2-2007. (over De bruid en de kogel) |
Thomas van den Bergh, Op reis in huis. In: Elsevier, 3-2-2007. (over De bruid en de kogel) |
Daniëlle Serdijn, Vreten voor het volk. Arie Storm is geen fan van Kluun. In: de Volkskrant, 9-2-2007. (over De bruid en de kogel) |
Max Pam, Lezing op het Franse land. In: HP/ De Tijd, 9-2-2007. (over De bruid en de kogel) |
Marja Pruis, Hartstikke leuk. In: De Groene Amsterdammer, 16-2-2007. (over De bruid en de kogel) |
Bas Belleman, Ik bedoel, in zo'n stemming was ik. In: Trouw, 17-2-2007. (over De bruid en de kogel) |
Jan-Hendrik Bakker, Terug in de Rembrandtstraat. In: AD Haagsche Courant, 23-2-2007. (interview over de jeugd van de auteur, naar aanleiding van De bruid en de kogel) |
Co Welgraven, We zijn Nederlandser dan we denken. In: Trouw, 16-5-2009. (over Het onontkoombaar eigene van de Nederlandse literatuur) |
Hans Renders, Op zijn best als hij een beetje nurks is. In: Het Parool, 3-6-2009. (over Het onontkoombaar eigene van de Nederlandse literatuur) |
121 Kritisch lit. lex.
mei 2011
|
|