| |
| |
| |
Mustafa Stitou
door Gijsbert Pols
1. Biografie
Mustafa Stitou werd geboren op zo oktober 1974 in Tétouan (Marokko). Zijn vader werkte op dat moment al zes jaar in Nederland. Twee maanden na Mustafa's geboorte laat hij het gezin overkomen naar Lelystad, waar Stitou zijn hele jeugd zal blijven wonen. Het gezin telt zes kinderen: Stitou heeft een oudere broer, twee zussen en een jongere broer. Zijn ouders zijn gelovige moslims. Tot zijn tiende ging Stitou naar een koranschool. Na de basisschool volgt hij het vwo aan de scholengemeenschap De Rietlanden in Lelystad. In 1993 begon hij aan een studie geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, maar al na een jaar ruilde hij geschiedenis in voor filosofie. Pas in 1995 verhuisde hij definitief naar Amsterdam. Om in zijn levensonderhoud te voorzien werkte hij tijdens zijn studie onder meer als ijscoman.
Stitou's literaire carrière kwam snel op gang: in 1994 publiceerde het tijdschrift Zoetermeer zijn eerste gedichten, bezorgde Remco Campert hem een optreden bij Poetry International en verscheen bij uitgeverij Arena zijn eerste bundel Mijn vormen. Deze bundel werd genomineerd voor de C. Buddingh'-prijs; voor ‘Twee gedichten voor bijna-doden’ kreeg Stitou de El Hizjra-Literatuurprijs. In 1998 verscheen bij uitgeverij Vassallucci Stitou's tweede bundel Mijn gedichten. Het jaar erop las Stitou op 4 mei het gedicht ‘O vrijheid!’ voor tijdens de Nationale Herdenking op de Dam. In zoon gebruikte Nanine Linning Stitou's gedichten als basis voor een choreografie bij het Scapinoballet Rotterdam. Stitou vestigde zijn naam als dichter definitief met Varkensroze ansichten (2003), dat in het najaar van 2003 Poëzieclub-keuze was
| |
| |
en het jaar erop met zowel de VSB Poëzieprijs 2004 als de Jan Campert-prijs 2004 bekroond werd. Vanaf zoon was Stitou actief als jurylid voor uiteenlopende literaire prijzen. Behalve in Zoetermeer publiceerde Stitou in Awater, Passionate, De Gids, Maatstaf en Het Liegend Konijn. Engelse, Spaanse, Zweedse, Duitse en Franse vertalingen van gedichten van Stitou zijn opgenomen in diverse bloemlezingen van Nederlandse literatuur, maar zijn werk is niet integraal vertaald.
In 2009 was Stitou stadsdichter van Amsterdam, de stad waar hij sinds zijn studie is blijven wonen. Hij is ongehuwd en heeft geen kinderen.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek / Relatie leven/werk
Het oeuvre van Mustafa Stitou laat zich lezen als zoektocht van een dichter die de religieuze zekerheden waarmee hij is opgegroeid heeft losgelaten en in zijn poëzie probeert de existentiële leegte die daardoor ontstaan is op te vullen. Al in zijn debuut, Mijn vormen (1994), heet het: ‘[...] de dood is geen gerucht/ mijn angst zoekt maakbaar/ een ander onderkomen// een Koran van herinneringen/ aan een moskee/ poëzie?’ Op zichzelf is deze thematiek weinig uitzonderlijk, maar de religie waarmee Stitou zich in zijn jeugd geconfronteerd zag, de islam, was in de Nederlandse literatuur van 1994 nog een betrekkelijk exotisch gegeven.
Ook de literaire verwerking van een migratieachtergrond was op dat moment nog relatief zeldzaam. In Mijn vormen zijn overal verwijzingen te vinden naar Stitou's Marokkaanse afkomst en naar het islamitische geloof waarmee hij werd grootgebracht. In de eerste reeks van de bundel, met de suggestieve titel ‘Insjallah’, beschrijft hij de verhouding tot zijn ouders, die op scherp gesteld wordt door zijn groeiende distantie tot hun geloof en hun geboorteland. Het lyrisch ik in dit gedicht blijkt volledig vertrouwd met de symbolen van het land - ‘Hollanda’ - dat zijn vader nog altijd als ‘heidendom’ beschouwt. Zijn moeder zegt: ‘[...] Allah heeft je uit zand geschapen en aan ons/geschonken.’, waarna het heet: ‘een heiden zou denken: uit het verzande sperma/ van mijn vader misschien en jouw ei./ zo dacht ik ook -’. Deze vervreemding mondt echter niet uit in een grievend conflict. Hoewel zowel de vader als de moeder worden opgevoerd als ‘bijna-dode’, spreekt het lyrische subject het ‘heidense’ commentaar in het slotgedicht ‘Insjallah’ tegen: ‘- een heiden zou denken: de dood,/ en? -// nee./ nee. ik bedoel de dood als restauratie. als hemel.’ Hiermee is de afstand niet overbrugd, maar er wordt wel een verlangen naar een herstel van de band uitgesproken. Ook elders in Mijn vormen is de toon mild en relativerend: een ruzie tussen ‘Berbers’ en ‘bergbewoners’ over de besteding van de gemeentelijke subsidie voor de moskee wordt in het gedicht ‘Grote mannen’ met humor benaderd. Met betrekking tot zijn achtergrond uit Stitou zich eveneens nuchter:
| |
| |
hij ervaart zichzelf in ‘Zomaarcafé’ als anders (‘ik ben de jonge Marokkaan/ en zijn anderstalige gedachten’), maar kan probleemloos van de ‘concrete warmte’ en de ‘goddeloze gezelligheid’ op het ‘Rembrandtsplein’ genieten.
| |
Thematiek
Vermoedelijk hangt deze verzoenende toon samen met de rijkdom van het alledaagse en het banale, zoals deze zich voor Stitou in poëzie laat ontsluiten. In Mijn vormen wordt de verrukking over die rijkdom het nadrukkelijkst verwoord in het gedicht ‘Typisch’, waarin de indrukken van een rit met de tram door Amsterdam aan elkaar geregen worden. Deze neiging om in de oppervlakte van de dingen de essentie van de werkelijkheid te zien en zich daarmee los te maken van de metafysische zekerheden van de religie, is nog sterker in Mijn gedichten (1998). De setting van de gedichten in deze bundel is nog banaler dan in Mijn vormen: observaties in de trein, in de supermarkt en uit de tekenfilmserie Transformers vormen het uitgangspunt voor de poëzie.
| |
Techniek
Door middel van readymades, beeldmateriaal en citaten integreert Stitou bovendien de wereld van de dingen direct in zijn poëzie. Een goed voorbeeld is het gedicht ‘Euroshopper’, dat slechts bestaat uit een opsomming van producten die onder dit merk worden verkocht.
| |
Ontwikkeling
Mijn gedichten is in talig en conceptueel opzicht zelfbewuster dan Mijn vormen. Behalve met readymades en citaten experimenteert Stitou uitbundig met typografie en opmaak: hij gebruikt doorhalingen, kleine letters, omlijstingen van tekst, beeldmateriaal en voetnoten waarin hij commentaar levert op zijn eigen gedichten. In de inhoudsopgave wordt een reeks vermeld (‘Over de natuur’) die niet in de bundel is opgenomen en in de cyclus ‘Troubadour’ wordt expliciet het lezen van poëzie gethematiseerd. Steeds wijst Stitou op het geconstrueerde van zijn poëzie: ‘Stellig is mijn stijl niet:/ gedachten zijn van taal/ en niet van een natuurlijke.’ Deze expliciete nadruk op de talige vorm en compositie van zijn poëzie hangt samen met verzet tegen een inkadering als migrantenschrijver. Het gedicht ‘Zomaarcafé’ uit Mijn vormen, waarin Stitou zijn afkomst aan de orde stelt, is opnieuw opgenomen, maar wordt gevolgd door ‘Zomaarcafé 98’, waarin Stitou duidelijk maakt dat hij gezien wil worden als een dichter
| |
| |
die gefascineerd is door taal en niet door zijn ‘allochtone’ herkomst. De spaarzame verwijzingen naar het geboorteland van zijn ouders zijn ironisch: zo dient het Maghrebijnse woestijnlandschap als achtergrond voor een reclamespot.
Daarbij moet worden opgemerkt dat in de presentatie van Mijn gedichten nog nadrukkelijk aan Stitou's afkomst wordt gerefereerd: de foto op de voorkant laat een door een woestijnlandschap fietsende man zien en in de flaptekst wordt Stitou in de context van een ‘golf van zogenoemde tweede-generatie-Marokkanen-literatuur’ geplaatst. Deze presentatie moet echter worden toegeschreven aan uitgeverij Vassallucci, die aan het einde van de jaren negentig een hele reeks auteurs expliciet als ‘allochtone schrijvers’ op de markt bracht. Stitou heeft zich in interviews nadrukkelijk tegen dit etiket verzet.
| |
Thematiek / Visie op de wereld
Net als in Mijn vormen verzet Stitou zich tegen de absolute waarheidsclaims van de religie en in bredere zin elke vorm van metafysica. Opnieuw wordt daar de ongebonden en verrassende werkelijkheid van het tastbare en het alledaagse tegenovergesteld. In ‘Zomaarcafé 98’ heet het programmatisch: ‘Vraag het mijn exen maar mij/ is het te doen om het zijnde als/ zijnde. [...].’ In de slotreeks van de bundel wordt de wereld van de filosofie uitgespeeld tegen de wereld van een ijsjes verkopende ik en lijkt Stitou te suggereren dat er in die laatste wereld meer waarheid en geluk besloten ligt: terwijl mevrouw Schopenhauer wordt getroost met bolletjes citroenijs heet het ‘Ik leef ervan/ ijsjes scheppen’.
| |
Kunstopvatting / Techniek
Parallel aan de thematisering van het banale en het dagelijkse in oppositie tot het abstracte zijn Stitou's gedichten over het algemeen toegankelijk en beeldend en hebben ze een verhalend karakter. In Stitou's derde en meest lijvige bundel, Varkensroze ansichten (2003), wordt het vrije vers zelfs regelmatig ingeruild voor het prozagedicht. Dat zijn poëzie daarom als anekdotisch bestempeld zou kunnen worden, is een categorisering waartegen Stitou zich in zijn gedichten expliciet verzet. In ‘De lagere school van de wereld’ voert hij zichzelf op als ‘de conceptueel-“anekdotische”, op z'n minst antimetafysische dichter’. Dat lijkt een ridiculisering van een dergelijk etiket.
| |
Visie op de wereld
Zeker stelt Stitou ook in Varkensroze ansichten de emancipatie van
| |
| |
het geloof van zijn jeugd en de daarmee verbonden vervreemding van zijn ouders aan de orde. Zo droomt het lyrisch ik in ‘Affirmaties’ ervan om het ‘[...] doekje van het hoofd/ van mijn vreemde moeder’ weg te rukken. Maar de antimetafysische strekking van de gedichten gaat verder dan de ogenschijnlijk alledaagse onderwerpen doen vermoeden. Onder meer Jos Joosten en Thomas Vaessens hebben erop gewezen dat in Varkensroze ansichten niet alleen kritiek wordt geuit op de religie, maar ook op andere concepten waarmee sinds de moderniteit de werkelijkheid van orde en betekenis wordt voorzien: identiteit, nationaliteit, etniciteit en met name de evolutietheorie van Darwin. Door Darwin consequent ‘Onze Vader’ te noemen suggereert Stitou dat het westerse deel van de mensheid met Darwins evolutietheorie geen stap dichter bij de absolute waarheid is gekomen, maar alleen maar de ene religie voor de andere heeft ingeruild. De notie identiteit staat centraal in ‘Het zingen vergaat je’. Ogenschijnlijk wordt daarin beschreven hoe een man met de krant van gisteren in een café in de Franse Ardèche koffie drinkt, terwijl hij naast hem een aantal wetenschappers over hun ontdekking van prehistorische grotschilderingen hoort praten. Onder deze anekdotische oppervlakte gaat echter een aanklacht schuil tegen het idee dat het Westen vanwege zijn wetenschappelijke en culturele prestaties superieur zou zijn: zo discrimineert de hoteleigenares de man op basis van zijn huidskleur en zijn naam (‘Mustafa’) en predikt de krant de noodzaak van een identiteitsconcept dat hem eveneens buitensluit.
Net als in zijn eerdere bundels plaatst Stitou in Varkensroze ansichten tegenover de metafysische zekerheden van de religie en de absolute claims van wetenschap en nationalisme het naar onafhankelijkheid en vrijheid strevende individu dat zijn beperkingen kent (‘Ik kan stoppen met roken en ook als het niet lukt’) en dat zich steeds weer verwondert over de alledaagse werkelijkheid. Die verwondering wordt in Varkensroze ansichten veelal veroorzaakt door iets wat zich onverwacht manifesteert: een tatoeage die plotseling zichtbaar wordt, een ogenschijnlijke dubbelganger die opeens in een winkelstraat verschijnt of een barst in het ijs. Het is de taak van de dichter dergelijke
| |
| |
momenten op te merken of, om de titel van een van de gedichten in Varkensroze ansichten te gebruiken, van de anekdote een openbaring te maken. Wat zich openbaart in de anekdote is echter geen metafysische of absolute waarheid (‘Wat wordt omhuld? Niets./ Leegte. Dichtheid.’) maar het poëtische in de werkelijkheid zelf.
| |
Verwantschap / Traditie
Stitou heeft, gevraagd naar zijn inspiratiebronnen, onder meer het werk van de Zweed Lars Gustafsson en de Pool Zbigniew Herbert genoemd. Met de eerste deelt Stitou een belangstelling voor filosofie, met de tweede een neiging tot ironiseren. Wat de Nederlandse literatuur betreft is zijn werk in verband gebracht met dat van Remco Campert, wat gezien diens inzet aan het begin van Stitou's carrière niet verwonderlijk is. Bij het verschijnen van Mijn gedichten veronderstelden veel critici affiniteit met het werk van Tonnus Oosterhoff. In zijn werk zoekt Stitou nadrukkelijk aansluiting bij een specifiek Nederlandse traditie: in Mijn gedichten wordt Heere Heeresma jr. genoemd, in Varkensroze ansichten citeert hij Hans Favereys ‘De chrysanten’ en laat hij zijn bovenbuurvrouw enkele ansichten volschrijven over Cornelis Vaandrager, Jan Arends en Arie Moonen. Opvallend is Stitou's affiniteit met de filmkunst. In Mijn vormen is een reeks opgedragen aan de Italiaanse cineast Pier Paolo Pasolini en het gedicht ‘Anekdoten, openbaringen’ bevat een verwijzing naar de film Moloch (1999) van de Russische regisseur Alexander Sokoerov.
| |
Kritiek
De receptie van het werk van Stitou is uitzonderlijk positief. Hoewel nog niet door alle critici opgemerkt, kon Mijn vormen al rekenen op een warm onthaal: ‘Veelbelovend. Zeer.’ concludeerde Rob Schouten in Vrij Nederland. Dit enthousiasme is sinds die tijd alleen maar gegroeid. Verschillende recensenten stelden bij de verschijning van Varkensroze ansichten dat Stitou met die bundel alle beloften van Mijn vormen en Mijn gedichten had ingelost. De bundel werd bekroond met de belangrijkste poëzieprijs en was voor de gezaghebbende
criticus Piet Gerbrandy aanleiding om Stitou uit te roepen tot de belangrijkste dichter van zijn generatie. Die erkenning bracht ook een emancipatie van de categorisering ‘migrantenliteratuur’ met zich mee, die Stitou nog met Mijn vormen en Mijn gedichten ten deel was gevallen.
| |
| |
| |
Publieke belangstelling
De enthousiaste receptie gaat gepaard met een voor een nog betrekkelijk jonge en niet bepaald veel publicerende dichter grote publieke belangstelling. Stitou is een geliefd en veelgevraagd dichter voor literaire avonden en poëziemanifestaties. Van Varkensroze ansichten verscheen een tweede druk, wat uitzonderlijk is voor poëziebundels.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Mustafa Stitou, Mijn vormen. Amsterdam 1994, Arena, GB. (2e druk 1998, Vassallucci; 3e druk 2000, Vassalucci, als Mijn vormen & Mijn gedichten) |
Mustafa Stitou, Twee gedichten voor bijna-doden. In: Abderazak Sbaïti (red.), Stemmen onder water. Gedichten en verhalen van Marokkaanse en Arabische Nederlanders. Amsterdam 1995, El Hizjra, Bl. |
Mustafa Stitou, Mijn gedichten. Amsterdam 1998, Vassallucci, GB. (2e druk 2000, Vassalucci, als Mijn vormen & Mijn gedichten) |
Mustafa Stitou, Varkensroze ansichten. Amsterdam 2003, De Bezige Bij, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Michel Maas, Mustafa Stitou wil vooral geen ‘migrantendichter’ heten. In: de Volkskrant, 6-10-1994. (interview naar aanleiding van Mijn vormen) |
Jo Blommaert, Misschien is het gewoon een liefde voor de taal. In: Knack, 2-11-1994. (interview n.av. Mijn vormen) |
Karin Overmars, Een leeg huis in Marokko. In: HP/De Tijd, 14-10-1994. (over Mijn vormen) |
Rob Schouten, Met jihad in Albert Heijn. In: Vrij Nederland, 19-11-1994. (over Mijn vormen) |
Koen Vergeer, Tussen Mohammed en McDonalds. In: De Morgen, 24-2-1995. (over Mijn vormen) |
Maarten Doorman, Ijs voor mevrouw Schopenhauer. In: NRC Handelsblad, 25-9-1998. (over Mijn gedichten) |
Piet Gerbrandy, IJsjes scheppen. In: de Volkskrant, 9-10-1998. (over Mijn gedichten) |
Rogi Wieg, Rotzooi en orakeltaal. In: Het Parool, 2-10-1998. (over Mijn gedichten) |
Jan Paul Bresser, Heimweedichter Heimweedichter. In: Elsevier, 17-10-1998. (over Mijn gedichten) |
Rob Schouten, Domweg de goddeloze gezelligheid. In: Vrij Nederland, 5-12-1998. (over Mijn gedichten) |
Corina Prosper, Intercultureel literatuuronderwijs met ‘Mijn vormen’ van Mustafa Stitou. In: Ilse Bolscher en Mirjam Tuinder (red.), De literatuurmuur. Ideeën uit Moer. Den Haag 1999, pp. 164-178. |
Peter de Boer, In de metafysische chaos voelt Stitou zich als een vis. In: Trouw, 9-1-1999. (over Mijn gedichten) |
[Anoniem], De openbaring. In: De Groene Amsterdammer, 16-9-1998. (interview naar aanleiding van Mijn gedichten) |
Ton Anbeek, Fataal succes. Over Marokkaans-Nederlandse auteurs en hun critici. In: Literatuur, jrg. 16, nr. 6, 1999, pp. 335-342. (over Stitou in de context van migrantenliteratuur) |
Yves T'Sjoen, Mijn gedichten van Mustafa Stitou. In: Ons Erfdeel, jrg. 42, nr. 4, 1999, p. 591-593. (over Mijn gedichten) |
Marc Kregting, Laden en lossen. En niet van een natuurlijke. In: De Gids, jrg. 162, nr. 8, 1999, pp. 632-636. (over Mijn gedichten) |
Rob Schouten, Schepper en schepsels in de supermarkt. In: Johan Goud (red.), Een verbeelde God. Zoetermeer 2001, pp. 118-128. (over het gedicht ‘Iets van Oetker’ uit Mijn vormen & Mijn gedichten) |
Ton Anbeek, Doodknuffelen. Over Marokkaans-Nederlandse auteurs en hun critici. In: Theo D'haen (red.), Europa buitengaats. Amsterdam 2002, pp. 289-301. (algemeen) |
Said el Hadji, Misschien probeer ik het later nog eens. In: Passionate, jrg. 10, nr. 1, 2003, pp. 22-23. (interview) |
Ilja Leonard Pfeijffer, De grote grap die werkelijkheid heet. In: de Volkskrant, 14-11-2003. (over Varkensroze ansichten) |
Adriaan Jaeggi, Maar ondertussen. In: Het Parool, 14-11-2003. (over Varkensroze ansichten) |
Peter de Boer, Stitou keet en preekt tegelijk. In: Trouw, 15-11-2003. (over Varkensroze ansichten) |
Rob Schouten, Ik ben dik, ik ben rond. In: Vrij Nederland, 6-12-2003. (over Varkensroze ansichten) |
Piet Gerbrandy, In de maag van een dood paard. In: de Volkskrant, 12-12-2003. (over Varkensroze ansichten) |
Ron Elshout, Het verborgene is het verborgene niet. Over ‘Varkensroze ansichten’ van Mustafa Stitou. In: Bzzlletin, jrg. 32, nr. 290, 2003-2004, pp. 107-108. |
Maria Barnas, Het zich tonende. In: De Groene Amsterdammer, 29-5-2004. (over Varkensroze ansichten) |
Piet Gerbrandy, Deze schijnbaar ordeloze chaos. In: de Volkskrant, 14-5-2004. (over Varkensroze ansichten) |
Hans Nauta, Dichten over dogma's en afgronden. In: Trouw, 7-5-2004. (interview naar aanleiding van VSB Poezieprijs 2004 voor Varkensroze ansichten) |
| |
| |
Yves T'Sjoen (red.), De zwaartekracht overwonnen: dossier over ‘allochtone’ literatuur (Studia Germanica Gandensia 5). Gent 2004. (studie over onder meer Stitou in context migrantenliteratuur) |
Dennis Gaens, Grenzen aan het gedicht: Stitou en het stilzwijgen. In: Ria van den Brandt en Bart Philipsen (red.), De waarheid waarover ik niets weet te zeggen. Over poëzie en waarheid. Budel 2004, pp. 44-49. (over Mijn vormen & Mijn gedichten) |
Jos Joosten en Thomas Vaessens, Het zingen gaat verder. In: Koen Hilberdink en Jos Joosten (red.), Jan Campert prijzen 2004. Nijmegen 2004, pp. 48-73. (over Varkensroze ansichten) |
Thomas van den Bergh, Onpoëtische poëzie. In: Elsevier, 31-1-2004. (over Stitou, Saskia de Jong en Henk van der Waal) |
Nico de Boer, Ik pers mijn gedichten niet in een keurslijf. In: Noordhollands Dagblad, 9-2-2004. (interview naar aanleiding van Varkensroze ansichten) |
Paul Demets, Ideale gids tegen vooroordelen. In: Knack, 3-3-2004. (over Varkensroze ansichten) |
Remco Ekkers, Een vanger van momenten. In: Poëziekrant, jrg. 28, nr. 4, 2004, pp. 83-84. (over Varkensroze ansichten) |
Daniël Rovers, Wie is er bang voor metafysica? In: Yang, jrg. 40, nr. 1, 2004, pp. 143-150. (over Varkensroze ansichten) |
T. van Deel, Geiten, geiten komen jullie? In: Ons Erfdeel, jrg. 47, nr. 4, 2004, pp. 605-607. (over Varkensroze ansichten) |
Yves T'Sjoen, Mijn gedichten van Mustafa Stitou. In: Yves T'Sjoen, De gouddelver. Lannoo, Tielt 2005, pp. 257-260. (over Mijn gedichten) |
Hans Groenewegen, Geboren uit het Nederlands. In: Hans Groenewegen, Overvloed. Nijmegen 2005, pp. 179-190. (over Varkensroze ansichten) |
Salim Jay, Mustafa Stitou. In: Salim Jay, Dictionnaire des écrivains marocains. Casablanca 2005, pp. 337-338. (algemeen) |
Odile Heynders, Autobiografisch schrijven in recente dichtbundels. Strategieën van expliciete zelfreferentie en ontkenning. In: Tydskrif vir Nederlands & Afrikaans, jrg. 12, nr. 2, 2005, 159-169. (over het autobiografische element bij Stitou) |
Jos Joosten en Thomas Vaessens, Identiteit, evolutie en engagement. Moderniteitskritiek in de poëzie van Mustafa Stitou. In: Nederlandse Letterkunde, jrg. 10, nr. 2, juli 2005, pp. 129-154. (algemeen) |
Ronel Foster, Migrante- of verplasingspoësie in Nederlands en Afrikaans. Met spesifieke verwysing na gedigte van Mustafa Stitou en Sydda Essop. In: Rondel Foster, Yves T'Sjoen en Thomas Vaessens (red.), Over grenzen. Een vergelijkende studie van Nederlandse, Vlaamse en Afrikaanse poëzie / Oor grense. 'n vergelykende studie van Nederlandse, Vlaamse en Afrikaanse poëzie. Leuven/Den Haag 2009, pp. 199-231. (algemeen) |
Janita Monna, Een geslaagd gedicht maakt iets goed. In: De Groene Amsterdammer, 18-12-2009. (over Stitou als stadsdichter) |
Maarten Moll, Minimaal zes stadsgedichten, dat lukt wel. In: Het Parool, 28-1-2009. (over Stitou als stadsdichter) |
Ron Rijghard, Het absolute moet ondermijnd. In: Ron Rijghard, Ik deug alleen voor de poëzie. Dichters over dichten. Amsterdam 2010, pp. 71-78. (interview) |
Suzanne Fagel, Mustafa Stitou, Varkensroze ansichten. In: A.G.H. Anbeek van der Meijden, J. Goedegebuure, M. Janssens (red.), Lexicon van literaire werken. Groningen 2010, pp. 1-13. (over Varkensroze ansichten) |
Yves T'Sjoen, Wanneer Mustafa geen Mohammed meer is. Over het dichterschap van Mustafa Stitou. In: Yves T'Sjoen, Aansporinge. Eessays en reflecties. Leuven 2010, pp. 193-207. (algemeen) |
123 Kritisch lit. lex.
november 2011
|
|