| |
| |
| |
Eric van der Steen
door Rudi van der Paardt
1. Biografie
Dick Zijlstra werd op 14 september 1907 als tweede zoon van een tandarts te Alkmaar geboren, waar hij de lagere school en vervolgens het Murmelliusgymnasium doorliep (1919-1925). Op die school ontstond de schuilnaam Eric van der Steen, waaronder Zijlstra het grootste deel van zijn werk gepubliceerd heeft. In dit pseudoniem wilde hij welluidendheid (Eric) verbinden met hardheid (Van der Steen). Behalve met literatuur hield hij zich als gymnasiast veel met sport (de tweede rode draad in zijn leven) bezig: hij voetbalde in het tweede elftal van de destijds hoog geklasseerde vereniging Alcmaria Victrix. Na zijn eindexamen ging hij in Leiden rechten studeren. Veel belangstelling voor de studie had hij niet, wel voor sport en literatuur. Als roeier maakte hij deel uit van de acht van Njord, die in 1927 kampioen van Nederland werd. Vanaf 1928 schreef hij vele tientallen gedichten, die enkele jaren later in drie bundels zijn terechtgekomen.
Na zijn studie afgerond te hebben (november 1930), maakte hij een reis langs de landen van de Middellandse Zee, met Rome als eindpunt. Na terugkomst vervulde hij zijn dienstplicht te Kampen. Van 1934 tot het einde van de oorlog was Van der Steen in Alkmaar werkzaam als administrateur van de Noord-Hollandse voetbalbond. In de oorlog konden zijn boeken niet verschijnen (wie niet bij de Kultuurkamer was aangesloten, had een publicatieverbod), maar daarna kwam een stroom prozawerken bij diverse uitgevers op gang.
In 1945 trad Van der Steen in dienst bij het dagblad Het Parool, waarvoor hij naar Amsterdam verhuisde. Hij was eerst secretaris
| |
| |
van de hoofdredacteur, maar werd vrij snel redacteur onderwijs en wetenschappen. Voor deze krant bedacht hij, nog voordat hij in 1972 met pensioen ging, een nieuwe rubriek (die later door anderen zou worden nagevolgd): onder het pseudoniem Eric Esurio (Latijn voor ‘Ik heb honger’) schreef hij columns, waarin hij de kwaliteiten van Amsterdamse restaurants beoordeelde. Van der Steen publiceerde zijn literaire bijdragen in de tijdschriften De Gemeenschap, De Vrije Bladen, Criterium, Helikon, Het boek van nu, Literair Paspoort, De Tweede Ronde, Avenue Literair en het reclameblad Ariadne. Hij werd twee maal voor zijn literaire werk onderscheiden: in 1951 werd hem een reisbeurs toegekend (voor de novelle Vuurwater); in 1985 werd hem samen met Han G. Hoekstra, eveneens oud-redacteur bij Het Parool, de Jacobsonpenning, een oeuvreprijs van het Tollensfonds, toegekend. Eric van der Steen overleed aan prostaatkanker te Amsterdam op 3 november 1985 en werd begraven op de Algemene Begraafplaats in Alkmaar. Hij was sinds 1935 getrouwd met Margaret Buis. Uit het huwelijk zijn geen kinderen voortgekomen.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling
Het literaire werk van Eric van der Steen bestaat uit drie genres: poëzie, fictioneel en aforistisch proza, alsmede kritische beschouwingen en interviews met collega's in tijdschriften, die echter niet zijn gebundeld en hier evenmin als zijn journalistieke publicaties aan de orde komen, zodat we een tweedeling overhouden. Opvallend is dat deze dichotomie vrijwel geheel overeenstemt met de chronologie: voor en vlak na de oorlog publiceerde Van der Steen uitsluitend poëzie, daarna, met een enkele uitzondering, verhalen, novellen en romans (waaronder een jeugdboek) en een bundeltje aforismen.
| |
Stijl
Er is een duidelijk verschil tussen de dichter Van der Steen en de prozaïst: de eerste schrijft - behalve waar hij, in de bundel Paaltjens Sr. (1939), De Schoolmeester imiteert - bij voorkeur kernachtige gedichten, met korte regels en zinnen; de prozaïst is nogal wijdlopig. Toch is er ook een overeenkomst tussen zijn gedichten en zijn verhalend proza: in beide genres bedient Van der Steen zich graag van woordspelingen en is zijn toon (in wisselende mate) ironisch. Dat verklaart ook zijn voorkeur voor het aforisme en voor dubbelzinnige grafschriften in de stijl van De Schoolmeester, waarin bovendien zijn veel geprezen rijmtechniek goed tot uitdrukking komt. Dat het bundeltje Alfabêtises (1955), zijn verzamelde aforismen, zijn vaakst gedrukte en alom gewaardeerde publicatie is geweest, kan nauwelijks verwondering wekken.
| |
Ontwikkeling / Techniek
De gedichten in Van der Steens eerste bundels, Gemengde berichten (1932), Nederlandsche liedjes (1932) en Droesem (1933), dateren uit het einde van zijn studententijd. Hij wilde, zo onthulde hij aan Gerard Brands (1976), in plaats van met enkele gedichten in een gerespecteerd tijdschrift, debuteren met drie bundels tegelijk, die hij had samengesteld uit zijn poëtische productie uit de genoemde jaren. Daarin slaagde hij niet: de volgorde waarin de bundels zijn verschenen, is volstrekt toevallig. Critici die vonden dat Van der Steen tussen de eerste twee bundels en Droesem een artistieke ontwikkeling had doorgemaakt, hebben, achteraf gezien, ongelijk gehad. Overigens zijn de bundels vooral qua versvormen zo verschillend dat een oningewijd lezer niet snel op de gedachte komt dat zij terzelfdertijd tot stand zijn gekomen.
| |
| |
Van der Steens voorkeur voor dubbelzinnigheid komt meteen al tot uitdrukking in de titel van zijn debuut, Gemengde berichten. Op het eerste gezicht heeft die betrekking op de twee soorten teksten waaruit de bundel bestaat: enerzijds ‘Bladvullingen’, waarmee nogal satirische verzen worden aangeduid (‘Als ik die ogen en die weke lippen gadesla/ dan wil ik meestal naar de Oost en soms naar Canada’), anderzijds prozastukjes, gerangschikt naar zeer uiteenlopende onderwerpen, soms hilarisch, maar ook wel getuigend van sociale bewogenheid, zoals in ‘Staking’. Bij nader inzien zijn juist ook deze berichten ‘gemengd’: zij zijn wel afgedrukt als proza, maar als men ze hardop leest, blijken zij te rijmen, vaak op geraffineerde wijze, en dus evenals de ‘Bladvullingen’ als poëzie bedoeld.
| |
Thematiek / Techniek
De bundel Nederlandsche liedjes bevat geen gezangen over blanke duinen of Hollandse luchten, zoals de titel doet vermoeden, maar typisch studentikoze gedichten, waarin zware thema's als liefde, eenzaamheid en dood op ironische wijze worden aangeroerd. Het leverde Van der Steen het stempel ‘cynicus’ op, maar in deze chansonachtige verzen dient het cynisme als masker voor eigen melancholie en eenzaamheid. In formeel opzicht zijn deze gedichten voor een amper twintigjarige van een verbluffende veelzijdigheid: naast uiteenlopende series kwatrijnen met verschillende rijmtechniek vindt men een gedicht als ‘Morgenstond’, dat bestaat uit vier strofen van elk acht regels; verschillende verzen zijn opgebouwd uit telkens twee rijmende regels, maar er zijn ook strofeloze verzen. De ironie is sterk afgezwakt in Droesem - dus de neerslag van ‘de wijn des levens’ - een serie kwatrijnen (vanouds het vehikel voor bespiegelingen) over bijna dezelfde thematiek als de Nederlandsche liedjes. De eenzaamheid, veelal gekoppeld aan een immer stromende regen (Kees Fens noemt Van der Steen onze ‘regendichter’ bij uitstek), overheerst nu.
| |
Traditie / Relatie leven/werk
Van beide genoemde bundeltjes loopt een directe lijn naar Paaltjens Sr., dat pas in 1939 verscheen, maar al veel eerder is ontstaan. In de gedichten in deze bundel volgt Van der Steen het spoor van twee negentiende-eeuwse dichters, die net als hijzelf een (universitaire) Leidse achtergrond hadden en zich in hun literaire werk van een pseudoniem bedienden: François Haverschmidt, alias Piet Paaltjens, en Gerrit van der Linde Jz., die
| |
| |
bekend werd als De Schoolmeester. De knittelverzen in de stijl van De Schoolmeester zijn nauwelijks van ‘echt’ te onderscheiden. In de afdeling met de woordspelige titel ‘Het Leiden van de jonge Paaltjens’ en in ‘Duetten’ staan veertig gedichten die talrijke allusies op Snikken en Grimlachjes bevatten. Zo klinkt in het begin van ‘Duetten’ VIII (‘Hoor ik violen stemmen,/ zoo'n g, of omstreeks zoo'n e,/ dan kan ik mijn tranen niet stremmen,/ van weemoed en moedeloos wee’) het bekende ‘Hoor ik op Sempre een waldhoorn...’ van Paaltjens door. Maar in een kwatrijn als: ‘Zij wijdden de eerste jaren/ hoofdzakelijk aan de sport,/ zij gaven hun beste krachten/ aan rugby, roulette en Njord’ is alleen het patroon haverschmidtiaans, de autobiografische inhoud komt geheel voor rekening van Eric van der Steen.
| |
Ontwikkeling
Aan de publicatie van deze bundel gaan twee andere vooraf, die totaal anders zijn en ook onderling nogal verschillen: Kortom (1938) en Controversen (1938). De eerste bundel is ontstaan tijdens de reis die Van der Steen na zijn studie maakte. De erin opgenomen gedichten bevatten soms rechtstreekse toespelingen op plaatsen waar hij was geweest (‘het regent kort en zoel in nice’; ‘vanavond stroomt de neckar bijna glad’; ‘siena's plein straalt voor 't stadhuis een zonneboog’), maar er zijn ook verzen van universeler aard, waarin opnieuw het antithetische paar ‘liefde en eenzaamheid’ een belangrijke rol speelt.
| |
Techniek
Overeenkomstig de titel zijn het veelal korte gedichten, titelloos, met een opvallende typografie (geen hoofdletters, geen interpunctie) en soms zeer opvallend rijm (‘wind’-‘in’). Weer andere gedichten zijn rijmloos.
| |
Thematiek
Kunstopvatting / Kritiek
De opvallendste bundel van Van der Steen uit de jaren dertig was ongetwijfeld het meer dan zeventig bladzijden tellende Controversen. Deze bundel bevat louter sonnetten, wat des te meer opvalt, omdat Van der Steen tevoren slechts een enkele keer de sonnetvorm had gebruikt. De titel Controversen suggereert, meer dan titels als Nederlandsche liedjes of Droesem, een thematische eenheid in de bundel en die blijkt ook inderdaad aanwezig: het meest naar voren springt het conflict tussen droom en werkelijkheid, romantiek en grauwheid, hoop en teleurstelling. Laatstgenoemde antithese overheerst in ‘Liefdeshistorie’: een aanvankelijk hooggestemde liefde (‘Ik triomfeerde op
| |
| |
beschaafde wijze/ na drie belichtingen van Tolstoi's strijd’) valt letterlijk in het water, omdat de aanbedene merkt dat haar minnaar nauwelijks kan zwemmen (‘reeds na mijn eerste zwemkunst had zij 't land’). Tot de gedichten van het erotische echec behoort ook ‘Tristitia’, over een geliefde met een uiteraard omineuze naam, die voorgoed uit het leven van de ik is verdwenen (hetzij doordat zij is getrouwd, hetzij door haar dood). Sommige verzen hebben een duidelijk protestkarakter: in enkele gedichten wordt stelling genomen tegen het militarisme. De belangrijkste ‘strijd’ echter die Van der Steen in deze bundel voert, is die met de weerbarstigheid der woorden. Die moeten passen in het metrum, liefst meervoudig van betekenis zijn, diverse associaties oproepen en daardoor kunnen leiden tot een hecht netwerk van beelden. Zijn werkwijze leverde bij critici zowel instemming als wrevel op, soms ook de bekentenis dat men hem in zijn tuimelende woordenreeksen niet kon volgen. Zo bekende Ed Hoornik dat hij het meest werd geïntrigeerd door het gedicht ‘Isola Bella, of de room’.
Mijn ziel zij isabellablank als room -
Isola Bella in het diepe meer,
centauren streken op je toppen neer,
het water houdt de paarden nog in toom -
maar één melancholieke metronoom,
geïsoleerd als hagel in slecht weer,
slaat wij en water, room en paarden neer:
mijn hart, dat alleen dromen kan op broom.
Van rozen, haring en zilveren prei
neemt melk de zoete en brakke geuren aan:
reeds afgeroomd wordt zij toch niet gekarnd;
die centrifuge briest vergeefs in mij,
het dromenstremsel heeft te lang gestaan -
vergeefs wordt tegen wanden opgetornd.
| |
| |
| |
Techniek / Stijl
Hoornik beschouwde dit gedicht als een ‘psychologisch zelfportret’ (wat het ongetwijfeld is), maar aan een analyse van deze bij eerste lezing verbijsterende reeks metaforen en vergelijkingen waagde hij zich niet. Misschien dat men er meer greep op krijgt door als centrum het eenzame hart (de ‘melancholieke metronoom’) van de dichter te nemen. Er zijn twee associatiereeksen, die door het opvallende woord ‘isabellablank’ in gang worden gezet. De eerste verloopt van ‘isabellablank’ via ‘Isola Bella’ naar ‘geïsoleerd’. De tweede berust op het gegeven dat ‘isabellablank’ vooral gebruikt wordt bij paarden: vandaar de ‘centauren’, de ‘paarden’ en het ‘briesen’. De room komt terug in r. 7, wordt in verband gebracht met ‘wij’ (de combinatie ‘wij en water’ is typerend voor de woordspeligheid van Van der Steen) en speelt dan de hoofdrol in het eerste terzet, anticiperend op het neologisme ‘dromenstremser’.
| |
Ontwikkeling
Het is niet verwonderlijk dat Van der Steen er niet in is geslaagd na deze overrompelende sonnetten en de imitaties in Paaltjens Sr. zich nogmaals te vernieuwen. Het bundeltje Cadans (1940) is een duidelijke voortzetting van Kortom (maar dan met langere gedichten, waaronder trouwens een parel: ‘Forum Romanum’); nieuwe, maar minder verrassende sonnetten schreef hij in samenwerking met Max Schuchart, onder de titel Vice versa (1946). Toen Van der Steen als dichter zijn lier aan de wilgen gehangen en voorgoed het proza omarmd leek te hebben, kwam er toch een nieuwe bundel met kwatrijnen: Het leven in vakken (1958), overigens al voor de oorlog als een vervolg op Droesem geschreven. Aparte vermelding verdient zijn poëtische vertaling van Euripides' Alcestis, in 1946 in boekvorm verschenen; de opvoering ervan in 1947 was de eerste naoorlogse voorstelling van een Griekse tragedie.
| |
Techniek
In de periode 1946-1949 verschenen drie grote romans, een forse bundel korte verhalen en twee novellen. De romans, Loosdrecht (1946), Finishing touch (1946) en Grote vacantie (1947), hebben eenzelfde structuur: zij eindigen alle drie in een catastrofe, een ramp of op zijn minst in een hoop ellende. Het verhaal van vriendschap, liefde en overspel in Loosdrecht bereikt zijn dramatisch hoogtepunt in de nacht waarin de oorlog voor het eerst manifest wordt: als met urenlang geronk vliegtuigen vanuit Engeland
| |
| |
overtrekken om hun bommenlast af te werpen. Is met de naam Helen van de door vele mannen begeerde vrouw van de hoofdpersoon al een betekenisvol element ingebracht (denk aan Helena om wie de strijd om Troje begon), ook de combinatie van persoonlijke en historische gebeurtenissen is duidelijk: harmonie en rust zijn voorgoed verstoord.
| |
Thematiek
In Finishing touch staat niets meer of minder dan het einde van de wereld centraal. De vage titel is bij de herdruk (1957) veranderd in De beesten de baas, een titel die de lading beter dekt, want het zijn inderdaad de beesten die het naderend einde aanvoelen en zich in de laatste weken van hun bestaan wreken op de mensen: massaal verzamelen honden, katten, vogels, ratten, enzovoort zich om hen aan te vallen. Deze apocalyptische toestanden worden beschreven in het dagboek van een nuchtere hardwerkende lerares, die schijnbaar onverstoorbaar van het ondanks alles doorgaande (school)leven notities blijft maken. Ook nu worden het alledaagse en het bovenmenselijk grote met elkaar in verband gebracht.
In Grote vacantie zijn de tegenstellingen minder groot. Het verhaal begint weliswaar met de beschrijving van een eindexamenfeestje van gymnasiasten, maar loopt uit op een regelrecht familiedrama van klassiek-tragische aard.
| |
Stijl / Techniek
Kritiek / Kunstopvating
De romans hebben meer gemeen dan de fatale afloop: zij zijn in een heldere stijl geschreven en bevatten veel dialoog. Maar door lang niet altijd thematisch gemotiveerde uitweidingen is het verhaaltempo laag; opvallende handelingen van personages worden niet op een of andere wijze voorbereid of (psychologisch) geïnterpreteerd. C.J. Kelk sprak, in soms agressieve bewoordingen, een volstrekt negatief oordeel uit over de drie romans: naar zijn mening had Van der Steen zich veel te sterk laten inspireren door het werk van (de in zijn ogen verfoeilijke) Simon Vestdijk. Het tegendeel is overigens eerder het geval. Anders dan bij Vestdijk speelt in de romans van Van der Steen psychologische voorbereiding van dramatische gebeurtenissen een ondergeschikte rol. De vertelde geschiedenis moet door afwisseling (uitweidingen) boeien en dan naar een plotseling einde worden gevoerd dat de lezer verrast.
Een dergelijke methodiek past veel beter bij het korte verhaal,
| |
| |
en Van der Steens specimina van dit genre zijn dan ook over het algemeen beter geslaagd dan zijn romans. De titel van zijn eerste (omvangrijke) bundel, Zeepbellen en handgranaten (1947), met verhalen van zeer verschillende lengte en thematiek, duidt overigens wel aan dat hij hierin wederom naar het verrassingseffect streefde, soms van gruwelijke aard, zoals in ‘De mysterieuze vrouw’, dat eindigt in moord en zelfmoord in een gezinssituatie. Meer kwaliteit biedt het honderd pagina's tellende boekje Vuurwater (1956). Het titelverhaal (of kleine novelle) is het beste dat Van der Steen in dit genre heeft geschreven. Het verhaal wordt gedaan door iemand die om te herstellen van overspannenheid naar de niet ver van zee gelegen villa ‘Weltevreden’ wordt gestuurd, waar hij zich niet geheel op zijn gemak voelt: hij begint meer en meer te drinken. Als hij dan, terugkomend van een wandeling in de duinen, van enige afstand de villa in vlammen ziet opgaan, is hij eerst overtuigd van de juistheid van zijn waarneming; later vraagt hij zich af of de door hem genoten alcohol (het vuurwater) hem geen parten heeft gespeeld. Juist deze narratieve dubbelzinnigheid, die de lezer in verwarring achterlaat, ontbreekt in de rest van Van der Steens verhalende proza.
| |
Traditie / Verwantschap / Visie op de wereld
De dichter Van der Steen werd in de jaren dertig wel ingedeeld bij de ‘Amsterdamse School’, een groep, waarvan de kern werd gevormd door Gerard den Brabander, Jac. van Hattum en Ed Hoornik. Kenmerkend voor deze dichters achtte men hun sociale bewogenheid, die zich uitte in anekdotische poëzie, bijvoorbeeld over politieke en sociale misstanden, in gewone taal, zoals die ook gebezigd was en werd door J. Greshoff en E. du Perron. Al ontbrak het Van der Steen niet aan sociaal engagement (men vergelijke zijn antimilitaristische gedichten) het was niet de kern van zijn poëzie, die door een relativerende ironie, ook en vooral jegens zichzelf, werd beheerst. Bovendien had hij Greshoff en Du Perron nog nooit gelezen toen hij zijn eerste bundels schreef, zo onthulde hij in zijn beschouwing ‘Herinneringen aan drie “fantaisistes” (1955). Zijn echte leermeesters waren de Franse “fantaisistes”: Jean Pellerin, Paul-Jean Toulet en Tristan Derème (tweede decennium van de twintigste eeuw), met hun persoonlijke, muzikale, sierlijke gedichten, die bewust
| |
| |
teruggrepen op oudere, vormvaste poëzie. Deze voorkeur verklaart mede Van der Steens poging te dichten in negentiende-eeuwse stijl, zoals hij in Paaltjens Sr. deed.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Wat zijn verhalen en de roman Finishing touch betreft, kan men enige verwantschap zien met het werk van Belcampo. Van der Steen zocht echter zijn voorbeelden vooral in de Angelsaksische literatuur. Somerset Maugham was zijn leidsman, als het ging om het schrijven van lichtvoetige fictie: hij ging, zoals Van der Steen in een van zijn kritieken opmerkt, er terecht van uit, dat de gemiddelde lezer niet houdt van verfijnde, moeilijke analyses. De waardering voor de poëzie van Van der Steen bij critici is wat wisselend geweest: zo werd Gemengde berichten zeer ironisch door Henri Borel besproken, maar nogal enthousiast door Anton van Duinkerken. Vestdijk achtte Kortom en Voorwaardelijke wijs belangrijk genoeg om er uitvoerig op in te gaan: hij was met name geboeid door de dubbelzinnigheid, het evenwicht zoekende element in Van der Steens gedichten, zo kenmerkend voor zijn eigen werk. De meeste aandacht heeft Controversen gekregen: Hoornik vond, zoals gezegd, de sonnetten nogal eens gezocht, P.H. Ritter jr. loofde daarentegen ‘de lenigheid van het gedachte- en gevoelsleven van deze poëzie’, Ter Braak zag er een superieur spel met ‘woorden en waarden’ in, maar Marsman bleek ronduit verrukt en rekende de bundel vanwege de ‘pijlsnelle, moderne intelligentie’ en het ‘byroniaans esprit’ tot het allerbeste dat hij in tijden van een jonge dichter had gezien. Geen van de vooroorlogse bundels van Van der Steen is apart herdrukt, maar toen in 1955 Gemengde berichten verscheen, een ruime selectie van het merendeel van zijn bundels, werd aan de uitgave opvallend veel aandacht besteed en kwam er snel een herdruk. Bij verschijning van de (sterk uitgebreide) derde druk in 1976 leek het erop dat Van der Steen als dichter was herontdekt, getuige
diverse enthousiaste besprekingen, het opvallend uitgebreide interview met Gerard Brands in Hollands Diep en de invitatie die hij kreeg om op te treden bij Poetry International (1976). Lang heeft deze opleving echter niet geduurd. Met zijn romans en verhalen had Van der Steen weinig succes en de reden ligt voor de hand: zij sloten totaal niet aan bij de naoorlogse prozafictie, waarin veelal psychologisch te dui- | |
| |
den, in hoog tempo verhaalde verwikkelingen tussen personages centraal stonden. Dat dit deel van zijn werk in totale vergetelheid is geraakt, is dan ook weinig verwonderlijk.
Een groot publiek heeft Van der Steen nooit gehad, maar er bestaat nog steeds een groep liefhebbers van zijn ironische, spitsvondige gedichten, die zich wellicht zou kunnen uitbreiden indien uitvoering zou worden gegeven aan het verzoek van Kees Fens (1985) een nieuwe bloemlezing te maken uit zijn (gebundelde en ongebundelde) poëzie.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Eric van der Steen, Gemengde berichten. Utrecht 1932, De Gemeenschap, GB. |
Eric van der Steen, Nederlandsche liedjes. Utrecht 1932, De Gemeenschap, GB. |
Eric van der Steen, Droesem. Amsterdam 1933, De Spieghel, De Vrije Bladen, jrg. 10, schrift 2, GB. |
Eric van der Steen, Voorwaardelijke wijs. Gedichten. Maastricht 1938, Boosten en Stols, Helikon, jrg. 8, nr. 2, GB. (opgenomen in Controversen) |
Eric van der Steen, Kortom. Den Haag 1938, Leopold, De Vrije Bladen, jrg. 15, schrift 7, GB. |
Eric van der Steen, Controversen. Santpoort 1938, C.A. Mees, GB. |
Eric van der Steen, Paaltjens Sr. (Somberder-Schoolmeester). Rotterdam z.j. [= 1939], Nijgh & Van Ditmar, GB. |
Eric van der Steen, Cadans. Rijswijk 1940, A.A.M. Stols, Helikon, jrg. 10, nr. 9, GB. |
Eric van der Steen, Loosdrecht. Amsterdam 1946, C. de Boer Jr., R. |
Euripides, Alcestis. Vertaald door Eric van der Steen. Met een inleiding van J.C. Kamerbeek. Amsterdam 1946, C. de Boer Jr., T (vert.) |
Eric van der Steen en Max Schuchart, Vice versa. Sonnetten. Amsterdam 1946, C. de Boer Jr., GB. |
Eric van der Steen, Finishing touch, Amsterdam 1946, De Arbeiderspers, R. (tweede druk, onder de titel De beesten de baas, 1957, ABC boeken 98) |
Eric van der Steen, Zeepbellen en handgranaten. Een bundel korte verhalen. Amsterdam z.j. [= 1947], De Arbeiderspers, NB. |
Eric van der Steen, In het huis van den dichter. Amsterdam 1947, C. de Boer Jr., N. |
Eric van der Steen, Grote vacantie. Haarlem 1947, De Gulden Pers, R. |
Eric van der Steen, Zeven dromen. Amsterdam 1947, De Arbeiderspers, JR. |
Eric van der Steen, Zo ver mogelijk van Kerstmis af... Amsterdam 1949, Amsterdamse Grafische School, N. |
Eric van der Steen, Alkmaar. Amsterdam 1954, De Bezige Bij, Gedenkboek. |
Eric van der Steen, Herinneringen aan drie ‘fantaisistes’. In: Literair Paspoort, jrg. 10, nr. 6, 1955, pp. 226-227, E. |
Eric van der Steen, Zestien kwatrijnen uit ‘Het leven in vakken’. Utrecht 1955, De Roos, GB. (opgenomen in Het leven in vakken) |
Eric van der Steen, Gemengde berichten. Verzamelde verzen. Amsterdam 1955, De Arbeiderspers, De boekvink, Bl. (derde, uitgebreide druk, met de ondertitel Gedichten 1932-1958, 1976, Querido) |
Eric van der Steen, Alfabêtises. Ook wel genaamd margarinalia. Amsterdam 1955, De Arbeiderspers, De boekvink, Aforismen. (vierde, uitgebreide druk, 1969, Querido; vijfde, opnieuw uitgebreide druk, onder de titel Alfabêtises. Ook wel genaamd margarinalia, uitgebreid met imbecelliteiten. 1974) |
| |
| |
Eric van der Steen, Vuurwater. Korte verhalen. Amsterdam 1956, De Arbeiderspers, De boekvink, NB. |
Eric van der Steen, Het leven in vakken. Met illustraties van Jeanne Oosting. Amsterdam 1958, AJ.G. Strengholt, Merel-reeks, GB. |
Eric van der Steen, Ja-knikken tegen Drenthe. Assen 1964, Provinciaal bestuur Drenthe, Reisverslag/Gids. |
Eric Esurio, Uit eten onder een tientje in Amsterdam. Amsterdam 1971, Perscombinatie, Gids. |
Eric Esurio, Uit eten rond een tientje in Amsterdam. Amsterdam 1973, De Bezige Bij, Gids. |
Dick Zijlstra, Sportsterren van toen. Amsterdam 1971, Perscombinatie, Interviews. |
Eric Esurio, Vreemd gaan eten in Amsterdam. Amsterdam 1974, De Bezige Bij, Gids. |
Eric van der Steen, Het graf van Heinrich Heine. Bezorgd en uitgeleid door Kees Aarts e.a., Amsterdam 2007, Zwarte Roos, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Henri Borel, Twee moderne verzenbundels. In: Het Vaderland, 28-2-1932. (onder andere over Gemengde berichten) |
Anton van Duinkerken, Boek van de week. In: De Tijd, 30-3-1932. (onder andere over Gemengde berichten) |
S. Vestdijk, Poëzie op de wip. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 21-5-1938. (over Voorwaardelijke wijs) |
S. Vestdijk, Eric van der Steen: Kortom. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 2-8-1938. |
P.H. Ritter jr., Nieuwe poëzie. Een verzenbundel van Eric van der Steen en een van Jac. van Hattum. In: Utrechtsch Dagblad, 8-10-1938. (onder meer over Controversen) |
Dick Eskes, De dichter Eric van der Steen. In: Propria Cures, 15-10-1938. (algemene kenschets) |
M.t.B. [= Menno ter Braak], Piet Paaltjens Jr. en Sr.: De Janus der ironie. In: Het Vaderland 30-12-1939. |
Anthonie Donker, Eric van der Steen. In: Anthonie Donker, Hannibal over den Helicon? Een nieuwe dichtergeneratie en haar werkelijkheid. Arnhem 1940, pp. 105-111. |
Johan de Molenaar, Eric van der Steen: ‘Controversen’. In: Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, jrg. 50, nr. 1, januari 1940, pp. 75-76. |
A. Marja, Lotgevallen van de dichtkunst. In: Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, jrg. 50, nr. 6, juni 1940, pp. 500-505. (onder meer over Paaltjens Sr.) |
P.J. Huincks, De dichter Eric van der Steen. In: Contact, jrg. 7, nr. 2, februari 1940, pp. 56-57. (over Paaltjens Sr.) |
Maurits Uyldert, Nieuwe Nederlandsche Poëzie. Verzen van Vasalis en Eric van der Steen. In: Algemeen Handelsblad, 11-5-1941. (onder meer over Cadans) |
H.G. Hoekstra, De dichter in duel. In: Criterium, jrg. 3, nr. 1-2, januari-februari 1942, pp. 66-71. (algemene karakteristiek van Van der Steens dichterschap) |
Jos Panhuijsen, Loosdrechtvaarders en Maquisards. In: De Nieuwe Eeuw, 18-1-1947. (onder meer over Loosdrecht) |
C.J. Kelk, His master's voice. In: Critisch Bulletin, jrg. 14, nr. 2, februari 1947, pp. 69-72. (over de invloed van Vestdijk op Loosdrecht en Finishing touch) |
W.E.J. Kuiper, Boekbespreking: Alcestis door Euripides. Vertaald door Eric van der Steen. In: Hermeneus, jrg. 18, nr. 8, 1946-1947, pp. 124-126. (nogal kritisch) |
W.J. van der Molen, Onbevredigende zakenrelatie. In: Criterium, jrg. 5, nr. 5, 1947, pp. 334-335. (over Vice versa) |
Barend Rijdes, Van der Steen's Alcestis-vertaling. In: Ad interim, jrg. 4, nr. 3, 1947, pp. 57-58. |
S. Vestdijk, Schipbreuk in een vijver. In: Je Maintiendrai, 5-9-1947. (over Grote vacantie) |
S. Vestdijk, Proza van een speels dichter. In: Het Parool, 24-4-1948. (over Zeepbellen en handgranaten, In het huis van den dichter, Grote vacantie) |
C.J. Kelk, Klein boek, klein kwaad. In: Critisch Bulletin, jrg. 16, nr. 1, januari 1949, pp. 44-47. (onder meer over In het huis van den dichter) |
C.J. Kelk, Een oude koe. In: Critisch Bulletin, jrg. 16, nr. 1, januari 1949, pp. 47-48. (over de clichématige oedipale thematiek in Grote vacantie) |
Menno ter Braak, De ‘cynici’. In: Menno ter Braak, Verzameld werk, dl. 7. Amsterdam 1951, pp. 188-194. (onder andere over Controversen) |
Pierre H. Dubois, Twee dichters en hun werkelijkheid: Eric van der Steen en Willem Brandt. In: Het Vaderland, 5-11-1955. (onder meer over Gemengde berichten) |
A. Marja, Stem van een tijdperk. In: Haagsch Dagblad, 10-11-1955. (over Gemengde berichten) |
Hans Roest, Het eeuwig, eeuwige lied van de regen. In: Maasbode, 7-12-1955. (over Gemengde berichten) |
Hans Wanen, Werkjes van Eric van der Steen: ‘Alfabêtises’ en ‘Vuurwater’. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 5-5-1956. |
C.J.E. Dinaux, Driemaal Eric van der Steen: Gevaarlijk spel. In: Haarlems Dagblad 12-5- |
| |
| |
1956. (over Gemengde berichten, Alfabêtises, Vuurwater) |
Herman Hofhuizen, Eric van der Steen: Gefascineerd door het woord. In: De Tig, 16-2-1957. (interview) |
J.M. Vr. [= Jacoba M. Vreugdenhil], Eric van der Steen: ‘De beesten de baas’. In: Ontmoeting, jrg. 11, nr. 4, januari 1958, p. 121. |
Jan Elemans, Eric van der Steens ‘Gemengde berichten’. In: De Tijd, 5-10-1957. |
H. Marsman, Triomf van het poëtisch cynisme. In: H. Marsman, Verzameld werk 3e druk. Amsterdam 1972, pp. 799-804. (over Controversen) |
Gerard Brands, Vaudeville. Verzamelde verzen. In: Hollands Diep, 8-5-1976. (interview) |
Max Nord, Speels dichter, vriendelijk spotter. In: Het Parool, 15-5-1976. (over de herdruk van Gemengde berichten) |
Kees Fens, Verzenmaker Eric van der Steen zet randfiguren op het trottoir. In: de Volkskrant, 22-5-1976. (over de herdruk van Gemengde berichten) |
Helma Wolf-Catz, Gevarieerde gedichten van een fijnproever. In: Amersfoortse Courant, 24-7-1976. (over de herdruk van Gemengde berichten) |
Rudi Boltendal, ‘Gemengde berichten’ in dichtvorm. In: Leeuwarder Courant, 7-8-1996. |
Ed. Hoornik, Nieuwe poëzie: Eric van der Steen. In: Ed Hoornik, Kritisch proza. Amsterdam 1977, pp. 82-86. (over Controversen) |
A.C. Haak, Melpomene en het Nederlandse toneel. Opvoeringen van antieke tragedies door Nederlandse gezelschappen tussen 1885 en 1975. Utrecht 1977, p. 134-136. (over de opvoering van Euripides' Alcestis vertaald door Van der Steen, met een overzicht van de toneelrecensies) |
Max Nord, Eerbetoon voor Han G. Hoekstra en Eric van der Steen. In: Het Parool, 6-9-1985 (over de toekenning van de Jacobsonpenning aan beiden) |
Max Nord, Eric van der Steen: Glimlach en grimlach. In: Het Parool, 7-11-1985. (necrologie) |
Kees Fens, In de regen. In: de Volkskrant, 15-11-1985. (over het bij Van der Steen dominante regenmotief, naar aanleiding van diens overlijden) |
S.A.J. van Faassen, Eric van der Steen. 1907-1985. In: 't Is vol van schatten hier..., dl. I. Amsterdam/'s-Gravenhage 1986, pp. 318-319. (korte kenschets) |
J.C. Bloem, Balans? In: J.C. Bloem, Het onzegbare geheim. Bezorgd door H.T.M. van Vliet. Amsterdam 1995, pp. 545-550. (onder meer over Gemengde berichten en Nederlandsche liedjes) |
Adriaan Morriën, Aanval en verdediging. In: Adriaan Morriën, Brood op de plank, dl. I. Amsterdam 1999, pp. 527-530. (onder andere over Gemengde berichten) |
109 Kritisch lit. lex.
mei 2008
|
|