| |
| |
| |
Maria Stahlie
door Fleur Speet
1. Biografie
Maria Stahlie is het pseudoniem van Madelien Tolhuisen. Zij werd in Arnhem geboren op 2 juli 1955 en verhuisde op vierjarige leeftijd naar Breda, waar ze opgroeide in een klein, a-literair gezin. Op veertienjarige leeftijd leerde ze haar latere partner Dick Schouten kennen. Beiden gingen studeren aan de Universiteit van Amsterdam, waar Stahlie in 1984 cum laude in de Nederlandse taal- en letterkunde afstudeerde op het Revisor-proza.
Stahlie begon haar loopbaan in de literatuur bij uitgeverij Bert Bakker, waarvoor ze manuscripten beoordeelde en diverse boeken vertaalde. Daarnaast schreef ze in 1985 recensies voor Vrij Nederland. In 1986 begon ze zelf met schrijven. Ze debuteerde met de roman Unisono (1987) onder genoemd pseudoniem, haar moeders naam.
Stahlie woonde geregeld in het buitenland. In 1988 werd Dick Schouten, met wie zij sinds 1980 samenwoont in de Amsterdamse wijk de Pijp, uitgenodigd als writer in residence aan de University of Minnesota in de Verenigde Staten. Stahlie ging mee. In 1990 was het haar beurt om Schouten mee te vragen: zij werd in dat jaar uitgenodigd als writer in residence aan dezelfde universiteit. Ze verbleef van september 1993 tot mei 1994 in Griekenland. In het voorjaar van 1995 woonde ze langere tijd op een Grieks eiland.
Stahlies roman Het beest met de twee ruggen werd in 1994 zowel voor de AKO-Literatuurprijs als voor de Librisprijs genomineerd. Honderd deuren is bekroond met de Multatuliprijs 1997. In 2000 schreef zij enige tijd een column in de Volkskrant onder de titel ‘de Leesclub’.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Stijl
Wie een beeld wil geven van het werk van Stahlie, kan dat het beste doen aan de hand van haar stijl. Die stijl kenmerkt zich door snelheid en speelsheid, die onder meer worden opgeroepen door herhalingen en rijmende bijvoeglijke naamwoorden. Vera, uit het verhaal ‘Dwaalsporen’ (Zondagskinderen, 1999), becommentarieert een jongetje uit haar omgeving bijvoorbeeld als volgt: ‘Hij tuurde naar het water, hij tuurde zichzelf zo ongeveer bewusteloos.’ Woorden als ‘luizige’, ‘muizige’ en ‘miezerige’ geven het verhaal van deze hoofdpersoon vaart.
Op alineaniveau worden de verhalen en romans eveneens opgestuwd. Dat gebeurt vaak door delen van zinnen die worden herhaald tot een climax is bereikt: ‘Van al het eten op aarde houdt Johan het meest van’, ‘Van alle sporten op aarde houdt Johan het meest van’, ‘Van alle dingen op aarde houdt Johan het meest van’, waarna met ‘Van alle mensen op aarde houdt Johan het meest van Ella’ het verhaal pas echt begint (‘Van alle verhalen op aarde’, In de geest van de Monadini's (1989)). Ook flarden van Engelse popsongs of citaten uit films gebruikt de schrijfster om het verhaal te versnellen. In ‘De vlinder’ uit De vlinderplaag (1992) vormen citaten uit de film Buffet Froid de rode draad die de belevingswereld van de puber Jim Labeur tot een compact geheel maken.
| |
Techniek
In de compositie van haar romans en verhalen streeft Stahlie eenzelfde compactheid en snelheid na als in haar stijl. Zo maakt ze gebruik van raamvertellingen (kleine, aparte verhalen ingebed in het verhaal) en anekdotische uitweidingen, die in beknopte vorm de thematiek weerspiegelen. In Honderd deuren (1996) wijzen sagen, anekdoten en roddels bijvoorbeeld vooruit naar de clou die zal volgen.
De afgesloten, spiegelende werelden die zo ontstaan, roept Stahlie ook op door uitersten tegenover elkaar te plaatsen. Zowel in zinnen als in de structuur van het verhaal gebruikt ze contrasten. In Honderd deuren raakt hoofdpersoon Mirjam in de ban van de natuur, terwijl haar zus lamlendig en onverschillig wordt van een overdaad aan cultuur. Deze polen vereenvoudigen het verhaal, zodat de thematiek meer op de voorgrond kan treden.
| |
| |
De eerste zin heeft een kiemfunctie, zoals een motto dat kan hebben. De eerste verhalen vormen op hun beurt een prelude op de rest van de bundel en zelfs in de meeste romans vormt het eerste hoofdstuk als apart verhaal de opmaat. Bovendien sluiten haar verhalen af met een verwijzing naar het begin. Zo wordt ieder verhaal een zelfstandig, gesloten geheel. De bundels en romans vormen een onafscheidelijke verhalenreeks, want ze verwijzen naar elkaar en spiegelen elkaar soms als foto en negatief. In de geest van de Monadini's opent bijvoorbeeld met een novelle over de weidsheid van Amerika en eindigt met een verhaal waarin de beklemming van dat land centraal staat.
De romans zijn veelal geordend op basis van getallen. In het eerste deel van Honderd deuren wordt luidkeels gerouwd, in het tweede deel zweeft de hoofdpersoon tussen aarde en eeuwigheid, en in het derde deel komt zij ‘lelieblank’ uit de grond en belandt in de hemel. Deze drie delen weerspiegelen de drie fasen van de dood op het Griekse eiland. De structuur ondersteunt zo de thematiek van volwassenwording.
| |
Thematiek
Met kennis van details en getallen probeert ieder personage een houvast te vinden in zijn chaotische wereld. Meestal lukt dit niet. Stahlies oeuvre is namelijk een pleidooi voor het onlogische van de wereld. De werkelijkheid blijkt telkens onvoorspelbaar, hoezeer de figuren ook fantaseren over een mogelijke toekomst. Redelijkheid en wilskracht bieden immers onvoldoende verklaring voor iemands levensloop.
Omdat redelijkheid de wereld niet begrijpelijker maakt, vertrouwen de personages gedurende het verhaal in toenemende mate op hun verbeelding. Daarmee komen ze steevast in een nerveuze versnelling terecht, alsof ze door iets buiten zichzelf worden gestuurd. De personages bevinden zich in een vicieuze cirkel: met hun verstand gaan ze hun verbeelding te lijf, wat niet lukt, waardoor de verbeelding weer uitkomst moet bieden, waartegen ze zich wederom verzetten, enzovoort. De verhalen van Stahlie gaan altijd over deze worsteling tussen verbeelding en verstand en over de ongrijpbaarheid van de gebeurtenissen. Maud Labeur schrijft in Het beest met de twee ruggen (1994) in haar dagboek: ‘Het verleden smaakt mij niet en ik geef er al sinds jaar en dag de voorkeur aan om mijn identiteit te laten bepalen
| |
| |
door mijn verbeelding en niet door mijn herinneringen’, maar toch zal zij haar pijnlijke geschiedenis oprakelen. Mirjam uit Honderd deuren overschrijdt zoveel grenzen dat ze zich verward de dingen laat overkomen. Die verwarring ‘was misschien wel de enige deur die toegang bood tot waarheden waarvan wij normaal gesproken geen weet hebben’.
Toch weten de personages uit de cirkel te breken, bijvoorbeeld door een klein beetje gek te worden. Want de werkelijkheid mag dan niet voor te stellen zijn, ze is wel te vervangen door ‘dingen in de vorm van andere dingen’. Daarom proberen de personages equivalenten te vinden voor wat ze zien of wat hun overkomt, zoals in het verhaal ‘Dwaalsporen’: ‘Ik heb een zoontje in de vorm van een hondje, een hondje in de vorm van een konijntje en een konijntje in de vorm van een zoontje... gelukkig kunnen ze het goed met elkaar vinden.’ Juist door in het ene ook het andere te zien relativeren de figuren hun wereldbeeld en staan ze open voor de verbeelding. Dat maakt hen vindingrijk en speels.
In de verhalen en romans speelt vaak mateloze zielsverwantschap een rol. De personages hebben een ‘unisono’ familieband (zus en broer in allerlei variaties) of hunkeren naar een verbond in vriendschap. Regelmatig zijn er tweelingen in het spel, vanwege hun ‘vanzelfsprekende vertrouwdheid’. Zij zijn elkaars tegenpolen. Het evenwicht dat zij vormen, wordt door Stahlie juist doorbroken. Zo vertrekken veel personages vanuit een veilige sfeer, waarna ze naar de rand van hun kunnen worden geduwd, waar zij vreemde dingen gaan doen. In ‘De Monadini's’ staat de overmoedige Nadine tegenover haar behoedzamere zus Mona, in Honderd deuren is de roekeloze Nadine de pendant van haar voorzichtige tweelingzus Mirjam. Stahlie kiest voor de behoedzame zus als hoofdpersoon, die haar verdwenen bloedverwant op eigenzinnige wijze navolgt.
Op een uitgetreden non na is geen van Stahlies personages gelovig. Toch speelt geloof een essentiële rol in haar werk. In Unisono (1987) praat de hoofdpersoon tegen de maagd Maria en in In de geest van de Monadini's heerst een bijna naïef geloof in wat zich boven de natuur afspeelt. Het gaat in de verhalen echter niet om een geloofsleer, maar om een gegeven waar de perso- | |
| |
nages zich aan kunnen vastklampen. In tegenstelling tot een gelovige die het lot in handen van de Heer legt, nemen de personages van Stahlie het heft in eigen handen en stellen ze zichzelf op de proef. Hiermee verzetten ze zich tegen hun schepper en ontsnappen zij uit de vicieuze cirkel van verbeelding en rationalisering. Ze doen dit met een rituele opdracht, die zal bepalen of zij een rein geweten hebben. Als dat zo is, is de verlossing nabij: de personages hebben weer greep op de gebeurtenissen en het verhaal loopt ten einde. Meestal is de opdracht gekoppeld aan het zoeken naar de eigen identiteit. Jim Labeur uit ‘De vlinder’ (in De vlinderplaag) weet dat hij zichzelf moet kennen voor hij een opdracht kan verzinnen. Hij test zijn zelfkennis. Omdat ze hun grenzen nog niet gevonden hebben, worden de personages dan ook steevast gedreven door overmoed. Wanneer ze in de gaten hebben dat hybris hen drijft en zij volwassen dreigen te worden, houdt het verhaal op.
Met deze zoektocht naar de identiteit brengt Stahlie een ode aan het kind in de mens: kinderen zijn zintuiglijk, snel, intuïtief, fantasievol en reageren speels op hun omgeving. Volwassenen hebben doorgaans het onbegrensde vertrouwen in allerlei mogelijkheden verloren en daarom is ieder verhaal een aanbeveling om het kind-zijn niet op te geven. De onbevangenheid van een tienjarige intrigeert Stahlie het meest, waardoor veel personages naar deze leeftijd terugkeren. In een interview met Willem Kuipers in de Volkskrant (1997) zegt ze daarover: ‘Tien jaar. Dat is voor mij een magische leeftijd. Daarmee kan ik de ideale toon pakken. Op die leeftijd heeft een mens verstand genoeg om goed te kunnen nadenken, maar is hij nog niet gevoed door twintig jaar onderwijs, kranten lezen en weet ik wat. Heeft hij nog een frisse, of beter: een vergezochte kijk.’
In een oeuvre waarin de verbeelding van de personages de boventoon voert, wordt de rol van de schrijver bijna vanzelfsprekend ter discussie gesteld. Stahlie voert zichzelf dan ook geregeld op als een schrijfster of personage, wat een speels gevecht oplevert tussen werkelijkheid en fictie. Daarnaast is schrijven voor veel figuren een poging hun werkelijkheid te ordenen en verantwoording af te leggen voor hun daden. In Het beest met de twee ruggen schrijft Maud Labeur in haar dagboeken haar schuld
| |
| |
van zich af in iets dat ‘het midden moet gaan houden tussen een pleidooi, een vlucht, een biecht en een smeekbede’, terwijl de hoofdpersoon in De sterfzonde of de ingebeelde dode (1991) een apologie optekent.
| |
Visie op de wereld
Stahlie is geen pessimistisch schrijver. Ze maakt het haar personages weliswaar moeilijk, maar nergens laat zij hen volledig hun verstand verliezen; zij blijven nuchter. Volgens Stahlie doen mensen er goed aan om afstand van het eigen gevoelsleven te nemen. Luchtigheid is een wapen tegen heftige emoties en een te grote ordeningsdrang. Want alles is in werkelijkheid toch onvoorstelbaar anders dan je je had voorgesteld. Hoewel een verklaring voor de drijfveren van de mens binnen handbereik lijkt, wordt die niet gevonden. Dat is ook niet nodig, want alles komt goed. Vandaar waarschijnlijk dat het in de verhalen van Stahlie vrijwel altijd zomer is en ze zich afspelen in zuidelijke regionen.
| |
Ontwikkeling
In het essay ‘Bij de honderdste geboortedag’ (1999) vraagt ze zich af: ‘Is er werkelijk sprake van zo'n in het oog springende ontwikkeling in mijn werk?’ Een vraag die ze met nee beantwoordt. Ze constateert ‘dat er vooral ontwikkelingen waren geweest in het literaire klimaat van Nederland, er hadden verschuivingen in de heersende literaire smaak plaatsgevonden die haar veel plezier deden en die de gedachte die ten grondslag lag aan Unisono [...] met terugwerkende kracht in een minder naïef licht had geplaatst.’ Het literaire klimaat mag misschien veranderd zijn, haar werk is dat ook. Het lijkt minder hilarisch en steeds strakker gecomponeerd. Terugkerende namen, als Maud Labeur en Nadine, geven haar oeuvre daarbij iets vertrouwds en eigens.
| |
Traditie / Verwantschap
In hetzelfde artikel noemt Stahlie zichzelf een ‘hérlezer eerder dan een vééllezer’. Ze keert telkens terug bij dezelfde auteurs: John Cheever, Vladimir Nabokov, Italo Svevo, John Fante en Dick Schouten. Deze voorkeur voor met name buitenlandse schrijvers geeft al aan met hoe weinig auteurs uit de Nederlandse literatuur haar werk zich laat vergelijken. Doordat haar werk onder meer op Nabokov steunt en de verbeelding ter discussie staat, staat het in de traditie van een Revisor-auteur als Doeschka Meijsing. Stahlies werk kent eenzelfde strakke ordening en net
| |
| |
als Meijsing stelt Stahlie in haar werk de rol van de schrijver ter discussie. Bovendien bevat haar werk, net als dat van de Revisor-auteurs, veel verwijzingen naar andere literatuur. In De sterfzonde of de ingebeelde dode benadrukken bijvoorbeeld antieke mythen en bijbelse verhalen het universele van de sterfelijkheid. Het beest met de twee ruggen is geïnspireerd op een herhaaldelijk geciteerde passage uit Gargantua en Pantagruel van Rabelais, terwijl hieruit ook andere elementen, zoals een dorpsvete, voortkomen. Deze roman is daarbij een omkering van Nabokovs Lolita. In Het beest met de twee ruggen raakt een oudere vrouw verliefd op een jongeman. De zoektocht naar kennis door middel van kaartenbakken, fiches en bibliotheken en het problematiseren van de tijd, toch typische Revisor-thema's, treft men bij Stahlie echter niet aan.
| |
Relatie leven/werk
Het werk van Stahlie is nauwelijks autobiografisch te noemen, daarvoor prevaleert de verbeelding te veel. Wel komen diverse plaatsen uit het leven van de schrijfster geregeld terug, zoals Breda, de Pijp, Griekenland en Minnesota.
| |
Kritiek
Een opvallende aanwezige uit het dagelijks leven is haar man, Dick Schouten. Elkaars boeken aanprijzen doen de personages van Schouten en Stahlie wederzijds. Ook in Schoutens romans komen directe verwijzingen voor naar Stahlies oeuvre. Dit is een spel, maar niet zonder ernst. Stahlie en Schouten werken al jaren vruchtbaar samen, waardoor zij elkaar ook beïnvloeden. Hoewel Stahlie met Unisono een vrolijk, luchtig boek wilde schrijven, is dit boek door de kritiek vooral gekarakteriseerd als ‘melig’. Men stoorde zich aan de ‘verschrikkelijke woordgrapjes’ (Verbogt). De meeste recensenten hadden moeite met haar werk, ze waren óf voor, óf tegen. Op Arjan Peters en Rob van Erkelens na weten weinigen haar verhalen te doorgronden. Het lijkt alsof de recensenten de vinger niet kunnen leggen op wat Stahlies oeuvre eigenzinnig maakt. Waar de een bijvoorbeeld spreekt van een overvloed aan bijvoeglijke naamwoorden, constateert de ander precies het tegenovergestelde. Door de vele terugblikken van de vaak volwassen personages en de voorkeur voor het kinderlijke ontstond bovendien al snel het misverstand dat Stahlie alleen over meisjes zou schrijven. Rob Schouten noemde haar toon ‘opgeruimd’ en Atte Jongstra prees de ‘jon- | |
| |
gensachtige branie’. Met het verschijnen van Honderd deuren werd de kritiek steeds welwillender. De ‘subtiele vertelkracht’ (Eva Berghmans) werd opgemerkt, net als het grote gevoel voor humor (Aleid Truijens). De meeste recensenten vinden haar werk nu kundig en ‘met groot elan geschreven’ (Joris Gerits).
| |
Publieke belangstelling
In de beginjaren van haar schrijverschap drong Stahlie niet tot het grote publiek door, naar eigen zeggen omdat ze niet ‘kleurrijk’ genoeg was: ‘openbaar kletsen, anekdotisch vertellen, dat kan ik niet goed. Zo goed als ik het heb geschreven, kan ik het niet vertellen.’ Evenwel nam de belangstelling toe sinds de toekenning van de Multatuliprijs in 1997. Dit blijkt uit verschillende herdrukken.
| |
Kunstopvatting / Verwantschap
Stahlie wil ‘tot de verbeelding van de lezer spreken. De ontvankelijke lezer. Ik wil niet zijn geweten aanspreken, of zijn verstand, ik wil zijn fantasie aanspreken.’ Zoals ze in Unisono al schreef, scheppen ‘echte grote schrijvers een schaduwwereld, een wereld waarin op magische wijze (een woord, een grap, een onverwachte wending) het onkenbare in één ongrijpbare flits kenbaar werd’.
Deze flits wordt door vijf elementen opgewekt, zoals Stahlie in een interview met Mirjam Vosmeer (1997) toelichtte: de liefde voor het detail, de verbeelding, de echtheid van toon, de compositie en voor risico's. Ieder element is aan een schrijver gekoppeld. Het oog voor details verbindt haar met Nabokov. Stahlie schept een volledig eigen en nieuwe wereld, waarin alle details en concrete gebeurtenissen een onsplitsbaar weefsel vormen. De liefde voor verbeelding komt van Cheever. Eerst creëert Stahlie een realistische, invoelbare wereld ‘en dan voer ik, stap voor stap, die personages hun realistische wereld uit, zodat ze in sferen komen waar bijvoorbeeld het mythische de maat is, of het excessieve, zoals het afzagen van een hoofd in Honderd deuren’. De figuren leven op de grens van overspannenheid en zoeken hun toevlucht tot de verbeelding. Van nature zijn ze neurotisch en de omstandigheden waarin ze verkeren vergroten alsmaar de druk. Dit heeft zijn effect op de wijze van vertellen. Op een onverwachte manier gaan de personages het verhaal sturen om te ontsnappen aan de klauwen van het lot. Stahlie daagt haar personages uit, ze prikkelt hen om rare
| |
| |
sprongen te maken. Stahlie is net als Fante compromisloos in de echtheid van toon. De juiste toon is voor haar het geheim dat een wereld leven geeft. In haar toon balanceert ze ‘tussen ernst en luim, tussen banaliteit en diepzinnigheid, tussen een geheimzinnige sfeer en een heel vertrouwde sfeer’. Deze tegenstellingen moeten elkaar bijna raken. Het vierde element is de liefde voor compositie, die Stahlie koppelt aan Svevo. Die compositie is nauwelijks waar te nemen en bestaat eruit dat alles klopt: de overgangen tussen woorden, zinnen, alinea's en hoofdstukken. Het laatste element is gebaseerd op Stahlies liefde voor risico's. De personages gaan allemaal over een grens heen. Dat kan de grens tussen werkelijkheid en verbeelding zijn, zoals in ‘De ironie wil’ uit Zondagskinderen. Hierin wordt de rare fantasie van de hoofdpersoon, die ontdekt dat prinses Beatrix in het Noorden van Amerika verblijft, gewoon.
De combinatie van deze vijf elementen leidt tot de conclusie dat niets vanzelfsprekend is, dat begrippen, ideeën en voorstellingen meer kanten hebben dan een mens zich kan voorstellen. En dat is precies het inzicht dat Stahlie wil bereiken.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Lorrie Moore, Hoe word ik een andere vrouw? Vertaald door Maria Stahlie. Amsterdam 1986, Bert Bakker, R. (vert.) |
Alison Lurie, De oorlog van de Tates. Vertaald door Maria Stahlie. Amsterdam 1987, Bert Bakker, R. (vert.) |
Tobias Wolff, De kazernedief. Vertaald door Maria Stahlie. Amsterdam 1987, Bert Bakker, R. (vert.) |
Maria Stahlie, Unisono. Amsterdam 1987, Bert Bakker, R. |
Maria Stahlie, Verleden hemel toekomst. Amsterdam 1988, Bert Bakker, VB. |
Maria Stahlie, In de geest van de Monadini's. Amsterdam 1989, Bert Bakker, VB. |
Maria Stahlie, En die tong, dat was ik. In: Vrij Nederland, 12-10-1989, V. |
Maria Stahlie, Het bittere drankje. In: Jessica Durlacher, Peter Elberse en Joost Zwagerman (red.), 25 onder 35: Nieuwe verhalen van de jonge Nederlandse en Vlaamse schrijvers. Amsterdam 1990, Bert Bakker, pp. 196-207, V. |
Maria Stahlie, De sterfzonde of de ingebeelde dode. Amsterdam 1991, Bert Bakker, R. |
Maria Stahlie, De vlinderplaag. Amsterdam 1992, Bert Bakker, VB. |
Maria Stahlie, Het beest met de twee ruggen. Amsterdam 1994, Prometheus, R. (2e druk 1998, Ooievaar) |
Maria Stahlie, Kommaatje verkeerd. In: Optima, jrg. 13, nr. 2, 1995, pp. 65-81, V. |
Maria Stahlie, Honderd deuren. Amsterdam 1996, Prometheus, R. |
Maria Stahlie, Het onderste uit de kan. In: Optima, jrg. 14, nr. 1, 1996, pp. 83-85, V. |
Maria Stahlie, Galeislaven. In: De Revisor, jrg. 24, nr. 5-6, 1997, pp. 108-112, V. |
Maria Stahlie, Zondagskinderen. Amsterdam 1999, Prometheus, VB. (ze druk 2000, Ooievaar) |
Maria Stahlie, Bij de honderdste geboortedag. In: Vrij Nederland, 25-12-1999, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Henk Egbers, De straat is mijn hobby. Debuutroman van Bredase Maria Stahlie. In: De Stem, 3-10-1987. (interview over Unisono) |
Thomas Verbogt, Snelheid in debuut Stahlie. In: Tubantia, 10-10-1987. (over Unisono) |
Arnold Heumakers, Huiselijke drama's. In: de Volkskrant, 16-10-1987. (over Unisono) |
Beatrijs Ritsema, Aanstekelijke mafheid. Maria Stahlies ‘Unisono’, een vrolijke boel. In: Vrij Nederland, 31-10-1987. |
Lucas Ligtenberg, Miss Stap. In: NRC Handelsblad 13-11-1987. (over Unisono) |
Atte Jongstra, Jongensbranie en een groot verlangen naar vrijheid. In: Het Parool, 31-3-1988. (over Verleden hemel toekomst) |
Diny Schouten, Het spul Mept! Opgeruimde verhalen van Maria Stahlie. In: Vrij Nederland, 9-4-1988. (over Verleden hemel toekomst) |
Lucas Ligtenberg, Gestrande Nederlanders. In: NRC Handelsblad, 6-5-1988. (over Verleden hemel toekomst) |
Atte Jongstra, Flaubert en de Eerste Wet van Ligtenberg. In: Het Parool, 21-5-1988. (reactie op Ligtenberg over Verleden hemel toekomst) |
Anke Manschot, Ik word op de hielen gezeten door mijn geweten. De obsessies van de schrijfster Maria Stahlie. In: Opzij, jrg. 16, nr. 9, september 1988, pp. 12-14. (interview over Unisono en Verleden hemel toekomst) |
Jessica Durlacher, Alles lijkt al klaar te liggen. Maria Stahlie sluit het toeval uit. In: de Volkskrant, 24-11-1989. (over In de geest van de Monadini's) |
Janet Luis, Modder in de Mississippi. In: NRC Handelsblad, 8-12-1989. (over In de geest van de Monadini's) |
Doeschka Meijsing, Onwrikbare humor. In: Elsevier, 6-1-1990. (over In de geest van de Monadini's) |
Henk Egbers, De realiteit die op hol slaat. In: De Stem, 3-2-1990. (over In de geest van de Monadini's) |
Karel Osstyn, Konsekwent eigenzinnig. In: Standaard der Letteren, 18-8-1990. (over In de geest van de Monadini's) |
Jessica Durlacher, Tien dagen van doodsangst. In: de Volkskrant, 1-2-1991. (over De sterfzonde of de ingebeelde dode) |
Rob Schouten, Angst, obsessie en superieure minachting. In: Trouw, 21-2-1991. (onder meer over De sterfzonde of de ingebeelde dode) |
Janet Luis, Romans van Maria Stahlie en Dick Schouten. Twee luistervinken uit de Pijp. In: NRC Handelsblad, 22-2-1991. (onder meer over De sterfzonde of de ingebeelde dode) |
Doeschka Meijsing, De magische formule. Hilarische roman van Maria Stahlie. In: Elsevier, 18-5-1991. (over De sterfzonde of de ingebeelde dode) |
B. Polak, Weckfles met een Zuidfrans vogeltje. In: Het Parool, 2-2-1991. (over De sterfzonde of de ingebeelde dode) |
Doeschka Meijsing, Alles wordt vlinder. Onwankelbare humor van Maria Stahlie. In: Elsevier, 16-1-1993. (over De vlinderplaag) |
P.M. Reinders, Inbreker uit wraakzucht. Inventieve roman van Maria Stahlie. In: NRC Handelsblad, 5-3-1993. (over De vlinderplaag) |
Arjan Peters, In de geest van de Dikke. Maria Stahlie fladdert rond in de verbeelding. In: de Volkskrant, 9-4-1993. (over De vlinderplaag) |
Klaas van der Sanden, Maria Stahlie. In: Kristiaan Aercke (red.), Women writing in Dutch. New York/Londen 1994, pp. 667-676. (analyse van verhalen) |
Inge Ghijs, Een harnas van luchtigheid, een schrijfster tussen betrokken zijn en afstand houden. In: Standaard der Letteren, 9-12-1994. (interview over De vlinderplaag) |
Johan Diepstraten, Genezen van een schandelijke liefde. In: De Stem, 14-10-1994. (interview over Het beest met de twee ruggen) |
Janet Luis, Een ongewassen jongenslichaam. In: NRC Handelsblad, 4-11-1994. (over Het beest met de twee ruggen) |
Doeschka Meijsing, Een beestachtige passie. In: Elsevier, 5-11-1994. (over Het beest met de twee ruggen) |
Rob van Erkelens, Een mens heeft lucht
|
| |
| |
nodig. In: De Groene Amsterdammer, 16-11-1994. (over Het beest met de twee ruggen) |
Arjan Peters, Als een middeleeuws mirakelspel. In: de Volkskrant, 25-11-1994. (over Het beest met de twee ruggen) |
Inez van Eijk, Baldadig, stout, lekker doen wat niet mag. Dat wordt hommeles, altijd. In: Trouw, 3-3-1995. (over Het beest met de twee ruggen) |
Annemiek Neefjes, Een eiland inlijven. In: Vrij Nederland, 19-10-1996. (over Honderd deuren) |
Onno Blom, Achter de honderdste deur wacht een geheim. In: Trouw, 1-11-1996. (over Honderd deuren) |
Aleid Truijens, Dansend op de melodie van een Grieks eiland. In: de Volkskrant, 15-11-1996. (over Honderd deuren) |
Doeschka Meijsing, Griekse folklore volgens Maria Stahlie. In: Elsevier, 7-12-1996. (over Honderd deuren) |
Thomas van den Bergh, De terugkeer van de verhalenverteller. Over de roman ‘Honderd deuren’ van Maria Stahlie. In: Drie essays naar aanleiding van de Multatuliprijs, de Herman Gorterprijs en de Busken Huetprijs. Amsterdam 1997, pp. 7-17. (over Honderd deuren) |
Karel Osstyn, Geheimen des levens. In: Standaard der Letteren, 27-2-1997. (over Honderd deuren) |
Joris Gerits, Wat gebeurde er op 8 april? In: De Morgen, 24-4-1997. (over Honderd deuren) |
Thomas van den Bergh, Honderd deuren, een lijk en een zaag. In: Het Parool, 26-7-1997. (over Honderd deuren) |
Willem Kuipers, Ik wil tot de verbeelding van de lezer spreken. In: de Volkskrant, 19-9-1997. (interview) |
Minjam Vosmeer, Hogere verwarring. In: De Groene Amsterdammer, 29-10-1997. (interview over Honderd deuren) |
Daniëlle Serdijn, Zichzelf bewusteloos turen. In: Het Parool, 26-2-1999. (over Zondagskinderen) |
Monica Soeting, Glimp van Maria Stahlie: een jonge vrouw, een meisje. In: Trouw, 27-2-1999. (over Zondagskinderen) |
Arjan Peters, Dingen in de vorm van andere dingen. In: de Volkskrant, 12-3-1999. (over Zondagskinderen) |
Marja Pruis, Alles onder controle. In: De Groene Amsterdammer, 17-3-1999. (over Zondagskinderen) |
Elsbeth Etty, Op de rand van de gekte. In: NRC Handelsblad, 19-3-1999. (over Zondagskinderen) |
Carel Peeters, De woede in zondagskinderen. In: Vrij Nederland, 20-3-1999. (over Zondagskinderen) |
Joris Gerits, Ook zondagskinderen vallen in een zwart gat. In: De Morgen, 25-3-1999. (over Zondagskinderen) |
Johan Diepstraten, De schaduwzijde van zondagskinderen. In: De Stem, 30-3-1999. (over Zondagskinderen) |
Eva Berghmans, Onderhuids onbehagen. De subtiele vertelkracht van Maria Stahlie. In: Standaard der Letteren, 27-5-1999. (over Zondagskinderen) |
85 Kritisch lit. lex.
mei 2002
|
|