| |
| |
| |
F. Springer
door Ad Zuiderent
1. Biografie
F. Springer is het pseudoniem voor Carel Jan Schneider, geboren 15 januari 1932 te Batavia. Hij is de oudste van drie broers. Zijn vader was leraar Duits, auteur van het befaamde leerboek Deutscher Wortschatz en werd later hoogleraar Duitse letterkunde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.
Tot 1946 verbleef Springer in Nederlands-Indië/Indonesië (Batavia, Malang, Bandoeng), inclusief, van 1942 tot 1945, Japanse kampen. De terugreis naar Europa werd onderbroken door een verblijf van enkele maanden in Kandy, op Ceylon, en in Bangkok. In Nederland gekomen ging hij in 1946 naar het Erasmiaans Gymnasium in Rotterdam en een jaar later, toen de familie was verhuisd, naar het 's-Gravenhaags Christelijk Gymnasium. Na zijn eindexamen in 1952 is hij rechten gaan studeren in Leiden. In zijn studententijd werkte hij mee aan De Uitkijk, met verhalen die door hemzelf later tot vingeroefeningen zijn bestempeld.
Van 1958 tot 1962 heeft Schneider als bestuursambtenaar op Nieuw-Guinea gewerkt, respectievelijk in Hollandia, FakFak, Kokonao en Wamena, in de Baliemvalei; op de twee laatstgenoemde posten was hij Hoofd Plaatselijk Bestuur. Na zijn terugkeer in Nederland deed hij in 1963 examen voor de Buitenlandse Dienst, waarna plaatsing volgde op Nederlandse consulaten en ambassades in New York, Bangkok, Brussel en Dacca. Van 1974 tot 1977 werkte hij op het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag, maar nadien verbleef hij tot 1989 weer buitenslands. Tot de komst van Khomeiny was Teheran zijn standplaats, in 1979 werd hij de eerste Nederlandse
| |
| |
ambassadeur in Angola en na een periode als permanent vertegenwoordiger van Nederland bij de Raad van Europa in Straatsburg was hij van 1985 tot zijn pensionering begin 1989 ambassadeur in de DDR. Sindsdien woonde hij in Den Haag, waar hij op 7 november 2011 is overleden. Hij was gehuwd met Joky Bos, die in 1998 is overleden. Hun beide kinderen, een dochter en een zoon, zijn op Nieuw-Guinea geboren.
In 1958 is Springer gedebuteerd, in Vandaag 5, met het in 1956 geschreven verhaal ‘Een eskimo op het dak’. Vrijwel tegelijkertijd verschenen zijn eerste gedichten in Tirade. Deze vroegste publicaties verschenen nog onder zijn eigen naam. Verder heeft hij nauwelijks aan literaire tijdschriften meegewerkt. Wel heeft hij in 1978 en 1979 een serie columns bijgedragen aan de Achterpagina van NRC Handelsblad.
Zijn debuut in boekvorm is Bericht uit Hollandia (1962); omdat hij vaak over mensen uit zijn eigen omgeving schrijft, heeft hij sindsdien onder pseudoniem gepubliceerd. Als auteur van het Boekenweekgeschenk kreeg Springer in 1990 speciale aandacht: zo kwam hij onder meer in de vorm van een levensgrote kartonnen pop in de Nederlandse boekwinkels te staan. In datzelfde jaar is hij voor enkele weken teruggegaan naar het vroegere Nieuw-Guinea, Indonesië en Bangkok. Van 1993 tot 1996 was hij voorzitter van de Stichting Vrienden van het Letterkundig Museum. In 1996 was hij gastschrijver aan de Sorbonne in Parijs en in 1998 aan de Universiteit Leiden. Machteld van Gelder portretteerde hem in de tv-documentaire ‘Alias Springer’ (2001).
In 1982 werd hem voor Bougainville de F. Bordewijkprijs toegekend. Voor zijn hele werk kreeg hij in 1995 de Constantijn Huygensprijs. Zijn werk is vanaf eind jaren tachtig in verschillende talen vertaald: in het Frans en het Duits, maar ook in het Deens, het Bulgaars, het Japans en het Bahasa Indonesia.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling
In een enquête naar over- en onderschatting in de literatuur, eind 1977 opgezet door Vrij Nederland, werd de naam van F. Springer opvallend vaak door collega-auteurs genoemd als die van een onderschat schrijver. Op dat ogenblik was het nog zeer eenvoudig zijn boeken voor weinig geld in de ramsj of uitverkoop aan te schaffen. Maar sinds deze enquête is de publieke belangstelling voor zijn werk groeiende, getuige onder meer de herdrukken van al zijn vroegere werk als Salamanderpockets.
| |
Kritiek
De opkomende waardering voor dit werk hangt ongetwijfeld samen met Springers manier van vertellen, al hebben critici als Kees Fens (in de Volkskrant) en Anthony Mertens (in De Groene Amsterdammer) - de laatste mede als reactie op de waardering voor Springer in genoemde VN-enquête - dit werk wel afgedaan als bestemd voor oudere heren en geschreven in bittertafelstijl. Daar staan echter positieve waarderingen voor Springers stijl, themabehandeling en vertellerskwaliteiten tegenover van bijvoorbeeld Wam de Moor (in De Tijd), Tom van Deel (in Trouw) en Jan Geurt Gaarlandt (in Vrij Nederland).
| |
Stijl
Springer is een zorgvuldig stilist, die zich laat kennen aan zinnen waarin ongelijksoortige elementen of elkaar vreemde sferen in één adem genoemd worden. Het effect van zulke zinnen is vaak een zekere droogheid, maar tegelijkertijd werkt deze stijl humoristisch. Dit effect wordt sterker, wanneer Springer de ongelijkwaardige elementen niet over één zin, maar over een hele alinea of zelfs een heel verhaal verdeelt. Zo wisselen in ‘De verovering van Bandung’ (in Zaken Overzee) het verhaal over de training te Lutten aan de Dedemsvaart voor de herovering van Indonesië en de sfeer van zeeroversromantiek van een paar jonge pubers elkaar zodanig af, dat het heroveringsidealisme tot het ridicule niveau van een jongensboek wordt teruggebracht.
| |
| |
| |
Techniek
Een dergelijk effect wordt uiteraard vergroot door het standpunt van de hoofdpersoon: hoe minder betrokken hij is, hoe beter. In de meeste verhalen is de verteller (ik-figuur of niet) dan ook een halve buitenstaander, iemand met een consulaire of bestuursfunctie, die met veel verschillende mensen en situaties te maken heeft. Deze veelvuldige contacten stellen hem in staat enige afstand te houden, waardoor hij mensen en gebeurtenissen redelijk objectief en vaak ironisch kan observeren. Deze gebeurtenissen kunnen heel alledaags zijn, maar ook onderdeel van belangrijke historische ontwikkelingen. De Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië, de politionele acties in Indonesië, de overdracht van Nieuw-Guinea, de oorlog in Vietnam, zij bepalen weliswaar het dramatisch verloop van sommige verhalen, maar zij worden van terzijde beschreven in sfeerscheppende details.
| |
Thematiek
Meer dan door grote historische gebeurtenissen wordt Springers thematiek bepaald door gedragingen van mensen, waarbij het enigszins uitzonderlijke, exotische of wereldschokkende decor op de tweede plaats komt.
Veel van Springers personages zijn verblinde idealisten of domweg patsers; bij beide typen is het spel om de macht van groot belang. Dat kan dan, in gevallen als die van de onhandige bestuursambtenaar Veule (‘Zaken Overzee’) of de zendeling Gerard Dubba (Schimmen rond de Parula) heel sympathiek bedoeld zijn, vaker is het een spel dat grof gespeeld wordt, zoals door Robbie Frederiks (‘Pink Eldorado’ in Zaken Overzee) en door Wister Hazeltor, de briljante premier van het ontwikkelingsland d'Unia, in Springers ‘politieke legende’ De gladde paal van macht.
Deze patsers brengen het bij Springer overigens geen van allen ver. Dat was al duidelijk in het verhaal waarmee hij in 1958 debuteerde, ‘Een eskimo op het dak’. De stoerheid waarmee de jongen Beer, door op zijn handen over een plat dak te lopen, indruk wil maken op, een meisje, wordt hem fataal.
Een andere categorie personages valt te typeren als het Rimbaud-type: mensen die ineens van de aardbodem verdwijnen, zonder sporen na te laten; veelal ontstaan er allerlei geruchten over een mogelijk nieuw leven dat zij zouden zijn
| |
| |
begonnen. Een enkele keer, in ‘Zaken Overzee’ bijvoorbeeld, betreft het een historisch geval als dat van Michael Rockefeller, maar meestal gaat het om verzonnen gevallen als van de zakenman James Thompson (‘Pink Eldorado’), Max Flier de Sombreuil (‘Happy Days’ in Zaken Overzee) of de bestuursambtenaar De Smedt (‘Dwars door de Vogelkop’ in Bericht uit Hollandia). In tegenstelling tot de patser is het Rimbaudtype Springer wel sympathiek.
Deze verdwijning van belangrijke personages komt in verschillende verhalen als een deus ex machina: de problemen lijken door een kunstmatige ingreep opgelost. Toch is het een literaire ingreep die door Springer wel aan de alledaagse werkelijkheid ontleend kan zijn: in Tabee, New York krijgt hoofdpersoon Rudy bijvoorbeeld als vice-consul in New York regelmatig de vruchteloze opdracht geëmigreerde landgenoten op te sporen, op verzoek van familieleden in Nederland.
Het verdwijnen van mensen en het mogelijk beginnen van een nieuw leven heeft bij Springer geen religieuze bijbetekenis. Religie speelt in het werk van Springer hooguit een rol als maatschappelijk verschijnsel. In Schimmen rond de Parula, waarin het milieu van missie en zending centraal staat, maakt Springer dankbaar gebruik van de confrontatie tussen christendom en lokale godsdiensten. Zo wordt zendeling Gerard Dubba, door een intercultureel misverstand omtrent het begrip ‘plaatsvervangend lijden’, door zijn inheemse gelovigen gekruisigd. En in het streven van Wister Hazeltor naar de macht passen zijn pogingen om alle aan de eigen cultuur vreemde religies uit d'Unia te verwijderen.
Maar ook op meer alledaags vlak speelt deze confrontatie tussen verschillende godsdiensten een rol: in ‘Toeti's dood’ (Bencht uit Hollandia) bijvoorbeeld bij de vraag of iemand wegens het beoefenen van zwarte kunst door de autoriteiten veroordeeld moet worden, en in ‘Dwars door de Vogelkop’ in de ontmoeting in het oerwoud met de schim van zelfmoordenaar De Smedt, een gebeurtenis die later door een priester afgedaan wordt als ‘massasuggestie, oververmoeidheid, sterke emotie enzovoort’.
Een gelijksoortige functie lijkt in Springers verhalen het motief overspel te hebben. Uit werkelijk of vermeend over- | |
| |
spel komen veel conflicten voort; de dramatische ontwikkeling hangt in verschillende verhalen nauw met dit motief samen. Zo is de ondergang van De Smedt ondenkbaar zonder de geruchten over zijn verhouding met de vrouw van een collega; Wister Hazeltors ondergang wordt door overspel versneld, en Dolf Salman, de tokohouder in ‘Bericht uit Hollandia’ weet zich na een affaire met de vrouw van een ambtenaar alleen nog door zijn rijkdom in Hollandia te handhaven, waar ieder ander na overspel uitgestoten zou worden.
In Springers latere werk speelt dit motief een andere rol dan in het vroegere. In Tabee, New York is het de hoofdpersoon zelf die overspel pleegt - daarmee tegelijkertijd een definitieve streep halend door de reputatie van de patser Menno Spanjer - en in ‘Zaken Overzee’ leidt overspel niet meer tot conflicten, maar tot gesprekken aan de borreltafel.
| |
Ontwikkeling
Ook in andere opzichten is er in Springers werk wel een ontwikkeling aan te wijzen, niet zozeer in zijn visie als wel in de aard van zijn betrokkenheid op het gebeuren: Bericht uit Hollandia, Schimmen rond de Parula en De gladde paal van macht zijn minder persoonlijk dan Tabee, New York en Zaken Overzee, in welk laatste boek met name het titelverhaal, naar Springers zeggen, sterk autobiografisch is.
| |
Techniek
Een vormaspect dat met name in het vroegere werk te signaleren valt, is het halve kader: ‘Bericht uit Hollandia’, ‘Toeti's dood’ en Schimmen rond de Parula zien er alle drie aanvankelijk uit als een raamvertelling. Maar in een raamvertelling sluit het einde direct aan op het beginstuk, bij Springer niet.
Nog weer een ander verschil valt vast te stellen tussen De gladde paal van macht en Schimmen rond de Parula enerzijds en het overige werk anderzijds. Maakt Springer in Zaken Overzee, Tabee, New York en Bericht uit Hollandia gebruik van bestaande topografische namen als Nieuw-Guinea, Hollandia en Baliemvallei, in de andere twee werken zijn de namen gefingeerd: d'Unia, Bloedzuigereiland, Kaaimanshol, Koraalstad en Zakarvallei. Deze bedachte namen geven vaak nadrukkelijk een specifieke betekenis aan de plaats van han- | |
| |
deling. Een naam als d'Unia is zeker van belang, aangezien het een verbastering is van het Maleise dunia, dat wereld betekent. Hiermee legt Springer er de nadruk op dat het spel om de macht voor hem uriiverseel is. En al kan men De gladde paal van macht niet helemaal geslaagd noemen, Springer weet er zo nu en dan knap in aan te geven dat de stap van dorpsbelangen naar mondiale belangen maar heel klein is.
| |
Publieke belangstelling
Dat het toenemen van de waardering voor zijn werk in 1977 geen incident was, blijkt wel uit de reacties van publiek en kritiek op zowel Bougainville als Quissama; het eerste werd bekroond met de F. Bordewijkprijs, het tweede stond wekenlang hoog genoteerd in de toptienlijsten van Haagse Post en Vrij Nederland. Alsnog werd bovendien, in Het literair eeuwboek 1885-1985, Zaken Overzee aangewezen als het beste boek van 1977.
| |
Traditie / Kunstopvatting
Via Bougainville en Quissama, en ook in ‘Ontmoetingen met Multatuli’, heeft Springer zich expliciet gepresenteerd als een schrijver die sympathiseert met de traditie van Multatuli en E. du Perron: schrijvers voor wie het onderzoek van eigen en andermans authenticiteit een belangrijke pijler vormt van het literaire werk. Paradoxaal genoeg moet Springer, als een soort Christo, deze pijler verpakken in onderhoudende, gestructureerde leugens-om-bestwil.
| |
Thematiek / Techniek
Beide romans vallen in de categorie ‘spannend, dramatisch verhaal’, maar ook tonen zij de sentimentele kracht van vriendschap en de wil tot zelfstandig zijn. In meer dan één opzicht lijken deze twee romans elkaars pendant: beide titels geven de naam van een geïdealiseerd tropisch oord, respectievelijk een eiland in de Stille Oceaan en een Afrikaans natuurreservaat; in beide gevallen is de voornaamste plaats van handeling een zojuist onafhankelijk geworden land waar een Nederlander die nauwelijks meer banden met Nederland lijkt te hebben, om het leven komt: Bangladesh 1973, Angola omstreeks 1980.
In Bougainville echter is de man die verongelukt, Tommie Vaulant, een jeugdvriend van de vertellende ik-figuur, in Quissama is King Velderman een toevallig ter plaatse door de verteller ontmoete zakenman. Het eerste boek is dan ook een
| |
| |
‘gedenkschrift’ genoemd, zij het niet alleen vanwege deze vriendschap, maar ook doordat via een Max Havelaar-achtige structuur herinneringen van Tommies opa een rol spelen. Quissama staat hiertegenover als een ‘relaas’, een verslag van andermans verhaal. In deze roman is het milieu van handeling voor het eerst niet dat van bestuurders of diplomaten, maar dat van internationale zakenlieden (een type dat overigens nogal wat contacten onderhoudt met diplomaten). Maar net als de diplomaat Bo in Bougainville is de zakenman Charles Enders in Quissama een schrijver; de eerste moet de vriendschap en alles wat die losmaakt, op papier reconstrueren om te ontsnappen aan onduidelijkheid en onbeheerst sentiment, de tweede geeft zijn relaas over de verongelukte King Velderman en diens ideale geliefde Pauline voorrang boven het zakendoen. De reden daarvan wordt gegeven in de slotzin van Quissama: ‘alles moest worden vastgelegd voordat er iemand binnenkwam om te beweren dat Pauline, King Velderman en ik zelf nooit hadden bestaan.’
| |
Kunstopvatting / Verwantschap
Deze schrijfobsessie lijken beide personages gemeen te hebben met hun geestelijke vader. Springer heeft die obsessie lang verborgen weten te houden achter een scherm van distantie dat bij allerlei mindere goden in de jaren zeventig tot een verplicht ironisch toontje werd. Maar voor Springer lijkt te gelden wat Tommie Vaulant over Bo schrijft: ‘Afstand nemen, relativeren, jezelf bijna weg relativeren, dat is de enige manier om er iets van te maken, op papier en ook elders.’
| |
Thematiek / Visie op de wereld
Daarmee is ook de vorm van dubbelgeschiedenissen die zowel Bougainville als Quissama zijn, verantwoord: beide vertellers doen verslag van andermans illusies, omdat die mogelijk ook hun eigen illusies zijn. ‘Wie van een man of vrouw wil houden zal hem of haar eerst zelf moeten verzinnen,’ luidt - vrij vertaald - het onthullende motto van Quissama. Men zal dus kunst moeten maken. Opvallend vaak wordt er in beide romans gespeeld met de namen van filmsterren en met filmische ensceneringen. Het is een signaal van Springers opvatting dat er zo veel in de wereld is dat zich beperkt tot schijn, bordkarton of knappe regie. Zijn sympathie lijkt daarbij uit te gaan naar diegenen die zich hiervan bewust zijn, en die tegelijkertijd beseffen dat zij op gespannen voet
| |
| |
leven met deze schijnwereld en die daarom op zoek blijven naar vluchtwegen. Al in zijn eerste woorden presenteert Tommie Vaulant - die nota bene een hoge functie heeft bij het secretariaat-generaal van de Verenigde Naties - zich als ‘een eersteklas escapist’, en Charles Enders is vanaf het begin een moe man die de verwetenschappelijking van het zakenleven in Nederland graag ontvlucht. Omdat Quissama eindigt voordat hij terugkeert, zijn het in dit geval niet meer de personages binnen het verhaal die zich afvragen of hij definitief aan zijn oude leven ontsnapt, maar de lezers. Toby Harrison, in Teheran, een zwanezang (1991) heeft een soortgelijke vluchtweg gevonden in het op bestelling schrijven van biografieën van hooggeplaatste personages, die hij met een flinke saus verzinsel en overduidelijke nonsens smakelijk maakt.
| |
Ontwikkeling / Verwantschap / Relatie leven/werk
In later werk lijkt Springers behoefte aan het zoeken van dergelijke vluchtwegen verdwenen: in Bandoeng-Bandung (1993), Kandy (1998) en de novelle ‘Bangkok, een elegie’ (in Allemaal gelogen, 2002) komen de respectieve hoofdpersonen, gewild of ongewild, juist in contact met personen die ooit nogal abrupt uit hun leven waren verdwenen. Zo raken zij verzoend met het besef dat ieders leven zijn eigen loop heeft en dat men er bitter weinig aan kan doen dat andermans leven zich tragisch ontwikkelt. Het werk van Springer uit de jaren negentig valt in verband te brengen met de Indische terugkeerliteratuur. Springer zelf beziet dit type literatuur overigens met nogal gemengde gevoelens. Deze ambivalente houding krijgt gestalte in de hoofdpersonen van Bandoeng-Bandung en Kandy, van wie de eerste (Chris Regensberg) sceptisch staat tegenover de behoefte om aan de vele verhalen over Indië en de kampen nog eens zijn eigen relaas toe te voegen en van wie de tweede (Fergus Steyn) na serieus onderzoek besluit om niet in te gaan op het verzoek een lezing te houden over zijn repatriëring uit Indië. Via deze weigerachtige personages slaagt Springer er wel degelijk in, zij het in geromantiseerde vorm en op voldoende emotionele afstand, het verhaal van zijn kampervaringen en zijn repatriëring te vertellen.
Verder komt in elk verhaal en elke roman van Springer wel iemand voor met een Indisch verleden of wordt er op een cruci- | |
| |
aal moment (zoals in Teheran, een zwanezang) een Indische rijsttafel genuttigd. Zulke personages en dergelijke scènes maken dat zijn werk gemakkelijk binnen de context van hetzij de postkoloniale, hetzij de Indische literatuur ter sprake gebracht kan worden, maar zij versterken ook het gevoel van ontheemdheid dat een van de grondtonen is van Springers werk. De titel van zijn enige dichtbundel, Wij vlogen uit Indië (1990), is in dat opzicht kenmerkend.
| |
Stijl / Verwantschap
De gedichten in deze kleine bundel bieden vooral anekdotische observaties, sommige uit de diplomatentijd, andere uit de jeugd in Indië, waarvan enkele al uit zijn tweede levensjaar. Als commentaarloos, over korte regels verdeeld proza doen deze gedichten in de verte denken aan de poëzie van Max de Jong en Hans Lodeizen.
Ook de toon waarin in Bandoeng-Bandung kampherinneringen worden gepresenteerd, is sober; aanmerkelijk soberder dan die in ander werk van Springer of in de rest van deze roman. Springer heeft het pathos weten te vermijden dat vaak opduikt als men over deze periode schrijft. Regensberg probeert zijn kamptijd zelfs af te doen met ‘een beetje honger, een beetje heimwee’, maar moet toegeven dat dat een al te groot understatement is. De kamptijd krijgt vooral gestalte in innerlijke monologen van de hoofdpersoon, waardoor de weergave ervan eerder een zoektocht in het eigen geheugen is geworden dan een feitenrelaas. Op die manier weet Springer ironie en overdrijving buiten te sluiten.
| |
Traditie
Behalve met Indische literatuur is het werk van Springer wel in verband gebracht met werk van Willem Elsschot, Guy de Maupassant en F. Scott Fitzgerald. Zelf noemt hij in Allemaal gelogen (2002) Maupassants Bel-Ami ‘het voorbeeldige boek’ en in dezelfde bundel spreekt hij zijn fascinatie uit voor Scott Fitzgerald. Het is daarom niet zonder belang dat zijn alter ego Rudy (Tabee, New York) op een bruiloft op Long Island terechtkomt, waar The Great Gatsby grotendeels speelt. Max Flier de Sombreuil (‘Happy Days’) lijkt zelfs zo uit een verhaal van Fitzgerald weggelopen: hij is het prototype van de ‘crack-up’, de man die slaagt in het leven en toch met lege handen eindigt; dit geldt nog meer voor de tragische Van Dreumen in ‘Bangkok, een ele- | |
| |
gie’. Verwant met Elsschot zijn onder meer enkele personages in Teheran, een zwanezang. de geschriften van Piet Hamming en Toby Harrison die in deze roman zo'n grote rol spelen, hebben veel weg van het Wereldtijdschrift waarmee Boorman en Laarmans (uit Elsschots Lijmen / Het Been) beroemd geworden zijn.
| |
Thematiek / Techniek
Teheran, een zwanezang neemt in verschillende opzichten een uitzonderlijke positie in in het werk van Springer: het boek is drie maal zo omvangrijk als elk van zijn andere romans en het is ook zijn meest hilarische. Dat laatste hangt samen met het uitzonderlijke karakter van de personages en de situatie in deze roman. De half Nederlandse, half Engelse Toby Harrison wordt in 1978 naar Teheran uitgenodigd om een biografie over de sjah uit zijn duim te zuigen. Op dat moment loopt het regime van de sjah op zijn laatste benen. Van de omwenteling is Toby Harrison een merkwaardig ooggetuige, doordat de sjah hem, ondanks de grote onlusten, gewoon ontvangt om over zijn boek te keuvelen. In het verslag van deze omwenteling (vrijwel van dag tot dag) krijgt de roman trekken van een reportage, waarin eigen observaties van allerlei leden van de buitenlandse gemeenschap in Teheran en de verslaggeving in kranten en op de televisie voor een onontwarbare kluwen van waarheid en fictie zorgen.
Ook als liefdesgeschiedenis is Teheran, een zwanezang uitzonderlijk. Weliswaar heeft Toby wat vage herinneringen aan een vroegere geliefde, maar in de echte liefdesgeschiedenis in deze roman speelt het verleden geen rol: hij raakt verliefd op de hem toegewezen secretaresse Patricia Jahanbari, die hij met een open vliegticket tijdig naar Europa wil laten verdwijnen. In dit verhaal is Patricia de mysterieuze figuur, die wel gevoelig lijkt voor Toby's liefdesuitingen, maar van wie het onduidelijk blijft welke rol zij speelt in het politieke spel van die dagen: moet zij Toby permanent bespioneren? speelt zij een dubbelrol? gebruikt zij haar familie, die nauwe banden onderhoudt met de familie van de sjah, als dekmantel voor andersgerichte activiteiten? of houdt zij wel van Toby, maar gaat zij alleen niet naar Europa, omdat zij beschikbaar wil zijn voor de slachtoffers van het nieuwe regime? Wel is duidelijk dat het boek over de sjah meer en meer een liefdesverklaring aan Patricia wordt.
Doordat ook de voorgeschiedenis breed uitgemeten wordt,
| |
| |
duurt het tot halverwege de roman, voordat een derde cruciaal personage opduikt, de Nederlandse consul Bill Turfjager, een luidruchtig type, met het hart op de goede plaats. Toby Harrison wordt door hem ingezet in een BB-achtig netwerk waarmee de Hollanders in Teheran elkaar in de gaten houden. Als team vormen Turfjager en Harrison de zoveelste variant van de diplomaat-schrijver in Springers werk.
Toby Harrison is als schrijver niet alleen gemodelleerd naar een voorbeeld van Elsschot, maar zeker in zijn Perzische avonturen ook naar de Engelse schrijver James Morier, wiens The Adventures of Haji Baba of Ispahan (1824) een weinig correct, maar zeer hilarisch beeld heeft gegeven van de Perzische samenleving. Dergelijke modellen komen in het werk van Springer veelvuldig voor. Zo vergelijkt Turfjager zijn schrijvende gast verschillende keren met Somerset Maugham, die tijdens de Tweede Wereldoorlog onder pseudoniem spionagewerk verrichtte. Toby beschouwt deze vergelijking vooral als een compliment, omdat het een van zijn favoriete auteurs betreft.
Niet altijd is de vergelijking met een andere schrijver overigens zo nadrukkelijk. In Sterremeer (1990) bijvoorbeeld staat de tragische geschiedenis van Charlotte en Heinrich Stieglitz impliciet model voor het lot van de beide hoofdpersonen, de mislukte dichter Felix Sterremeer en zijn puissant rijke Amerikaanse vrouw Robie, die naar het lot van de beide Duitse gelieven onderzoek doet.
| |
Publieke belangstelling
Hoewel Springer sinds 1977 zeker geen onbekend schrijver meer was, brak hij pas dankzij het Boekenweekgeschenk van 1990 door naar een groot publiek. In zijn Verzameld werk (2001) is Tabee, New York inmiddels aan een tiende druk toe, Bougainville aan een zestiende en Bandoeng-Bandung aan een elfde. Zelfs Sterremeer, dat als geschenk een oplage van vele honderdduizenden had, was intussen al herdrukt.
| |
Kritiek
Net als zijn vroege werk is ook Springers latere werk gemengd ontvangen; wel wordt vaak met terugwerkende kracht het vroege werk, en met name Bougainville, meer en meer geprezen. Hans Warren beschouwt het jaar van het Boekenweekgeschenk echter als het jaar waarin Springer eerder over- dan onderschat is geraakt. Een uitzondering vormt wat hem betreft Bandoeng- | |
| |
Bandung: daarin is Springer er zijns inziens in geslaagd een ‘droogkomische zedenschets’ om te vormen tot een ‘waar melodrama’. Ook veel andere critici noemen dit boek een hoogtepunt in het latere werk; Anthony Mertens noemt het zelfs Springers beste boek tot dan toe.
In de kritieken uit de jaren negentig valt geregeld te lezen dat men de toon in Springers dialogen te joviaal vindt en dat de emoties in zijn werk bedreigd worden door sentimentaliteit. Met betrekking tot Kandy evenwel, dat te boek staat als zijn meest sentimentele roman, merken nogal wat critici (onder wie Aleid Truijens en Bart Vervaeck) op dat Springer erin geslaagd is van dat sentiment prachtige literatuur te maken. En waar Robert Anker de luidruchtig joviale Bill Turfjager in Teheran, een zwanezang een karikatuur van een ‘prachtvent’ noemt, vindt T. van Deel dat deze diplomaat gedurende de roman juist uitgroeit tot een werkelijk onvergetelijke figuur, zoals alleen Springer die kan maken.
| |
Ontwikkeling
Tussen dit werk uit de jaren negentig en zijn twee laatste romans, Quadriga (2010) en Met stille trom (2012), ligt een lange periode waarin Springer door persoonlijke omstandigheden (het overlijden van zijn vrouw en eigen gezondheidsproblemen) geen nieuw werk publiceerde. Van deze twee is Met stille trom bovendien niet echt als nieuw werk te beschouwen: deze roman, waarvan het verhaal zich afspeelt tegen de achtergrond van het naderende einde van het Nederlandse bestuur op Nieuw-Guinea, had al in 1962 zullen verschijnen, maar Springer had het destijds vlak voor publicatie teruggetrokken, omdat het verhaal te onvriendelijk zou zijn voor de betrokkenen.
| |
Thematiek / Techniek
Quadriga speelt zich af tegen een vergelijkbare historische achtergrond, de val van de Berlijnse Muur in 1989. Als ambassadeur was Springer tot kort daarvoor getuige geweest van de stuiptrekkingen van het DDR-regime. In de roman speelt Springers alter ego, de diplomaat Raaf, een bijrol; de hoofdpersoon is een journalist, Robert Somers. Op cruciale momenten is hij overigens een slechte journalist, omdat ook hij zich - als een echt Springer-personage - laat meeslepen door een tot mislukken gedoemde liefdesaffaire. Zoals vaker wordt deze affaire gespiegeld in een roman van een door de hoofdpersoon
| |
| |
bewonderd auteur, in dit geval Het leven van Arsenjev van Ivan Boenin.
| |
Techniek / Verwantschap
Ook voor Leen Dekker in Met stille trom speelt een ingewikkelde verliefdheid een rol, maar in deze vroege roman wordt dat realistischer gepresenteerd, zonder een tussen lezer en personage geplaatst scherm van fictie. Bovendien gaat Dekker, anders dan Somers in Quadriga, niet aan deze verliefdheid ten onder, maar doet hij juist zijn uiterste best om er niet aan toe te geven. Een nieuw element is dat in beide romans enkele foto's zijn opgenomen. Hun functie in Quadriga is vergelijkbaar met die in het werk van de Duitse schrijver W.G. Sebald, met wie Springer de fascinatie deelt voor het spanningsveld van herinnering en illusie; foto's versterken die spanning. Zo vraagt Somers zich op een gegeven moment af of zijn geliefde Monika wel echt heeft bestaan; hij is vergeten een foto van haar te maken. Er staat in het boek dan ook geen foto van het door de schrijver gecreëerde liefdespaar, maar wel één van Boenin met diens geliefde, en een plaatje met de twee geliefden uit Boenins roman - alsof de schrijver hiermee wil aangeven dat die werkelijker zijn dan zijn eigen personages.
| |
Relatie leven/werk
Zijn de foto's in Quadriga in de romantekst geïntegreerd, in Met stille trom staan foto's van de auteur als bestuursambtenaar op Nieuw-Guinea en van de Baliemvallei tussen het voorwoord en de roman. Ze wekken de suggestie dat het verhaal zonder meer autobiografisch is, dat Leen Dekker samenvalt met zijn geestelijke vader en de Zakarvallei met de Baliemvallei, waar Springer destijds bestuursambtenaar was. Maar zoals het niet moeilijk is een hele reeks verschillen tussen schrijver en personage vast te stellen, zo kan uit het feit dat in de roman behalve van de Zakarvallei soms ook sprake is van de Baliemvallei, worden opgemaakt dat ook die twee niet werkelijk samenvallen, maar tot verschillende werelden behoren.
| |
Visie op de wereld
Minder dan in eerder verschenen (maar dus later geschreven) romans is Springer in Met stille trom geneigd de hoofdpersoon zijn werk te laten relativeren. Integendeel: uit zijn verweer tegen de Amerikaanse antropoloog Cabell, die de bewoners van de Zakarvallei, waar het verhaal zich afspeelt, hun authentieke cultuur wil laten behouden, inclusief stammenoorlogen, blijkt dat
| |
| |
Dekker de geleidelijke beschaving door het Nederlandse bestuur ziet als een morele verplichting. Hoe triviaal die verplichting kan zijn, wordt duidelijk als hij er op een moment dat een conflict tot uitbarsting komt, door enkele Zakari aan wordt herinnerd dat het de dag is waarop hij het postkantoor moet bemannen. Zo staat Dekker ineens postzegels te verkopen. Springer lijkt hiermee duidelijk te willen maken dat nuttige daden, hoe eenvoudig ook, meer effect hebben dan grote woorden.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Op zijn verdediging van de aanwezigheid van Nederland in Azië in deze roman is door de kritiek verschillend gereageerd. Elsbeth Etty mist de ironie die deze opvatting dragelijk zou maken, Aart van Zoest daarentegen meent dat Met stille trom zich kan meten met Max Havelaar. Ook ten opzichte van andere aspecten van de latere romans lopen de meningen uiteen. Critici als Marc Reynebeau, Jaap Goedegebuure en Jeroen Vullings ergeren zich aan een te vlotte toon, een gebrek aan balans tussen verschillende onderdelen of aan te veel pathos en sentimentaliteit. De meeste anderen zien dit niet als een bezwaar. Kees 't Hart spreekt ook met betrekking tot dit late werk van een oeuvre ‘van grote kracht en van een stille, verlangende schoonheid’. Veel lezers lijken zich daarin te kunnen vinden, want Quadriga werd in ruim een jaar al zes keer herdrukt en Met stille trom vier keer.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
F. Springer, Bericht uit Hollandia. 's-Gravenhage 1962, Stols-Barth, VB. (2e druk, samen met Schimmen rond de Parula, Amsterdam 1979, Querido, Salamanderpocket 475; 3e, herziene druk 1986; opgenomen in De verhalen) |
F. Springer, Schimmen rond de Parula. Amsterdam 1966, Querido, De Boekvink, N. (2e druk, samen met Bericht uit Hollandia, 1979, Salamanderpocket 475; 3e, herziene druk 1986; opgenomen in De verhalen) |
F. Springer, De gladde paal van macht. Een politieke legende. Amsterdam 1969, Querido, R. (2e druk 1980, Salamanderpocket 501) |
F. Springer, Tabee, New York. Amsterdam 1974, Querido, N. (2e druk 1978, Salamanderpocket 443; licentie-uitgave: Baambrugge 1985, Grote Letter Bibliotheek 539; licentie-uitgave: Amsterdam 1992, Patty Voorsmit, Bulkboek, jrg. 21, nr. 20g; 1995, BulkBoekReeks, Penta pockets 9517; ge druk 2001, Singel pockets) |
F. Springer, Zaken overzee. Amsterdam 1977, Querido, VB. (licentie-uitgave: Vianen 1978, ECI, Schrijvers van Nu; 2e druk: Amsterdam 1982, Querido, Salamanderpocket 533; licentie-uitgave: Baambrugge 1989, Grote Letter Bibliotheek 852; 7e druk 2000, Singel pockets; opgenomen in De verhalen) |
F. Springer, Bougainville. Een gedenkschrift. Amsterdam 1981, Querido, R. (7e druk 1985, Salamander 613; licentie-uitgave: Baambrugge 1987, Grote Letter Bibliotheek 663; 15e druk 1995, Singel pockets; licentie-uitgave: Amsterdam 1998, Bulkboek, jrg. 27, nr. 252; opgenomen in Weemoed en verlangen; opgenomen in Verre paradijzen) |
F. Springer, Quissama. Een relaas. Amsterdam 1985, Querido, R. (licentie-uitgave: 1988, Patty Voorsmit, Bulkboek, jrg. 17, nr. 178; 6e druk 1989, Salamanderpocket 702; licentie-uitgave: Baambrugge 1993, Grote Letter Bibliotheek 50; ge druk 1995, Singel 262, Singel pockets; licentie-uitgave: Groningen 1996, Wolters-Noordhoff, Grote lijsters 199603; opgenomen in Weemoed en verlangen; opgenomen in Verre paradijzen) |
F. Springer, Sterremeer. Een romance. Amsterdam 1990, CPNB, N. (2e druk 1995, Querido; licentie-uitgave: Baambrugge 1996, Grote Letter Bibliotheek 103) |
F. Springer, Het schrijven van het Boekenweekgeschenk. Toespraak uitgesproken tijdens de persbijeenkomst op maandag 19 februari ter gelegenheid van de Boekenweek 1990. Amsterdam 1990, CPNB, Rede. |
Carel Jan Schneider, Wij vlogen uit Indië. Nawoord Nico Keuning. Heiloo 1990, Reservaat, GB. (opgenomen in Allemaal gelogen) |
F. Springer, Nuchtere nostalgie. Enige woorden ter opening van de 32e Pasar Malam Besar op 22 juni 1990. Den Haag 1991, Tong Tong, Rede. |
| |
| |
F. Springer, Teheran, een zwanezang. Amsterdam 1991, Querido, R. (3e druk 1994, Salamanderpocket 752; 5e druk 1996, Singel 262, Singel pockets) |
F. Springer, Bandoeng-Bandung. Een novelle. Amsterdam 1993, Querido, N. (licentie-uitgave: Baambrugge 1994, Grote Letter Bibliotheek 82; ge druk 1998, Singel pockets; opgenomen in Weemoed en verlangen) |
F. Springer, Van K.B. naar KB. Een mijmering. Illustratie M.P. Bolten. Leiden 1993, De Uitvreter, E. |
F. Springer, Vertrouwelijk! Den Haag 1997, Mikado Pers, E. |
F. Springer, Kandy. Een terugtocht. Amsterdam 1998, Querido, R. (licentie-uitgave: Abcoude 1998, Grote Letter Bibliotheek 132) |
F. Springer, Weemoed en verlangen. Amsterdam 1998, Querido, RB. (waarin opgenomen Bougainville, Quissama en Bandoeng-Bandung) |
F. Springer, Pink Eldorado. Amsterdam 2001, Querido, V. (eerder opgenomen in Zaken overzee) |
F. Springer, Verzameld werk. Amsterdam 2001, Querido, RB/NB. (bevat al het eerder in boekvorm verschenen proza) |
F. Springer, Allemaal gelogen. De herinnering als mooi verhaal. Amsterdam 2002, Querido, VB/CB/GB. |
F. Springer, Nooit vergeten. Gevolgd door het gedicht ‘Stad’ van Willern van Toorn. Amsterdam 2002, CPNB / Nationaal Comité 4 en 5 mei, Rede. |
F. Springer, Verre paradijzen. Amsterdam 2004, Querido, RB. (bevat Bougainville en Quissama) |
F. Springer, Bangkok, een elegie. Amsterdam 2005, Querido, N. (eerder verschenen in Allemaal gelogen; opgenomen in De verhalen) |
F. Springer, De verhalen. Amsterdam 2007, Querido, VB. (bevat Bericht uit Hollandia, Schimmen rond de Parula, Zaken overzee en Bangkok, een elegie) |
F. Springer, Quadriga. Een eindspel. Amsterdam 2010, Querido, R. |
F. Springer, Met stille trom. Een journaal. Amsterdam 2012, Querido, R. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
J. Greshoff, Eigen stem. In: Het Vaderland, 25-8-1962. (over Bericht uit Hollandia) |
Hans Warren, De gladde paal van macht, eerste roman van E Springer. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 11-10-1969. |
Kees Fens, Pijlsnel verhaal van F. Springer. In: de Volkskrant, 18-10-1969. (over De gladde paal van macht) |
Beb Vuyk, Groteske strijd om de macht in ontwikkelingsland. In: Het Parool, 25-10-1969. (over De gladde paal van macht) |
Rico Bulthuis, Diplomaat-auteur schreef legende over strijd om de macht. In: Haagsche Courant, 2-5-1970. (over De gladde paal van macht) |
Carel Peeters, Menno Spanjer met z'n kanjer. Een voorbijganger die zijn verhaal vertelt. In: Vrij Nederland, 23-11-1974. (over Tabee, New York) |
Ad Zuiderent, Een parel van diplomatieke literatuur. In: Trouw, 8-3-1975. (over Tabee, New York) |
Kees Fens, Voor ouderen. In: de Volkskrant, 29-10-1977. (over Zaken overzee) |
T. van Deel, Aandacht voor F. Springer. Uitstekende verhalen in ‘Zaken overzee’. In: Trouw, 1-11-1977. |
Wam de Moor, De alinea als maatstaf. Sterk proza van F. Springer. In: De Tijd, 18-11-1977. (over Zaken overzee) |
Jan Geurt Gaarlandt, Een dodelijke precisie. Springer: niet spectaculair, maar wel goed. In: Vrij Nederland, 19-11-1977. (over Zaken overzee) |
Margaretha Ferguson, Langzaam afstand doen. In: Bzzlletin, jrg. 6, nr. 50, november 1977, pp. 71-73. (over Zaken overzee) |
[Anoniem], Op de sokkel, van de sokkel. Een enquête over overschatting en onderschatting in de literatuur. In: Vrij Nederland, 17-12-1977, boekennummer, pp. 4-7. (onder andere over Springer als onderschat schrijver) |
Anthony Mertens, Het exotische behang van de binnenkamer. In: De Groene Amsterdammer, 8-3-1978. (over Zaken overzee) |
Ad Zuiderent en Anton Korteweg, In gesprek met F. Springer. In: Maatstaf, jrg. 26, nr. 8-9, augustus-september 1978, pp. 1-9. (interview over allerlei aspecten van het werk) |
Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische Spiegel, 3de druk. Amsterdam 1978, pp. 456-460. (over de plaats van Springer in de Indische letterkunde) |
Daan Dijksman, Schrijver-diplomaat F. Springer: ‘Misschien lukt het wel weer bij een olielampje in Angola’. In: Haagse Post, 18-8-1979. (biografisch interview) |
Wam de Moor, Twee criteria. Over F. Springer, Guus Luijters, Jan Cremer en Theo Kars. In: Wam de Moor, Wilt u mij maar volgen? Kritieken en profielen over het proza van de jaren zeventig. Amsterdam 1980, pp. 134-142. (onder andere over Zaken overzee) |
Corina Engelbrecht, F. Springer: ‘Wegwezen, dat zat er wel achter’. In: Corina Engelbrecht, Gezegd en geschreven is twee. 's-Gravenhage 1980, pp. 83-93. (biografisch interview) |
Jaap Goedegebuure, De familie van schrijvende vertellers. In: Haagse Post, 17-10-1981. (over Bougainville) |
Robert Anker, Droom en ironie. In: Het Parool, 30-10-1981. (over Bougainville) |
Anthony Mertens, Alles gerelativeerd, behalve het relativeren. In: De Groene Amsterdammer, 11-11-1981. (over Bougainville) |
Ad Zuiderent, Structuur, borrelgenoten, structuur! F. Springers ‘Bougainville’: een verhaal vol verrassingen. In: Vrij Nederland, 21-11-1981. |
Alstein, Springer, rustig publicerende ambassadeur, en het komplot. In: De Nieuwe, 17-12-1981. (over Bougainville) |
Corine Spoor, F. Springer en zijn zaken overzee. ‘Iedere uitvlucht die ik kan vinden om niet te schrijven grijp ik dankbaar aan.’ In: De Tijd, 19-2-1982. (interview) |
B.M. Salman, De slinger van Springer. In: Bzzlletin, jrg. 11, nr. 107, juni 1983, pp. 33-34 en 37. (over thematiek en structuur, met name in Bougainville) |
Harry Bekkering, Namen, namen, meer dan
|
| |
| |
namen. De literaire sprongen van F. Springer. In: Literatuur, jrg. 1, nr. 3, mei-juni 1984, pp. 156-164. (over Bougainville en de verwijzingen naar literatuur en film daarin) |
Nico Keuning, De sfeer van wuivende pisangbomen. Over de poëzie van F. Springer. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 2, nr. 6, augustus 1985, pp. 15-18. (over inhoudelijke verwantschap tussen poëzie en proza van Springer) |
[anoniem], Inboorlingen in Nieuw-Guinea leven onder prehistorische omstandigheden; kannibalisme komt zelfs nog voor. In: Het Oog in 't Zeil, jrg. 2, nr. 6, augustus 1985, pp. 18-19. (biografisch interview uit 1961) |
Ad Zuiderent, Quissama: een perfecte show van verzinsel en bordkarton. De nieuwe roman van Springer. In: De Tijd, 29-11-1985. |
Peter van Zonneveld, Volmaakte hefde in de tropen. Nieuwe roman van F. Springer. In: NRC Handelsblad, 29-11-1985. (over Quissama) |
T. van Deel, De olifanten van Quissama. In: Trouw, 12-12-1985. |
Aad Nuis, Zwervende kooplui in Angola. F. Springer is een onderhoudend verteller. In: de Volkskrant, 13-12-1985. (over Quissama) |
Eddy Mielen, Confidenties in de jungle. F. Springers roman Quissama. In: Vrij Nederland, 4-1-1986. |
Frénk van der Linden, Nederlanders in den vreemde. C.J. Schneider, ambassadeur te Oost-Berlijn: ‘Het is een bewust gekozen verslaving’. In: Avenue, jrg. 21, nr. 8, augustus 1986, pp. 91-94. (interview) |
Jaap Goedegebuure, Een schuilplaats voor dromers. In: Aad Nuis en Robert-Henk Zuidinga, Een jaar boek. Overzicht van de Nederlandse literatuur (1985-1986). Amsterdam 1986, pp. 134-138. (over Quissama) |
T. van Deel, Allemaal gelogen. In: T. van Deel, De komma bij Krol en andere essays. Amsterdam 1986, pp. 22-28. (over Bougainville en het autobiografische) |
Bzzlletin, jrg. 16, nr. 147, juni 1987. Speciaal F. Springer-nummer, waarin onder meer:
- | B.M. Salman, ‘Nooit zal ik vergeten’. Het oeuvre van F. Springer, pp. 3-12. |
- | Harry Bekkering en Frank van Wijck, F. Springers kunstmatige paradijzen. Over Bougainville en Quissama, pp. 14-24. |
- | H. Neervoort, Een koffer boeken: Springers huiswerk, pp. 25-32. (over schrijven als thema) |
- | Jos Radstake, De Crack-Up. Springer en Scott Fitzgerald, pp. 33-39. |
|
Hilbrand Gringhuis, In gesprek met F. Springer: ‘Ik vertel graag kampvuurverhalen’. In: F. Springer, Quissama. Een relaas. Amsterdam 1988, Patty Voorsmit, Bulkboek, jrg. 17, nr. 178, pp. 3-5. |
Ton Anbeek, F. Springer, Bougainville. In: Lexicon van literaire werken, aanv. 1, april 1989. (analyse) |
Arjen Schreuder, Gesprek met diplomaatschrijver F. Springer. ‘Of ik word begrepen kan mij niet schelen’. In: NRC Handelsblad, 2-2-1990. (interview) |
Ben Haveman, Springers koffers staan niet meer gepakt. In: de Volkskrant, 23-2-1990. (interview) |
Hanneke Wijgh, F. Springer: ‘Een ander gaat borrelen of biljarten’. In: Trouw, 8-3-1990. (interview) |
Arnold Heumakers, Een gedoemde dichtader. Het Boekenweekgeschenk van F. Springer. In: de Volkskrant, 9-3-1990. (over Sterremeer) |
Corine Spoor, Een diplomaat-schrijver terug op de basis. F. Springer: ‘Je boeken bij De Slegte, dat houdt je met twee benen op de grond’. In: De Tijd, 16-3-1990. (interview) |
Koos Hageraats, De teloorgang van Felix Sterremeer. ‘Remember, Robie?’ ‘Oh yes, I do.’ In: de Tijd, 16-3-1990. |
Erik Slingerland, Gemengd nieuws uit Bangladesh. In het voetspoor van F. Springer. In: De Tijd, 16-3-1990. (reisverslag naar aanleiding van Bougainville en het gedicht ‘Gemengd nieuws uit Bangladesh’ uit Wij vlogen uit Indië) |
Bart Vervaeck, F. Springer, Sterremeer. Ster in het meer. In: De Morgen, 20-4-1990. |
Nico Keuning, Nawoord. In: Carel Jan Schneider, Wij vlogen uit Indië. Heiloo 1990, pp. 26-27. |
| |
| |
[anoniem], Schneider 1932-. Afzonderlijk verschenen werken I-IX. In: Mededelingen Documentatiedienst Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, nr. 89, juni 1987 + nr. 104, september 1990. (primaire bibliografie) |
W.F. Jonckheere, Om die eiland Bougainville op papier te kry. Aantekeninge by 'n roman van F. Springer. In: Lewe met woorde. Opstelle oor die prosa. Byeengebring by geleentheid van die sestigste verjaardag van Eliza Botha, 19 november 1990. Samenstelling Henriëtte Roos. Kaapstad 1990, pp. 111-123. |
Dick Boukema, ‘Aan je Indonesische collega vertel je meer’. Ex-ambassadeur C.J. Schneider / schrijver-diplomaat F. Springer over het Indonesische in zijn werk. In: Orion, jrg. 6, nr. 5, november-december 1990, pp. 12-16. (interview) |
Rob van Olm, De terugkeer van F. Springer. In: Rob van Olm, In de schaduw van het licht. Amsterdam 1991, pp. 89-110. (interview over Springers terugkeer naar Nieuw-Guinea) |
T. van Deel, Straatrumoer en onvervulde liefde. In: Trouw, 24-10-1991. (over Teheran, een zwanezang) |
Reinjan Mulder, Eerste lange roman van F. Springer. Een avonturier van de pen. In: NRC Handelsblad, 25-10-1991. (over Teheran, een zwanezang) |
Arnold Heumakers, Volwassen kwajongens. F. Springer en de pulpschrijver van de shah. In: de Volkskrant, 1-11-1991. (over Teheran, een zwanezang |
Louise Fresco, Veel sterren in de lucht, zacht windje. In: Vrij Nederland, 9-11-1991. (over Teheran, een zwanezang) |
Robert Anker, Springer verdrinkt in zee van ironie. In: Het Parool, 11-1-1992. (over Teheran, een zwanezang) |
Iris Pronk, Tussen banaan en drama. Ontmoeting met F. Springer. In: Vooys, jrg. 10, nr. 2, maart-april 1992, pp. 76-79. (interview) |
Teunis Bunt, Hadji Baba verliefd. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 137, nr. 4, augustus 1992, pp. 524-526. (over Teheran, een zwanezang |
Hans G. Visser, Gewoon een verteller. In: Hans G. Visser, Indië in Holland. Nederlandse schrijvers over hun Rijk van Insulinde. Schoorl 1992, pp. 69-76. (interview) |
Martijn Jacobs, De bontmantel van F. Springer. Over Springers nieuwste roman ‘Teheran, een zwanezang’. In: Letterlik, jrg. 7, nr. 2, december 1992, pp. 31-39. |
Anil Ramdas, F. Springer: ‘Ik ben Multatuli niet!’ In: De Groene Amsterdammer, 6-1-1993. (interview) |
Peter van Zonneveld, Een beetje heimwee en een beetje honger. In: Vrij Nederland, 3-4-1993. (over Bandoeng-Bandung) |
T. van Deel, Alles komt terug. In: Trouw, 8-4-1993. (over Bandoeng-Bandung) |
Hans Warren, De oude Springer laat zich gelden. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 2-4-1993. (over Bandoeng-Bandung) |
Karel Osstyn, De tweestrijd van F. Springer. In: De Standaard, 24-4-1993. (over Bandoeng-Bandung) |
Anthony Mertens, Lullepot. Diplomatieke zelfportretten. In: De Groene Amsterdammer, 28-4-1993. (over Bandoeng-Bandung) |
Harry Bekkering, Geen ‘metafysische kluifjes’? F. Springers ‘Teheran’: meer dan een schelmenroman. In: Literatuur, jrg. 10, nr. 6, november-december 1993, pp. 337-344. |
Tamara Wuytack, F. Springer, of de vlucht voor de lichtheid van het bestaan. In: Ons Erfdeel jrg. 37, nr. 5, november-december 1994, pp. 670-678. (algemeen) |
Peter van Zonneveld, Nieuw-Guinea in de literatuur. Een andere visie op kolonialisme. In: Eep Francken en Peter van Zonneveld (red.), Van Oost tot West. Koloniale en post-koloniale literatuur in het Nederlands. Leiden 1995, pp. 1-17. (over ‘Zaken overzee’ in de gelijknamige bundel) |
Ad Zuiderent, Gemiste kansen. In: Penta Pockets 1995-1996. Supplement. Amsterdam 1995, pp. 33-43. (interview + analyse van Tabee, New York) |
Ad Zuiderent, ‘Literatuur, wat moet ik met literatuur’. Over F. Springer, Constantijn Huygensprijs. In: Ad Zuiderent en Harry Bekkering (red.), Jan Campert prijzen 1995. Baarn 1995, pp. 7-18. (over schrijven en schrijvers in
|
| |
| |
het werk van Springer en over zijn literatuuropvatting) |
Jan-Hendrik Bakker, Overleven zonder kippedrift. In: Haagsche Courant, 15-12-1995. (interview) |
Aleid Truijens, Tabee leven dat had kunnen zijn. F. Springer laat zijn mannen zich even onderdompelen in het verleden. In: de Volkskrant, 6-3-1998. (over Kandy) |
Bart Vervaeck, Geheime hoekjes, oude liefjes. In: De Morgen, 2-4-1998. (over Kandy) |
Jaap Grave, F. Springer wandelt door zijn eigen verleden. Grammofoonplatendiplomatie. In: Vrij Nederland, 4-4-1998. (interview over de periode in Oost-Berlijn) |
Hannah Koning en Christiaan Weijts, Het verleden verdraaid tot verhaal. Gesprek met gastschrijver F. Springer. In: Meta, jrg. 32, nr. 3, juni 1998, pp. 9-13. |
Tijs Goldschmidt, De diplomatieke schil van het personage. In: Tijs Goldschmidt, Oversprongen. Beschouwingen over cultuur en natuur. Amsterdam 2000, pp. 105-111. |
Monica Soeting, ‘Je kunt herinneringen wel wat manipuleren’. In: de Volkskrant, 23-11-2001. (interview) |
T. van Deel, Memoires in de vorm van verhalen. In: Trouw, 1-12-2001. (over Verzameld werk) |
Liesbeth Dolk, Het verhaal is de waarheid. In: F. Springer, Allemaal gelogen. De herinnering als mooi verhaal. Amsterdam 2002, pp. 9-46. (interview) |
Maartje Somers, De sfeer moet juist zijn. Gesprek met diplomaat en schrijver F. Springer. In: NRC Handelsblad, 18-1-2002. |
Arjan Peters, Een geboren voyeur ziet zichzelf. Postscriptum bij het verzameld werk van F. Springer. In: de Volkskrant, 25-1-2002. (over Allemaal gelogen) |
Ad Zuiderent, De noodzaak van een bedrieglijk echt decor. Verzameld en nieuw werk van F. Springer. In: Ons Erfdeel, jrg. 45, nr. 3, mei juni 2002, pp. 389-392. (over de rol van afscheid nemen in Springers werk) |
Robert Anker, Een te kleine man voor een te hoge spiegel. In: Het Parool, 25-1-2002. (over Allemaal gelogen) |
Philippe Remarque, De exotiek van ‘die kerels uit het politburo’. Oud-ambassadeur en schrijver F. Springer moet nu wel met een Berlijn-boek komen. In: de Volkskrant, 30-5-2003. (interview) |
Indische letteren, jrg. 18, nr. 3, september 2003. Speciaal Springer-nummer, waarin onder meer:
- | Peter van Zonneveld, Altijd is er, hoe dan ook, die tjap. De Indische wereld van F. Springer, pp. 114-121. |
- | Harry Bekkering, Twee keer ‘Kandy’. Of de zoektocht van een criticus, pp. 122-131. |
- | Liesbeth Dolk, Allemaal gelogen? F. Springer, het kamp en de waarheid, pp. 132-145. |
- | Ad Zuiderent, Selamat jalan, bon voyage en andere afscheidsformuleringen in het werk van F. Springer, pp. 146-156. |
|
Jaap Goedegebuure, Juni was mooi dat jaar. In: Brabants Dagblad, 30-6-2007. (over De verhalen) |
Maarten van Buuren, Schrijver achter de schermen. In: De Groene Amsterdammer, 3-8-2007. (over De verhalen) |
Alfred Schaffer en Victor Schiferli, F. Springer. ‘Je mag de lezer geen seconde vervelen’. In: Bunker Hill, jrg. 11, nr. 42, november 2008, pp. 36-47. (interview) |
Nora van Laar, F. Springer, Teheran, een zwanezang. In: Lexicon van Literaire Werken, aanv. 77, februari 2008, pp. 1-14, I-II. (analyse) |
Pieter Steinz, De roep van het rozevingerige verleden. In: NRC Handelsblad, 15-10-2010. (over Quadriga) |
Arjan Peters, ‘Neem jezelf niet serieus’. In: de Volkskrant, 16-10-2010. (interview over Quadriga) |
Jeroen Vullings, Omwegen door vet pathos. In: Vrij Nederland, 23-10-2010. (over Quadriga) |
Teunis Bunt, Een liefde in Berlijn. In: Nederlands Dagblad, 26-11-2010. (over Quadriga) |
Dirk Leyman, Laatste liefde in Berlijn. In: De Morgen, 29-12-2010. (over Quadriga) |
Jaap Goedegebuure, Langverwachte roman van Springer stelt enigszins teleur. In: Het
|
| |
| |
Financieele Dagblad, 30-10-2010. (over Quadriga) |
Marc Reynebeau, Romantiek in de DDR. In: De Standaard, 14-1-2011. (over Quadriga) |
Ad Zuiderent, Quadriga. Een eindspel. Ook met foto's weet F. Springer zijn gloeiende waarheid bij elkaar te liegen. In: Ons Erfdeel, jrg. 54, nr. 1, februari 2011, pp. 144-146. |
Ton Brouwers, F. Springer, Quissama. Een relaas. In: Lexicon van Literaire Werken, aanv. 89, februari 2011, pp. 1-12, I-II. (analyse) |
Liesbeth Dolk, Vindplaatsen. De Indische jaren van F. Springer. Amsterdam 2012. (biografisch fotoboek) |
Arjan Peters, Een waarnemer die geen dikke duim nodig had. In: de Volkskrant, 9-11-2011. (in memoriam) |
Arjan Peters, CJ. Schneider / F. Springer, observator vanaf zijn derde. In: de Volkskrant, 10-3-2012. (over Met stille trom en Vindplaatsen) |
Elsbeth Etty, Lelijke blunders bij de Papoea's. In: NRC Handelsblad, 16-3-2012. (over Met stille trom) |
Aart van Zoest, Fictie. In: Vrij Nederland, 31-3-2012. (over Met stille trom) |
Kees 't Hart, Maar ondertussen. In: De Groene Amsterdammer, 19-4-2012. (over Met stille trom) |
Liesbeth Dolk, Het jaar 1962. Carel Schneider moet Nieuw-Guinea verlaten. In: Moesson, jrg. 56, nr. 11, mei 2012, pp. 40-43. (biografisch) |
Indische letteren, jrg. 27, nr. 2, juni 2012. Speciaal Springer-nummer, waarin onder meer:
- | Peter van Zonneveld, Het stempel van een Indische jeugd. In memoriam F. Springer (1932-2011), pp. 82-85. |
- | Harry Bekkering, Springer en de anderen, pp. 86-94. (over Springers verhouding tot andere schrijvers) |
- | Pamela Pattynama, Allemaal gelogen en toch waar. F. Springer als romanticus, pp. 105-117. (toegespitst op Bangkok, een elegie) |
- | Arjan Peters, Langdradigheid is de ergste zonde, pp. 118-125. (anekdotisch en over stijl) |
|
Ad Zuiderent, Bericht uit Hollandia. Een exercitie. In: Extaze, jrg. 1, nr. 4, september 2012, pp. 83-94. |
Hugo Brutin, De Grote Afgang in sof vertoon. Op: www.literairnederland.nl, 26-3-2013. (over Met stille trom) |
Liesbeth Dolk, Carel Jan Schneider (F. Springer). Batavia 15 januari 1932 - Den Haag 7 november 2011. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 2011-2012. Leiden 2013, pp. 117-125. (levensbericht) |
Ad Zuiderent, F. Springer: Berichten uit de Mannelijkheidsvallei. In: Indische Letteren, jrg. 28, nr. 3, september 2013, pp. 229-245. (over Nieuw-Guinea in Met stille trom) |
134 Kritisch lit. lex.
september 2014
|
|