| |
| |
| |
Willy Spillebeen
door Lionel Deflo
met een aanvulling van Koen Vermeiren
1. Biografie
Willy Spillebeen werd op 30 december 1932 geboren in de gemeente Westrozebeke (West-Vlaanderen), als oudste van twee zonen in een landbouwersgezin. Zijn vader was aanvankelijk timmerman. Hij studeerde Grieks-Latijnse humaniora aan het Sint-Jozefscollege in Izegem. Via de Centrale Examencommissie behaalde hij het diploma van letterkundig regent (Nederlands, Frans, aardrijkskunde en geschiedenis). Sinds 1956 is hij leraar Nederlands en Frans aan de hogere klassen van het Vrij Technisch Instituut Sint-Lukas in Menen. In dit stadje bij de Franse grens woont hij sinds 1958. Hij is gehuwd met Zulma Denys (in romans en gedichten: Saskia) en heeft twee zonen en twee dochters.
Willy Spillebeen is in de letteren een omnipracticus: hij schrijft romans, gedichten, essays, poëziekritieken en maakt vertalingen. Sinds 1970 is hij redacteur van Dietsche Warande & Belfort en vast medewerker van de tijdschriften Kreatief en Ons Erfdeel. Van 1965 tot 1972 was hij poëzierecensent bij het linkskritische weekblad De Nieuwe en bij BRT 1 (Brussel) en BRT 2 (West-Vlaanderen) in dezelfde periode. Zowel scheppende als kritische bijdragen over Nederlandse en Vlaamse dichters verschenen ook in het Nieuw Vlaams Tijdschrift, De Vlaamse Gids, Septentrion en andere.
Hij is lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in Leiden, van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen en van de adviescommissie voor taal- en letterkunde van de provincie West-Vlaanderen.
Voor zijn werk ontving hij talrijke prijzen en vermeldingen:
| |
| |
referendum Vlaamse letterkunde boekenbeurs Antwerpen voor De krabben (1968), vierjaarlijkse prijs West-Vlaanderen voor de roman Steen des aanstoots (1974), Yang Prijs voor Driex drempelvrees (1974), Provinciale Prijs voor letterkunde van West-Vlaanderen voor De geboorte van het stenen kindje (1978), August Beernaertprijs van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde voor de roman De vossejacht (1978), Dirk Martensprijs voor Voorbij de populieren (1982) en vierjaarlijkse poëzieprijs West-Vlaanderen (1983) voor dezelfde bundel, Jacob van Maerlantprijs van Damme voor het jeugdboek De hel bestaat (1984), Prijs van de provincie West-Vlaanderen voor novelle en kort verhaal voor Doornroosjes honden (1985), Prijs van de provincie West-Vlaanderen en interprovinciale prijs voor het jeugdboek, beide voor De hel bestaat (1987).
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling
Een van de redenen van Willy Spillebeens relatieve onderwaardering bij het grote publiek is de ‘moeilijkheidsgraad’ van zijn meest in de publieke belangstelling gekomen boek Steen des aanstoots, wat vele lezers afschrikte en hem helemaal ten onrechte het etiket ‘moeilijk auteur’ opleverde. De hoofdoorzaak van het feit dat Spillebeens werk nauwelijks in Nederland doordrong, ligt evenwel bij de weinig professionele promotie van de diverse uitgevershuizen waarbij het grootste deel van zijn boeken verscheen. Nu zijn werk door een gerenommeerd uitgeversbedrijf wordt uitgebracht, groeit onmiskenbaar de publieke belangstelling. Ook zijn recente jeugdboek De hel bestaat (1984) moet hem bij een jonger publiek de waardering en bekendheid verlenen die hij al lang en ten volle verdient.
| |
Ontwikkeling
Willy Spillebeen behoort tot die schrijvers die in hun ontwikkeling aldoor aan hetzelfde boek schrijven. Dat betekent geenszins dat zich tussen zijn prozadebuut in 1966 en 1984 geen verschuivingen hebben voorgedaan, zowel thematische als formele. Die zijn het gevolg van een gewijzigde werkelijkheidsbenadering, van introvertie naar extravertie, wat zich ook weerspiegelt in de stijl.
In Willy Spillebeens verhalend proza kunnen tot dusver twee strekkingen worden onderkend: de eerste romans die cirkelen rondom de kernvraag ‘wie ben ik?’ en de latere romans rondom het pendant: ‘hoe zie ik de anderen?’ De eerste problematiek kwam aan de orde in romans als De maanvis (1966), De krabben (1967), De sfinks op de belt (1968) en vooral in de introspectieve, therapeutische, sterk ‘literaire’ autobiografie Steen des aanstoots (1970), terwijl de tweede kernvraag centraal stond in de epische uitvergroting hiervan, de eveneens autobiografische roman De vossejacht (1977). Een gedeelte hieruit werd uitgebreid overgehomen in de epische roman Herinneringen aan de toekomst (1979). Aeneas of De levensreis van een man (1982) vormt dan als het ware een synthese van de thematieken en personages uit deze boeken en kan worden beschouwd als het sluitstuk van het autobiografische drieluik Steen des aanstoots, De vossejacht en Aeneas. De roman
| |
| |
Het goede doel van het geweld (1980) en de novelle Doornroosjes honden (1983) knopen dan weer aan bij de drie novellen uit Drie x drempelvrees (1974), die als hoofdthema het structurele geweld in de maatschappij hebben. Maar wezenlijk zijn al Willy Spillebeens prozawerken onderling verbonden door een netwerk van doorlopendef thema's, motieven, romantechnische en stijlprocédés.
| |
Thematiek / Visie op de wereld
In Willy Spillebeens proza zijn zowat alle componenten te vinden van de ‘moderne’ roman, zoals die zich aan het begin van de jaren zestig in West-Europa manifesteerde. Ook zijn werk wortelt in een absurdistische en chaotische wereldopvatting, waarvan de exponenten zijn: dreiging, verschrikking, geweld, oorlog, angst, eenzaamheid, gespletenheid. Zijn eerste, sterk autobiografische romans waren in de eerste plaats verkenningstochten in en plaatsbepalingen van het hoogstpersoonlijke ‘ik’, zoektochten rondom de motieven van identiteitsverlies en het ‘je est un autre’, de innerlijke gespletenheid. Spillebeens hoofdfiguren (ik-projecties en afsplitsingen) zitten geïsoleerd, opgesloten in het eigen ik, én door krachten binnen zichzelf én door de anderen. Dit isolement vindt zijn wortels in de afkomst, het milieu en de opvoeding van de hoofdpersonages, waarbij de vaderfiguur vaak samenvalt met een onwrikbaar, gewelddadig en autoritair gestructureerd maatschappijbeeld. In hun pogingen om uit de beschuttende én claustrofobische bolster van het ik te breken, komen zij veelal in een crisissituatie terecht, in de grijparmen van een dreigende en angstwekkende wereld in verwording.
Spillebeens wereldvisie is uitgesproken pessimistisch: de wereld is een groteske puinhoop, wat wordt gesymboliseerd in het vaak weerkerende beeld van de vuilnisbelt en het gepollueerde (hoewel soms ook louterende) water; zijn personages hebben geen geloof, geen hoop, geen liefde meer. Toch breken zij sporadisch en tijdelijk uit in een intense beleving van erotiek en seksualiteit, waarbij de vrouw gezien wordt als toevluchtsoord, als vitalistische opponent van de alomtegenwoordige dood(sgedachte). Vaak wordt daarbij via de therapeutische schrijfdaad het gif van het verleden uitgespuwd en leven de al dan niet vermomde ik-personages naar (de mythe van) een nieuw begin toe, naar een zuiverende weder- | |
| |
geboorte, of gaan zij op in een nostalgisch terugverlangen naar het (tot mythe verkleurde) paradijs van de prille jeugd vóór het zondebewustzijn. De persoonlijke problematiek is bovendien verbonden met een sterk ethisch en sociaal engagement.
| |
Techniek / Stijl
Niet alleen inhoudelijk bevatten Spillebeens prozawerken componenten van de moderne roman, ook formeel, structureel en stilistisch vertonen zij er alle kenmerken van. Spillebeen wendt in zijn heel zorgvuldig en bedachtzaam opgebouwde romanconstructies zelden een rechtlijnige chronologie aan. In vrijwel al zijn werken vloeien heden, verleden en toekomst dooreen. Overwegend maakt hij gebruik van de (mythische) cirkelstructuur, doorsneden met flash-backs, herinneringen, associaties, introspecties, perspectiefwisselingen, monologues intérieurs, dromen, hallucinaties, enzovoort. Realiteit en verbeelde werkelijkheid vloeien vaak in elkaar over, wat ook het geval is met de ruimtelijke en geografische situering. Spillebeen maakt in zijn vormexperimenten ook gebruik van een adequate integratie van verbeeldingselementen, mythen en poëtische symboliek. Zijn romans eindigen vaak in een open einde (de loutering, het nieuwe begin) of in de dood als bevrijding uit de doem van het tragische ik of de afgewezen maatschappij.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Al in zijn debuutroman De maanvis (1966) zijn deze themata, motieven (het dubbelgangersmotief) en formele kenmerken in meerdere of mindere mate aanwezig. Het motief van het zelfverlies en het hervinden van een nieuwe, gelouterde identiteit staat centraal in De krabben (1967), dat zich beweegt rondom het algemene thema van verminking, verwording en dood. Hier symboliseert het water het zuiverend element, de bevrijding van de schuld.
De rivier en de vuilnisbelt, symbolen van loutering én vervuiling, vormen het decor van De sfinks op de belt (1968). Thema van de roman is de ‘Vatersuche’ en het generatieconflict vader-zoon. Net als Walter Soetaert, majoor Heyndrix (hoofdpersonages uit De maanvis), Iwein Possemier en Tobias Crabs (De krabben) worstelt de hoofdfiguur Wim Persoons met de existentiële kernvraag: ‘Wie ben ik?’ Om zich op de belt van de maatschappij te kunnen handhaven, zal hij, in zijn poging tot zelfbevrijding, de vaderfiguur
| |
| |
(symbool voor de dood) uiteindelijk afwijzen. Deze thematiek zal Spillebeen ten dele hernemen in de novellentriptiek Dne x drempelvrees, in Aeneas of De levensreis van een man en in Doornroosjes honden.
Een eerste synthese van themata en motieven brengt Spillebeen in zijn meesterlijk werk Steen des aanstoots (1970). Het boek is een poging om vanuit een bezinning op het eigen schrijverschap de complexiteit van het leven te vatten en op schrift te stellen. Het is een oeverloze narcistische reflectie, waarin de ik-schrijver Jaak Tantasis (= Jacob, Tantalus, Sisyfus), net als Iwein Possemier in De krabben, tot een bevrijdend zelfinzicht en een verzoening met de wereld tracht te komen.
Een opvallende verschuiving van het introspectief-individualistische naar het ethisch-sociale doet zich voor in de novellentriptiek Drie x drempelvrees (1974). De hoofdfiguren zijn hier niet langer ik- of jij-, maar hij-personages, wat al wijst op een meer geobjectiveerde maatschappijgerichtheid. In elk verhaal beleeft een negentienjarige jonge man een crisissituatie in de groei naar volwassenheid. Dezelfde thematiek zal Willy Spillebeen weer aanboren in Het goede doel van het geweld.
Voluit episch is de roman De vossejacht, een dodenboek (1977), een ruimtelijke en historische uitwerking van Steen des aanstoots. Tegen de achtergrond van de groei en teloorgang van een landstreek in West-Vlaanderen, vertelt het werk het levensverhaal van twee generaties: drie vaders en drie zonen, dat de ik-verteller, weer Jaak Tantasis, als enige overlevende te boek stelt. Binnen het groots uitgespannen raamwerk van dit relaas zijn een tiental verhalen broksgewijs door elkaar gevlochten, waarvan de ik-verteller, diens vader én het landschap de rode draad vormen die de verhalen aaneenrijgt. Naast de geschiedenis van het landschap en het episch verhaal van zijn bewoners verhaalt de roman ook het individuele genezingsproces dat de ik-figuur doormaakt. In die zin ligt het werk in het verlengde van Steen des aanstoots en pleit ook hier de ik-verteller zich vrij.
De thematiek van collectieve vernietiging werkt Willy Spillebeen uit in Herinneringen aan de toekomst (1979), een uitvergroting van de episode 1914-1918 uit De vossejacht. Het is een
| |
| |
kroniek van een Westvlaams dorp middenin het frontgebied, geëvoceerd door de verhalen van een groot aantal dorpsbewoners, episch verdicht via de vertellende grootvader die het relaas doet aan zijn kleinzoon.
De lijn van Drie x drempelvrees wordt weer opgenomen in de roman Het goede doel van het geweld (1980). Deze verhaalt het dramatisch dagverloop van drie verschillende mensen, die met een acute existentiële problematiek geconfronteerd worden, waardoor zij allen in een uitzichtloze crisissituatie terecht komen. Geslingerd tussen schuldgevoel en onschuld zijn zij alle drie weerloos tegen het structurele geweld in deze maatschappij. Voor het individu blijft in de optiek van de auteur alleen de ultieme, vrijmakende verzetsdaad van de zelfvernietiging over.
Tot een synthese van zowel personages, als themata, motieven en romantechnieken komt Willy Spillebeen in Aeneas of De levensreis van een man (1982). De kernproblematiek, de tragiek tevens van Spillebeens Aeneas, ligt in de keuze die hij heeft moeten maken tussen zijn liefde voor de Carthaagse koningin Dido en zijn plicht als leider van het Trojaanse volk. Door omstandigheden, mensen, innerlijke en uitwendige krachten gedwongen, kiest hij voor de plicht, die uiteindelijk resulteert in de macht, maar wordt hij voor zichzelf een mislukkeling, een anti-held, zij het niet zonder allure.
Naast het thema van de ambivalentie duikt hier weer een aantal vertrouwde motieven op: de druk van milieu en opvoeding, het dubbelgangersmotief, het zelfverlies, het motief van verdichting en waarheid, de vervalsende verbeelding en de werkelijkheid, de ontmythologisering van de goden (en machthebbers), de staatsraison, en het allesoverheersende vader-motief dat ze onderling aaneenrijgt.
De thematiek van de afgewezen vaderfiguur en de motieven van afscheid en dood staan ten slotte eens te meer op de voorgrond in de novelle Doornroosjes honden (1983), die drie cruciale episoden uit het korte bestaan van het kleine meisje Cindy vertelt. Het verhaal is een modern sprookje, waarin, tegen de achtergrond van actuele sociale problemen, de eenzaamheid, droefheid en ongeborgenheid van een kind - in een volgehouden suggestieve stijl en vanuit een adequaat psychologisch perspectief - gestalte krijgen.
| |
| |
| |
Stijl
De poëzie van Willy Spillebeen loopt parallel en is nauw verwant en verbonden met de problematiek van zijn proza. Poëzie betekent voor hem ‘met woorden het leven bevechten op de dood’. Aanvankelijk nog traditionalistisçh verwerkte hij experimentele invloeden tot een symbolenrijke bezinningslyriek met een bij uitstek visuele en associatieve metaforiek. Al zijn dichtbundels worden gedomineerd door de existentiële problematiek van de zelfondervraging en de problematische relatie van het ik met de buitenwereld.
| |
Ontwikkeling
Zijn debuutbundel De spiraal (1959) verwoordt al een preoccupatie met dood en hemelverlangen, terwijl Naar dieper water (1962), meer aardsgericht, vooral de levensangst expliciteert. Groei-pijn (1966) bevat overwegend elegische poëzie over het afscheid van de jeugd, de ouders en de kinderen. In Torso (1966-1973), opgenomen in de verzamelbundel Gedichten 1959-1973 - Een teken van leven, peilt de dichter beschouwend naar houvast en vernieuwing. Met Ontwerp van een landschap (1977), een bezinning over verleden, heden en toekomst, komt het verhalende element op de voorgrond. De geïdealiseerde jeugd wordt in een klassiek-mythisch landschap getransponeerd, terwijl het heden staat voor verlies, onvrede, ontgoocheling en schuldbesef. Zoals alle bundels positief eindigen, is er ook in deze bundel het utopisch verlangen naar het ideële ‘land credosperamo’ (geloof, hoop en liefde). Ook Voorbij de populieren (1982) verbeeldt een confrontatie van voortijd en profane tijd, van mythe en geschiedenis. De voortijd, de ambivalent ervaren kindertijd, wordt gesublimeerd tot een ‘homerisch land’, waarin populieren onder meer fungeren als levens- en doodssymbool. Poëzie wordt voor de dichter, méér nog dan een teken van leven, een existentiële kwestie van overleven, problematiek die ook centraal staat in de autobiografisch gestructureerde bezinningslyriek van de bundel Dubbelspoor (1983), Weer loopt een spoor naar het verleden (meeder, vader, kindertijd) in ‘het lieve land van de geboorte’, kruist een spoor het heden, openliggend naar de toekomst (de liefde en de geliefden).
| |
Thematiek
Tot de centrale thema's die in Spillebeens poëzie tot Gedichten 1959-1973 overheersen, behoren het woord, de aarde, de vrouw en de dood. Van Ontwerp van een landschap af wordt dit laatste, dominante thema nog verruimd met dat van het
| |
| |
verloren paradijs en de ambivalente beleving van de mythische en profane tijd.
Al van meet af aan staat de preoccupatie met het woord (d.i. de poëzie, het schrijven) voorop. Via het woord stelt de dichter zich vragen over de zin van zijn mens-zijn. Het woord wordt daarbij metaforisch gelijkgeschakeld met lichaam en vrouw: ‘Met het woord heb ik geslapen / mijn vrouw van vlees en verdriet.’ (‘Inzicht’, Groei-pijn). Een tweede belangrijk thema is dat van de aarde (de voorvaderlijke grond, het landschap), die wordt geïdentificeerd met de vrouw als (oer)moeder, symbool van de vruchtbaarheid. Het thema van de vrouw splitst zich in een ambivalente zingeving: deels belichaamt zij het verlangen naar het ideale en het vitale, anderzijds belichaamt zij ook de angst voor de aftakeling en vergankelijkheid, zoals de volgende verzen het samenvatten:
Aarde mijn vrouw. In je voren
viel het zaad, rijpt het graan.
Aarde, je lijf smaakt naar brood.
Vrouw, die ik aarzelend nader,
jouw schoot wordt mijn bloeiende dood.
Hét dominante thema blijft evenwel, ook in de latere bundels, het begaan zijn met de dood. Poëzie betekent voor Spillebeen, in een permanente weigering ten onder te gaan, een vitalistisch verweer tegen de dood als verantwoording van het bestaan. De preoccupatie met leven en dood ontlaadt zich in steeds weerkerende, ambivalent gebruikte symboolmotieven als water, stroom, populieren. Het water (als levensbron) en de (levens) stroom voeren de dichter naar de antecedenten van ouders en jeugd én de toekomst van het overleven in de kinderen, de overwinning op de dood. Die ‘wissel’-werking (Dubbelspoor) tussen verleden, heden en toekomst vormt de belangrijkste thematiek in de jongste bundels, waarin het (door de tijd) tot mythe verkleurde paradijs van de kinderjaren wordt geïdealiseerd én geconfronteerd met het verlies en de onvrede in het heden. Daartegenover creëert de dichter het vrijheidscheppende toekomstbeeld van ‘het land credosperamo’, ‘een vrouw en kinderen liefde / die sterker is dan de dood’.
| |
| |
Een daaruit voortvloeiend belangrijk thema is dat van de ambivalente tijdsbeleving, dat zich in de eerste plaats manifesteert in de cyclische structuur van de bundels, in de momenten gestolde eeuwigheid (levensbeaming en geluksmomenten) en de melancholie om wat voorbij is, maar ook in de aanwending van symbolische metaforen als het water, dat ‘staat voor de onverstoorbare onverschilligheid van het perpetuum mobile, aan wiens wetten het lot van de mens onveranderlijk verbonden blijft’. Dit noteert Hedwig Verlinde, die Spillebeens gedichten ‘zowel instinctief als doordacht gewrochte, voorlopige reddingsboeien’ noemt. Of zoals Willy Spillebeen het schrijft: ‘[...] Maar mijn spoor zal nog niet / worden weggewist. / Dit heet geschiedenis: / ik schrijf voor mijn zoon. / Daarom leg ik mij / languit in de taal / slaap ik en hoop ik naar later’ (‘Visie’, Groei-pijn).
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Het experiment van Steen des aanstoots lijkt in Spillebeens oeuvre eenmalig te zijn geweest, want in zijn latere boeken blijft hij het traditionele verhaal trouw, al zullen de uitgekiende romanstructuren duidelijk kenmerken vertonen van de literaire vernieuwing uit de jaren zestig. Vooral de niet- chronologische opbouw en het ineenvloeien van droom en werkelijkheid, en van verschillende tijdselementen zijn hier typerend, terwijl mythische aspecten een grote rol spelen in de ontwikkeling van het verhaal.
In De varkensput (1985) treedt Jaak Tantasis opnieuw op als verteller, ditmaal van het levensverhaal van ‘Madame Jeanne’: een Medea-figuur die, via haar kinderen, wraak wil nemen op haar man, Richard van Iseghem, politicus ean grootgrondbezitter. Madame Jeanne zal evenwel zo verstrikt raken in haar eigen intriges, dat ze tenslotte haar ondergang tegemoet gaat. Een tragische figuur dus, die wordt gekweld door schuldgevoelens, tegenover haar zoons, en door het besef dat haar leven uiteindelijk één grote mislukking is geworden.
Het verhaal over ‘de varkensput’, waarmee het boek opent, is eigenlijk al een voorafspiegeling van Jeannes lot. Haar broer komt om het leven in een oude waterput, terwijl hij een zwijn tracht boven te halen dat in die put was gevallen. Ook Jeanne, die tot een boerenfamilie behoort, zal nooit echt ‘uit de put’
| |
| |
geraken, die symbolisch niet alleen verwijst naar haar afkomst, maar ook naar het noodlot. Veel later zal Jeanne, althans in de ogen van Tantasis die het hele gebeuren reconstrueert, zelfmoord plegen door zich van een wenteltrap naar beneden te storten.
Met De engel van Saint-Raphael en Moeder is een rat, beide uit 1986, zit Spillebeen weer volop in een sociale problematiek, terwijl de inwijding in een verdorven maatschappij, net zoals in De sfinks op de belt of in Drie x drempelvrees, van thematisch belang wordt. De engel van Saint-Raphael heeft als ondertitel ‘een parabel’ en gaat over werkloze jongeren die samenkomen in het café Saint-Raphael. Een van hen, Willem Spiegeleire, heeft op een nacht een droom waarin hij vergeefs op zoek gaat naar een rechtvaardige mens in een wereld die slecht is. Deze droom blijkt sterke overeenkomsten te vertonen met De goede mens van Sezuam, van Bertolt Brecht, en het plan wordt opgevat dit toneelstuk in te studeren. Angela, in feite de ‘engel’ van Saint-Raphael omdat ze op een wat naïeve manier aan liefdadigheid doet, zal een dubbelrol vertolken: die van het onschuldige hoertje Shen Te en die van de koele en zakelijke Shui Ta. En hierdoor is meteen, op een symbolische manier, de dubbelzinnigheid van de menselijke natuur aangetoond. Goed en kwaad blijken immers niet los van elkaar te kunnen bestaan, waardoor deze tegenstelling binnen het individu ook nooit kan worden opgeheven.
| |
Techniek
Thematiek
De roman is opgebouwd volgens een spiegelstructuur. De droom van Willem wordt weerspiegeld in het toneelstuk van Brecht, dat op zijn beurt overeenkomst vertoont met de situaties in het café, die uiteindelijk een model zijn van de samenleving. Het hele verhaal wordt min of meer chronologisch verteld, maar is tegelijkertijd een terugblik van Willem.
| |
Thematiek
Moeder is een rat kan worden gelezen als een initiatie in de primitieve, bijna instinctmatige leefwereld van mensen die zich gedragen als boosaardige ratten. Schrijver-leraar Jaak Tantasis krijgt deze keer af te rekenen met zwakzinnige buren die hem het leven zuur maken. Vooral wanneer de taal, het communicatiemiddel bij uitstek, niet meer naar behoren functioneert, blijkt de situatie volledig uit de hand te lopen. Wraak- | |
| |
gevoelens, een bijna pathologische haat en jaloersheid maken stilaan iedere vorm van redelijkheid en wederzijds begrip onmogelijk en Maria, de buurvrouw die een incestueuze verhouding heeft met haar zoon Gerard, zal deze negatieve ontwikkeling tenslotte met haar leven moeten bekopen. Gerard schiet haar neer in een moment van verdwazing. De roman vertoont kenmerken van het naturalisme en is duidelijk geïnspireerd op de boeken van Faulkner, waarin gezinssituaties ook vaak worden gebruikt als beeld van de menselijke samenleving.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Met Cortes of De Val (1987) heeft Spillebeen in feite weer aangeknoopt bij het thema van De levensreis van een man, waarin de drang naar macht en het verlangen naar liefde lijnrecht tegenover elkaar komen te staan. Deze onverzoenlijke tegenstelling betekent niet alleen de tragische ondergang van Aeneas, maar ook van Don Hernàn Cortés, de christelijke veroveraar van Mexico, vernietiger van de Azteekse cultuur en een echte ‘vaderfiguur’. Padre Ortega, die als kleine jongen heen en weer werd getrokken tussen twee verschillende levensvormen (de christelijke en de Azteekse), zal gedurende enkele dagen het drama van de stervende Cortés mee herbeleven. De voormalige veroveraar biecht de ene gruweldaad na de andere, en wil nu vergiffenis krijgen om met een rein geweten te kunnen sterven. Padre Ortega weigert echter de absolutie, omdat hij vindt dat ieder mens uiteindelijk de verantwoordelijkheid draagt voor zijn eigen daden.
Maar na een twintigtal jaren zal hij in een omgekeerde situatie terechtkomen. De bastaardzoon van Cortés, die voor het Azteekse geloof van zijn moeder heeft gekozen, werd door de inquisitie tot de brandstapel veroordeeld. Alleen een bekering tot het christendom zou hem een meer genadige dood kunnen bezorgen. Ortega wil ditmaal graag de absolutie schenken, al is hij inmiddels zelf zijn geloof kwijtgeraakt, maar Cortés' zoon weigert uit eergevoel: hij neemt dus wel de volledige verantwoordelijkheid op zich, maar moet daar dan ook verschrikkelijk voor boeten.
| |
Techniek
De roman is, net als De levensreis van een man, geschreven vanuit wisselende vertelstandpunten die het mogelijk maken dat er nu eens afstand wordt genomen (in de hij-vorm), terwijl er
| |
| |
vervolgens weer een grote betrokkenheid (in de ik-vorm) wordt gesuggereerd.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
In De waarheid van Antonio Salgado (1988) wordt hetzelfde thema eigenlijk herhaald in een meer eigentijdse situatie. Ditmaal wordt de uitroeiing van de Braziliaanse Indianenstammen door gewetenloze grootgrondbezitters, aan de kaak gesteld. Corruptie, hebzucht, wreedheid en machtswellust beheersen de familie Arruda, en zelfs politiecommissaris Salgado maakt deel uit van het complot. Maar als hij zich op een dag ontfermt over een gewond Indianenmeisje, hoopt hij zich op een symbolische manier te zuiveren van zijn vroegere misdaden tegen een heel volk. Hij kiest resoluut voor de liefde en begint zelfs een ware kruistocht tegen het onrecht.
| |
Ontwikkeling / Relatie leven/werk
Spillebeen heeft blijkbaar de ideale verhouding gevonden tussen de vraag naar de eigen identiteit en die naar de wijze waarop mensen elkaar zien. Wie of wat iemand is, wordt namelijk grotendeels bepaald door de visies van anderen, waardoor mensen vaak in een rol worden gedwongen die hen steeds verder wegdrijft van zichzelf. Wordt de kloof eenmaal te groot, dan treden er identiteitsverlies, twijfel en onzekerheid op, waaraan het individu ten onder gaat. En zo is Willy Spillebeen duidelijk geëvolueerd van een autobiografische, soms zelfs streekgebonden thematiek naar een algemeen-menselijke en maatschappelijke problematiek, die in feite van alle tijden is.
Intussen is hier nog niets gezegd over de essayistische en kritische bedrijvigheid die Willy Spillebeen ten overvloede ontplooit. Ook hier toont hij zich een zoeker, die peilt naar de zingeving aan en van het bestaan via het geschrevene. Hij is een humanistische, ‘dialogerende criticus’ (A. van Assche), die het werk en vooral de levensvisie onbevooroordeeld onderzoekt en tekstgebonden doorlicht. Zo onderzoekt zijn essay De geboorte van het stenen kindje (1977) thematisch, maar nauw op de tekst gericht, Nijhoffs evolutie van een fin-de-siècle-individualisme naar een sociaal gericht en aards dichterschap.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Willy Spillebeen, De spiraal. Lier 1959, De Bladen voor de Poëzie, GB. |
Willy Spillebeen, Naar dieper water. Menen 1962, eigen beheer, GB. |
Willy Spillebeen, Emmanuel Looten, de Franse Vlaming. Lier 1963, De Bladen voor de Poëzie, E. |
Willy Spillebeen, Groei-Pijn. Brugge/Utrecht 1966, Desclée de Brouwer, GB. |
Willy Spillebeen, De maanvis. Brugge/Utrecht 1966, Desclée de Brouwer, R. |
Willy Spillebeen, Jos de Haes. Brugge 1966, Desclée de Brouwer, Ontmoetingen 66, E. |
Willy Spillebeen, Een zevengesternte. Leuven 1967, De Clauwaert, Caleidoscoop der Nederlandse Letteren, E/Bl. |
Willy Spillebeen, De krabben. Brugge/U trecht 1967, Desclée de Brouwer, R. |
Willy Spillebeen, De sfinks op de belt. Brussel/Den Haag 1968, Manteau, Grote Marnixpocket 50, R. |
Emmanuel Looten, Flandre à Coeur - Harte-Vlaanderen. Antwerpen 1970, Buschmann, G. (vert.) (tweetalig met foto's) |
Willy Spillebeen, Steen des aanstoots. Antwerpen/Utrecht/Leuven 1970, Standaard Uitgeverij/Davidsfonds, R. |
Willy Spillebeen, Hij is een vijand en een vriend. Antwerpen 1970, Brito, J. |
Willy Spillebeen, Gedichten 1959-1973 - Een teken van leven. Antwerpen 1973, Standaard Uitgeverij, GB. (waarin de eerder verschenen bundels, aangevuld met de bundel Torso) |
Willy Spillebeen, Hubert van Herreweghen. Brugge 1973, Desclée de Brouwer, Ontmoetingen 102, E. |
Romain Gary, Blanke Hond. Vertaald uit het Frans door W. Spillebeen. Leuven 1973, Davidsfonds, R. (vert.) |
Willy Spillebeen, Drie x drempelvrees. Antwerpen/Amsterdam 1974, Standaard Uitgeverij/Van Kampen, VB. |
Willy Spillebeen, André Demedts. Antwerpen 1974, Helios, Monografieën over Vlaamse Letterkunde, E/Bl. |
Willy Spillebeen, Jef Geeraerts, Kongo en daarna. Brussel/Den Haag 1975, Manteau, Bl. |
Willy Spillebeen, Gedichten. Leuven 1975, Davidsfonds, Bl. (jaarlijks, met Hubert van Herreweghen). |
Willy Spillebeen, Ontwerp van een landschap. Brugge/Nijmegen 1977, Orion/Gottmer, GB. |
Willy Spillebeen, De vossejacht, een dodenboek. Antwerpen/Leuven 1977, Standaard Uitgeverij/Davidsfonds, R. |
Willy Spillebeen, De geboorte van het stenen kindje. Thematische analyse van het scheppend werk van Martinus Nijhoff. Brugge/Nijmegen 1977, Orion/Gottmer, E. |
Willy Spillebeen, Woorden in de stroom. Hasselt 1978, Heideland-Orbis, PEN-pocket 102, Bl. (een eigen keuze uit Gedichten 1959-1973) |
| |
| |
Willy Spillebeen, Jan Hendrik Leopold. Brugge/Nijmegen 1978, Orion/Gottmer, Grote Ontmoetingen 29, E. |
Pablo Neruda, Twintig gedichten van Pablo Neruda. Vertaald uit het Spaans door W. Spillebeen. Gent 1978, Masereelfonds, G. (vert.) |
Willy Spillebeen, Herinneringen aan de toekomst. Brugge/Nijmegen 1979, Orion/Gottmer, R. |
Alberto Vazquez-Figueroa, De Hond. Vertaald uit het Spaans door W. Spillebeen. Leuven 1979, Davidsfonds, R. (vert.) |
Federico Garcia Lorca, Gitaanse Romancero & Divan van de Tamarit. Vertaald uit het Spaans door W. Spillebeen. Gent 1979, Masereelfonds, GB. (vert.) |
Willy Spillebeen, August Vanhoutte, De Macht der Leegte. Hasselt 1979, Heideland, PEN-pocket 104, E/Bl. |
Willy Spillebeen, Het goede doel van het geweld. Leuven 1980, Davidsfonds, R. |
Willy Spillebeen, Ida Gerhardt. Beveren-Melsele/Nijmegen 1981, Orion/Gottmer, Grote Ontmoetingen 41, E. |
Willy Spillebeen, André G. Christiaens. Torhout 1981, VWS-cahier nr. 92, E/Bl. |
Willy Spillebeen, Aeneas of De levensreis van een man. Antwerpen/Amsterdam 1982, Manteau, GMP 235, R. |
Willy Spillebeen, Voorbij de populieren. Tielt/Bussum 1982, Lannoo, reeks Golfbreker, GB. |
Willy Spillebeen, Dubbelspoor. 50 gedichten bij 50 tekeningen van André Deroo. Met ‘Ten geleide’ door Piet Thomas. Tielt/Bussum 1983, Lannoo, GB. |
Willy Spillebeen, Doornroosjes honden. Antwerpen/Amsterdam 1983, Manteau, GMP 259, N. |
Pablo Neruda, Canto General. Vertaald uit het Spaans door Willy Spillebeen, Mark Braet en Bart Vonck. Gent 1984, Masereelfonds, GB. (vert.) |
Willy Spillebeen, De hel bestaat. Antwerpen/Amsterdam 1984, Manteau, J. |
Charles De Coster, Uilenspiegel. Vertaald uit het Frans door Willy Spillebeen. Kemmel 1985, Malegijs, R. (vert.) (tweede druk Leuven 1989, Davidsfonds) |
Willy Spillebeen, De varkensput. Antwerpen/Amsterdam 1985, Manteau, R. |
Willy Spillebeen, De engel van Saint-Rapael. Een parabel. Antwerpen 1986, Manteau, R. |
Willy Spillebeen, Moeder is een rat. Antwerpen 1986, Houtekiet, R. |
Willy Spillebeen, Cortés of De Val. Antwerpen 1987, Houtekiet, R. |
Willy Spillebeen, De waarheid van Antonio Salgado. Antwerpen 1988, Houtekiet, R. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Martien J.G. de jong, Dichterlijk gevoel en koffielepels. In: Elseviers Weekblad, 20-7-1963. (over Naar dieper water) |
Lieven Rens, Groei-Pijn: genade-ongenade. In: Spectator, 27/28-8-1966. (over Groei-Pijn) |
Pol Le Roy, Groei-Pijn. In: De Periscoop, jrg. 17, nr. 1, november 1966, p. I. |
Bernard Kemp, Willy Spillebeen verrast met romandebuut. In: De Standaard, 19-2-1967. (over De maanvis) |
Paul de Wispelaere, Willy Spillebeen: De Maanvis. In: Het Vaderland, 7-7-1967. (over De maanvis) |
Bernard Kemp, De haat die liefde heet. In: De Standaard, 23-12-1967. (over De krabben) |
Georges Wildemeersch, De Krabben. In: Kreatief, jrg. 2, nr. 4, december 1967, pp. 11-12. |
Frans Depeuter, Het einde van de modderen man. In. Heibel, jrg. 3, nr. 1, januari 1968, pp. 5-8. (over De maanvis) |
Paul de Wispelaere, De Maanvis. In: P. de Wispelaere, Facettenoog, Manteau, Brussel, 1968, pp. 128-132. (over De maanvis) |
Paul de Wispelaere, Nieuw werk van Geert van Beek en Willy Spillebeen. In: Het Vaderland, 16-2-1968. (over De krabben) |
Marcel Janssens, Krabben en strelen. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 113, nr. 4, april mei 1968, p. 313. (over De krabben) |
Paul Hardy, Vlucht naar de volwassenheid. Willy Spillebeen: De sfinks op de belt. In: Gazet van Antwerpen, 11-3-1970. |
Paul de Wispelaere, Oedipus en de sfinks. In: Het Vaderland, 25-4-1970. (over De sfinks op de belt) |
Marcel Janssens, De modus vivendi. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 115, nr. 6, juli-augustus 1970, pp. 466-468. (over De sfinks op de belt) |
Hugo Brems, Chaos-kosmos-chaos. In: Het Volk-De Nieuwe Gids, 13-4-1971. (over Steen des aanstoots) |
Eugène van Itterbeek, Willy Spillebeen: schrijven tegen de chaos. In: Kultuurleven, jrg. 38, nr. 4, mei 1971, pp. 339-347. (over Steen des aanstoots) |
Lionel Deflo, Willy Spillebeen: steen des aanstoots... (gesprek Lionel Deflo-Willy Spillebeen). In: Kultuurleven, jrg. 38, nr. 4, mei 1971, pp. 348-358. (over Steen des aanstoots en de beschuldiging van Gaston Claes over de ‘pornografie’ in dit werk) |
Paul Hardy, Willy Spillebeen: steen des aanstoots. In: Boekengids, jrg. 49, nr. 5, 1971, pp. 210-213. |
Paul de Wispelaere, Spiegelgevecht vol bitterheid en schoonheid. In: Het Vaderland, 29-5-1971. (over Steen des aanstoots) |
Marcel Janssens, Topografie van het groothertogdom IK. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 116, nr. 4, 1971, pp. 298-301. (over Steen des aanstoots) |
Georges Wildemeersch, Naar een nieuwe schepping: In: De Standaard, 4-6-1971. (over Steen des aanstoots) |
Georges Wildemeersch, Balans na vijf jaar romancierschap. In: Ons Erfdeel, jrg. 14, nr. 4, 1971, pp. 100-102. (over Steen des aanstoots en overzicht prozawerk) |
Ivo Wuyts, Kwelring en terapie. In: Kreatief, jrg. 5, nr. 4, december 1971, pp. 56-58. (over De sfinks op de belt) |
Gaston Durnez, Achtervolgd door het verleden. Willy Spillebeen op zoek naar bevrijding. In: De Standaard. 17-12-1971. (over Steen des aanstoots) |
Paul de Wispelaere, Drie jongemannen op de drempel van het leven. Sombere visie van Willy Spillebeen. In: Het Vaderland, 14-9-1974. (over Drie x drempelvrees) |
Lionel Deflo, Yang-prijs 1974. Willy Spillebeen, Drie x drempelvrees. In: Kreatief, jrg. 8, nr. 3, oktober 1974, pp. 55-61. (over Drie x drempelvrees) |
Eric Derluyn, Willy Spillebeen: Een teken van leven. In: Ons Erfdeel, jrg. 17, nr. 5, november-december 1974, pp. 737-739. (over Gedichten 1959-1973) |
| |
| |
Hugo Brems, Schrijven aan het leven. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 119, nr. 10, december 1974, pp. 788-795. (over Gedichten 1959-1973) |
Yang, jrg. 11, nrs. 62-63-64, september 1975, met bijdragen van:
- | Lionel Deflo, Yang-prijs 1974. Willy Spillebeen: Drie x drempelvrees, pp. 9-17. |
- | Lutgart Haeck, Kringschrijver Spillebeen, pp. 21-34. (over thema's en motieven in het prozawerk van Spillebeen) |
- | Gaston Durnez, Interview met Willy Spillebeen, pp. 59-74. |
- | Clem Schouwenaars, De poëtische keerkring van Willy Spillebeen, pp. 77-83. (over themata en motieven in de poëzie van Spillebeen) |
- | Lutgart Haeck, Bio-bibliografie Willy Spillebeen, pp. 91-106. (afgesloten op 6 april 1975) |
|
Rita Bouckaert-Ghesquière: Spillebeens Vossejacht. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 122, nr. 6, juli-augustus 1977, pp. 446-449. (over De vossejacht) |
Hedwig Verlinde, De geboorte van het stenen kindje. Vraaggesprek met Willy Spillebeen. In: Poëziekrant, jrg. 1, nr. 5, september-oktober 1977, pp. 4-5. (over De geboorte van het stenen kindje) |
Jan van der Vegt, Nieuwe studie over Martinus Nijhoff. In: Ons Erfdeel, jrg. 21, nr. 1, 1978, pp. 110-112. (over De geboorte van het stenen kindje) |
Lionel Deflo, Graven naar de wortels of het genealogisch schrijven. In: Kreatief, jrg. 12, nr. 1, april 1978, pp. 73-82. (over De vossejacht) |
Armand van Assche, Een landkaart van gisteren verkende plekken. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 123, nr. 8, oktober 1978, pp. 619-622. (over Ontwerp van een landschap) |
Rudolf van de Perre, Het getijdenboek van Willy Spillebeen. In: Ons Erfdeel, jrg. 22, nr. 1, januari-februari 1979, pp. 108-110. (over Ontwerp van een landschap) |
Leo Geerts, Willy Spillebeen: onmacht en geweld. In: De Nieuwe, 14-3-1980, pp. 18-21. (overzichtsartikel prozawerk) |
Lionel Deflo, Zelfdestructie en collectieve destructie in het jongste prozawerk van Willy Spillebeen. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 125, nr. 9, november 1980, pp. 700-706. (over Het goede doel van het geweld en Herinneringen aan de toekomst) |
Marc Dewinter, Is Willy Spillebeen moegestreden? In: Kreatief, jrg. 14, nr. 5, december 1980, pp. 37-46. (over Herinneringen aan de toekomst en Het goede doel van het geweld) |
Gaston Durnez, Geluk ligt niet in de macht. In: De Standaard, 21-5-1982. (over Aeneas of De levensreis van een man) |
Leo Geerts, Spillebeens Aeneïs. In: De Nieuwe, 15-7-1982. (over Aeneas of De levensreis van een man) |
Jos Borré, De valse roep van de plicht. In: De Morgen, 11-9-1982. (over Aeneas of De levensreis van een man) |
Marc Dewinter, Vergilius Achterna. In: Het Volk, 30-9-1982. (over Aeneas of De levensreis van een man) |
Lionel Deflo, Willy Spillebeens Aeneas of het Masker van de mythe afgetrokken. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 128, nr. 3, maart-april 1983, pp. 202-209. (over Aeneas of De levensreis van een man) |
Anne-Marie Musschoot, Aeneas achterna. In: Ons Erfdeel, jrg. 26, nr. 2, maart-april 1983, pp. 272-273. (over Aeneas of De levensreis van een man) |
Piet Thomas, Ten geleide. In: Willy Spillebeen en André Deroo, Dubbelspoor. Tielt/Bussum, 1983, pp. 5-14. (over de gedichten in Dubbelspoor) |
De Vlaamse Gids, jrg. 67, nr. 3, mei-juni 1983, met bijdragen van:
- | Willem M. Roggeman, Gesprek met Willy Spillebeen, pp. 7-21. (over het hele oeuvre) |
- | Hugo Brems, De geschiedenis volgens de steenbok, pp. 35-40. (over Ontwerp van een landschap en Voorbij de populieren) |
- | Armand van Assche, De dialogerende criticus, pp. 41-43. (over de essays en kritieken van Spillebeen) |
|
Hedwig Verlinde, Over de poëzie van Willy Spillebeen. In: Kreatief, jrg. 17, nr. 2/3, juli- |
| |
| |
augustus 1983, pp. 85-99. (over Voorbij de populieren en Dubbelspoor, in relatie met eerdere dichtbundels) |
Phil Gailliau, Aeneas Spillebeen. In: Kreatief, jrg. 17, nr. 2/3, juli-augustus 1983, pp. 152-154. (over Aeneas of De levensreis van een man) |
Marc de Smet, Interview met Willy Spillebeen. In: Poëziekrant, jrg. 7, nr. 4, juli-augustus 1983, pp. 1-2. (over Voorbij de populieren en Dubbelspoor) |
Carlos Alleene, Willy Spillebeen: ‘Ik had zelfmoord kunnen plegen’. In: Spectator, 27-8-1983, pp. 24-29. (interview over het hele oeuvre en de miskenning bij het grote publiek) |
Marc Reynebeau, Honderd jaar slapen. In: Knack, 23-11-1983, p. 199. (over Doornroosjes honden) |
Marc Dewinter, Spillebeen op de sprookjestoer. In: Het Volk, 24-11-1983. (over Doornroosjes honden) |
Gaston Durnez, Spillebeen en de werkelijkheid. Vorm geven aan de chaos. In: De Standaard, 11/12-2-1984. (interview over het hele werk) |
Lionel Deflo, Doornroosjes honden (Willy Spillebeen): wachten op het wonder. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 129, nr. 2, februari 1984, pp. 145-149. |
Jef Ector, Aeneas wordt Spillebeen en andere Griekse sagen in de moderne letterkunde. In: Kultuurleven, jrg. 51, nr. 5, juni 1984, pp. 472-480. (over Aeneas of De levensreis van een man in relatie tot andere Aeneas- en Dido-bewerkingen) |
Lionel Deflo, Het prozawerk van Willy Spillebeen: schrijven tegen de dood. In: Lionel Deflo, Bij nader inzien. Manteau, Antwerpen, 1985. (overzichtsartikel hele prozaoeuvre tot en met Doornroosjes honden) |
Hugo Bousset, Willy Spillebeen: scherven schrijven. In: Kreatief, jrg. 19, nrs. 3-4, oktober-november 1985, pp. 68-73. (over De varkensput) |
Lionel Deflo, Laat de doden hun doden begraven. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 131, nr. 2, februari 1986, pp. 131-136. (over De varkensput) |
Jan Hendrik Bakker, Een vrolijke balans van Willy Spillebeen. In: Haagse Courant, 28-3-1987. (overzichtsartikel) |
Kreatief, jrg. 21, nr.1, april 1987, met bijdragen van:
- | Jef Ector, Het Oedipusthema bij Willy Spillebeen, pp. 20-43. (overzichtsartikel) |
- | Koen Vermeiren, Een moderne parabel over goed en kwaad, pp. 108-112. (over De engel van Saint-Raphaet) |
- | Phil Cailliau, Van ratten, van angst, van waanzin, pp. 112-116. (over Moeder is een rat) |
|
Jooris van Hulle, Oeverloze droefheid om de mens. In: De Standaard, 7/8-11-1987. (over Cortés of De Val) |
Hugo Bousset, Queeste naar een vader, een zoon en een geest. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 133, nr. 3, april 1988, pp. 208-212. (over Cortés of De Val) |
Phil Cailliau, Is vergeten of verdringen van gruwelen mogelijk? In: Kreatief, jrg. 22, nrs. 2-3, juni 1988, pp. 64-72. (over Cortés of De Val) |
Guido Goedemé, Willy Spillebeen. In: M. Janssens, Geboekstaafd, Vlaamse Prozaschrijvers na 1945. Leuven 1988, pp. 246-251. (overzichtsartikel van het hele werk) |
Jooris van Hulle, Willy Spillebeen. Antwerpen 1988. (over de evolutie en thematiek binnen het oeuvre) |
Koen Vermeiren, Willy Spillebeen. Torhout 1988. (uitgebreide monografie, waarin opgenomen: biografie, thematische analyse van poëzie, proza en essays, primaire en secundaire bibliografie, tot en met De waarheid van Antonio Salgado) |
34 Kritisch lit. lex.
augustus 1989
|
|