| |
| |
| |
Hedwig Speliers
door Joris Gerits
1. Biografie
Hedwig Speliers werd op 12 juni 1935 in Diksmuide geboren in het teken van de Tweeling. ‘Tweeling’ noemt hij zichzelf ook in zijn essay ‘Stijn Streuvels en de dood’ en in het openingsgedicht van zijn dichtbundel Dreyfus in het dorp. Hoger secundair onderwijs (oude humaniora) volgde hij in het Sint-Amandscollege te Kortrijk en daarna gedurende anderhalf jaar de priesteropleiding in het seminarie te Brugge. Na zijn legerdienst in Duitsland (Euskirchen) begon hij in 1957 de lerarenopleiding aan de Rijksnormaalschool te Gent. Gaandeweg nam hij afstand van zijn katholieke Westvlaamse milieu, dat hij als bekrompen provincialistisch en kwetsend ervaren heeft. Vanaf 1959 is hij leraar Nederlands te Nieuwpoort. Sedert 1961 woont hij daar ook.
In 1963 vormde hij samen met Paul de Wispelaere, Korban en Jan van der Hoeven de redactie van Diagram, tijdschrift voor progressieve literatuur. Nadien volgde medewerking aan de gestencilde tijdschriften Bok (1964), Mep (1965) en Daele (1965). Vanaf de oprichting in 1971 van het tijdschrift Restant, dat zijn voedingsbodem had in de Gentse Rijksuniversiteit en de nog jonge Antwerpse Universitaire Instelling, is Speliers een zeer produktieve medewerker geweest als essayist en als dichter. Als columnist schreef hij ook in Elseviers Literair Supplement (1968-1972), De Nieuwe (1964-1973), Vrijdag (1971) en Knack (1971).
Zijn bundel De astronaut werd in 1969 bekroond met de Heidelandprijs voor Noord en Zuid. De provinciale prijs voor letterkunde van West-Vlaanderen kreeg hij in 1972 voor de dichtbundel Horribile dictu en in 1984 voor zijn gebun- | |
| |
delde essays Met verpauperde pen. In 1984 kreeg hij ook de Dirk Martensprijs van de stad Aalst voor zijn dichtbundel Het heraldieke dier.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kunstopvatting
Hedwig Speliers beschouwt zichzelf in de eerste plaats als een dichter, al hebben vooral zijn polemische geschriften en zijn essay Omtrent Streuvels ophef gemaakt. De dichter Speliers heeft een duidelijke visie op de poëzie. In veel tijdschriftartikelen heeft hij die tot zijn ‘poëtheorie’ uitgewerkt. Zijn vertrekpunt is de overtuiging dat een dichter een denker is door middel van beelden. Het denken over de dichterlijke activiteit gebeurt in een metataal die hij in Van het wolkje af zijn ‘merg en merk’ noemt. Daarmee geeft hij aan dat het denken en spreken over poëzie zowel het bewuste als het onbewuste insluit. En de beelden zijn volgens Speliers geen illustratie van het denken, zij zijn het ingewikkelde mechanisme van het denken zelf. De inspiratie is niet iets ongrijpbaars of goddelijks, ze ontsluit het paradijs, het domein van het kind en van het spel waaruit de volwassene zich verworpen acht.
| |
Techniek
De associatie is het middel bij uitstek om de menselijke kennis creatief te doen functioneren, omdat op die manier in de taal verbanden ontstaan tussen de meest uiteenlopende kennis- en ervaringsgebieden. Deze openingsregel van een vers uit De mens van Paracelsus is daarvan een illustratie:
Nomade in dit noemandsland, hij zwerft
die van de taal de twijfel erft -
Speliers laat zich soms meeslepen door het spel van alliteratie en assonantie met volgende regels als resultaat:
Wedergeboorte wordt een waarde, want waadt
in de wetende wol van de woorden niet
de wetenschap van al het voortbestaande?
Anderzijds slaagt hij erin door zijn echotechniek de thema's van een hele bundel met elkaar te vervlechten in één gedicht, zoals in Alpestre:
Ja te zeggen tegen Jozua, de zon
terzij en het lichaam monoliet
| |
| |
van spraak naar lied, levende betrokken
bij het verlokkende van de barokke
beeldentaal: schrift, geschrevene
geschreven met de nagels in het bloed -
terwijl ik in haar lichaam daal.
Archeologisch mijn bestemming zoek.
De beleving van de erotiek als een barokke ontmoeting van lichamen, als een sacrale handeling in een bijbelse context en als een archeologische zoektocht naar een verloren eenheid bepaalt inderdaad Alpestre.
In een lezing uit 1984, waarvan hij de titel ‘Met verpauperde pen’ later aan een verzamelbundel essays over poëzie gegeven heeft, pleitte Speliers in het voetspoor van Paul van Ostaijen voor vakmanschap in het poëziebedrijf en in navolging van Mallarmé voor méér aandacht voor het poëtische proces. Daarbij wordt het gedicht als eindtekst ondergeschikt geacht aan het schrijven zelf naar dat resultaat toe. Dat hij de verschillende fasen waarin een dichtbundel tot stand komt even belangrijk acht als de gedrukte eindtekst heeft hij in De mens van Paracelsus verduidelijkt door de lezer ook het handschrift voor te leggen met doorhalingen, toevoegingen, wijzigingen, weglatingen. Speliers wil de lezers letterlijk laten zien hoe zijn gedichten de werkelijkheid transformeren en creëren, in tegenstelling tot de door hem verketterde neorealistische en neoromantische poëzie die zijns inziens de werkelijkheid louter parafraseert of navertelt.
| |
Kritiek
Bij de uitwerking van zijn poëtica maakt Speliers gebruik van de terminologie van het structuralisme van De Saussure tot Chomsky. Stefan Hertmans, die de waarde van de structuralistische modellen niet ontkent, formuleerde een veel gehoorde kritiek op die aspecten van Speliers' essays: ‘Speliers poneert vaak dingen op een didactische en prescriptieve manier, en geeft daardoor soms de indruk nog heel argeloos te geloven in de wetenschappelijke aspiraties van de literatuurwetenschap.’
Het scherpe onderscheid dat Speliers maakt tussen de taal van poëzie en proza, en de stelling dat de lyrische kwaliteit van een gedicht stijgt met de toename van afwijkende zins- | |
| |
patronen, van ongewone betekenisvorming en dergelijke zijn te veel als dogma geformuleerd. Niettemin heeft Speliers in zijn opstellen over Hugues C. Pernath, Jan van der Hoeven en Hans Faverey de complexiteit van de ‘autonome’ poëzie grondig linguïstisch geanalyseerd en zo een belangrijke bijdrage geleverd tot de kennis van de poëtische techniek in het algemeen.
| |
Stijl / Techniek
Met betrekking tot Speliers' eigen stijl constateren we dat in zijn onofficieel debuut, Exotische diergedichten (1957), al een aantal stilistische verschijnselen aanwezig is, dat ook zijn later dichtwerk blijft kenmerken. Met versregels als ‘lama's van panama/ wandelfonteinen uit de steppen’ sluit hij aan bij de experimentele traditie, waarin de dichter een naamgever is die de werkelijkheid opnieuw schept en de wereld bekijkt met paradijslijke, mythische ogen. Immers, ‘wij verleerden de wereld te zien/uit de ogen van de kleine chimpansee’.
Herhaling van de beginstrofe, met eventueel een variatie, als slotstrofe gebeurt een enkele keer in Exotische diergedichten en bijna systematisch in de cyclus ‘De barokgedichten’ uit Een bruggehoofd. Speliers gebruikt graag vreemde, precieuze of wetenschappelijke jargonwoorden: hyfte, cenotaaf, merkaton, theodoliet, floëem, talgklier zijn willekeurige voorbeelden uit telkens een andere bundel. In zijn essayistisch proza smeedt hij graag samenstellingen als ‘pernathaligheid’ of ‘polemiserie’ om een stijl of een opvatting te karakteriseren. De nadruk op het noemen en het woord brengt mee dat vanaf zijn bundel De astronaut de frequentie van persoonsvormen in zijn gedichten vermindert. Aangezien de dichter een denker is door middel van beelden, is het vanzelfsprekend dat de metafoor centraal staat in Speliers' poëzie. In een stuk uit Al wie omziet met als titel de versregel van Speliers ‘de vooralsnog versmade metaforen’ geeft Hugo Brems aan hoe Speliers in De mens van Paracelsus de verloren gegane eenheid tussen taal en wereld tracht te herstellen door een taalgebruik dat zich rekenschap geeft van de metaforische structuur van de werkelijkheid zelf.
| |
Ontwikkeling
Dat de poëziepraktijk van Speliers evolueert met zijn ‘poë- | |
| |
theorie’ kan men aflezen uit het colofon van de bundels die vanaf Horribile dictu niet alleen de periode vermelden waarin de bundel tot stand is gekomen, maar ook de teksten waaruit ideeën, woordspelingen, citaten zijn geput. In Van het wolkje af begint een gedicht met volgende gelijkstelling: ‘Palimpsest: schriftuur.’ En in een opstel uit Met verpauperde pen met de titel ‘Poëzie als palimpsest’ verklaart hij: ‘(poëzie is) schriftuur op schriftuur met de geduldige hand van de dichter die de regels wegkrabt om er nieuwe regels op te plaatsen.’ Zo'n uitspraak is duidelijk schatplichtig aan de theorie van de intertextualiteit ontwikkeld door het Franse structuralisme (R. Barthes, J. Kristeva).
Zijn eerste bijna onopgemerkte dichtbundels Ons bergt een cenotaaf en Een bruggehoofd waren nog ‘anthologische’ dichtbundels, gebloemleesd uit de poëtische produktie van een bepaalde periode. Vanaf De astronaut schrijft Speliers ‘structurele’ dichtbundels waarbij vanaf het eerste gedicht rekening gehouden wordt met de totale samenhang die de bundel zal krijgen.
| |
Verwantschap / Kunstopvatting
Behalve poëzietheoreticus en dichter is Speliers ook criticus en polemist. Van 1964 tot 1974 kende hij een extraverte polemische periode, waarin hij bokkige brieven en kritieken schreef en de ars polemica beoefende naar het voorbeeld van Louis Paul Boon. Hij publiceerde zijn belangrijke studie Omtrent Streuvels en de essaybundel Die Verrekte Gelijkhebber waarin hij zoals zijn Nederlandse geestverwant R.A. Cornets de Groot een fusie nastreefde tussen de traditionele tekstbenadering en de irrationele en intuïtieve impulsen die hem leiden. Met het boek over Van het Reve, dat hij zelf als een mislukking beschouwt, zette hij een punt achter wat hij zijn literaire proeftijd genoemd heeft. In die proeftijd heeft hij vinnig gereageerd in Wij, galspuwers tegen de mythevorming rond blijvend overschatte schrijvers (Claes, Timmermans, Vandeloo e.a.). Speliers beklemtoonde de eerlijkheid van de eigen schrijversinzet en de noodzaak om de criteria bij de beoordeling van een literair werk te expliciteren. In Die Verrekte Gelijkhebber pleitte hij ervoor dat de polemist een duidelijke eigen overtuiging zou hebben en de relatie met de
| |
| |
werkelijkheid niet uit het oog zou verliezen. Een polemisch schrijver moet maskers afrukken, accenten plaatsen, zijn goed- of afkeuring expliciet te kennen geven. Hij moet opkomen voor de authenticiteit tegen elke vorm van imitatie of aansluiting bij de vele -ismen in.
Het meest waardevolle en blijvende werk uit die periode is ongetwijfeld Omtrent Steuvels. Daarin heeft Speliers het ‘rechtse’ beeld van Streuvels als woordkunstenaar, natuurbeschrijver en katholieke romancier proberen te wijzigen door integendeel de nadruk te leggen op de seksualiteit, het antiklerikalisme, waarbij het religieuze slechts de betekenis heeft van decor en decorum. Speliers zelf heeft in zijn inleiding op Die Verrekte Gelijkhebber toegegeven dat Streuvels voor hem een kapstok is geweest en dat hij zich via hem van vele traumata heeft bevrijd. Van Streuvels mocht Speliers op 15 juli 1965 een ronduit lovende brief ontvangen waarvan de kernalinea luidt: ‘Het doel van de kritikus bestaat er in de auteur bewust te maken aan zich zelf. En dat is hier gebeurd. Nu kan ik over een en ander mediteren en ik geloof dat Gij over de heele lijn gelijk hebt. Ik heb inderdaad altijd het gevoel gehad dat mijn boeken niet door mij maar door een onbekende, mij vreemde geschreven zijn. Ze zijn buiten mij ontstaan.’
Dat aan Speliers' visie op Streuvels vooral bewondering ten grondslag ligt en geen onttakeling, blijkt uit het Album Stijn Streuvels dat hij meer dan vijftien jaar na zijn Omtrent Streuvels heeft samengesteld.
| |
Thematiek
Een constante in het poëtische oeuvre van Speliers is de formulering van de twijfel. In zijn eerste bundel, Ons bergt een cenotaaf, heeft die vooral een psychologische voedingsbodem. De angst veroorzaakt door de oorlog, maar ook als gevolg van de vervreemding van thuis, leidt tot de vertwijfelde vraagstelling: Wie of wat richt me opnieuw naar de bron van mijn groei? Vrij vlug wordt die twijfel een filosofische levenshouding. In Een bruggehoofd projecteert de dichter zijn twijfel omtrent het overgeërfde Godsbeeld, maar ook een afrekening met een dominerend moederbeeld in de Griekse mythen. Een anekdotisch gegeven, het verzet van zijn moeder tegen zijn huwelijk, wordt mytisch ingekleed door een identificatie
| |
| |
van Kalliope, de moeder van Orpheus, met de eigen moeder:
Kalliope met in haar huid gesneden
de genen koninklijk en van de goden
en mijn moeder met de varenszachte stem
de mij als brandnetel genegene gezel
Van in het begin vormen het geloof in het poëtische woord en de overgave aan de levensdrift in de gemeenschap met de vrouw het tegengewicht voor twijfel, angst en wanhoop.
Zekerheid wordt dus gezocht via de bevrijding uit maatschappelijke en seksuele taboes en door het scheppen van een onbegrensde intellectuele en dichterlijke ruimte. De astronaut is het beeld van de dichter die geen goden in de ruimte ontmoet maar het avontuur van de scheppende menselijke geest beleeft. De confrontatie met de dood kan geen mens echter uit de weg gaan. In Dreyfus in het dorp kunnen we lezen:
zwijgzaam een demon van brons
brengt van bij de geboorte
En in Horribile dictu, geschreven naar aanleiding van de dood van zijn enige broer Ronald op 9 september 1969 als gevolg van een acute bloedziekte, wordt gepeild naar het wezen van de dood. Opnieuw zullen de erotiek en de taalcreatie uitkomst bieden, zodat deze bundel over de dood evolueert tot een zelfverdediging tegen de dood.
De binding tussen taal en eros blijft in alle verdere bundels aanwezig:
Verenigd met het vrouwelijk deel,
het woord wordt spier. Ik speel.
luidt het in De mens van Paracelsus. De hechte gemeenschap tussen de dichter en de vrouw wordt in Alpestre als volgt benoemd:
Twee bloesems op één stam, gezamenlijk
de letter van het laatst te zeggen woord.
In Van het wolkje af komt als een belangrijk thema het wonen naar voren in zijn diverse aspecten: huis, nest, nederzetting.
| |
| |
Het huis beschermt de mens in de tussentijd tussen geboorte en dood en het is de plaats waar man en vrouw geborgen zijn. Als ‘animal grammaticale’ formuleert Speliers het als volgt: ‘Het ik vindt zij. Het haar vindt hem.’
Na De astronaut is de bundel Het heraldieke dier andermaal een poging om de plaats van de mens in de kosmos te bepalen. Voor Speliers is het verschijnsel mens bepaald door de erotiek en de metafysica. De mens is gebonden aan aarde en materie en tegelijk ook verticaal sinds eeuwen in tijd en ruimte geplant, zoals in Het heraldieke dier te lezen staat.
| |
Visie op de wereld
Aan het slot van een bespreking van een boek over Hugo Claus heeft Speliers in Wij, galspuwers het wereldbeeld van Claus gedefinieerd als dat van een levenslang gekwetste man, door zijn katholieke opvoeding bezwaard en door de westerse moraal erfelijk belast. Ik meen dat dit ook als een projectie van Speliers' eigen wereldbeeld gelezen kan worden. Het motto van C.G. Jung dat aan De astronaut voorafgaat: ‘Daarom sterven de goden van tijd tot tijd, omdat men plotseling ontdekt, dat zij geen zin hebben, dat zij door mensenhanden, uit hout of steen gevormde, nutteloze dingen zijn’ markeert de keuze van Speliers voor de aardsheid. In Het heraldieke dier treft men, met een verwijzing naar Tantalus, de existentialistische, pessimistische visie aan van de mens die nooit zijn doel kan bereiken omdat er geen doel is. Eerder al, in de Arachne-sonnetten uit Een bruggehoofd, had Speliers zijn fatalisme gespiegeld aan de mythe van de weefster Arachne die in haar overmoed Pallas Athena uitdaagt tot een wedstrijd in de weefkunst en in een spin veranderd wordt. De conclusie van Speliers luidt dat de mens het onderspit moet delven of het nu om goden of biologische wetmatigheden gaat. Dat fatalisme sluit het engagement niet uit. Het mag dan al het karakter van een wanhoopsdaad hebben, de miskenning van het engagement noemt Speliers in Afscheid van Streuvels een misdaad. Vandaar dat hij ‘links’ de enige goede plaats noemt waar men kan staan in het gezelschap van Van Ostaijen, Boon, Walravens.
Als men de essentie van Speliers' poëzie in een formule wil vatten, dan is de door A.M. Musschoot onderkende tweespalt tussen cerebraliteit en vitalisme wel het geschiktst.
| |
| |
Vanaf Ons bergt een cenotaaf tot Alpestre kan men in Speliers' gedichten zowel een cerebrale, Cartesiaanse pool aanwijzen, waar de dichter zoekt naar de diepere, algemene betekenis van de dingen, als een vitalistische pool, die vooral tot uiting komt in de erotische gedichten.
| |
Publieke belangstelling
Speliers heeft vooral in zijn polemische periode (1964-1974) geregeld in de publieke belangstelling gestaan, voornamelijk met Wij, galspuwers en Omtrent Streuvels die op 4000 respectievelijk 5000 exemplaren gedrukt werden. De oplage van zijn dichtbundels mag rond de 1000 exemplaren per bundel geschat worden en er is nooit een herdruk geweest. Van een grote bekendheid kan men dus niet spreken, hoewel de bekroningen van zijn poëtisch en essayistisch werk in Vlaanderen toch wijzen op een erkenning van zijn oeuvre.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Hedwig Speliers, Exotische diergedichten 1956-57. De Panne 1957, uitgave IMPA, GB. (tweede druk, Brugge 1973, Sonneville) |
Hedwig Speliers, Het met je lichaam zeggen. In: Ontmoeting, jrg. 14, nr. 7, april 1961, pp. 212-224, GC. |
Hedwig Speliers, Ons bergt een cenotaaf. Brussel/Antwerpen 1961, Manteau, GB. |
Hedwig Speliers, Een bruggehoofd. Brussel/Antwerpen/Den Haag 1963, Manteau, GB. |
Hedwig Speliers, Wij, galspuwers. Brugge 1965, De Galge, EB. |
Hedwig Speliers, Totaal tweedehands. In: Komma, jrg. 1, nr. 2, 1965, pp. 1-3, G. |
Hedwig Speliers, Omtrent Streuvels. Het einde van een mythe. Een anti-essay. Brugge 1968, Sonneville, E. |
Hedwig Speliers, De astronaut. Hasselt 1969, Heideland, GB. |
Hedwig Speliers, Afscheid van Streuvels. 's-Gravenhage/Rotterdam/Brugge 1971, Nijgh & Van Ditmar/Sonneville, EB. |
Hedwig Speliers, Horribile dictu. Amsterdam/Brussel 1972, Paris/Manteau, GB. |
Hedwig Speliers, Ten zuiden van. 's-Gravenhage/Brugge 1973, Nijgh & Van Ditmar/Sonneville, GB. |
Hedwig Speliers, Die Verrekte Gelijkhebber. Polemieken. 's-Gravenhage/Brugge 1973, Nijgh & Van Ditmar/Sonneville, EB. |
Hedwig Speliers, Leven met Lorenz of het duizendjarig dier. Ertvelde 1973, Van Hyfte-De Coninck, GB. |
Hedwig Speliers, Gerard Kornelis van het Reve & de groene anjelier. Triagnose van een mythe, deel 3, Brugge 1973, Sonneville, E. |
Hedwig Speliers, De ongeleefde lijnen van ons lichaam of Het metaforische denken. In: Restant, jrg. 4, nr. 4, september 1975, pp. 118-133 (I) en jrg. 4, nr. 5-6, januari 1976, pp. 169-203 (II), E. |
Hedwig Speliers, De doolhof van de eenvoud. De vermoedelijke poëtica van H.C. Pernath. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 29, nr. 6, juli-september 1976, pp. 488-501, E. |
Hedwig Speliers, Het Zuidnederlandse poëtheoretische denken. Continuïteit en discontinuïteitscurven. In: Luk de Vos (red.), Van Walravens weg. Gent 1976, Restant Uitgaven, pp. 177-229, E. |
Hedwig Speliers, De mens van Paracelsus. Brussel/Den Haag 1977, Manteau, GB. |
Hedwig Speliers, Grammataoëzie, of de funktie van de refleksivisatiefiguur in de poëzie van Hans Faverey. In: Luk de Vos & Gilbert van Hoeydonck (red,), Geschuwde interpretasies. Antwerpen/Gent 1978, Restant Uitgaven, pp. 147-168, E. |
Hedwig Speliers, De A/T-relatie in het gedicht ‘Alicante’ van Jan van der Hoeven. Een fonologisemantische interpretatie. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 31, nr. 6, juli-augustus 1978, pp. 510-528, E. |
| |
| |
Hedwig Speliers, Van het wolkje af. Antwerpen/Amsterdam 1980, Elsevier/Manteau, GB. |
Hedwig Speliers, Het Retrograde Eksperiment. In: Luk de Vos (red.), Jotie T'Hooft: een witboek. Antwerpen 1981, Restant Uitgaven, pp. 43-55, E. |
Hedwig Speliers, Dreyfus in het dorp. In: Poëziekrant, jrg. 5, september-oktober 1981, GB. |
Hedwig Speliers, Het heraldieke dier. Antwerpen 1983, Manteau, GB. |
Hedwig Speliers, De pool van de droom. Van en over Johan Daisne. Samengesteld door Hedwig Speliers. Antwerpen 1983, Manteau, EB. |
Hedwig Speliers, Album Stijn Streuvels. Antwerpen 1984, Manteau, Beelddocumentaire. |
Hedwig Speliers, Met verpauperde pen. Antwerpen 1984, Manteau, EB. |
Hedwig Speliers, Alpestre. Antwerpen 1986, Manteau, GB. |
Hedwig Speliers, Tiaar van mijn taal. Poets poet Jan van der Hoeven. Brugge 1986, Pablo Nerudafonds, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Remi van de Moortel, Exotische Diergedichten door H. Speliers. In: De Gentenaar, 28-10-1959. |
Remi van de Moortel, Ons bergt een Cenotaaf door Hedwig Speliers. In: De Gentenaar, 1-9-1962. |
weverbergh, Hedwig Speliers. Een bruggehoofd. In: Vooruit, 12-3-1964. |
Lambert Tegenbosch, Journaal. In: Raam, nr. 20, 1965, pp. 61-62. (over Wij, galspuwers) |
Bernard Kemp, Stormpjes in een bokaal. In: De Standaard, 19-6-1965. (over Wij, galspuwers) |
Piet van Aken, Agenda van een heidens lezer. Antwerpen 1967, pp. 69-77. (over Wij, galspuwers) |
M. Rutten, Tellurisch, barok, antiek. In: M. Rutten, Nederlandse dichtkunst. Achterberg en Burssens voorbij. Hasselt 1967, pp. 352-368. (over Een bruggehoofd) |
Gerd Segers, Hedwig Speliers. In: Revolver, jrg. 1, nr. 1, 1968, pp. 27-32. (interview) |
Leo Geerts, Speliers analyseert Streuvels. In: De Nieuwe, 14-2-1969. (over Omtrent Streuvels) |
Marcel Janssens, Streuvels en Lateur: persona poetica en persona prattica. In: Ons Erfdeel, jrg. 12, nr. 3, maart 1969, pp. 107-109. (over Omtrent Streuvels) |
Georges Adé, Omtrent ‘Omtrent Streuvels’. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 22, nr. 3, maart 1969, pp. 279-306. |
Jan van der Vegt, Speliers op hoog niveau en twee andere laureaten. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 5-4-1969. (over De astronaut) |
Peter van Eeten, Een fel en overtuigend pleidooi. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 31-5-1969. (over Omtrent Slreuvels) |
Herman de Coninck, Geestelijke ruimtevaart. In: De Standaard, 19-9-1969. (over De astronaut) |
Anne Wadman, Revolver-essayistiek. In: Leeuwarder Courant, 31-10-1970. (over Omtrent Streuvels) |
Frans Depeuter, Te gast bij Tweeling en Theresiaster. In: De Vlaamse Gids, jrg. 55, nr. 2, februari 1971, pp. 17-20. (over De astronaut) |
Willy Spillebeen, Demasqué van de dood. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 118, nr. 3, maart-april 1973, pp. 209-214. (over Horribile dictu) |
Paul de Wispelaere, De Ars Polemica van Hedwig Speliers. In: Het Vaderland, 16-6-1973. (over Die Verrekte Gelijkhebber) |
Bert Brouwers, vlaming hedwig speliers, amokmaker in 1965 schrijft staatsprijspoëzie. In: De Nieuwe Linie, 4-7-1973. (over Die Verrekte Gelijkhebber) |
Marcel Janssens, Hedwig Speliers, Polemikpunt. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 118, nr. 7, september 1973, pp. 531-537. (over Die Verrekte Gelijkhebber) |
Christine D'haen, ‘De antieke sonnetten’ van Hedwig Speliers. In: Raam, nr. 99, december 1973, pp. 51-58. (over Een bruggehoofd) |
Ruud Kraayeveld, Drie ‘studies’ over Gerard Reve. In: Ons Erfdeel, jrg. 17, nr. 1, januari-februari 1974, pp. 103-106. (over G.K. van het Reve & de groene anjelier) |
T(om) v(an) D(eel), Huilen met Speliers. In: De Revisor, jrg. 1, nr. 2, februari 1974, pp. 59-61. (over Die Verrekte Gelijkhebber en G.K. van het Reve & de groene anjelier) |
Willem M. Roggeman, Eindelijk polemiek. In: Het Laatste Nieuws, 8-8-1974. (over Die Verrekte Gelijkhehber, Ten zuiden van, Leven met Lorenz) |
Eugène van Itterbeek, De oorlog van de woorden verwondt niet. In: Eugène van Itterbeek, Aktuelen 2, Brecht 1977, pp. 39-41. (over Horribile dictu) |
Anne Marie Musschoot, Poetica in poetics (Hedwig Speliers). In: Ons Erfdeel, jrg. 20, nr. 4, september-oktober 1977, pp. 635-637. (over De mens van Paracelsus) |
Jan Uyttendaele, Hedwig Speliers: Denken & Dichten. In: Poëziekrant, jrg. 2, nr. 2, maart-april 1978, pp. 4-5. (over De mens van Paracelsus) |
| |
| |
Hugo Brems, De vooralsnog versmade metaforen. In: Hugo Brems, Al wie omziet. Opstellen over Nederlandse poëzie 1960-1980. Antwerpen/Amsterdam 1980, pp. 156-160. (over De mens van Paracelsus) |
Anne Marie Musschoot, Aarzelend tussen zang en zin (Hedwig Speliers). In: Ons Erfdeel, jrg. 24, nr. 2, maart-april 1981, pp. 274-275. (over Van het wolkje af) |
Peter Theunynck, Icaros' val. In: Restant, jrg. 9, nr. 2, zomer 1981, pp. 27-33. (over het gelijknamige gedicht uit de bundel Het heraldieke dier) |
J. Gerits, Dichters op de drempel van '80. In: Streven, jrg. 49, nr. 7, april 1982, pp. 614-629. (over Van het wolkje af) |
Freddy De Schutter, Witte plekken in Daisne-boek. In: De Standaard, 19-11-1983. (over De pool van de droom) |
Anne Marie Musschoot, Hedwig Speliers: Het heraldieke dier. In: Ons Erfdeel, jrg. 26, nr. 5, november-december 1983, pp. 745-746. |
J. Gerits, Hedwig Speliers, Album Stijn Streuvels. In: Streven, jrg. 52, nr, 6, maart 1985, p. 578. |
Paul van Aken, De gestencilde Oktoberrevolutie. In: De Vlaamse Gids, jrg. 69, nr. 2, maart-april 1985, pp. 25-27. (over Wij, galspuwers) |
Stefan Hertmans, Verlies door transmissie: Hedwig Speliers en de theorie. In: Poëziekrant, jrg. 9, augustus 1985, pp. 1-3. (over Met verpauperde pen) |
Joris Note, Tegen verschraling. In: De Standaard, 24-8-1985. (over Met verpauperde pen) |
Willem M. Roggeman, Hedwig Speliers. In: Willem M. Roggeman, Beroepsgeheim 5. Gesprekken met schrijvers. Antwerpen 1986, pp. 133-146. (interview) |
Jean-Marie Maes, Nomade in niemandsland. Over het werk van Hedwig Speliers. In: Ons Erfdeel, jrg. 29, nr. 5, november-december 1986, pp. 719-725. |
26 Kristisch lit. lex.
augustus 1987
|
|