| |
| |
| |
Noto Soeroto
door René B. Karels
1. Biografie
Noto Soeroto werd geboren op 5 juni 1888 in Djokjakarta, groeide op in het Midden-Javaanse, Djokjase prinsdom Pakoe Alaman en droeg door deze afkomst het adellijke predikaat ‘Raden Mas’. Aan dit hof heerste de traditie te streven naar westerse scholing, die als emancipatoir werd gezien. Noto Soeroto bezocht de Europese lagere school van 1896-1901 en de hbs te Semarang van 1901-1906. Naast deze schoolopleiding kreeg hij huisonderricht in Javaanse taal en cultuur. Na zijn eindexamen in 1906 vertrok hij naar Nederland om in Leiden rechten te studeren. Om tot de opleiding te worden toegelaten, volgde hij van 1906-1908 privaatlessen Latijn en Grieks. In 1908 verhuisde hij van Leiden naar Den Haag. In 1911 slaagde hij voor het kandidaatsexamen, maar hij maakte zijn studie niet af, mede doordat hij als vrijwilliger dienst nam in het Nederlandse leger.
Vanaf 1909 combineerde Noto Soeroto zijn studie met journalistiek werk. Hij schreef onder andere voor de NRC en was van 1909-1913 redacteur van Bandera Wolanda [= De Hollandse vlag], in 1919 van Het Getij en van 1913-1916 van Het Nederlandsch Indische Huis Oud en Nieuw. Zijn bijdragen stonden in dienst van de zogenoemde ‘associatiegedachte’. Deze bepleitte de economische en culturele verheffing van de Javaan door implementatie van westerse kennis op een fundament van Javaanse cultuur. Ook zijn uitgeverij en zijn tijdschrift Oedaya [= Opgang, 1923-1932] stonden in dienst van deze idee.
In 1918 huwde hij de Nederlandse Johanna Meijer. Zij kregen twee zonen en een dochter. In Den Haag verkeerde hij in
| |
| |
artistieke kringen. Tot zijn vrienden behoorden onder anderen de schrijver-journalist Ben van Eysselsteijn, de architect-graficus Hein von Essen, de beeldhouwer Johan Altorf, de houtsnijder Fokko Mees en de architect-schilder Piet Moojen.
Door het opkomend Indonesisch nationalisme raakte Noto Soeroto vervreemd van zijn landgenoten, maar ook onder Nederlanders verloor hij steun. De uitgeverij en het tijdschrift verliepen. Arm en teleurgesteld vertrok hij zonder zijn gezin in 1932 naar Indonesië. Met moeite slaagde hij erin in zijn levensonderhoud te voorzien als verzekeringsagent en als secretaris van prins Mangkoenegoro VII van Solo, die hij in 1913 in Den Haag had leren kennen. Hij overleed in Solo op 15 november 1951-
Tussen 1915 en 1932 publiceerde hij zeven dichtbundels. Enkele zijn in het Duits en Frans vertaald. Van afzonderlijke gedichten verschenen vertalingen in het Engels, Javaans, Indonesisch en Soendanees.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
De eerste gedichten van Noto Soeroto, de in het tijdschrift Bandera Wolande gepubliceerde ‘Welkomstgroet’ en ‘Aan hare Majesteit Koningin der Nederlanden, bij de geboorte van de jonge prinses’ (1909), zijn hoogdravende loftuitingen op het Nederlandse koningshuis ter gelegenheid van de geboorte van prinses Juliana. Hoewel Noto Soeroto's orangisme in zijn journalistieke werk en redevoeringen steeds duidelijk aanwijsbaar is gebleven, klinkt deze opvatting in de rest van zijn poëzie niet door. Deze vroege gedichten sluiten, wat stijl en inhoud betreft, aan bij negentiende-eeuwse gelegenheidspoëzie.
| |
Traditie / Verwantschap
Rond 1913 werd de Bengaalse dichter-wijsgeer Rabindranath Tagore zijn inspirator. Tagores zogenoemde proza-poëzie in de vertalingen van Frederik van Eeden hebben Noto Soeroto in zeer sterke mate beïnvloed, zoals blijkt uit zijn debuutbundel Melatiknoppen (1915). Behalve de strofebouw blijken ook motieven, zinswendingen, beeldspraak en zelfs hier en daar woordkeus sterke gelijkenis te vertonen met deze Tagore-vertalingen.
| |
Thematiek / Stijl / Techniek
Hij bezingt de moeder, de grootmoeder, de zuster, de liefde voor hen en voor zijn vaderland, tropische planten en vogels. Uit de poëzie spreekt eveneens het verlangen naar Java. In het openingsgedicht refereert hij bescheiden aan zijn inspirator Tagore, als hij geheel in diens stijl ‘een vromen zanger’ ten tonele voert die een vracht bloemen draagt:
Daar kwam een vroom gezang tot mijne ooren
en drong tot diep in mijne ziel.
Ik spoedde me naar mijn deur en zag
een vromen zanger langs mijn lage woning langzaam
Zijn schreden richtten zich naar gindschen tempel
en in zijn armen droeg hij 'n vracht van de heerlijkste
die mijn huis met 'n zoeten geur vervulden.
| |
| |
De invloed van Tagore en diens proza-poëzie blijft tot en met 1925 duidelijk aanwijsbaar in Noto Soeroto's gedichten, zoals in Fluisteringen van den avondwind (1917), dat honderdzestig op zichzelf staande korte sententies, lyrische aforismen, bevat. Voorin deze bundel staat een foto van Noto Soeroto in lotushouding. Achter hem is Pradnja Paramita afgebeeld, volgens het boeddhisme de wijsheid voorbij alle wijsheden. Hiermee geeft de auteur aan dat de gedichten als ‘wijsheden’ dienen te worden geïnterpreteerd.
De liefde is het allesomvattende thema; deze keer niet de liefde van het kind voor de moeder of voor het geboorteland, maar de liefde van de minnaar, die uiteraard met wijsheid, maar ook met religieuze inspiratie spreekt. Het is zijn aanstaande vrouw, Jo Meijer, die hem tot het schrijven inspireert:
Liefste, mijn woorden zullen maar simpel klinken als vage geluiden, die zwerven in den sterrennacht.
Zij zullen maar schuchter tot u komen als ijle bloemengeuren, die de avondkoelte door het open venster naar binnen draagt.
In Bloeme-ketenen (1918) vormen, net als in Melatiknoppen, de liefde voor de moeder en het geboorteland weer de overheersende thema's. Er zijn bovendien talrijke verwijzingen naar de hindoemythologie en het boeddhisme. Het centrale thema in Lotos en morgendauw (1920) is de moeder-kindrelatie. Deze gedichten vinden naar alle waarschijnlijkheid hun inspiratie in de geboorte van Noto Soeroto's zoon in 1918.
Hoewel de titel Nieuwe fluisteringen (1925) suggereert dat de zo geheten bundel een vervolg is op Fluisteringen van den avondwind, is de thematiek ervan geheel anders. Niet de euforische liefde is het thema van de aforismen, maar bitterheid; somberheid is er troef. De bundel is ontstaan in de tweede helft van 1924, toen het Noto Soeroto zowel zakelijk als privé niet voor de wind ging. Een uitzondering in dit oeuvre vormt De geur van moeders haarwrong (1916). In de traditie van de Tachtigers nam hij hierin sonnetten en kwatrijnen op, maar deze versvorm liet hij al snel weer achterwege, toen hem dit op de scherpe afkeuring kwam te staan van G. Jonckbloet, de redacteur van Studiën. In thematisch
| |
| |
opzicht past de bundel wel duidelijk in zijn oeuvre. De thematiek ervan sluit aan bij Melatiknoppen, hoewel ook puur Javaanse thema's aan de orde komen. De bundel bevat enkele cycli: ‘Het wajangspel’, ‘De Boroboedoer’ en ‘Een tuiltje offerbloemen’; ze zijn opgedragen aan Frederik van Eeden, die in 1915 tien gedichten uit de bundel had voorgepubliceerd in De Amsterdammer.
Tussen 1925 en 1931 heeft Noto Soeroto als dichter gezwegen. In de daarna verschenen bundel prozagedichten Wayangliederen (1931) verwijzen de titels naar personages uit het wajangspel en naar attributen die hierbij worden gebruikt. Zo komen onder andere aan de orde: de dalang (de vertoner), het scherm, de lamp, de mythische vogel Garoeda, de apenkoning Hanoeman, het paard Toerongga, de potsenmaker Semar en de wajang zelf als het schaduwbeeld. De Wayangliederen volgen de structuur van het wajangspel: een proloog, een eerste deel, een tussenspel, een tweede deel en een epiloog.
| |
Visie op de wereld
Met de publicatie van de Wayangliederen gaf Noto Soeroto een puur Javaans antwoord aan zijn nationalistische, Javaanse opponenten, die de zelfstandigheid van Indonesië op korte termijn bepleitten. Noto Soeroto achtte voor deze zelfstandigheid geen westerse modellen bruikbaar, maar louter traditioneel Javaanse. In de bundeling opstellen Van overheersing naar zelfregeering (1931) heeft hij deze nader uitgewerkt.
In de Wayangliederen identificeert hij zich met Ardjoena uit het hindoeïstische epos Ramayana, die een gedwongen strijd voert tegen zijn neven. In de epiloog blijkt Noto Soeroto's geloofsovertuiging wanneer Ardjoena van zijn wagenmenner Soeratha (= Soeroto), een incarnatie van de god Vishnoe, verneemt dat de dienst aan God altijd boven de menselijke relaties gaat en dat het goddelijke doel slechts wordt bereikt in de strijd, niet in de overwinning of in de nederlaag. In naam islamiet, maar opgevoed in de hindoeïstisch georiënteerde Javaanse hofcultuur, stelt Noto Soeroto hier zijn relatie met zijn (dalang)god boven de rituelen van de geïnstitutionaliseerde islam of die van andere godsdiensten. Hij erkent de allesomvattende God en stelt zich volledig in zijn dienst. Het schaduwbeeld in het gedicht ‘Wayang’ spreekt duidelijke taal in zijn wens: ‘Heer, laat mij
| |
| |
een wayang zijn in Uwe handen’. In de Wayangliederen krijgen aldus Noto Soeroto's politieke visie en godsdienstige opvatting in poëzie gestalte.
| |
Kritiek
Over het algemeen was de kritiek positief over de prozagedichten in Melatiknoppen. Uiteraard werd Tagores invloed veel genoemd. De rijmende poëzie in De geur van moeders haarwrong werd sterk bekritiseerd, omdat het een vorm zou zijn die niet bij de Javaanse Noto Soeroto paste. De aan Tagore ontleende aforismen in Fluisteringen van den avondwind daarentegen werden weer wel gewaardeerd. De latere bundels Bloeme-ketenen, Lotos en morgendauw en Nieuwe fluisteringen hebben nauwelijks aandacht gekregen.
Pas bij de verschijning van de Wayangliederen besteedde de kritiek weer enige aandacht aan dit oeuvre. De bundel werd over het algemeen goed ontvangen. Vooral het eigen geluid, los van Tagore, werd geprezen. De autobiografische verwijzingen, in het bijzonder de politieke strijd met zijn landgenoten, en de verwantschap met Noto Soeroto's staatkundige opvatting dat voor de toekomstige Indonesische zelfstandigheid slechts Indonesische oplossingen mogelijk zouden zijn, bleven niet onopgemerkt.
| |
Ontwikkeling
In het dichterschap van Noto Soeroto zijn drie fasen te onderscheiden. De aanvankelijke gelegenheidspoëzie uit 1909 maakte in 1914 plaats voor prozagedichten onder invloed van de Tagorevertalingen van Van Eeden. Ten slotte vond hij - na een mislukte poging tot navolging van Tachtig in De geur van moeders haarwrong - in 1931 een eigen geluid in de Wayangliederen.
| |
Relatie leven/werk
Veel van deze gedichten vallen in verband te brengen met geluk en tegenslagen in het leven van de dichter, maar ze staan thematisch vooral in dienst van zijn Javanisme: het streven om het nationale en culturele bewustzijn van de Javaan langs de weg van de eigen rijke geschiedenis te bevorderen. Zijn journalistieke publicaties en zijn poëzie zijn in dit opzicht complementair. Zijn streven om te worden erkend en gewaardeerd als volwaardig Nederlands dichter vormde een onderdeel van zijn streven naar meer gezag ter ondersteuning van zijn politieke visie. In de Wayangliederen blijkt hij daarin het best te zijn geslaagd.
| |
Kunstopvatting
Noto Soeroto heeft zich nooit expliciet poëticaal uitgelaten. Wel
| |
| |
wist hij zich getroffen door de instrumentele werking van Tagores poëzie, die hij graag in zijn gedichten wenste te evenaren. Hij bedoelde hiermee dat de schoonheid functioneert als voertuig van wijsheid, levensinzichten en maatschappelijke idealen. Bij Noto Soeroto staan deze waarden alle in dienst van zijn koloniale opvattingen en de bevordering van de Javaanse cultuur. Hij bevindt zich aldus in de paradoxale situatie dat het nastreven van de herleving van de Javaanse cultuur hier in handen is van een Javaanse dichter die schrijft in het Nederlands en een westerse opleiding heeft genoten.
Noto Soeroto was de eerste Javaanse dichter in het Nederlandse taalgebied. Zijn prozagedichten brachten niet zozeer een vernieuwing van de poëzie in algemene zin, als wel iets nieuws met een sterk persoonlijk stempel, gebonden aan zijn unieke positie als Javaan in Nederland. Hij heeft weliswaar geen school gemaakt, maar kende wel een enkele navolger, zoals Ernst Groenevelt, tussen 1916 en 1924 redacteur van Het Getij.
| |
Publieke belangstelling
De waardering voor Noto Soeroto's gedichten door het Nederlandse publiek is voor een belangrijk deel bewerkstelligd door het nog allerwegen aanwezig exotisme. In de appreciatie speelde het thematisch belang dientengevolge een belangrijke rol. Een aantal bundels beleefde twee drukken. De meest succesvolle bundel is Fluisteringen van den avondwind, die vier drukken heeft gehaald.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Noto Soeroto, Melatiknoppen. Gedichten in proza. Amsterdam 1915, S.L. van Looy, GB. |
Noto Soeroto, De geur van moeders haarwrong. Amsterdam 1916, S.L. van Looy, GB. (tweede, herziene druk: Deventer/Amsterdam 1922, W. van Hoeve/ S.L. van Looy) |
Noto Soeroto, Rabindranath Tagore. Een biografische schets. Amsterdam 1916, W. Versluys, E. |
Noto Soeroto, Fluisteringen van den avondwind. Amsterdam 1917, S.L. van Looy, GB. (tweede druk: Deventer/Amsterdam 1920, W. van Hoeve / S.L. van Looy; derde druk: 's-Gravenhage 1928, Adi Poestaka) |
Noto Soeroto, Bloeme-ketenen. Amsterdam 1918, S.L. van Looy, GB. |
Noto Soeroto, Lotos en morgendauw. Illustraties van Jodjana. Amsterdam 1920, Hadi Poestaka, GB. (tweede druk: Deventer z.j., W. van Hoeve) |
Noto Soeroto, Rabindranath Tagore's opvoedingsidealen. Amsterdam 1921, Hadi Poestaka, E. |
Rabindranath Tagore, De leerschool van den papegaai en toespraken in Shanti Niketan. Vertaling en bewerking Noto Soeroto. 's-Gravenhage 1922, Adi Poestaka, V/Bl. (vert.) |
Noto Soeroto, Nieuwe fluisteringen. 's-Gravenhage 1925, Adi Poestaka, GB. |
Noto Soeroto, Kleurschakeeringen uit Oedaya. 's-Gravenhage 1925, Adi Poestaka, EB. |
Noto Soeroto, De kunstschilder P.A.J. Moojen en zijn indisch werk. Amsterdam 1925, Buffa, E. |
Noto Soeroto, Naar een nieuwe samenleving. Zes grondgedachten van het Nederlandsch-Indonesisch Verbond. 's-Gravenhage/Deventer 1931, Adi Poestaka / W. van Hoeve, EB. |
Noto Soeroto, Van overheersching naar zelfregeering. Een staatkundig stelsel voor Indonesië op aristodemocratischen grondslag. 's-Gravenhage/Deventer 1931, Adi Poestaka / W. van Hoeve, EB. |
Noto Soeroto, Wayangliederen. 's-Gravenhage 1931, Adi Poestaka, GB. |
Noto Soeroto, Goden, mensen en dieren. Inleiding Ben van Eysselsteijn. Delft 1956, W. Gaade, Preciosa-reeks, VB/GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
G. Jonckbloet, Een Javaansch-Nederlandsch dichter. In: Studiën, jrg. 48, nr. 85, 1916, pp. 1-23. (over de prozagedichten, in het bijzonder in Melatiknoppen) |
G. Jonckbloet, Noto Soeroto: De geur van moeders haarwrong. In: Studiën, jrg. 48, dl. 86, 1916, pp. 173-186. |
Mea Mees-Verwey, Boekbeoordeelingen. In: De Beweging, jrg. 15, dl. 2, 1919, pp. 46-51. (over de poëzie tot en met Bloeme-ketenen) |
Willem Kloos, Literaire kroniek. In: De Nieuwe Gids, jrg. 37, dl. 1, 1922, pp. 122-129. (over Lotos en morgendauw) |
Ben van Eysselsteijn, Nederland en Indonesië, gesprekken met Raden Mas Noto Soeroto. In: De Avondpost, 6/7/9/10-11-1925. (over koloniale politiek) |
Jan Campert, Over Noto Soeroto. In: De Nieuwsgier, 18-8-1928. (Over Fluisteringen van den avondwind) |
P.H. de Wit, Wayangliederen. Een merkwaardig verschijnsel in de jongste literatuur. In: Haagsche Courant, 19-8-1931. |
[Anoniem], Twee religieuze dichters. In: Nieuwe Leidsche Courant, 1010-1931. (onder andere over Wayangliederen) |
W.M. Klaar, Noto Soeroto. Wayangliederen. In: Oedaya jrg. 8, nr. 101-103, 1931, p. 159. |
J. Greshoff, Goden, mensen en dieren. Het werk van R.M. Noto Soeroto. In: Het Vaderland, 8-9-1956. (bevat tevens persoonlijke herinneringen) |
Rob Nieuwenhuys, Noto Soeroto. In: Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische Spiegel. Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden. Amsterdam 1978, pp. 366-369. (biografisch-bibliografisch overzicht) |
Harry A. Poeze, In het land van de overheerser I. Indonesiërs in Nederland 1600-1950. Dordrecht/Cinnaminson (USA) 1986. (verspreid in dit boek bevindt zich zeer veel informatie over Noto Soeroto) |
Madelon Djajadiningrat-Nieuwenhuis, Noto Soeroto: His ideas and the late colonial intellectual climate. In: Indonesia, nr. 55, april 1993, pp. 41-72. (over koloniale politiek) |
René B. Karels, Mijn aardse leven vol moeite en strijd. Raden Mas Noto Soeroto. Javaan, dichter, politicus. 1888-1951. Gouda 2008. (biografie) |
115 Kristisch lit. lex.
november 2009
|
|