| |
| |
| |
Wilfred Smit
door Hans Groenewegen
1. Biografie
Wilbinus Hendrik Coenraad Smit werd 24 juni 1933 geboren te Soerabaja, in toenmalig Nederlands-Indië. Vader Smit was als politieambtenaar in dienst van de Nederlandse koloniale overheid.
Tijdens de Japanse bezetting zat Wilfred Smit achtereenvolgens gevangen in een concentratiekamp in Soerabaja, met zijn moeder, en een jongenskamp in Semarang, alleen. Na de bevrijding bezocht hij het CAS-Lyceum te Djakarta.
Na een verlof van de familie in Nederland in 1948 bleef hij achter bij familie in Groningen en vervolgde zijn schoolopleiding aan het Heymans-lyceum aldaar. Na zijn eindexamen begon hij in 1952 aan de studie Slavische Taal- en Letterkunde in Leiden. Die studie heeft hij nooit voltooid. Hij woonde in die periode in Leiden, verhuisde naar Warmond (1954) en weer terug naar Leiden (1956).
In het Leidse studentenmilieu manifesterde Smit zich als dichter. Hij debuteerde dan ook in het interacademiale literaire tijdschrift Minerva. In 1953 nam hij het initiatief tot een correspondentie met Simon Vestdijk. Diens bewondering voor Smits poëzie leidde ertoe dat hij zich voor publicatie ervan ging inzetten. Dat resulteerde na jaren in de debuutbundel Een harp op wielen (1959). Smit schreef nog tot een jaar vóór de publicatie van zijn tweede bundel Franje in 1963.
Vanaf 1965 was Smit als adjunct-wetenschappelijk medewerker verbonden aan de Oost-Europa-afdeling van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam. In 1971 begon hij aan een baan als kandidaat-assistent Russische Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam.
| |
| |
In 1962 verhuisde Smit van Leiden naar Rotterdam. Hij woonde daar tot hij op 13 augustus 1972 stierf.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Techniek
Wilfred Smit is een dichter van raadsels en vragen. De beelden in zijn gedichten lijken te zijn samengesteld uit een mengsel van literaire toespelingen en geheimzinnige metamorfosen. Veelvuldig lopen zijn verzen letterlijk uit op een vraagteken. In die gevallen is er soms sprake van retorische vragen aan een persoon die door de ik-figuur wordt aangesproken. Soms maakt de vraag deel uit van een dialoog die het gedicht vormt. In nog weer andere gevallen stelt de ik-figuur de vraag aan zichzelf.
In Smits tweede bundel, Franje (1963), lijkt er regelmatig een verteller aan het woord die een vraag van een van zijn toehoorders heeft gehoord en deze overneemt. ‘Schone slaper’ bijvoorbeeld opent met zo'n door de verteller overgenomen vraag: ‘Die blauwe handdoek/ in zijn raam?’ Het vervolg bestaat voornamelijk uit een ontwijkend antwoord. Vraag en antwoord zijn, zoals zo vaak, door Smit in dezelfde vreemde beelden, in hetzelfde vervreemdende taalveld geplaatst. Het spel van vraag en antwoord dat in of rond een gedicht gespeeld wordt, dient niet ter opheldering, maar ter vergroting van een raadsel. Smit lijkt niet uit op het bieden van oplossingen, maar eerder op de verijdeling ervan. Zo luidt in het gedicht ‘Voyeur’ het antwoord op een interrumperende vraag van een mogelijke lezer: ‘de bladwijzer?/ de bladwijzer is zoek.’
| |
Kritiek
Deze kwaliteit van Smits gedichten heeft vermoedelijk bijgedragen aan de relatieve sprakeloosheid van de kritiek bij de verschijning van zowel Een harp op wielen (1959) als Franje. Niet alleen pasten beide bundels niet in de hoofdstromen van de experimentele poëzie van de jaren vijftig en de nieuw-realistische reactie daarop aan het begin van de jaren zestig. Ze boden de critici ook anderszins geen handvatten om er iets mee te kunnen beginnen. Achteraf beschouwd lijkt zelfs het enthousiaste, dwingende artikel in De Gids waarmee Simon Vestdijk de weg voor Smits debuut wilde bereiden, de ontvangst vooral in de weg te hebben gestaan. De meeste recensenten die aandacht aan de publikaties schonken, durfden Vestdijks lof niet tegen te spreken, maar konden zich evenmin
| |
| |
van hun bevreemding losmaken. Zij klampten zich daarom vast aan diens kwalificatie ‘Meesterlijk maniërisme’, om vervolgens te constateren dat deze dichter misschien te maniëristisch en te afstandelijk was.
De reactie van de kritiek bleef ook na het verschijnen van Verzamelde gedichten (1971), de dood van Wilfred Smit en de publikatie van Verzameld werk (1983) mondjesmaat. Wel was, dankzij baanbrekend interpreterend werk van onder anderen Kees Verheul en Herman de Coninck, de ontvankelijkheid voor het specifieke karakter van deze unieke, stromingloze dichter toegenomen. Bovendien werd de waardering vrijwel unaniem positief en rekende men hem tot de belangrijkste Nederlandse dichters van na de Tweede Wereldoorlog.
Toch blijkt eveneens bij de gedegener benaderingen Smits poëzie de lezers voor verschillende raadsels te stellen. In een brief aan Vestdijk schreef de toen twintigjarige Smit: ‘ik geloof dat mijn verzen veelal insinuaties zijn (meer dan gewoonlijk) - aan de lezer de conclusies latend.’ De boosaardige ondertoon in het woord ‘insinuatie’ keert terug in de felheid waarmee verschillende interpretatoren elkaars lezingen van afzonderlijke gedichten bestrijden.
| |
Kunstopvatting
De bevreemding die van pakkende, maar niet te ontsluieren raadsels uitgaat, behoorde tot het doel van Smits schrijven. Bij zijn studie Slavistiek was hij in de ban geraakt van de literatuurtheorie van het Russisch Formalisme. Daarin wordt het vervreemdende effect omschreven als een van de belangrijkste doelen van literatuur. Literatuur verstoort de gewone kijk van de mensen op de hen omringende werkelijkheid. Doordat zij er op die manier vervreemd van raken, leren ze de werkelijkheid opnieuw zien. Deze en andere, waaronder linguïstische, theoretische noties van het Russisch Formalisme speelden bij Smits schrijven een belangrijke rol.
Hoe belangrijk het element van de vervreemding voor Smit was, blijkt uit het korte verhaal ‘Constantijn†’, een van de weinige verhalen (slechts zeven) die Smit heeft voltooid en gepubliceerd. Al haalt hij hierin en in de nagelaten prozafragmenten niet het niveau van zijn poëzie, wel komt er goed in tot uitdrukking vanuit welke achtergrond de poëzie is ontstaan.
| |
| |
| |
Thematiek
In ‘Constantijn†’ is een ik-verteller aan het woord, die verhaalt hoe hij er op zijn zestiende toe kwam een zekere Constantijn te vermoorden. Hij leefde met zijn ouders en zus op het buiten Charlottenbourg. De komst van de dichter Constantijn verstoorde de harmonie. Elk van de bewoners raakte door zijn aanwezigheid uit balans. Alleen zijn dood, zo dacht de ik-verteller, kon de oorspronkelijke toestand terugbrengen. Terugkijkend constateert hij echter dat Constantijns dood de crisis slechts heeft geïntensiveerd. Een voor de hand liggende interpretatie is dat de door de komst van de dichter teweeggebrachte vervreemding de disharmonie zichtbaar maakt die onder de harmonie al aanwezig was.
| |
Kunstopvatting
De gedachte dat Smit in dit verhaal ook over zijn eigen dichterschap schreef, wordt versterkt door de dichtregels die hij de verhaalfiguur Constantijn van zichzelf laat citeren. Het zijn regels uit Smits eigen gedichten.
| |
Visie op de wereld
De poëzie van Smit is vaak in verband gebracht met de term ‘fin de siècle’. Hij zou een verfijnde en decadente wereld beschrijven die dreigt ten onder te gaan. Het is echter adequater Smits thema te omschrijven als de herinnering aan het feit dat de wereld al ten onder is gegaan, en dat de beslissende verstoring van de orde al heeft plaatsgevonden. De zichtbare harmonie blijkt door de vervreemding alleen schijn geweest te zijn, een masker opgehouden tot zelfbedrog. Zie bijvoorbeeld hoe in het gedicht ‘Apen’ de herinnering aan het verloren paradijs onontkoombaar is:
't Is goed zo, een tweede jeugd
geel, met een duister ingewand;
soms snelt een druppel langs,
maar altijd moet er één zijn
dat 't paradijs hem is ontglipt
met de staart van een ander.
| |
Techniek
Als veel van Smits gedichten is dit gedicht opgebouwd uit een vernuftig spel van insinuaties en allusies op andere literatuur.
| |
| |
Het woord ‘paradijs’ brengt het scheppingsverhaal uit de bijbel in het spel. Daardoor klinkt in de drie openingswoorden mee de na elke scheppingsdaad herhaalde zin: ‘Een God zag dat het goed was’. De gele vrucht doet om dezelfde reden denken aan de vruchten van de boom des levens en de boom van de kennis van goed en kwaad die in het midden van het paradijs zijn gesitueerd.
| |
Thematiek
De eerste twee regels duiden het herstel van de onschuld aan. Verderop, in het ‘maar altijd moet er één zijn’, is de toon te horen van het verongelijkte kind, dat van een spelbreker spreekt. De herinnering van die spelbreker (het zou de dichter kunnen zijn) brengt het illusoire karakter van de ‘tweede jeugd’ aan het licht. Om het in een andere metafoor te zeggen: het goede leven onder het bladerdak is een leven na de zondeval en de verdrijving uit het paradijs.
| |
Techniek
Verwantschap
Dit gedicht is niet alleen een goede illustratie van Smits centrale thematiek, het laat tevens een aantal van de typische technieken en motieven zien die hij gebruikt. Het is opgebouwd uit een enkele hoofdzin. De twee interrumperende beelden tussen de voor Smit typische gedachtenstreepjes blijken elk een metoniem te zijn voor het totale beeld van het gedicht. Dergelijke metonymische associaties zijn karakteristiek voor Smit en vergelijkbaar met soortgelijke procédés in het werk van de Russische symbolistische dichter Boris Pasternak.
| |
Thematiek
Smit maakt zeer veel gebruik van kleuren en visuele kwalificaties als licht en donker. Hoewel de kritiek over het algemeen vraagtekens zet bij de consistentie van zijn kleurgebruik, blijkt uit een vergelijking van de verschillende contexten waarin ze voorkomen, dat de verschillende kleuren zeer specifieke symbolische waarden hebben. Geel verwijst naar het zuivere, volle leven, maar komt alleen voor in combinatie met een bedervende verkleuring. Verbergt in het geciteerde ‘Apen’ de vrucht het verderf in haar binnenste, in hetzelfde gedicht omsluit de druppel met de rode mier juist een symbool van vrij leven. Rood roept in het werk van Smit associaties op met bloed, seksualiteit, moed, geluk, met bestaan op leven en dood. In de wereldjes die hij tekent, staat rood in contrast met een bleek en bloedeloos bestaan. De twee beelden van vrucht en druppel blijken dus spiegelbeeldig met elkaar geassocieerd te zijn.
| |
| |
| |
Ontwikkeling
Is Een harp op wielen al zeer kleurig, in Franje is de frequentie van kleuren verdubbeld. Dat wijst minder op een ontwikkeling in het dichterschap van Wilfred Smit, als wel op een vervolmaking van zijn poëtische uitgangspunten.
Smit was als dichter immers niet zo lang actief. Begin jaren vijftig begon hij met schrijven. Zijn meest produktieve periode had hij tussen het verschijnen van zijn beide bundels. Daarna heeft hij, met uitzondering van een drietal gedichten in het jaar vóór zijn dood, niets meer geschreven. Des te opmerkelijker is het dat hij bij de publikatie van zijn Verzamelde gedichten, die hij zich min of meer heeft laten afdwingen, een scherpe selectie doorvoerde. Van zijn eerste bundel sneuvelden vijftien gedichten, van zijn tweede acht. Daarmee voltooide hij een ontwikkeling die tussen beide bundels al zichtbaar was. De gedichten werden minder verwijzend. De beelden waaruit ze voortgekomen waren, verdwenen steeds meer: de sleutels verdwenen. Zo zijn in Verzamelde gedichten de beide titelgedichten van de eerdere bundels niet opgenomen. Deze ontwikkeling lijkt voort te komen uit Smits hang naar anonimiteit.
De ingrijpende wijziging die ‘Refugium’ uit Een harp op wielen heeft ondergaan, is tekenend voor deze ontwikkeling.
als aan een stil ontbijt, eryniën
weggesloten in de honingpot -
wat zij wraakzuchtig neuriën
Uitgever Sontrop vertelt dat Smit eerst het hele gedicht wilde weglaten. Hij vond de titel ‘aanstellerig’. Na de omzetting in ‘Toevluchtsoord’ bleef Smit ontevreden. Sontrop stelde toen voor de tweede strofe te schrappen, waarop de dichter tevreden vaststelde: ‘Ja, als je het nu ziet, dan blijft het mooi in de lucht hangen. Dan moet je het zelf maar verder afbouwen, of niet [...]’. Aldus geschiedde.
| |
| |
| |
Thematiek
Met de ‘lieve ci-devant prinses’ verdween eveneens een sleutel. Zij belichaamt niet alleen de popperigheid die tot de sfeer van Een harp op wielen hoort. Haar kwalificatie als ‘ci-devant’ tekent zeer exact verhoudingen in de wereld die Smit beschrijft. ‘Ci-devant’ was tijdens de Franse Revolutie en het Keizerrijk een scheldwoord voor voormalige adellijke en vorstelijke personen. Hun wereld was al ingestort. Voor zichzelf hielden ze de schijn op, en als ze spraken, klonken de verhalen over de gouden tijd: ‘maar vroeger...’. Blijkens de eerste regel bevinden zij zich (nog) niet in het gewenste toevluchtsoord. Het wordt beschreven zoals het er zou moeten zijn, als het gevonden wordt. Bovendien laat Smit met een spottende knipoog een breuk lopen door de gewenste veilige stilte. Als de eryniën, de wraakgodinnen, in de honingpot zitten, zal wie van het stil ontbijt een zoet ontbijt wil maken, ze toch weer vrij moeten laten.
| |
Relatie leven/werk
Hoewel in zijn poëzie, anders dan in zijn proza, nauwelijks een directe verwijzing naar Nederlands-Indië is te vinden, kan het ‘ci-devant’-thema toch voorzichtig daarmee in verband worden gebracht. Smit groeide op in de Hollandse koloniale gemeenschap. Hij maakte de periode van dekolonisatie mee en die van de Japanse bezetting. De ervaring van de ondergang van een rijk, de ineenstorting van duizenden individuele werelden en de krampachtige pogingen van de repatrianten een eigen cultuur en decorum op te houden, kende Smit van nabij. Hij kan deze waarnemingen hebben getransformeerd in zijn lucide en malicieuze tekening van de rococo-wereld.
| |
Verwantschap
Het zou hem thematisch gezien op een verrassende wijze dichter bij de Vijftigers brengen. Lucebert proclameerde na de Tweede Wereldoorlog als oordeel over de ‘oude wereld’: ‘in deze tijd heeft wat men altijd noemde/ schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand.’ Met een heel ander pathos, met andere poëtische middelen, maar met eenzelfde teneur schrijft Wilfred Smit aan het slot van ‘Rococo’: ‘en o bepoederde horreur,/ het clavecin speelt door.’ Ondanks het afschuwwekkende, en daarom bepoederde gezicht speelt het clavecin door alsof er niets gebeurd is. Net als bij Lucebert is er ook bij Smit voor de mensen geen troost, maar verschrikking.
Smits poëzie is met uiteenlopende auteurs in verband ge- | |
| |
bracht, meestal met de kanttekening dat de verschillen toch groot zijn. Vestdijk is genoemd, de jonge Nijhoff, Pierre Kemp, Rilke, Emily Dickinson, Richard Minne, Chr.J. van Geel, Jan Emmens en Th. Sontrop. Verwante dichters van een volgende generatie zijn Peter Ghyssaert en Tonnus Oosterhoff. Zelf maakte hij kenbaar dat hij gefascineerd werd door de Russische dichters Boris Pasternak, Innokentij Annenskij en F.I. Tjoettsjev.
Vestdijk heeft in zijn eerder aangehaalde essay Smits kwaliteiten bovenal getekend in contrast met de experimentelen. Afgezien van de technische aspecten heeft hij hem daarmee niet alleen recht gedaan, maar ook vertekend. Misschien was hij in 1959 vergeten dat Smit hem in 1953 had geschreven: ‘Ik weet wel dat men mij ietwat out of date vindt, een niet-experimenteel - maar in een verre toekomst wil ik de synthese beproeven.’
| |
Techniek / Thematiek
De hierboven geciteerde slotregels van ‘Rococo’ laten eveneens zien op welke geraffineerde wijze Smit met klanken te werk gaat. Hijzelf liet een nietsvermoedende het gedicht hardop voorlezen. Toen deze de regels las zoals ze er stonden, corrigeerde Smit hem. Het effect ging verloren als de laatste regel niet op zijn Haags, geaffecteerd, werd uitgesproken: ‘en o bepoederde horreur,/ het clavecin speelt deur.’ Dit uitzonderlijke en onopvallende rijm past naadloos in de sfeer van het gedicht: die van een geaffecteerde vormelijkheid. Dat maakt het tot meer dan de knappe vondst die het ook is. Smit bereikt hiermee de eenheid tussen technische uitdrukking en thematische inhoud.
| |
Stijl / Thematiek
In de poëzie van Smit speelt het motief van de veilige afgeslotenheid een belangrijke rol. Vooral in Een harp op wielen wordt het gecombineerd met rococo- en fin-de-siècle-motieven. Die worden verwoord in uitermate verfijnde stijl, met gebruikmaking van treffende en intrigerende Franse leenwoorden uit die wereld, waardoor een precieuze sfeer getekend wordt. Dat alles heeft bij de kritiek karakteristieken opgeroepen als ‘speeldoosjespoëzie’, en archaïserend geuite bewondering: ‘cierlijk onder een stolp’ (Gerrit Komrij).
| |
| |
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Hoewel in Franje de rococo-verfijning zo goed als verdwenen is, is ook daar het motief van de veilig afgesloten ruimte ruimschoots voorhanden. Het is een verraderlijk motief. De lezer wordt verleid de grootste tegenstelling te zien tussen het veilige binnen en een bedreiging van buiten. Altijd blijkt er een breuk door de binnenwereld te lopen en blijkt de veiligheid een illusie die juist van binnen uit wordt verstoord. De gesloten wereld op zijn veiligst bevat een diabolische kern. De storing die daarvan uitgaat, gaat vaak gepaard met insinuaties van seksuele driften en doodsdrift.
De bedreiging van de veilige wereldjes komt overigens niet alleen van binnen uit. Veelvuldig komt in allerlei gedaanten het motief van de grensgebieden voor. Niet alleen door ramen, kieren en breuken en over vensterbanken, heggen en schuttingen dreigt het gevaar binnen te komen of wordt een angstige blik naar een andere wereld geworpen. Ook herinnering, schemering, slaap en dood vormen openingen op gevaar.
| |
Techniek
Voor deze grote thema's gebruikt Wilfred Smit zelden grote woorden of grote beelden. Ze kunnen zo klein zijn als de genoemde druppel met een rode mier erin als insinuatie van dreiging. Zo is een komeet van oudsher een teken van een dreigende apocalyps, maar in het gedicht ‘Komeet’ transformeert Smit in de eerste strofe dit hemellichaam in een bloem die bij de buren in de tuin groeit: ‘Alsof er een bloem/ angstwekkend snel opschoot-/ over de schutting kijken/ in een andere tuin.’ In ‘Parabel’ voert hij de techniek van miniaturisering zo ver door dat hij een dreigende wereldondergang verwoordt in een verhaaltje over een weifelende erwt en een onzekere erwtebloesem. In de laatste strofe wordt het vonnis voltrokken: ‘en de bloesem nikte, er kwam een hand/ in handschoen haar bedekken,/ en de erwt viel, er kwam een schoen/ om op haar te staan.’
Andere vaak gehanteerde technieken om een vervreemdingseffect te bereiken zijn die van de verpersoonlijking van dingen en die van de verdinging van personen. De laatste transformatie versterkt de speeldoosjessfeer. Als mechanische popjes bewegen de menselijke figuurtjes. Zij verschijnen op deze wijze ook als van zichzelf vervreemd; zij zijn geen vrije actoren meer
| |
| |
in hun wereld, maar worden door krachten van buiten bewogen. Als gevolg van de eerste omkering kan de lezer een monologue intérieur van een postzegel of een sleutel onder ogen krijgen. In ‘Kerst’ is zelfs sprake van een ongelukkige romance van twee kerstballen in de kerstbomen.
| |
Thematiek
De ene kerstbal spreekt in dit gedicht de andere toe. De ander, in zijn ‘diepblauw’ vel, hangt aan dezelfde tak, dichtbij, maar onbereikbaar. Liefde, huwelijk, levenloos samenzijn, lust, binding, onbereikbaarheid van vriend en geliefden, seksualiteit en dood vormen een thematisch complex, waar Smit in zijn ëpoëzie door werd gefascineerd. Wat met de burgerlijke vormen te maken heeft, zoals het huwelijk, verschijnt in een negatief aangezette context van doodsheid en verstarring. Uit verschillende gedichten spreekt het verlangen daar verandering in te brengen. Bloed moet vloeien. Misschien om schaamrood, of rood van opwinding op de wangen te brengen. Liefde en pijn hangen zo in Smits werk positief samen. Als leven en beminnen de dood als consequentie hebben, worden deze geprefereerd boven de passieloze verstarring.
Het uiterste van die opvatting komt tot uitdrukking in het loflied op de ongelijksoortige liefde, in concreto op de wederzijdse liefde tussen schaap en wolf. Het is een protestlied tegen hen die braaf blaten van de schandelijke moordzucht van de wolf. Zijn dood heeft het schaap echter evenzeer aan zichzelf te wijten als aan de wolf: vanuit een diep, eigen verlangen was het schaap achtergebleven voor dit rendez-vous:
altijd hebben het de grote
te mogen zijn 't verliefde schaap
| |
| |
| |
Relatie leven/werk
Wilfred Smit heeft altijd huiverig gestaan tegenover pogingen literair werk in verband te brengen met de biografie van een schrijver. Ook vanwege die instelling moet hij zich wonderwel bij het Russisch Formalisme hebben thuisgevoeld. In een biografische schets van eigen hand benadrukt hij dat zijn poëzie van literaire oorsprong is, ‘uit een zucht tot imiteren ontstaan’. Hij ontkent niet dat tijdens die imitatie zijn eigen ‘innerlijke roerselen’ een produktiefactor zijn. Hij acht ze voor de poëziezelf echter van geen belang.
Aan het begin van zijn ‘Biografische schets’ legt hij dit als volgt uit: ‘Misschien is het meer dan een toevallig typografisch mopje dat bij mijn gedicht alleen de eerste versregel met een hoofdletter begint - daar had als in anonyme middeleeuwse uitgaven zo'n met goud en veel krullen versierde kapitaal moeten staan [...]. Die ene hoofdletter met z'n picturale en middeleeuwse associaties geeft wel zo ongeveer weer hoe ik me verhoud tegenover poëzie en dichterschap. Het liefst zou ik anoniem gepubliceerd hebben, en misschien had het een prentenboek moeten zijn en geen bundel gedichten.’
| |
Publieke belangstelling
De publieke belangstelling voor Smits werk is altijd gering gebleven. Van alle uitgaven verscheen niet meer dan één druk. Ook het groeiend enthousiasme van de professionele lezers naar aanleiding van de postume uitgave heeft die interesse niet wezenlijk vergroot.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Wilfred Smit, Een harp op wielen. Den Haag 1959, Bert Bakker/Daamen, GB. |
Wilfred Smit, Franje. Amsterdam 1963, Polak & Van Gennep, GB. |
Jevgenij Zamjatin, Teken van leven. Verhalen. Keuze en nawoord C.J. Pouw. Vertaald door C.J. Pouw en Wilfred Smit. Amsterdam 1969, Meulenhoff, VB. (vert.) |
Wilfred Smit, Verzamelde gedichten. Amsterdam 1971, Meulenhoff, GB. |
Wilfred Smit, Vijftien gedichten. Amsterdam 1974, J. Meijer, GB. |
Wilfred Smit, Pauvre et belle. Amsterdam 1975, J. Meijer, V. |
Wilfred Smit, Verzameld werk. Bezorgd door Frans van Houten en Wouter Voskuilen. Amsterdam 1983, Athenaeum-Polak & Van Gennep. |
Wilfred Smit, Slotpark. Overveen 1983, Plim & Zn., G. |
Wilfred Smit, Bij een verjaardag. Met een illustratie van Siep van den Berg. Amsterdam 1986, Huis aan de Drie Grachten, G. |
Wilfred Smit, De sloper. Bezorgd door Jan Kostwinder. Haarlem 1988, Houtpers, G. |
Wilfred Smit, Nagelaten verhalen. Verantwoording Peter Morel. Wijhe 1988, Elferink, VB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Ed. Hoornik, Eerste bundel van Wilfred Smit. In: Elseviers Weekblad, 21-11-1959. (over Een harp op wielen) |
Wam de Moor, Anekdotische décadence als revolutie. In: De Gelderlander, 16-12-1959. (over Een harp op wielen) |
Max Nord, Opmerkelijke bloemlezingen en bundels gedichten. In: Het Parool, 18-12-1959. (onder andere over Een harp op wielen) |
[Rinus] F[erdinandusse], Eén goeie Leyenaar. In: Propria Cures, 19-12-1959. (over Een harp op wielen) |
S. Vestdijk, Meesterlijk maniërisme. In: S. Vestdijk, Voor en na de explosie. Den Haag 1960, pp. 199-208. (over Een harp op wielen) |
J.H.W. Veenstra, Bespiegelingen bij een stapeltje nieuwe dichtbundels. In: Vrij Nederland, 20-1-1960. (onder andere over Een harp op wielen) |
[J.] Elem[ans], Subtiel debuut van Wilfred Smit. In: De Tijd-Maasbode, 12-11-1960. (over Een harp op wielen) |
Rein Bloem, W. Hussem en Wilfred Smit; kort en goed? In: Vrij Nederland, 27-4-1963. (onder andere over Franje) |
Kees Fens, Gedachten, miniaturen, streepjes - Gedichten van J.A. Emmens, Wilfred Smit en W. Hussem - Lyriek als schuifdeur. In: De Tijd, 4-5-1963. (onder andere over Franje) |
Martien J.G. de Jong, Dubbele bodem. In: Elseviers Weekblad, 16-11-1963. (over Franje) |
L. Ross, Het ‘Meesterlijk maniërisme’ van Wilfred Smit. In: Vrij Nederland, 22-2-1964. (interview) |
Aad Nuis, Hugues Pernath, Ellen Warmond, Wilfred Smit. In: Aad Nuis, Twee schelven hooi. Opmerkingen over poëzie en politiek. Amsterdam 1968, pp. 109-114. (onder andere over Franje) |
Peter Berger, Er wordt ook wel goede poëzie geschreven. In: Het Vaderland, 19-6-1971. (onder andere over Verzamelde gedichten) |
K[ees] F[ens], Poëzie uit het museum. In: de Volkskrant, 4-9-1971. (over Verzamelde gedichten) |
Willem Wilmink, Poëzie van Hendrik de Vries en Wilfred Smit. In: De Tijd, 28-8-1971. (onder andere over Verzamelde gedichten) |
H.R. Heite, [Recensie]. In: Soma, nr. 17, september 1971, pp. 62-63. (over Verzamelde gedichten) |
Ton Luiting, Wilfred Smit, nostalgie. In: De Gooi-en Eemlander, 11-9-1971. (over Verzamelde gedichten) |
Rein Bloem, Wilfred Smit, het onzichtbaar maken. In: Vrij Nederland, 16-10-1971. (over Verzamelde gedichten) |
Maurits Mok, Gedicht van de week: Egidius. In: Haagsche Courant, 17-3-1972. |
Willem Wilmink, Wilfred Smit warm en integer. In: De Tijd, 17-8-1972. (in memoriam) |
Spektator, jrg. 2, 1972-1973. Klein Memorial voor Wilfred Smit, waarin onder meer:
- | Wouter Voskuilen, Na de dood van Wilfred Smit, pp. 247-248. (in memoriam) |
- | C. Gutter, Wilfred Smit is gevlogen, pp. 250-253. (over de relatie tussen leven en werk) |
- | Leo van Rossum, Wilfred Smit op het ISSG, pp. 254-255. |
|
J.P. Guépin, Boosaardig spel. In: J.P. Guépin, De tweede wet van Gruépin. Amsterdam 1974, pp. 141-144. (over Een harp op wielen en Franje) |
Gerrit Komrij, Cierlijk onder een stolp. In: Gerrit Komrij, Daar is het gat van de deur. Kritieken en essays. Amsterdam 1974, pp. 181-183. (over Verzamelde gedichten) |
Kees Verheul, Erinyen weggesloten in de honingpot. In: Kees Verheul, Verlaat debuut. Amsterdam 1976, pp. 104-117. (over Verzamelde gedichten) |
| |
| |
Herman de Coninck, Speeldoosjes van Wilfred Smit. In: Herman de Coninck, Over de troost van pessimisme. Antwerpen 1983, pp. 90-114. (over de techniek van de miniaturisering) |
Wies Roosenschoon, Wilfred Smit: een diepzinnig dichter. In: Tirade, jrg. 27, nr. 288, september/oktober 1983, pp. 607-617. (reactie op De Coninck) |
Bzzlletin, jrg. 12, nr. 110, november 1983. Speciaal Wilfred Smit-nummer, waarin onder meer:
- | Briefwisseling Wilfred Smit - Simon Vestdijk (1953-1962), ingeleid en becommentarieerd door Peter Morel, pp. 7-16. |
- | Frans van Houten, Randbemerkingen, pp. 20-24. |
- | Kees Helsloot, Wilfred Smit, sneeuwdichter, pp. 25-26. |
- | Theodor Duquesnoy, In gesprek met Theo Sontrop, pp. 27-29. |
- | F.L. Bastet, Herinneringen en een brief, p. 30. |
- | Karel Bostoen, Wilfred Smit als docent Russische literatuurgeschiedenis, pp. 31-33. |
- | Peter Morel, De verhalen en verhaalfragmenten van Wilfred Smit, pp. 33-38. |
|
Guus Middag, Diepzinnige speeldoosjes van omstreden dichter. In: Het Parool, 17-12-1983. (over Verzameld werk) |
Kees Fens, ‘Sprekend, maar stilgezet’. In: de Volkskrant, 9-1-1984. (over Verzameld werk) |
R.L.K. Fokkema, Poëzie als etiquette van een ondergangsbesef. In: Trouw, 26-1-1984. (over Verzameld werk) |
Rein Bloem, Onrustige stillevens. In: Vrij Nederland, 28-1-1984. (over Verzameld werk) |
Herman de Coninck, Wilfred Smit, of Sinterklaas bestaat niet. In: Tirade, jrg. 28, nr. 290, januari/februari 1984, pp. 123-124. (reactie op Roosenschoon, 1983) |
Jaap Goedegebuure, Een stem van mottenziek fluweel. In: Haagse Post, 4-2-1984. (onder andere over Verzameld werk) |
Ad Zuiderent, Suikerzoet verval in gedichten met één hoofdletter. In: De Tijd, 4-5-1984. (over Verzameld werk) |
Hans Warren, Verloren paradijs. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 12-5-1984. (over Verzameld werk) |
Ad Fransen, Liefde à la Wilfred Smit. In: Optima, jrg. 2, nr. 3, september 1984, pp. 163-183. |
Rein Bloem, Alles in de wind, alles in de wind. In: Raster, nr. 32, 1984, pp. 102-117. (onder andere over ‘Slotpark’) |
Anneke Reitsma, De sierlijke insinuaties van Wilfred Smit. In: Ons Erfdeel, jrg. 27, nr. 5, november/december 1984, pp. 750-752. (over Verzameld werk) |
Charles B. Timmer, Een gedicht van Wilfred Smit. In: Charles B. Timmer, Russische notities. Een nieuwe bundel. Amsterdam 1985, pp. 148-151. |
Kees Verheul, Waarom is de spijker minziek naar je hand? In: Kees Verheul, Een volmaakt overwoekerde tuin. Amsterdam 1987, pp. 41-46. (over Verzameld werk) |
Leslie van Luyk, Wilfred Smit in Russisch formalistisch perspectief. In: De Tijdgenoot, jrg. 3, nr. 1, oktober 1987, pp. 4-20. (over ‘Kindertekening voor Frans’ en ‘Moment musical’ in het licht van de theorie van de vervreemding van de Russische Formalisten) |
Frans van Houten, Hora ruit tempus fluit. In: In dienst van de tekst. 17 interpretaties van poëzie. Onder redactie van Camiel Hamans, Jan Luif, Ina Schermer. Amsterdam 1987, pp. 53-56. (over ‘Afscheid’) |
Jan Kuijper, Het Sleutelgedicht. In: In dienst van de tekst. 17 interpretaties van poëzie. Onder redactie van Camiel Hamans, Jan Luif, Ina Schermer. Amsterdam 1987, pp. 65-69. (over ‘De sleutel’) |
Jan Kostwinder, De tragiek van het onvoltooid gedicht: over de nalatenschap van Wilfred Smit. In: Adem, jrg. 3, nr. 1, mei 1988, pp. 14-19. |
Jan Kostwinder, Met de vlag op vallen?: een ‘nieuw’ ge- |
| |
| |
dicht van Wilfred Smit. In: De Gids, jrg. 151, nr. 6, juni 1988, pp. 431-432. (over ‘Geluk in steentjes’) |
Jan Kostwinder, Als op stelten wadend door de mist: Wilfred Smit. In: Ida Boelhouwer, Jaap Boots, Maarten Doorman e.a., Openbaringen. Zeventien jonge dichters over het cruciale gedicht. Amsterdam 1989, pp. 39-43. (over ‘Sweet Bahnhof’) |
Guus Middag, Bedorven krengen. In: Guus Middag, Ik ben een napraatpapegaai. Dertig kleine essays over poëzie. Amsterdam 1990, pp. 7-11. (onder andere over ‘Brief’) |
Guus Middag, Oogrijm en onzichtbaar rijm. In: Guus Middag, Ik ben een napraatpapegaai. Dertig kleine essays over poëzie. Amsterdam 1990, pp. 47-51. (onder andere over ‘Rococo’) |
Johan T. Veenhof, Residentiële rijmen. Over Wilfred Smit en Achmatova. In: De nieuwe taalgids, jrg. 83, nr. 3, mei 1990, pp. 224-227. (over ‘Rococo’) |
Jan Kostwinder, Zomaar hier en overdwars. In: De Zingende Zaag, nr. 12, zomer 1991. (over ‘Dit vogeltje zit zomaar hier’) |
Jan Kostwinder, Een tempeest in zonlicht. In: De Biels, jrg. 2, nr. 1, maart 1992, pp. 38-43. |
Jan Kostwinder, Met de kop tussen de deur: Wilfred Smit en Simon Vestdijk, discipel en leermeester? In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 137, nr. 2, april 1992, pp. 210-216. (over het schrijven van een biografie van Wilfred Smit) |
Tomas Lieske, Poëziekroniek. In: Tirade, jrg. 36, nr. 342, september/oktober 1992, pp. 460-479. (karakterisering van Smits oeuvre tegen de achtergrond van zowel Vestdijks tekening van Venetië als de Russische literatuur) |
55 Kritisch lit. lex.
november 1994
|
|