| |
| |
| |
Nicolette Smabers
door Janet Luis
1. Biografie
Nicolette Smabers werd op 4 mei 1948 geboren in Den Haag als jongste in een katholiek gezin van negen kinderen. Haar vader, die opgegroeid was in Semarang, werkte er als ambtenaar en kwam later, wegens ziekte, op wachtgeld. Zij volgde de katholieke mms en had vervolgens verschillende kantoorbanen. In de avonduren voltooide zij de MO-A opleiding Nederlands in Den Haag en de MO-B opleiding aan de Universiteit van Amsterdam, waar zij in 1976 ook het doctoraal examen Nederlandse taal- en letterkunde behaalde. Daarna werkte zij enkele jaren als lerares Nederlands aan de Kopse Hof, de sociale academie in Nijmegen. Van 1984 tot 1989 was Nicolette Smabers bestuurslid van de Stichting Fonds voor de Letteren. Zij publiceerde in De Revisor, Nieuw Wereldtijdschrift, De Gids en Raster. Zij woont met haar man en dochter in Maastricht.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Relatie leven/werk
Een beginnend schrijver kijkt maar zelden vooruit. Zo was het ook met Nicolette Smabers toen zij in 1983 debuteerde. In De Franse tuin geeft zij een indruk van haar Haags-Scheveningse jeugd in de jaren vijftig en van het katholieke gezin waarin zij opgroeide. Veel meer dan een indruk krijgt men inderdaad niet, want al zijn er stellig overeenkomsten tussen de schrijfster en het naamloze meisje dat zij ten tonele voert, het gaat in deze verhalen niet in de eerste plaats om het navertellen van ware gebeurtenissen.
| |
Techniek
Het is dan ook niet het verleden en het zijn niet haar jeugdherinneringen die het thema van de bundel vormen. Anders dan bij veel autobiografisch proza ontbreekt in De Franse tuin elk spoor van sentiment of nostalgie en is het anekdotische gehalte ervan bescheiden.
Nicolette Smabers schrijft geen realistische verhalen over haar jeugd zoals Maarten 't Hart, Nelly Heykamp en Tessa de Loo dat deden, met een plot en een duidelijk begin en eind. Haar ‘miniaturen’, zoals ze wel zijn genoemd, geven flarden uit jonge mensenlevens te zien waarin het veel meer draait om gevoelens dan om feiten en er minder aandacht is voor de zichtbare wereld, dan voor alles wat zich daaronder en daarachter verbergt.
| |
Verwantschap / Thematiek
Verwantschap in thematisch opzicht is er wel met Hermine de Graaf, die in haar verhalen ook een voorkeur aan de dag legt voor wat je een verdubbelde realiteit zou kunnen noemen: een zichtbare en een onzichtbare. Opmerkelijk is dat beide schrijfsters in een poging om dit complex onder woorden te brengen kozen voor hetzelfde beeld: het borduurwerk met een ‘goede’ boven- en een ‘verkeerde’ onderkant.
De mooie bovenkant staat voor de wereld-zoals-het-hoort, de rommelige onderkant met knopen en lussen voor de angsten, de verboden verlangens, de woede, voor de chaos kortom, die heerst onder de oppervlakte. De Graaf en Smabers laten zien hoe het individu zich tussen deze twee werelden, tussen schijn en wezen probeert staande te houden. Bij De Graaf ligt het accent meer op de agressie, bij Smabers zijn de verhaalfiguren
| |
| |
eerder verbaasd of teleurgesteld over de vaak bedrieglijke gang van zaken in het leven, waar het geloof meer ‘een kwestie van fatsoen’ is dan van overtuiging, waar een Zwarte Piet borsten heeft en de stem van een oudere zus en waar men op zijn eigen beschermengel maar niet te veel moet vertrouwen. Met dit verschil in temperament correspondeert een verschil in stijl. Het proza van Smabers is minder weerbarstig en wat fijner besnaard dan dat van De Graaf. Haar woordkeuze kenmerkt zich door soberheid en precisie, haar toon is overwegend mild en wordt maar een enkele keer wat heftiger of ironisch: ‘Hoe weinig familieleden wij ook zagen, wanneer het op kleren passen aankwam waren wij overal familie van. Ik haatte hen, deze onzichtbare weldoeners met hun afdankertjes.’
| |
Kunstopvatting
Traditie
Nicolette Smabers kijkt niet terug op een afgesloten periode, maar laat het verleden opnieuw beleven en onderzoeken door een jeugdig alter ego. Het belangrijkste hulpmiddel bij dit onderzoek is de taal, die het meisje in staat stelt enige orde te scheppen in de chaos. Het woord ‘scheppen’ is niet toevallig gekozen, want Smabers laat niet alleen de ontwikkeling zien van een gevoelig kind, maar toont ons ook een schrijfster in de dop, die zich woorden en betekenissen probeert eigen te maken. Levend in een wereld die gedomineerd wordt door stelligheden afkomstig van ouders, school, kerk en betweterige broers en zussen, ziet het kind een vrijplaats in haar verbeelding. Op de achtergrond klinkt hier natuurlijk ook de stem van de volwassen schrijfster, Smabers, die door middel van taal haar jeugd, om zo te zeggen, terugverovert. Met haar gevoelige intellectualisme waarin plaats is voor zowel kinderlijke observaties als voor volwassen overwegingen, hoort Smabers thuis in de Revisor-traditie. Ook in de zorgvuldige stijl ervan en in het grote belang dat erin toegekend wordt aan taal en verbeelding, sluit haar werk goed aan bij dat van Nicolaas Matsier, Doeschka Meijsing en Frans Kellendonk.
| |
Thematiek
In De Franse tuin zijn verbeelding en werkelijkheid nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Ze doordringen elkaar wederzijds. Zo ziet het meisje in de Franse tuin, een bestaande tuin in Den Haag, een ‘bladzijde uit een heel duur boek; sierlijke tekens, neergeschreven op een hagelwit papier’. Omgekeerd
| |
| |
roept het woord ‘Frans’ en een uitdrukking als ‘de Fransen’ bij haar een wereld van associaties en gevoelens op, een wereld die sterk afwijkt van de dagelijkse: ‘De Fransen leefden onder de grond en dat was altijd zo geweest. 's Nachts kwamen ze naar boven. Alleen 's nachts. [...] Elke nacht werd er gegeten, maar dat was geen eten meer te noemen. Ze aten geen boterhammen met kaas en jam, geen groentesoep, geen appels en peren, er werden geen bekers melk gedronken of kopjes thee, nee, ze likten het grondvuil bij de stoeprand op, scheurden hele lappen boomschors van de bomen op de Frankenslag, aten muur, schraapten met hun ruwe kattetongen langs de brievenbus.’
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
‘Opmerkelijk gaaf’ werd haar debuut genoemd en ‘voortreffelijk’ en ‘onberispelijk’. Haar taalgebruik werd geprezen om de helderheid, de nauwgezetheid en de subtiliteit ervan. Portret van mijn engel (1987), haar tweede verhalenbundel, werd op een vergelijkbare wijze ontvangen. De publieke belangstelling bleef tot dusver, zoals dat wel vaker het geval is, bij de kritische enigszins ten achter. Hierbij zou een rol kunnen spelen dat Smabers in acht jaar tijd niet meer dan twee bundels publiceerde, die bovendien betrekkelijk veel op elkaar lijken.
| |
Thematiek
Ook in Portret van mijn engel fungeert de taal als middelaarster tussen het individu en de wereld. Speciale aandacht is er voor moeilijke woorden die een soort samenvattingen vormen van het vele dat de verhaalfiguren in het dagelijks leven niet begrijpen of aankunnen. Zo wordt bijvoorbeeld het onvermogen van een meisje om zichzelf te zijn in het gezelschap van haar zieke, ondoorgrondelijke vader samengebald in het woord ‘kwansuis’. In voor haar vreemde woorden als ‘goedertieren’, ‘kwezel’ en ‘dovemansoren’ geeft het kind dat haar plechtige communie moet doen lucht aan haar geloofstwijfel. Die woorden hebben twee kanten. Zij stellen haar in staat een raadselachtig of ingewikkeld verschijnsel te benoemen en het daarmee althans wat overzichtelijker te maken. Aan de andere kant is een moeilijk woord ook niet meer dan een woord, dat de gebruiker ervan geen praktische oplossingen aan de hand doet.
| |
Ontwikkeling
Wat in deze bundel meer op de voorgrond treedt dan in haar debuut, en hier kan men van een ontwikkeling spreken, is het besef dat de taal niet veel méér is dan een min of meer auto- | |
| |
noom medium dat het leven er niet vanzelf aangenamer of gemakkelijker op maakt. Wat Smabers' personages verbindt, is het verlangen er met het hoofd bij te zijn, zichzelf en de anderen te leren doorgronden in de hoop in een onbestemd ‘later’ gelukkig te zullen worden.
| |
Visie op de wereld / Ontwikkeling
Van dit ‘later’ geeft Smabers in de laatste vier verhalen van Portret van mijn engel een weinig opgewekt beeld. De wereld wordt niet langer bezien door de ogen van een kind, maar door die van een volwassene. Ook dit is te beschouwen als een ontwikkeling, die in althans twee van de drie verhalen die zij de laatste jaren publiceerde, wordt voortgezet.
In deze ‘volwassen’ verhalen is de kloof tussen individu en wereld alleen maar groter geworden. Het gaat hier niet meer om afzonderlijke, raadselachtige verschijnselen of om moeilijke woorden. Het hele leven is uitgegroeid tot een mysterie waar tegenover de taal machteloos staat. In het licht absurdistische verhaal ‘Stilleven’ probeert iemand in een restaurant de aandacht te trekken van een ober. ‘“Kelner,” probeerde ik nu [...] en ik herhaalde, “kelner.” Dat was ook niets. Na een nuffig sprongetje lag het geluidje al plat op de grond.’ Zelfs het uitspreken van zo'n simpel en voor de hand liggend woord heeft geen effect meer.
| |
Visie op de wereld
Het wereldbeeld dat uit het werk van Smabers blijkt, is niet erg optimistisch. Haar jeugdige personages zijn over de gang van zaken in de wereld weliswaar nog wat hoopvoller gestemd dan de ouderen, maar ze zijn er geen van allen gerust op.
| |
| |
| |
Primaire bibliografie
Nicolette Smabers, De Franse tuin. Amsterdam 1983, De Bezige Bij, VB. (derde druk 1986, Querido, Salamanderpocket nr. 630) |
Nicolette Smabers, Portret van mijn engel. Amsterdam 1987, De Bezige Bij, VB. |
Nicolette Smabers, De Weduwe Vonck. In: De Gids, jrg. 150, nr. 4/5, 1987, pp. 388-391, V. |
Nicolette Smabers, Op straat in bed. In: Nieuw Wereldtijdschrift, jrg. 6, nr. 2, 1989, pp. 56-59, V. |
Nicolette Smabers, Glazen bollen. In: Raster, nr. 49, 1990, pp. 67-71, V. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Henk Lagerwaard, Het ondergrondse leven. In: NRC Handelsblad, 13-5-1983. (over De Franse tuin) |
Thomas Verbogt, Fijnzinnig en intelligent debuut Nicolette Smabers. In: Tubantia, 4-6-1983. |
Rob Schouten, Een zwavelput in Madurodam. In: Trouw, 16-6-1983. (over De Franse tuin) |
August Hans den Boef, De Franse Tuin: geslaagd debuut Nicolette Smabers. In: De Volkskrant, 17-6-1983. |
Wam de Moor, Slingerpaadjes in de tuin van een roomse jeugd. In: De Tijd, 24-6-1983. (over De Franse tuin) |
Anthony Mertens, Op zoek naar woorden uit de kindertijd. In: De Groene Amsterdammer, 20-7-1983. (over De Franse tuin) |
Robert Anker, Alledaags in nieuwe vorm. In: Het Parool, 27-7-1983. (over De Franse tuin) |
Anneke Juffer, De wereld door de ogen van een kind. In: De Waarheid, 20-9-1983. (over De Franse tuin) |
Cyrille Offermans, Tussen realiteit en mogelijkheid. In: Vrij Nederland, 17-12-1983. (over De Franse tuin) |
Corine Spoor, ‘Misschien word je meer gelezen als je hoofd in de krant staat’. In: De Tijd, 14-11-1986. (interview) |
T. van Deel, Woorden en engelen. In: Trouw, 9-4-1987. (over Portret van mijn engel) |
Arnold Heumakers, Tussen bijbel en engelbewaarder. In: De Volkskrant, 10-4-1987. (over Portret van mijn engel) |
Gerrit Jan Zwier, Ik lig hier goed. In: Leeuwarder Courant, 10-4-1987. (over Portret van mijn engel) |
Koos Hageraats, Het voortdurende alsof-gevoel. In: De Tijd, 24-4-1987. (over Portret van mijn engel) |
Reinjan Mulder, Wanneer leid je een goed leven. In: NRC Handelsblad, 1-5-1987. (over Portret van mijn engel) |
Jaap Goedegebuure, Kinderlijk ongerief. In: Haagse Post, 9-5-1987. (over Portret van mijn engel) |
Robert Anker, Zij was zeven jaar toen zij van haar geloof afviel. In: Het Parool, 2-9-1987. (over Portret van mijn engel) |
Yves van Kempen, Sekuur beeld van een kinderbewustzijn. In: De Groene Amsterdammer, 18-11-1987. (over Portret van mijn engel) |
39 Kritisch lit. lex.
november 1990
|
|