| |
| |
| |
Michaël Slory
door Michiel van Kempen
1. Biografie
Michaël Arnoldus Slory werd op 4 augustus 1935 geboren te Totness, de hoofdplaats van het Surinaamse ‘kokosdistrict’ Coronie. Zijn ouders zijn eenvoudige landbouwers, die hun kinderen katholiek grootbrengen. Niettemin proeft Slory veel van de echte negercultuur met haar eigen schat aan liederen, Spinvertellingen en wintirituelen.
Van 1941 tot 1947 doorloopt hij de rk lagere school, de Mariaschool. In november 1947 verhuist hij naar Paramaribo, waar hij na een verblijf van een jaar bij een tante wordt opgenomen in het internaat van de Fraters van Tilburg. Hij doorloopt de mulo op de Paulusschool (die ook Albert Helman, Shrinivási en Rudy Bedacht onder haar leerlingen telde) en komt in 1952 op de Algemene Middelbare School (AMS) terecht, waar in diezelfde tijd twee bekende nationalisten rondlopen: de dichters R. Dobru en Vene (de latere president Venetiaan). Onder invloed van zijn leraar René de Rooy (de dichter Marcel de Bruin) gaat hij ook schrijven in het Sranantongo en het Spaans. Door toedoen van De Rooy debuteert Slory in februari 1958 in het tijdschrift Tongoni met drie gedichten in het Nederlands.
Slory slaagt in 1955 voor de AMS, werkt in enkele administratieve baantjes en kiest eind 1957 zee om in Nederland Spaans te gaan studeren. In Amsterdam verkeert hij veel in kringen van de creools-nationalisten die zich gegroepeerd hebben rond de Vereniging Ons Suriname en de beweging van Eddy Bruma, Wie Eégie Sanie (Onze eigen dingen). Zijn politieke vorming en historisch-culturele bewustzijn krijgen er geweldi- | |
| |
ge impulsen. Hij zoekt aansluiting bij verschillende facties binnen communistisch Nederland en in 1961 verschijnt onder het pseudoniem Asjantenoe Sangodare bij de communistische uitgeverij Pegasus zijn debuutbundel Sarka/Bittere strijd, met een voorwoord van Theun de Vries. Hij draagt in de jaren zestig geregeld bij aan De Gids, verder aan onder meer Contour, Tirade, het marxistische Kontrast en van 1965 tot 1969 aan de jaarboeken die Ons Suriname uitbrengt onder de titel Fri (Vrij).
In 1966 wordt Slory's studiebeurs ingetrokken en vanaf dat moment moet hij als werkstudent zien rond te komen. Zonder zijn studie te hebben afgemaakt keert hij in 1970 gedesillusioneerd naar Suriname terug. Hij zal zich geheel gaan toeleggen op het schrijven in het Sranantongo. Aan de Lerarenopleiding in Paramaribo haalt hij in 1974 de akte MO-A Spaans. Hij voorziet in zijn onderhoud als leraar Spaans, maar zal later grotendeels worden vrijgesteld van het lesgeven.
Teleurgesteld over het gebrek aan erkenning legt hij zich na 1982 nog uitsluitend toe op het schrijven in het Nederlands en het Spaans (Poemas contra la agonia uit 1988 was de eerste geheel Spaanstalige bundel uit de Surinaamse literatuurhistorie). Na 1986 verschijnen zijn gedichten met de regelmaat van een klok op de Literaire Pagina van het Surinaamse dagblad De Ware Tijd. Hij keert weer met poëzie terug in De Gids en zijn werk verschijnt ook in Deus ex Machina en Preludium. Schilder René Tosari maakte een reeks aquarellen bij Slory's werk. Componiste Gerda Geertens toonzette in 1993 enkele van zijn gedichten tot de compositie Sarka voor sopraan en piano.
Toch heeft het Slory aan literaire erkenning niet ontbroken. Het Prins Bernhard Fonds onderscheidde hem in 1961 voor zijn gedicht ‘Koroni kawina’. In 1966 ontvangt hij de ESSO-literatuurprijs (een financiële tegemoetkoming die de multinational aan veelbelovende schrijvers toekent). Samen met Shrinivási krijgt hij in 1974 de Gouverneur Currie-prijs, het jaar daarop de Sticusa-prijs. In 1986 krijgt hij de Literatuurprijs van Suriname over de jaren 1983-1985. Als hem in 1989 het Ridderschap in de Ereorde van de Palm wordt toegekend, is zijn wantrouwen tegen de autoriteiten inmiddels zo gegroeid
| |
| |
dat hij niet komt opdagen bij de decoratieplechtigheid. Verschillende poëziefestivals hebben geprobeerd hem te contracteren, maar hij verlaat zijn biotoop Paramaribo nooit meer, zelfs niet voor een bezoekje aan het door hem zo vaak bezongen geboortedistrict Coronie.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling / Kritiek
Dat Michaël Slory tot zes maal toe voor zijn poëzie bekroond is, geeft al aan dat de betekenis van zijn oeuvre vrij breed erkend is. Opmerkelijk mag het dan heten, hoe weinig van zijn meer dan dertig bundels ooit besproken zijn en hoe weinig serieuze studies er aan zijn werk zijn gewijd. De schaarse besprekingen waren unaniem lovend, maar de Surinaamse literatuurstudie heeft het laten afweten als het gaat om de man die wordt beschouwd als een van de belangrijkste drie dichters die Suriname ooit heeft voortgebracht.
| |
Relatie leven/werk / Thematiek
Toch is het niet allereerst om die reden dat Slory zich een miskend kunstenaar voelt. En waarschijnlijk is het ook niet om het feit dat het grote publiek in Suriname zijn werk te moeilijk vindt, zijn Sranantongo te ‘diep’ (met zijn vele neologismen geldt hij als een groot taalvernieuwer) en zijn optreden te onconventioneel. In karakteristieke bewoordingen heeft hij er herhaaldelijk in interviews op gewezen ‘dat mijn mensen me geen vrouw gegeven hebben’. Dat gemis van een partner is zonder twijfel een belangrijke drijfveer geweest om de prachtigste liefdeslyriek aan zijn pen te laten ontvloeien. In praktisch al zijn bundels staan gedichten waarin hij de zwarte vrouw in al haar kwaliteiten bezingt - met als absoluut hoogtepunt de bundel Efu na Kodyo Efu na Amba Efu na Romeo Efu na Julia Amir... nanga... (Of het nou Kodyo is Of Amba Of Romeo Of Julia Liefde... en..., 1985). In Een andere weg (1991) vinden we ‘Zingende vrouw’:
zoveel ruimtes naar het licht?
ontvangt de morgen de zon
een vlag van groen om de schouders.
| |
| |
| |
Techniek
Stijl
Thematiek
In alle opzichten is dit een echt Slory-gedicht, in een vorm die zich al vrij vroeg heeft ontwikkeld en die nooit wezenlijk veranderd is. Vanuit de bewondering voor een bepaald facet van de vrouw - hier: haar stem, maar vaak ook haar fierheid, haar zwarte huid, haar lichaamsvormen, die worden bezongen in metaforen die aan de Surinaamse leefwereld ontleend zijn - komt de dichter te spreken over het land. Slory heeft veel poëzie geschreven waarin Suriname wordt vergeleken met een vrouw. Hij roept een beeld op in snelle, korte streken: de lengte van de versregels is beperkt, de strofen omvatten nooit veel regels, parallellismen en herhalingen bepalen de versbouw. Korte vragen en uitroepen maken bijna altijd deel uit van zijn gedichten, niet zelden ook vinden we regels waarin de persoonsvorm afwezig is. Door de assonanties komen zijn gedichten klankrijk over, maar van een vast metrum of eindrijm is zelden of nooit sprake. In de beeldspraak zoekt Slory vaak de personificatie op (hier de zon en de morgen die als personen worden voorgesteld), alsook de synesthesie: gemakkelijk laat de dichter verschillende zintuigen combinaties aangaan, waarbij er altijd veel aandacht is voor kleuren. Ook de vrijheid die hij zich permitteert om gedurfd met de betekenis van woorden om te springen (naar het licht snijden) typeert Slory. Verder zit in ‘Wees gegroet’ natuurlijk een duidelijke allusie op de woorden van het katholieke Maria-gebed. Al heeft Slory zich zijn leven lang betrokken gevoeld bij het Afro-Surinaamse cultuurgoed van de wintireligie, en al stond hij in de jaren zestig aan de zijde van de communistische beweging, zijn christelijke achtergrond is altijd belangrijk voor hem gebleven en in zijn werk wemelt het van de verwijzingen naar de Bijbel (en niet enkel in de bundeltjes met kerst- en paasgedichten).
De voor een nationalist zo typerende vaderlandsliefde die we hier zien, is overigens bepaald niet in al zijn werk aanwezig.
| |
| |
Met name na de decembermoorden van 1982 is Slory bijzonder cynisch gaan schrijven. Die gebeurtenis is voor hem de tweede grote desillusie in zijn leven geweest. Hoop en desillusie zijn de leidende beginselen om leven en werk van deze politiek zo sterk geëngageerde dichter te doorgronden. Scherp bakenen zich drie periodes af.
| |
Ontwikkeling
Traditie
Visie op de wereld
Tot 1970 publiceerde Slory drie bundels in het Nederlands (Sarka/Bittere strijd is tweetalig). Het politiek-maatschappelijke engagement overheerste. Het zijn de jaren waarin het Surinaamse nationalisme opkomt en dichters als Shrinivási, Corly Verlooghen en R. Dobru woord geven aan de ideeën over anti-kolonialisme en zelfstandigheid. In Nederland zuigt Slory als een spons alles in zich op dat kan bijdragen aan zijn culturele eigenheid. Vier personen verdienen in dit verband vermelding: de onderwijzer J.G.A. Koenders had met zijn weekblad Foetoeboi al in de jaren veertig laten zien wat de importantie van het Sranantongo was. De dichter Trefossa toonde met zijn bundel Trotji uit 1957 dat in die taal prachtige, subtiele poëzie kon worden geschreven van uitzonderlijke kwaliteit. Leraar en schrijver René de Rooy spoorde Slory aan in zijn moedertaal en in het Spaans te schrijven en zette hem op het spoor van veel wereldliteratuur. Zijn neef, de politicus Eddy Bruma, ten slotte versterkte met zijn culturele beweging Wie Eégie Sanie de trots op het eigene en zijn politiek-nationalistische bewustzijn. Black Power heeft zijn sympathie. Het waren met name de ontluikende jonge Afrikaanse staten waar Slory zijn politieke helden meende te vinden: zo is Sarka opgedragen aan Patrice Loemoemba, de bevrijder van Zaïre. Maar praktisch alle linkse vrijheidshelden, van Fidel Castro tot Ferhat Abbas en van Rudi Dutschke tot Jean-Paul Sartre, heeft Slory in de jaren zestig eer betoond, evengoed als de belangrijke figuren uit de geschiedenis van het verzet van de Surinaamse slaven.
Slory schreef in die jaren een aantal gedichten die inmiddels worden gerekend tot de klassieken van de jonge geschreven Surinaamse letterkunde: het bekroonde ‘Koroni kawina’, een ode aan zijn geboortedistrict die bijna als een trancelied klinkt met haar sterke ritme en voortdurende herhalingen van bezwerende formules uit de wintirituelen; het hoopvolle ‘Orfeu ne- | |
| |
gro’, waarin Slory de kracht bezingt van de dichter, die in staat is met zijn verzen de zon te doen opkomen. Overigens staan in de bundels Brieven aan de guerrilla (1968) en Brieven aan Ho Tsji Minh (1969) ook gedichten waarin het politieke gedram de overhand heeft genomen op de poëtische kracht.
| |
Kunstopvatting
Techniek
Vanaf 1970 legde Slory zich geheel toe op het schrijven in het Sranantongo, om zo in de taal van zijn volk de trots op het Surinamer-zijn uit te dragen. Hij voelde zich in dienst staan van het volk. Al kreeg hij de gelegenheid zijn werk bij gevestigde uitgeverijen onder te brengen, hij gaf er de voorkeur aan zijn poëzie in eigen beheer te houden en zelf rechtstreeks aan de lezers te brengen. In de totaal 21 bundels die hij zo uitbracht, staan veel beroemd geworden gedichten (voor het overgrote deel nooit vertaald), al bereikte Slory nooit de populariteit van de veel oppervlakkiger schrijvende R. Dobru. Slory's nationale engagement was bepaald niet minder groot dan dat van Dobru, maar men vergisse zich niet: vanuit een geweldige belezenheid en een intense belangstelling voor andere culturen heeft Slory ook altijd geschreven over onderwerpen van ver buiten de landsgrenzen (bijvoorbeeld de oorlog in Vietnam, de kunst van Picasso, de cultuur van China, jazzmuziek, de Javaanse gamelan) en heeft hij geëxperimenteerd met allerlei versvormen. Als bewonderaar van Omar Khayam heeft hij veel kwatrijnen geschreven: Pikin aksi e fala bigi bon (Klein maar dapper, 1980) telt er maar liefst 96. In Konten konten fu esrede nanga fu tamara (Toekomst toekomst van gisteren en van morgen, 1981) bracht hij 32 sonnetten bijeen en in Fresko, leri mi den tra odo (Durf mij de andere spreekwoorden te leren, 1984) presenteert hij niet minder dan 138 gedichten als variaties op odo's (Surinaamse spreekwoorden).
| |
Thematiek / Ontwikkeling
Slory brengt wel een thematische ordening aan in zijn bundels, maar die is nooit erg strak; zo vinden we in Kownubri de na en onigodo tussen gedichten over de rozestruik, de fajalobi, de amandelboom en de kolibri een vers over Simón Bolívar. De lijn van zijn eerste drie bundels met overwegend internationaal georiënteerde politieke poëzie wordt doorgetrokken met bijvoorbeeld Wan njoen dé broko (Een nieuwe dag is aangebroken, 1979). De aandacht voor Suriname in brede zin - voor de his- | |
| |
torie, de actualiteit, het eenheidsverlangen van het volk - zet zich door in bijvoorbeeld de drie bundels uit 1975, het jaar waarin Suriname onafhankelijk wordt. Een derde groep wordt gevormd door uitgaven met overwegend lyrisch werk, over de natuur zoals in Kownubri de na en onigodo (De kolibri is bij zijn honingraat, 1979) en over de liefde als in Lobisingi (Liefdesliederen, 1972).
| |
Visie op de wereld
Stijl
Na 1982 neemt Slory afstand van het nationalistische gedachtengoed. Het ‘zich bedrinken aan de droom’ maakt plaats voor wantrouwen tegen ideologieën en politieke systemen. Er verschijnen nog wel uitgaven met werk van oudere datum, maar in zijn schrijven heeft hij zich dan al geheel afgewend van het Sranantongo. Hij schrijft nog uitsluitend in het Nederlands en het Spaans. Bijzonder is dat die taalkeuze nauwelijks verschil uitmaakt voor de eigen aard van de gedichten: naar structuur, stijl, beeldspraak en toon is zijn poëzie altijd karakteristiek en herkenbaar ‘Slory’ gebleven, en merkwaardig genoeg geldt dit ook voor het weinige proza dat hij aan de openbaarheid prijsgaf. Zijn proza is zo geconcentreerd geschreven en zo overlopend van metaforen dat de stap naar zijn poëzie bijzonder klein is. Dit geldt voor de korte stukken die hij bijdroeg aan het dagblad De Ware Tijd en aan de bundel Hoor die tori! (1990), misschien sterker nog dan voor de zes korte, impressionistisch aandoende stukken die hij opnam in Fri-Kontren-Sma (Onafhankelijke mensen, 1975), waarin hij onder meer de geneugten van de boyo beschreef, het gebak dat elke Surinamer het water in de mond doet lopen!
| |
Verwantschap
De poëzie in zijn eerste, geheel Nederlandstalige bundel sinds 1969, Een andere weg (1991), is zowel thematisch als formeel opgebouwd uit dezelfde elementen die we al in de andere bundels hebben gezien. Op de voet volgt Slory de ontwikkelingen in zijn land en het wekt dan weinig verwondering dat de gedichten uit De Ware Tijd niet zelden nogal onvoldragen en schools-moralistisch overkomen. Maar in Een andere weg bereikt hij ook een lichtheid van lyriek die soms doet denken aan de bedrieglijke eenvoud en speelsheid van Van Ostaijens Eerste boek van Schmoll, een lichtheid die bij Slory's landgenoten alleen nog gevonden wordt bij Bernardo Ashetu en hier en daar
| |
| |
in de poëzie van Corly Verlooghen. Verwantschap is er voorts met Spaanstalige dichters als Lope de Vega, Ramón Jiménez en Gerardo Diego (‘Er zal zijn een groene stilte,/ gans gemaakt van ontsnaarde gitaren’) en met Portugeestaligen als Fernando Pessoa en Drummond de Andrade.
Ook na 1982 is het engagement met zijn land onverkort aanwezig gebleven, al is de blik kritischer en de toon somberder geworden:
Het pompgemaal bij de Jodenbreedestraat
Wanneer het stof opdwarrelt,
wanneer een weg naar de moskee is versperd:
Groot is Allah! Hij zij ons genadig!
(O, verroeste tanden van de tijd,
niet zo had ik met jullie willen vitten!)
dat mij het uitzicht belemmert.
Onze kogels, onze opstanden
bij de internationale banken.
Dus hebben we geen deviezen.
Vergeef mij deze benevelde gedachte.
Zelfs mijn droefheid is een ziekte
| |
| |
De Heer zij ons een Leider
Het kàn niet zo doorgaan.
In de sterke concentratie op wat de dichter ziet verdwijnen - of dat nu een pompgemaal is, een wegdek dat wegspoelt, of de voorkomendheid van de mensen - roept hij een metafoor op voor de teloorgang van een heel land. Voor iemand die zich met zijn poëzie zo gewijd heeft aan dat land, moet dat een uiterst pijnlijke gewaarwording zijn.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
M.A. Slory, Gedichten. In: Tongoni I (Vox Guyanae, vol. III, no. 1, februari 1958), p. 32, G. |
M.A. Slory, Koroni kawina. In: Gedichten bekroond door het Prins Bernhard Fonds Suriname. Uitgegeven ter gelegenheid van de 50ste verjaardag van Z.K.H. Prins Bernhard. [Paramaribo 1961, Prins Bernhard Fonds], pp. 1-2, G. |
Asjantenoe Sangodare, Sarka/Bittere strijd. [Met een voorwoord van Theun de Vries.] Amsterdam 1961, Pegasus, GB. |
Michael Slory, Brieven aan de guerrilla. Amsterdam [1968], Pegasus, GB. |
Michael Slory, Brieven aan Ho Tsji Minh. Amsterdam [1969], Pegasus, GB. |
Michael Slory, Fraga mi wortoe. [Paramaribo] 1970, Eigen beheer, GB. |
Michael Slory, Bonifoto. [Paramaribo] 1971, Eigen beheer, GB. |
Firi joesrifie [Paramaribo] 1917 [= 1971]. Eigen beheer, GB. (vouwblad) (opgenomen in Konten konten fu esrede nanga fu tamara) |
Michael Slory, Nengre-oema. Powema. [Paramaribo] 1971, Eigen beheer, GB. |
Michael Slory, Lobisingi. [Paramaribo] 1972, Eigen beheer, GB. |
Michael Slory, Vietnam. [Paramaribo] 1972, Eigen beheer, GB. |
Michael Slory, Memre den dé. [Paramaribo 1973], Eigen beheer, GB. |
Michaël Slory, Fri-Kontren-Sma. [Paramaribo 1975], Eigen beheer, VB/GB. |
Michaël Slory, Mi kondre sani. [Paramaribo 1975], Eigen beheer, GB. |
Michaël Slory, Wi e pusu a konfri go na fesi. [Paramaribo 1975], Eigen beheer, GB. |
Michaël Slory, A no mena, a no boboi, ma... [Paramaribo 1979], Eigen beheer, GB. |
Michaël Slory, Kownubri de na en onigodo. Paramaribo 1979, Eigen beheer, GB. |
M.A. Slory, Wan njun dé broko. [Paramaribo 1979], Eigen beheer, GB. |
Michaël Slory, Pikin aksi e fala bigi bon. [Paramaribo] 1980, Eigen beheer, GB. |
Michaël Slory, Konten konten fu esrede nanga fu tamara. [Paramaribo] 1981, Eigen beheer, GB. |
Michaël Slory. Den préki-wroko fu wan kamoru. [Paramaribo] 1982, Eigen beheer, GB. |
M.A. Slory, Fresko, leri mi den tra odo. [Paramaribo] 1984, Eigen beheer, GB. |
Michaël Slory, Efu na Kodyo Efu na Amba Efu na Romeo Efu na Julia Amir... nanga... [Paramaribo] 1985, Eigen beheer, GB. |
Michaël Slory, Nanga kandra na anu [en andere Kerstgedichten]. [Paramaribo 1985], Eigen beheer, GB. (vouwblad) |
Michaël Slory, Simon fu Cirene [en andere Paasgedichten]. [Paramaribo 1986], Eigen beheer, GB. (vouwblad) |
Michaël Slory, A no tru San mi e si drape? A no tru? [Paramaribo] 1986, Eigen beheer, GB. |
Michael Slory, [Nederlandstalige gedichten]. In: I sab fa den AMS-man de. Een bloemlezing van 35 jaar AMS-leven. [Paramaribo 1987], pp. 16, 18, 20, G. |
| |
| |
Miguel Slory, Poemas contra la agonía. Paramaribo 1988, Instituto Venezolano para la Cultura y la Cooperación, Colección Autores Surinameses no. 1, GB. |
Miguel Slory, La rueda hacia el día. [Paramaribo] 1989, Eigen beheer, GB. |
Michaël Slory, Herinneringen met de Kerst & In een soort duel. In: Hoor die tori! Surinaamse vertellingen. Samengesteld en ingeleid door Michiel van Kempen met medewerking van Jan Bongers. Amsterdam 1990, In de Knipscheer, pp. 258-260, V. |
Michaël Slory, Ik zal zingen om de zon te laten opkomen. Bloemlezing samengesteld en ingeleid door Michiel van Kempen. Met medewerking [vertalingen] van Michel Berchem en Jan Bongers [en Truus Pancham], Amsterdam 1991, In de Knipscheer, Bl. |
Michaël Slory, Een andere weg. [Paramaribo] 1991, Eigen beheer, GB. |
Michaël Arnoldus Slory, [Titelloze brief aan Rijksstudietoelagen, Groningen, Nederland, dd. 23 augustus 1972, in 1972 verspreid als stencil.] In: Privé-Domein van de Surinaamse letteren. Het Surinaamse literatuurbedrijf in egodocumenten en verspreide teksten. Samengesteld, van een inleiding en toelichtingen voorzien door Michiel van Kempen. Paramaribo 1993, Stichting Surinaams Museum/Stichting Volkslectuur, Mededelingen van het Surinaams Museum, nr. 51, november 1993, pp. 73-76, Brief. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
[Anoniem], Iets nieuws? Surinaamse gedichten wel of niet verrassend? In: Haagse Post, 3-6-1961. (over Sarka/Bittere strijd, met name over de inleiding van Theun de Vries en opmerkelijke wijzigingen in de versie van de inleiding zoals opgenomen in de Literatoernaja Gazeta) |
Robin Ravales, Michael Slory is terug. In: De Ware Tijd, 1-9-1970. (algemeen) |
Corly Verlooghen, Tien jaar Slory. In: De West, 10-8-1971. (algemeen) |
[Anoniem], Dichter Michael Slory met literaire prijs onderscheiden. In: De West, 30-1-1975. (over de Sticusa-prijs) |
[Anoniem], Currieprijzen uitgereikt. In: Vrije Stem, 8-2-1975. |
Jan Voorhoeve & Ursy M. Lichtveld, The New Generation. In: Creole Drum. An Anthology of Creole Literature in Surinam. Edited by Jan Voorhoeve and Ursy M. Lichtveld with English translations by Vernie A. February. New Haven and London 1975, pp. 217-219 & 236-253. (plaatsing van Slory binnen de Surinaams-creoolse traditie met een keuze uit het werk, voorzien van een Engelse vertaling) |
H[ugo] P[os], Schrijvers en lezers. In: Cultureel mozaïek van Suriname. Onder redactie van Albert Helman. Zutphen 1978, pp. 412-426. (literair-historische plaatsing) |
[Anoniem], Dichters hoek. In: Aktueel, 24-11-1979. (algemeen) |
[Anoniem], Michael Slory na 23 jaar Sranang tongo gedichten. In: De Ware Tijd, 15-10-1984. (interview, en over Fresko) |
E.N. K[etwaru], Haken en aanhalingstekens bij Djewal Persad. In: Bhásá, jrg. 2, nr. 1, december 1984, pp. 27-29. (over het gedicht Gi Djewal Persad uit Fraga mi wortoe, ook opgenomen in Ik zal zingen om de zon te laten opkomen) |
Michiel van Kempen, Michael Slory schept het klassieke liefdesgedicht in het Sranantongo. In: De Ware Tijd, 10 en 11-12-1985. (analyse van taal en thematiek in Efu na Kodyo Efu na Amba Efu na Romeo Efu na Julia Amir... nanga...) |
[Anoniem], Michael Slory winnaar Literatuurprijs 1983-1985. In: De West, 19-8-1986. (algemeen) |
[Anoniem], Prijs voor Michel Slory. In: De Ware Tijd, 20-8-1986. (over de Literatuurprijs van Suriname) |
[Anoniem], Minister Li Fo Sjoe constateert onvoldoende productie Surinaamse literaire werken. In: De West, 20-8-1986. (over de uitreiking van de Literatuurprijs van Suriname) |
Michiel van Kempen, De Literatuurprijs van Suriname. In: De Ware Tijd, 1-11-1986. |
Rappa, Rond Michel Slory. In: De Ware Tijd, 15-11-1986. (over Fresko) |
Krish Bajnath, Interview met literatuurprijswinnaar Michael Slory. In: Kalá (tijdschrift van de Academie voor Hoger Kunst- en Cultuuronderwijs, Paramaribo), nr. 2, december 1986, pp. 20-22. |
Michiel van Kempen, Rattenvanger zonder kinderen. In: De Ware Tijd, 21-31987. (over A no tru San mi e si drape? A no tru?) |
Geert Koefoed, Surinaamse schrijvers en dichters als taalpolitici. In: OSO, jrg. 6, nr. 2, december 1987, pp. 147-164. (bespreking van Slory's poëtica, pp. 152-153) |
Michiel van Kempen, De Surinaamse literatuur 1970-1985. Een documentatie. Paramaribo 1987. (over diverse aspecten van het oeuvre) |
Voorlichting Cultuur, Gedichten tegen de angst. In: De West, 20-4-1988. (over Poemas contra la agonía) |
[Anoniem], Spaanse gedichten van Slory. In: De Ware Tijd, 23-4-1988. (over Poemas contra la agonía) |
Maarten van Dullemen, In de spiegel van de poëzie. In: Alerte, jrg. 15, nr. 151, januari-februari 1989, pp. 8-14. (over de samenhang politiek-poëzie) |
| |
| |
Michiel van Kempen, Surinaamse schrijvers en dichters. Met honderd schrijversprofielen en een lijst van pseudoniemen. Amsterdam 1989, pp. 71, 87-88 en 181-182. (literair-historische plaatsing) |
Hans Buddingh', Het Nederlands is mijn redding. In: NRC Handelsblad, 31-8-1990. (interview) |
Hugo Pos, Hartverwarmende aanwinst. In: Trouw, 10-5-1991. (over Ik zal zingen om de zon te laten opkomen) |
John Albert Jansen. Het gemis van een vrouw. In: VPRO Gids, nr. 20, 18 t/m 24-5-1991. (algemeen/interview) |
Ch.H. Eersel, Ik zal zingen om de zon te laten opkomen. In: Black Flash, jrg. 1, nr. 1, mei 1991, pp. 33-35. (ook met commentaar van Jan Bongers in: De Ware Tijd, 13-7-1991) |
E.N. Ketwaru, Ik zal zingen om de zon te laten opkomen. In: De Ware Tijd, 22-6-1991. |
E.N. Ketwaru, Over een administrateur, koffie en droge stoppels. In: De Ware Tijd, 13-7-1991. (over Ik zal zingen om de zon te laten opkomen, als reactie op Ch.H. Eersel) |
Geert Koefoed, Zingen om de zon te laten opkomen. In: Utrechts Nieuwsblad, 19-7-1991. |
Wim Rutgers, Teleurstellingen in de poëzie van Michael Slory. Nu de droom over is... In: Amigoe Ñapa, 24-8-1991. (over Ik zal zingen om de zon te laten opkomen) |
Henk Egbers, Michaël Slory. Dichter van het onvervulde verlangen. In: Ons Erfdeel, jrg. 34, nr. 4, 1991, pp. 482-491. (algemeen over ontwikkeling, thematiek en stijl naar aanleiding van Ik zal zingen om de zon te laten opkomen) |
Michiel van Kempen, ‘Al die jaren hebben ze me als werkezel voor het Sranantongo gebruikt’. In: De Gids, jrg. 155, nr. 5, mei 1992, pp. 365-372. (interview) |
Michel Szulc-Krzyzanowski & Michiel van Kempen, Michaël Slory. In: Michel Szulc-Krzyzanowski (fotografie) & Michiel van Kempen (tekst), Woorden die diep wortelen. Amsterdam 1992, pp. 123-151. (algemeen, met fotoreportage en keuze uit de poëzie) |
Michiel van Kempen. Prachtige poëzie van Slory vormgegeven als fröbelwerk. In: De Ware Tijd, 18-7-1992. (over Een andere weg) |
Michiel van Kempen. De slordigheid van Dobru? In: OSO, jrg. 12, nr. 1, april 1993, pp. 113-114. (over het gedicht Gi Djewal Persad, tevens als reactie op Ketwaru 1984) |
Paul Marlee, Kan je een condor vergelijken met een struisvogel of een kolibri met een cheeta? In: Privé-Domein van de Surinaamse letteren. Het Surinaamse literatuurbedrijf in egodocumenten en verspreide teksten. Samengesteld, van een inleiding en toelichtingen voorzien door Michiel van Kempen. Paramaribo 1993, Mededelingen van het Surinaams Museum, nr. 51, november 1993, pp. 101-106. (eerder in 1986 verschenen uitvoerig ingezonden stuk over de toekenning van de Literatuurprijs van Suriname aan Slory) |
Michiel van Kempen, Een Spaans schilderij van woorden. In: Michiel van Kempen, De geest van Waraku. Kritieken over Surinaamse literatuur. Haarlem/Brussel 1993, pp. 214-220. (over Poemas contra la agonía) |
Michiel van Kempen, Een nieuwe weg voor de werkezel van het Sranantongo. In: Michiel van Kempen. De geest van Waraku. Kritieken over Surinaamse literatuur. Haarlem/Brussel 1993, pp. 221-226. (over Een andere weg) |
55 Kritisch lit. lex.
november 1994
|
|