| |
| |
| |
J. Slauerhoff
door Siem Bakker
1. Biografie
Jan Jacob Slauerhoff werd geboren te Leeuwarden op 14 september 1898. Bij de burgerlijke stand werd hij op 17 september aangegeven als het vijfde kind van Jan Jacob Slauerhoff, van beroep behanger en stoffeerder, en Cornelia Pronker. Hij doorliep de Rijks-HBS in Leeuwarden, was actief lid van de Leeuwarder scholierenclub Eloquentia en bouwde in deze periode een vriendschap op met het gezin van dominee C. Hille Ris Lambers in Jorwerd. Aan dochter Heleen, met wie hij tot zijn dood bevriend bleef en trouw correspondeerde, heeft hij verschillende gedichten gewijd.
Na zijn eindexamen HBS liet hij zich op 11 september 1916 inschrijven als student medicijnen aan de Universiteit van Amsterdam. In 1919 verloofde hij zich met Truus de Ruyter, studente Nederlands aan dezelfde universiteit. In maart van dat jaar publiceerde hij communistische verzen in De Nieuwe Tijd. Van oktober 1919 tot februari 1920 was hij redacteur van Propria Cures. In maart 1921 nam Het getij voor de eerste keer verzen van hem op. Arthur Lehning zorgde ervoor dat in 1923 zijn eerste bundel, Archipel, werd gedrukt, op kosten van Slauerhoff overigens. Intussen was de verloving uitgeraakt; had hij reizen gemaakt naar Parijs, de Ardennen, Bretagne, Bordeaux en Porto en onderhield hij vriendschappelijke relaties met onder meer Roel Houwink, H. Marsman, A. Roland Holst, C.J. Kelk, Constant van Wessem, A. Roland Holst en Hans Feriz.
Op 5 december 1923 voltooide hij met het artsexamen, tweede gedeelte, zijn opleiding. In 1924 ondernam hij zijn eerste reis als scheepsarts; onderweg naar Batavia kreeg hij een longbloeding
| |
| |
en een aanval van astma. Na terugkeer assisteerde hij dokter Goos Terwisga op Vlieland en was hij waarnemend arts, telkens voor korte tijd, in achtereenvolgens Kampen, Warmenhuizen, Dronrijp, Baard en Haarlem. In augustus 1925 vertrok hij naar het Verre Oosten om daar werk te vinden. Vanaf 21 september 1925 tot mei 1927 voer hij als scheepsarts bij de Java-China-Japan Lijn. Reisverslagen in het Indische dagblad De Locomotief getuigen van zijn bezoeken aan havens en steden in China, Japan en Korea. Hetzelfde geldt voor zijn inmiddels vierde dichtbundel, Oost-Azië (1928), die hij liet verschijnen onder het pseudoniem John Ravenswood. Ziektes speelden hem voortdurend parten (tuberculose, angina, malaria). Na kort weer in Nederland te zijn geweest maakte hij in 1928-1930 opnieuw enkele reizen als ‘geneesheer aan boord’, ditmaal met de Gelria, in dienst van de Koninklijke Hollandsche Lloyd, naar Zuid-Amerika. Tussen deze reizen door nam hij in mei-juli 1929 een praktijk waar in Beetsterzwaag en was hij van 1 oktober 1929 tot 1 juli 1930 assistent aan de universiteitskliniek voor huid- en geslachtsziekten te Utrecht.
Op 3 september 1930 trouwde hij met danseres Darja Collin. Na een tweede reis met de Flandria van de Koninklijke Hollandsche Lloyd in 1931 werd hij ernstig ziek (waarschijnlijk een combinatie van tbc en influenza-pneumonie). In 1932-1933 vervolgde hij zijn reizen als scheepsarts, nu met de Amstelkerk van de Holland-West-Afrikalijn. Samen met Albert Helman maakte hij een reis door Spanje en Noord-Afrika, waarna hij zich in maart 1934 als arts in Tanger vestigde. Ook andere pogingen om zich op het vasteland te vestigen bleken van korte duur: een studie van huidziekten in het ziekenhuis St.-Louis in Parijs bleef begin 1935 beperkt tot een paar maanden, een correspondentschap van het Algemeen Handelsblad in het Verre Oosten ging niet door. Zijn financiële toestand werd al nijpender. In april 1935 werd de echtscheiding tussen hem en Darja Collin een feit, in mei en juli vertrok hij voor de laatste keren als scheepsarts, achtereenvolgens naar Costa Rica en Zuid-Afrika. Begin oktober 1935 belandde hij met ernstige malaria en een nieraandoening in een ziekenhuis te Genua. Kuren in Merano, Annecy en Lausanne brachten geen verbetering. Op 10 februari 1936 keer- | |
| |
de hij terug in Nederland. De uitslag van een medisch onderzoek in Leiden maakte nog eens duidelijk dat hij ook aan tuberculose leed. Achtendertig jaar oud overleed Slauerhoff op 5 oktober 1936 in het rusthuis Villa Carla in Hilversum. De crematieplechtigheid vond plaats op 8 oktober in Westerveld.
Zijn eerste prijs, een van de bijprijzen van de Prijs van Amsterdam voor Poëzie, kreeg Slauerhoff toegekend in februari 1927, voor het gedicht ‘Landelijke liefde I’. In juni 1934 ontving hij de Van der Hoogtprijs voor de bundel Soleares.
Behalve aan de al genoemde tijdschriften leverde hij bijdragen aan onder meer de USA-Almanak, De Vrije Bladen, Elseviers Geïllustreerd Maandschrift, De Witte Mier, De Groene Amsterdammer, De Aarde en haar Volken, China, De Locomotief, Het Indische leven, Nieuwe Arnhemsche Courant, i 10, De Stem, Het Vaderland, Letterkundig Jaarboek Erts, Den Gulden Winckel. In Strijd tegen de tuberculose schreef hij in november 1935 en januari 1936 een paar artikelen over tbc.
Ook recentelijk zijn romans, verhalen en gedichten van Slauerhoff vertaald. Van De opstand in Guadalajara verschenen Duitse, Italiaanse en Indonesische vertalingen. Het leven op aarde werd in het Duits vertaald, Het verboden rijk behalve in het Duits ook in het Portugees en Servokroatisch; Van Schuim en as bestaan een Italiaanse en Franse vertaling. Gedichten werden vertaald in onder meer het Frans, Indonesisch en Portugees. In 2000 zette fadozangeres Cristina Branco Portugese versies van gedichten van Slauerhoff op cd.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Het levensgevoel van de dichter Slauerhoff is vanaf zijn eerste dichtbundel herkenbaar en eenduidig. Voor generatiegenoten als Herman van den Bergh, Hendrik de Vries en H. Marsman, die behalve als dichter ook als criticus optraden, was het vanaf het begin duidelijk: in Nederland voelde deze geboren vagebond zich niet thuis. Al meteen in Archipel (1923) is er de hang naar de zee en naar andere continenten. Onmiskenbaar aanwezig zijn daarin ook de vereenzaamde figuren, met hun pessimisme, ontgoocheling en besef van ontbinding. In het latere werk blijft bij Slauerhoff deze concentratie op essentialia. Hij verlangt naar oneindigheid, is op zoek naar de volkomen stilte, maar beseft tegelijk hoe vergankelijk hijzelf en ook zijn werk zijn, zoals in ‘Nacht’ (uit Yoeng Poe Tsjoeng, 1930):
Ik waak alleen. Waarom, als allen slapen?
Waarom ik, die zal sterven met de andren?
Ik teeken de karakters zonder eerbied.
Verteeren zal mijn hand, die schrijft en 't blad
Dat op zich neemt de klacht van dezen nacht.
Het regent redeloos en droef. Vanwaar,
Waarom en waartoe zijn mij deze reeg'len
| |
Techniek / Stijl
In de laatst geciteerde regels is een verklaring gelegen voor Slauerhoffs legendarisch geworden slordigheid en verstechnische onvolkomenheden. Waarom nog extra zorg te besteden aan versregels en versvormen, die weliswaar uit hemzelf voortkomen en hem om die reden ook dierbaar zijn, maar waarbuiten een zinvol menselijk bestaan ontbreekt? Ook Marsman bracht deze persoonlijke eigenaardigheid ter sprake, toen hij naar aanleiding van Serenade (1930) de voor- en nadelen van Slauerhoffs poëzie bij elkaar zette. Hij spreekt van een ‘slordige landerigheid’, die zich uit in ritmische willekeur, verachting voor de versbouw, een te opzettelijk cynisme en een nogal eens overdreven grauwe atmosfeer. Maar je kunt het ook anders zien. In dat geval prijst Marsman Slauerhoffs ‘aversie van fraaiigheid’, diens ‘echtheid’, ‘zuiverheid’, ‘grootsheid’ en ‘diepte’.
| |
| |
Authenticiteit, oorspronkelijkheid en ernst staan voor hem buiten kijf.
| |
Traditie
In beschouwingen en herdenkingsartikelen die verschenen naar aanleiding van zijn dood, werd dit sterk persoonlijk gekleurde beeld breeduit bevestigd. Het gold nu niet alleen voor zijn poëzie, maar ook voor zijn proza, waarin romanfiguren als Cameron in Het verboden rijk (1932) en Het leven op aarde (1934) net zo getekend zijn door onvrede en moedeloosheid als de schrijver. Slauerhoff is ‘de romanticus zwervend door een ontluisterde wereld die hem te klein is’ (Marsman). Men prijst zijn visionaire reistaferelen en zijn vermogen tot inleving in allerlei historische perioden en situaties: ‘Dicht ik het Leven of leeft het Gedicht?’ (‘Samenval’, Al dwalend, 1941). Hij belichaamt het prototype van de romantische schrijver. De voorbeeldregels van het wezen van de lyriek, het onvervulbare verlangen, liggen bij hem voor het oprapen, bij voorbeeld in ‘Outcast’ uit Eldorado (1928):
Geen oceaan heeft onze drift gebluscht,
En niets op aard, ook zwerven niet, geeft rust,
| |
Thematiek
Met de titel van de eerste bundel, Archipel (1923), is meteen een kenmerkend motief van zijn poëzie gegeven: de binding met de zee. Deze verzameling gedichten is te beschouwen als een eilandengroep in de zee. In de eerste van de vier delen waaruit de bundel bestaat, zijn de eilanden ook als verhalende elementen opvallend aanwezig: in ‘Sirenen’, ‘Het tempeleiland Philae’, ‘Het doodeneiland’ en ‘Rapanui’ (= Paaseiland).
De tweede, vermeerderde druk van Clair Obscur (1927) verscheen onder de titel Saturnus (1930). Waarschijnlijk verwijst Slauerhoff met deze titel naar Poèmes Saturniens (1986) van Verlaine, van wie drie door hemzelf vertaalde gedichten in deze bundel zijn opgenomen. Een opvallende figuur in Saturnus is de Egyptische koningin Nefertete, die in ‘Grafbeeld van Nôfrit (Louvre)’ wordt voorgesteld als een verschijning van de dood. Tegelijk houdt dit gedicht een overwinning in op de dood: ruimte en tijd worden tenietgedaan. Uit het verleden, uit de zee van de tijd, rijst Nôfrit op in het heden, zodat de ikfiguur - het blijft weliswaar een droomgezicht - zich met haar in liefde kan ver- | |
| |
enigen. In dit visioen zijn de tijd en de dood ongedaan gemaakt. Het gedicht is een manifestatie van het verlangen naar de absolute liefde, die in de werkelijkheid niet valt te verwezenlijken. Ook hier ontleent Slauerhoff zijn beeldspraak aan de zee ter typering van erotische relaties en ervaringen.
Is het dan mogelijk naar elkaar te leven,
Over een tijd die mij van u verstoot?
Een vloedgolf gaat door alle eeuwenzeeën,
Een baar bewoog ons tweeën...
Als leefde ik vroeger en waart gij niet dood.
Een rij van outcasts, muitende matrozen, zeerovers, avonturiers en veroveraars trekt voorbij in Eldorado (1928). Ook deze titel geeft uitdrukking aan Slauerhoffs persoonlijke mythologie van de zee. De bundel puilt uit van zeemotieven, van heimwee, herinneringen en rusteloosheid. In zijn demonische opgejaagdheid identificeert de dichter zich met historische of quasi-historische figuren (‘Columbus’, ‘Camões' thuiskomst’, ‘Dsjengis’, ‘De Vliegende Hollander’). Niet iedereen was er van onder de indruk. Anthonie Donker zag in sommige gedichten weinig anders dan ‘oudeprentenromantiek’.
| |
Relatie leven/werk / Thematiek
Oost-Azië (1928) verscheen onder het pseudoniem John Ravenswood, een naam waarvoor diverse verklaringen bestaan. Mogelijk verwees Slauerhoff naar het gedicht The Raven (1845) van de door hem bewonderde Edgar Allan Poe. Het kan zijn dat John Ravenswood moet worden beschouwd als een afstammeling van Edward Ravenswood uit The bride of Lammermoor van Walter Scott. Nog weer een andere verklaring is dat Slauerhoff aan het Friese dorpje Ravenswoud heeft gedacht. Maar de locaties waar de gedichten over handelen, zijn allesbehalve dicht bij huis. Oost-Azië is duidelijk een literaire neerslag van zijn reizen tot dan toe. De gedichten hebben soms iets weg van impressies of schetsen van plaatsen en figuren. Twee van de vier afdelingen hebben een naam (II. Macao; III. Korea), twee andere niet, maar ze hebben net als de twee andere een ruimtelijk centrum (I is gewijd aan Japan, IV voornamelijk aan China). Een dominant thema is het verleden, dat zich opdringt in het overal zichtbare verval. In de vergankelijkheid openbaart zich de grandeur
| |
| |
van dit verleden. Van Portugal bij voorbeeld in de afdeling ‘Macao’. Aan de thematiek van verleden, vergankelijkheid en verval verbindt Slauerhoff graag de reïncarnatiegedachte in de vorm van zijn eigen samenvallen met een historische figuur zoals Camões (‘gedoemd poëet, zwerver en banneling’). Dit geeft ook aan de bundel Oost-Azië de sfeer van onttijdelijking en onthechting mee die men al van hem kende.
Het religieuze aspect van zijn poëzie openbaart zich soms ook in de amoureuze eenheidsgevoelens, zo vaak door Slauerhoff verbeeld. Serenade (1930) laat duidelijk zien hoe de liefdesomhelzing wordt geassocieerd met religieuze symboliek, in onder meer ‘Ode’ en ‘Voor de verre prinses’. Het tijdelijke wordt opgeheven in de erotiek, zoals in ‘Liefde’:
Liefde is alleen elkander droef verdragen
Twee vijanden die toch elkander schragen
En, daar God voor hun wanhoop vragen
Geen heul, geen antwoord heeft,
Soms naar de eeuwigheid de zweefvlucht wagen
| |
Verwantschap
Ook de titel van de bundel Serenade lijkt ontleend aan het werk van een bewonderde en vertaalde Franse dichter, Tristan Corbière (de afdeling ‘Sérénade des sérénades’ in Les amours jaunes, 1873).
Uit een heel andere hoek stammen Slauerhoffs vertalingen van Chinese gedichten of, liever gezegd, vrije bewerkingen, want een kwatrijn werd soms een lang gedicht en andersom. Eerst zouden ze gebundeld worden onder de titel Mo yang ke, maar uiteindelijk werd deze veranderd in Yoeng poe tsjoeng (1930), wat eveneens ‘van geen nut’ betekent. Zijn drang tot vereenzelviging met voorgangers als Camões of Corbière, richt zich hier op verschillende oude Chinese dichters, in het bijzonder op Po Tsju I (772-846). Eens, in de dood, zullen ze samenvallen. Het duidelijkste beschrijft Slauerhoff het identificatieproces met deze Chinese dichter in het gedicht ‘Samenval’, dat echter niet in deze bundel voorkomt, maar terechtkwam in Al dwalend (1941).
| |
| |
Liep ik ook in den regen als nu,
Waar 't land uitstulpt in den rand van de steden,
Ik heette niet Slauerhoff maar Po Tsju.
| |
Techniek
Zijn volgende bundel, Soleares (1933), zou aanvankelijk Saudades worden genoemd. Wel heet een van de afdelingen zo. Het Portugese saudade, een woord waarvoor geen goed Nederlands equivalent bestaat, verwijst naar het dubbele gevoel waarmee herinneringen gepaard kunnen gaan: de vreugde enerzijds om het beleefde en de droefheid anderzijds om wat voorbij is en opnieuw veraf. Saudade, verwoord in lyrische, intieme, erotische poëzie, valt te omschrijven als een vorm van heimwee. Toch werd het Spaanse Soleares de titel, al bevat de bundel zelf geen gedicht dat geschreven is volgens de traditie van de solear, oorspronkelijk een Andalusisch volksdanslied in terzinen, met achtlettergrepige regels. Wel is de bundel in zijn geheel geïnspireerd op Spaanse, Portugese en Zuid-Amerikaanse versvormen, die uitstekend passen bij de daarin beschreven ervaringen. Geobsedeerd door verleden en verte ‘gaat de dichter de wereld rond’. Als een desperado, een outcast, met gevoelens van afkeer en genegenheid tegelijk, zoekt hij de mensen op en keert zich telkens weer van hen af, te voet of plaatsnemend in een trein, op een olifant of in een slede, om eens andere beelden te noemen dan het schip, beelden die ditmaal ondeend zijn aan een van de door Slauerhoff bewerkte gedichten van de Nicaraguaanse dichter Ruben Dario, ‘El cantor va por el mundo’:
Hij komt te Londen aan per trein,
Iedre stad kan voor hèm Jeruzalem zijn.
Zoo reist de dichter, bezwaard door zijn droomen,
Door 't land der menscheid in eenzaamheid;
Zijn lied bereikt, vooruitgevlogen,
Maar zonder hem, de eeuwigheid.
| |
Relatie leven/werk
Op zoek naar de geliefde blijkt hij het beeld te achtervolgen dat hij in zichzelf meedraagt, een schim, een spookbeeld, een schaduw (‘Hoe verder ik van je vlucht, Hoe meer ik in je macht kom.’ (‘Copla’, Soleares). Soms is in de geheide zijn vrouw, de
| |
| |
danseres Darja Collin, herkenbaar. Zijn inmiddels problematisch geworden relatie met haar verbeeldt hij in een andere copla zo:
O dans niet, blijf toch stil,
En laat ik je zoo bewondren;
Je van de weerld af te zondren.
| |
Kunstopvatting
Ook in Een eerlijk zeemansgraf treedt Darja Collin onverhuld aan de dag: ‘[...] ik droomde dat, / Terwijl ik wachtliep, uitziend naar de riffen, / Mijn kleine vrouw een kind gekregen had’ (‘Waakdroom’). De bundel is maar ternauwernood voor Slauerhoffs dood gereedgekomen. Hij was al zo verzwakt dat hij de drukproeven niet meer zelf heeft kunnen corrigeren. De eenheid van deze bundel berust, net als die van Archipel en Eldorado, op de verbondenheid met de zee, die ook hier systematisch is verbeeld in tal van aspecten. De mens is een balling die noodgedwongen verblijf houdt op zee, waarvan de oneindigheid wordt ervaren als de tijdloosheid van de dood. De ondergang van een schip brengt verlossing voor wie ermee ten onder gaat. Vooral in deel twee, met het ironische motto ‘Hoera, dat zeemansleven!’, passeren allerlei in de wereld van de zeevaart thuishorende types de revue: passagiers aan boord, matrozen, zeerovers, drenkelingen, prostituees in de havensteden, een vuurtorenwachter. Slauerhoffs neiging tot identificatie, in de ikfiguren, met lieden van allerlei slag is enerzijds op te vatten als een vorm van zelfdestructie, zelfverlies, psychische zwakheid, anderzijds als het tegendeel ervan, een uitdrukking van zelfverheffing, een houding vol wrevel, wrok en warsheid tegenover de maatschappelijke orde. Dat hieruit allesbehalve gladde verzen voortvloeien, valt te begrijpen.
| |
Ontwikkeling
Het concept voor een bundel met de titel Al dwalend werd in 1941 door tekstbezorger K. Lekkerkerker aangetroffen in een zeemanskist van Slauerhoff, vol ongebundelde gedichten en ongepubliceerde teksten van allerlei aard. Onder dezelfde titel vormt sindsdien een afdeling van bijna tweehonderd bladzijden het sluitstuk van de Verzamelde Gedichten. Zo omvangrijk als deze is geen van de voorafgaande tien afdelingen, die alle - op ‘Eer- | |
| |
ste verzen’ na - naar titel en grotendeels ook naar samenstelling overeenkomen met de oorspronkelijke bundels. Een bundel van Slauerhoff telt gemiddeld zeventig bladzijden. Door het verzamelkarakter en ook door de latere aanvullingen heeft de afdeling ‘Al dwalend’, die in 1986 alsnog als zelfstandige bundel verscheen, niet de thematische eenheid van Archipel of Een eerlijk zeemansgraf. Maar het geheel weerspiegelt de bekende Slauerhoff-motieven, in gedichten over zijn eigen dood, die van zijn vader en historische voorgangers als Leopold, Novalis, Hölderlin, Gogol, Camões en Rimbaud; over zijn afkeer van alles wat typisch Hollands is: ‘In Nederland wil ik niet leven, / Men moet er steeds zijn lusten reven’ (‘In Nederland...’); over zwerftochten als die van Odysseus; over de angst voor vernietiging en grondige twijfels aan de zin van zijn dichterschap in onder meer ‘Épitaphe’:
Waarvoor heeft dit woeste leven gediend?
Rijk en roem gingen teloor.
Voor die liedren? Ach neen, ook die zijn vergaan.
Een woord blijft, een woord slechts: waarvoor?
Slauerhoffs voorliefde voor het eiland als metafoor van gelukzaligheid, een plaats van redding en vergetelheid, uit zich vanaf het begin in titels van gedichten en bundels, en manifesteert zich ook in zijn prozadebuut, Het lente-eiland en andere verhalen (1930). Aantekeningen die hij maakte voor reisverhalen en reportages voor onder meer het Indische dagblad De Locomotief tussen 1925 en 1927, benutte hij tevens voor ander proza. ‘Het lente-eiland’ getuigt ervan, maar ook de roman Het leven op aarde (1934), met zijn gedetailleerde beschrijvingen van Hong Kong en Amoy (Xiamen). Voorafgegaan door Het lente-eiland en andere verhalen verscheen, eveneens in 1930, zijn tweede verhalenbundel, Schuim en asch. Ditmaal besteedden de critici er ruime aandacht aan. De interpretatie van de titel was geen probleem. Duidelijker kon het thema van de verhalen niet worden verbeeld: het najagen van dromen en verlangens levert niets op, slechts schuim en as. De personages dolen doelloos rond, eindeloos duurt hun zoektocht.
| |
| |
| |
Thematiek
Drie van de vijf verhalen zijn door de tijden heen hooggewaardeerd gebleven, wat ook blijkt uit diverse zelfstandige uitgaven ervan: ‘Such is life in China’, ‘Het einde van het lied’ en ‘Larrios’. ‘Such is life in China’ demonstreert de leegheid van het leven aan een desolate troep bannelingen en zwervers. ‘Larrios’ handelt over het vergeefse zoeken naar het volstrekte geluk, dat belichaamd zou zijn in de ideale vrouw. ‘Het eind van het lied’ is er een variant op; ook daarin komt aan de onvervuldheid van het menselijk bestaan per definitie geen eind. Elke keuze loopt uit op een teleurstelling. Behalve de exotische bereisdheid en het door en door persoonlijke karakter van Slauerhoff zelf is het de fundamenteel romantische en in de ogen van sommigen ook symbolistische thematiek die de critici aanspreekt. Een fraai voorbeeld is het symbolische beeldje in ‘Het eind van het lied’: het bovenstuk bestaat uit een slank vrouwenfiguurtje, dat naar beneden uitloopt in een vormeloze klomp: ‘Waarom is het niet afgemaakt?’ ‘Omdat de maker geen tijd had. Zo is het ook met de aarde gegaan’. Andere op het onvolmaakte bestaan zinspelende passages zijn die over de naam van een klooster in de Russische Krim: ‘het klooster der halve verlossing’; een droom die naar Orfeus en Eurydice verwijst; een vrouw die zich tot halverwege uit de aarde (een graf?) verheft - maar zij is niet bereikbaar en gaat weer ten onder. Zij is in haar halfslachtigheid een centraal beeld voor Slauerhoffs oeuvre, deze half bevrijde vrouw, een figuur tussen hemel en aarde, die ideaal en onmacht tegelijk representeert. Deze gespletenheid kan ook op een andere wijze worden geïllustreerd: aan twee tegengestelde vrouwelijke personages, zoals in ‘De erfgenaam’, het minst bekende verhaal uit Schuim en as. In de smeekbede waarmee dit
sprookjesachtige, oosters aandoende verhaal begint, is sprake van de vrouw als engel, als de aanbeden zuster, die echter wordt verleid en bezwangerd door ‘een onverlaat’. Vervolgens zien we hoe de hoofdfiguur Hassein inbreekt in de harem van zijn oom en de favoriete vrouw van zijn oom bemint. Beiden worden weggestuurd, van de geliefde wordt niets meer vernomen. Later - in goeden doen inmiddels - geraakt Hassein in gezelschap van een hoer, een dievegge; hij verspeelt zijn harem en blijft als ellendige, arme zwerver alleen in de woestijn achter. Vrouwen
| |
| |
hebben hem niets dan ongeluk gebracht. Als een tweede oorzaak van zijn ongeluk kan het materialisme van de opportunistische hoofdfiguur worden genoemd. Zo geïnterpreteerd heeft ‘De erfgenaam’ niet alleen iets weg van een cultuursprookje maar is het ook een soort parabel, met religieuze en morele bedoelingen.
| |
Relatie leven/werk / Thematiek
De stof voor zijn eerste roman, Het verboden rijk (1932), die oorspronkelijk als historische roman was opgezet, ontleende Slauerhoff aan levensbeschrijvingen van Camões en aan studies over de Chinees-Portugese haven Macao. Tot de ontstaansgeschiedenis behoort ook het feit dat hij in zijn functie van scheepsarts in 1927 als blijk van erkentelijkheid voor zijn hulp aan de Portugese familie Da Silva bij een gecompliceerde bevalling aan boord van de ‘Tjimanoek’ een Portugese editie van Os Lusiadas ten geschenke kreeg. Behalve tweederde gedeelte van Het verboden rijk wijdde hij ook reiskronieken, gedichten en verhalen aan zowel Macao als Camões, zijn romantische held. Het gedicht ‘Camões’, gesitueerd in Macao (Oost-Azie, 1928), is er een voorbeeld van:
Toen hij geen vreemde wonderlanden ging
Veroveren met een machtige armade,
Wrocht hij in kille grottenschemering
- Gedoemd poëet, zwerver en banneling -
De zware strophen van de Lusiade.
‘Ik had weleens gehoord’, schrijft Slauerhoff in het slothoofdstuk van Het verboden rijk, ‘dat er in Macao nog veel bezienswaardigheden zijn uit oude tijden, kerken, monumenten en zo, een grot waar een dichter heeft gewoond en een groot gedicht geschreven op de reizen van Vasco da Gama. Maar wie gaat daar nu naar toe?’ Slauerhoff was er, in december 1926. In het eerste hoofdstuk van Het verboden rijk voert hij een jeugdige Camões ten tonele die zijn tijd doorbrengt met lezen in de Odyssee, hem in handen gespeeld door zijn vader. De oude Camões raadt hem aan niet op reis te gaan en verder te werken aan zijn gedichten: ‘al het reizen doetje alleen zien dat de aarde overal gelijk is. Tracht liever Homeros te evenaren. Portugal zal vergeten zijn en onze naam dan nog voortleven.’ Evenals Camões
| |
| |
kent Slauerhoff zijn Homerus. De jonge vrouw Pilar vervult vanaf het tweede hoofdstuk een Nausicaä-rol:
‘Ik heb een visioen gehad, vader. De vloot van Malakka is vergaan.’ Zij verhaalde niet dat zij meer had gezien: een man die een wrak ontzwom en worstelde om een zwarte kust te bereiken. Zij zag steeds één hand boven de golven uitsteken, zelfs gedurende de tussenpozen waarin zijn hoofd in de golven verdween, en die hand hield een staaf of een rol, dat kon zij niet onderscheiden.
Ook zijn er herinneringen aan Vasco da Gama, verwijzingen naar de Lusiade, Lissabon en de Taag, dichtregels van Camões (‘Wel is 't land voorgoed verlaten, / Maar al 't leed vaart mee op 't schip’), Slauerhoviaanse droombeelden van Camões zoals ‘[mijn woorden] omreizen de wereld, zij vallen neer waar ik het wens - als zaad uit de hemel’.
| |
Techniek / Thematiek
Rechtlijnig gecomponeerd is Het verboden rijk allesbehalve. Met zo weinig traditionele vertelstructuur zelfs dat er critici waren die spraken van een mislukte historische roman, waarin ook nog eens per ongeluk ‘occulte’ hoofdstukken terecht waren gekomen. Maar voor tal van lezers bleek het een boeiend werk, mits men de diverse personages en verschillende niveaus in tijd en locaties doorzag in samenhang met Slauerhoffs opvattingen en kennis van Camões. In deze door verzinsels en verdichtsels omgeven Portugese Homerus herkende hij als in geen andere voorganger zichzelf: ‘gedoemd poëet, zwerver en banneling’.
Voor slechts een beperkt gedeelte gaat Het verboden rijk ook over een ander personage dan Camões: een twintigste-eeuwse marconist, die pas in hoofdstuk zes aan de orde komt en van wie de naam onvermeld blijft. Door verschillen in tijd, locaties en hoofdpersonen is het echter wel een dubbelroman: geworden, waarin het ‘Camõesverhaal’, dat naar omvang het grootste is, het ‘marconistenverhaal’ thematisch ondersteunt. Aan het slot komt de marconist terug van zijn streven om los te komen van de aarde, leeg te worden, te versterven. Hij wil nu het binnenland van China in trekken. Het verboden rijk vertelt dus over een mislukte poging om tot een draaglijk leven te komen: de methode van de uiterste eenzelvigheid heeft geen succes en stelt de mens zelfs bloot aan onduidelijke, voor hemzelf niet meer beheersbare gevaren. Wie zichzelf niet meer meester is, wordt een
| |
| |
prooi van wat in de roman demonen worden genoemd. De roman heeft een open einde, want de marconist maakt zich op voor een nieuwe poging. In Het leven op aarde (1934) doet de marconist, die dan Cameron heet, precies wat hij zich voorneemt aan het slot van Het verboden rijk: hij trekt het binnenland in van China.
Als het geluk op aarde nog ergens te vinden was, dan moest het daar zijn, bij de oudste wijsheid, de verhevenste natuur en het zuiverste genot. [...] Een der nimmer bewusten van de miljoenen te zijn - welk een geluk; of als dat onbereikbaar is, een die alles weet, alles achter zich heeft en toch voortleeft.
In deze slotregels van Het verboden rijk, die de overgang vormen naar Het leven op aarde, dat zich geheel in China afspeelt, is de betekenis van de romantitel verschoven: het gaat nu niet meer om het voor hem verboden Portugal waarvan Camões droomde, maar om de droom van Cameron: China als rijk van het geluk.
| |
Relatie leven/werk / Thematiek
Er is veel fantasie in Het leven op aarde, Slauerhoffs tweede roman, en toch een grote mate van authenticiteit. De lange expeditie die hierin de rode draad vormt, heeft Slauerhoff zelf nooit meegemaakt. Het is fantasie, zoals hij hierover in een interview zei, maar fantasie die berust op langdurige ervaring - soms eerder al in eigen reisbeschrijvingen en verhalen verwerkt - en op gelezen studies of verslagen die hij hiermee kon combineren. Zo is bijvoorbeeld de roerige politieke situatie in Sjanghai in maart 1927, toen Slauerhoff daar verbleef, erin verwerkt, evenals het nachtleven in bordelen en dansgelegenheden in dezelfde stad. In dit verband kan ook het opium schuiven met vrienden worden genoemd, ook al lijkt de behoefte hieraan vooral voortgekomen te zijn uit de drang om erover te kunnen schrijven. (‘Zo gaat het voort, pijp na pijp. Ook ik neem gretig wat mij geboden wordt. Een paar uur van het bewustzijn van het bestaan verlost te worden lijkt mij de absolute zaligheid.’) Behalve een kleurrijk boek over het Chinese landschap, de steden met hun bewoners en links en rechts rondzwervende Europeanen, is het een spannende roman over de Ierse marconist Cameron, die betrokken is geraakt bij een geheimzinnig wapentransport temidden van talrijke opstanden. Van opgaan in
| |
| |
de Chinese cultuur is geen sprake, eerder identificeert hij zich met de chaos en het verval rondom, een levenshouding die bij Slauerhoff past.
| |
Ontwikkeling
Van een derde ‘Cameron-roman’, die wel gepland was, is het niet meer gekomen. Een ontwerp lag klaar, met voorbereidende notities, onder meer naar aanleiding van Die drei Sprünge des Wang-lun (1915), een in de achttiende eeuw spelende ‘Chinese roman’ van Alfred Döblin, en La sombra del caudillo (1929) van Martin Luis Guzmán, waarvan Slauerhoffs vertaling na zijn dood verscheen (In de schaduw van den leider, 1937). Thematiek en motieven heeft hij echter wel verplaatst naar zijn derde en laatste roman, De opstand van Guadalajara, postuum verschenen in 1937. Aanvankelijk heette deze kleine, satirische roman over een Mexicaanse glazenmaker (‘El Vidriero’) Christus in Guadalajara, later ook wel De Verlosser van Guadalajara. In tegenstelling tot het slot van Het leven op aarde, waar Cameron hoog in de bergen zijn Nirwana denkt te vinden, loopt hier van grote hoogte een ramenverkoper (‘deze moderne Christus’) de vlakte in, zijn ondergang tegemoet als slachtoffer van hen die godsdienst exploiteren ter wille van hun macht. Indianen in een willekeurig Mexicaans stadje zien in hem hun verlossingsdroom belichaamd. Een rancuneuze priester en een machtsbeluste grootgrondbezitter manipuleren maar al te graag met de bevolking en met deze zogenaamde Verlosser, een pseudo-Heiland die zich alle verering graag laat welgevallen. De opstandige volksbeweging loopt op niets uit en eindigt in paniek. De Verlosser heet nu de Bedrieger, de Verrader (‘El Engañador’).
| |
Visie op de wereld
Onmiskenbaar is hij een prototype van Slauerhoffs doelloze avonturiers, die in laatste instantie altijd weer opgaan in ‘de vrijheid van het nameloos bestaan, onbezwaard met een mensenlast van toekomst en zorg’.
Hoe komt een man van een dusdanige gedaante dat hij al in de verste verte voor de Messias wordt gehouden, in de binnenlanden van Mexico terecht? En, is het zijn opzet een Messias te zijn of te schijnen?
Er zijn mensen die genoeg hebben van hun eigen land en van vele andere; die toch altijd weer een ander land zoeken, hopend daar te vinden wat zij steeds ontbeerden. Zij hebben ook genoeg van de mensensoort waaruit zij zijn voortgekomen en die zij ook in andere landen steeds weer terugvinden. Eerst komen zij aan de
| |
| |
overkant terecht tussen de misdadigers, dan bij de vagebonden, maar daar horen zij niet: dat denken ze tenminste, zij zoeken het volk.
Er zijn Godzoekers, er zijn volkzoekers, meestal zoeken beiden levenslang vergeefs.
| |
Verwantschap
Door het sarcastische en anticlericalistische karakter is De opstand van Guadalaraja een typische Forum-roman, meer dan Het verboden rijk en Het leven op aarde, die wel in Forum werden voorgepubliceerd. Bovendien is de stijl ervan soberder en zakelijker. Het is geen geheim door welke studies en romans Slauerhoff zich liet inspireren. Zo was zijn leidraad voor het toneelstuk Jan Pietersz. Coen, dat hij schreef in 1930, in enkele weken tijds, onder meer H.P. Geerkes biografie Jan Pietersz. Coen, de baanbreker in ons Indië. Anders dan het werk van Geerke bleek het toneelstuk geen hagiografie. Slauerhoff liet weinig heel van Coens koloniale autoriteit door hem af te schilderen als een huwelijks-manipulator en bestuurder met bloed aan de handen. Zijn voorstelling stond haaks op die van Coen als Hollands trots, een man van louter durf en ondernemingslust. Forum moest toen nog gaan verschijnen, maar Slauerhoffs ontmaskering van een autoriteit, een nationale held zelfs, past er programmatisch uitstekend bij. Geen wonder dat sommige tijdgenoten spraken van een schofferend stuk, al waren er ook die het prezen.
| |
Publieke belangstelling
Het zou tot februari 1986 duren voordat het voor de eerste keer werd opgevoerd. In 1937 kregen Leidse studenten geen toestemming van Ed. du Perron wegens een te sterk door hen gekuiste versie. De burgemeester van Amsterdam verbood in 1948 de opvoering op het Boekenbal, omdat het politiek klimaat op dat moment er niet geschikt voor zou zijn. Nederland stond op het punt ‘ons Indië’ te verliezen, terwijl Slauerhoff er juist werk van had gemaakt te laten zien hoe hardvochtig onze helden daar wel tekeer waren gegaan. Ook in 1961 ontraadde de Amsterdamse burgemeester een voorstelling, ditmaal in verband met de verwikkelingen tussen Indonesië en Nederland inzake Nieuw-Guinea.
Ook zonder dergelijke conflicten is het werk van Slauerhoff in de belangstelling gebleven. Allerlei bloemlezingen zijn er in de loop der jaren uit zijn werk samengesteld, zowel van zijn ge- | |
| |
dichten als van verhalen en romans verschenen afzonderlijke schooluitgaven. Alleen al van de verhalenbundel Schuim en as zijn inmiddels meer dan 200.000 exemplaren verkocht.
| |
Kunstopvatting
Bij een persoonlijkheid als Slauerhoff is het moeilijk denkbaar dat hij, wanneer hij kritieken schrijft - want ook dat genre heeft hij beoefend - zich terughoudend en objectief opstelt. Behalve over de Franse ‘poètes maudits’, die hij vertaalde of bewerkte, schrijft hij over onder meer de thematiek van het zwerven bij Rilke en over Gogol als ‘de strijder met de leegte’. Van Schendel vindt hij te lieflijk schrijven over de zee, Nijhoffs poëzie typeert hij soms als ‘roerend eenvoudig’, soms als niet meer dan ‘Spielerei’. Hendrik de Vries bewondert hij zonder meer (‘De schoonheid die De Vries ons toebijt, is hard en stug. Hier geen lieflijkheid, geen fleemend klankenspel’). Programmatisch kan het stuk worden genoemd waarmee Critisch Proza (1958) opent: ‘Over het “vrije vers” en versbevrijding in het Nederlandsch’. Dit pleidooi maakt een andere kijk mogelijk op de zogenaamde slordigheid van Slauerhoff. Hier en daar geeft een kritiek plotseling een bron prijs die mede geleid heeft tot eigen werk. Dit is het geval bij de bespreking van Reinhold Schneider, Das Leiden des Camões oder Untergang und Vollendung der portugiesischen Macht, 1930.
Als criticus is Slauerhoff op zoek naar lotgenoten, naar zichzelf dus. Met wie niet uit is op verwoording van een problematiek die ook de zijne is, botst hij. Uit Critisch proza, dat bijna 300 bladzijden telt, verzameld uit diverse tijdschriften en een enkele krant, blijkt dat hij allesbehalve over de beoordeelde boeken zelf schrijft: ze dienen als illustraties van zijn eigen opvattingen en thematiek.
| |
Traditie / Kritiek
Slauerhoff laat zich, hoe romantisch ook van aard, literair-historisch niettemin lastig situeren. Aan het begin van de jaren twintig presenteert hij zich als een negentiende-eeuws ‘poète maudit’ die in Nederland nu pas zijn kans krijgt, met essays in Het Getij over Jules Laforgue en Albert Samain en met vertalingen. A. Roland Holst sluist hem binnen bij De Gids als een moderne jongere, een expressionist. Voor de redacteuren van Forum is hij een exponent van hun personalistische poëtica. Ter Braak en Du Perron waarderen bij uitstek zijn nonconformistische instel- | |
| |
ling, het zich verzetten tegen de maatschappelijke orde, tegen regelmaat in het algemeen. Weliswaar leidt deze mentaliteit tot verbrokkeldheid en veel tegenstrijdigheid in zijn werk, maar deze zijn het noodzakelijke gevolg van zijn ‘wrevel om de ontoereikendheid van het bestaan’. Exemplarisch is in dit verband het zo uiteenlopend gewaardeerde gedicht ‘Het boegbeeld: de ziel’. Voor sommige lezers is Slauerhoff hierin veel te slordig geweest en is vooral de beeldspraak inconsistent, ‘een hermafroditisch ratjetoe’, aldus H.U. Jessurun d' Oliveira. Anderen concentreren zich in hun analyse echter op de levenshouding die uit het geheel spreekt en vinden deze uiterst consequent: een eeuwig voortgedreven worden door onrust; geluk kan niet anders zijn dan kortstondig; iedere binding aan een ander is een bedreiging; elk compromis moet worden voorkomen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
J. Slauerhoff, Archipel. Amsterdam 1923, P.N. van Kampen en Zoon, GB. (tweede, geheel herziene druk: Chaumont-Gistoux 1929, E. du Perron; derde druk: 's-Gravenhage 1982, Nijgh & Van Ditmar) |
J. Slauerhoff, Clair-Obscur. Arnhem 1927, Hijman, Stenfert Kroese en Van der Zande, Palladium, GB. (tweede, geheel herziene druk: Chaumont-Gistoux 1929, E. du Perron; derde druk: 's-Gravenhage 1982, Nijgh & Van Ditmar; uitgebreide herdruk, onder de titel Saturnus: Arnhem 1930, Hijman, Stenfert Kroese en Van der Zande) |
J. Slauerhoff, Eldorado. Bussum 1928, C.A.J. van Dishoeck, GB. (vierde druk: 's-Gravenhage 1982, Nijgh & Van Ditmar) |
John Ravenswood, Oost-Azië. Ingeleid door J. Slauerhoff. Utrecht 1928, De Gemeenschap, GB. (tweede druk: 's-Gravenhage 1983, Nijgh & Van Ditmar) |
J. Slauerhoff, Fleurs de marécage. Poèmes. Voorwoord Franz Hellens. Brussel 1929, A.A.M. Stols, GB. (tweede, vermeerderde druk: Chaumont-Gistoux 1929, E. du Perron; vierde, vermeerderde druk, met vertalingen door Hans van Straten: 's-Gravenhage 1986, Nijgh & Van Ditmar) |
J. Slauerhoff, Serenade. Maastricht-Brussel 1930, The Halcyon Press [= A.A.M. Stols], GB. (vijfde druk: 's-Gravenhage 1954; zesde druk: Amsterdam 1978, Querido-Nijgh & Van Ditmar, De Boekvink) |
J. Slauerhoff, Saturnus. Arnhem 1930, Hijman, Stenfert Kroese en Van der Zande, GB. (uitgebreide herdruk van Clair-Obscur, tweede druk: 's-Gravenhage 1984, Nijgh & Van Ditmar) |
J. Slauerhoff, Yoeng poe tsjoeng. [Met een inleiding door de schrijver]. Maastricht/Brussel 1930, A.A.M. Stols, Luchtkasteelen, dl. 2, GB. (tweede, vermeerderde druk: Maastricht/Brussel 1933, A.A.M. Stols; derde druk: 's-Gravenhage 1984, Nijgh & Van Ditmar) |
J. Slauerhoff, Het lente-eiland (Kau-lung-seu). Maastricht/Brussel 1930, A.A.M. Stols, Luchtkasteelen, dl. 3, VB. (tweede, vermeerderde druk, onder de titel Het lente-eiland en andere verhalen: Maastricht/Brussel 1933, A.A.M. Stols; derde, vermeerderde druk: Brussel 1946, A. Manteau, De Brug, nr. 6; vijfde, uitgebreide druk: 's-Gravenhage/Rotterdam 1962, Nijgh & Van Ditmar, Nimmer Dralend, nr. 77; zesde druk: 1970, Nijgh & Van Ditmar's Paperbacks nr. 89; negende druk: 's-Gravenhage 1982, Bzztôh/Nijgh & Van Ditmar; tiende druk: 1983, Nimmer Dralend, Nederlandse klassieken van de twintigste eeuw) |
J. Slauerhoff, Schuim en asch. Bussum 1930, Van Dishoeck, VB. (derde druk: Rotterdam/'s-Gravenhage, Nijgh & Van Ditmar 1948; vijfde druk: Amsterdam 1952, Else- |
| |
| |
viers Weekblad; zesde druk, onder de titel Schuim en as: 1954, Nimmer Dralend, nr. 49; negende druk: 1966, Nijgh & Van Ditmar's Paperbacks nr. 46; licentie-uitgave: Utrecht 1978, Patty & Theo Knippenberg, Bulkboek, nr. 78; [vijftiende] druk: 's-Gravenhage 1982, Nijgh & Van Ditmar, Nimmer Dralend, Nederlandse klassieken van de twintigste eeuw; twintigste druk: Amsterdam 1987, Veen, Amstel Klassiek; licentie-uitgave: 1995, Bulkboek, Penta Pockets, nr. 9616; 21ste druk 1998, Pandora Klassiek) |
Ricardo Güiraldes, Don Segundo Sombra. Vertaald door J. Slauerhoff. Maastricht/Brussel 1930, A.A.M. Stols, R. (vert.) (tweede druk: 's-Gravenhage 1941, De Nederlandsche Boekenclub; zesde druk: Den Haag 1956, Succes, Succes Reeks nr. 43) |
J. Slauerhoff, Jan Pietersz. Coen. Drama in elf tafereelen. [Met een houtsnede door J. Franken Pzn.]. Maastricht/Brussel 1931, A.A.M. Stols, T. (tweede druk 1937, Kaleidoscoop nr. 17; vierde druk, met een inleiding door Ronald Brouwer: 's-Gravenhage 1986, Nijgh & Van Ditmar;) |
J. Slauerhoff, Het verboden rijk. Rotterdam 1932, Nijgh & Van Ditmar, R. (tweede druk: 1951, Nimmer Dralend, nr. 30; vijfde druk: Nijgh & Van Ditmar's Paperbacks nr. 81; twaalfde druk: 's-Gravenhage 1984, Nijgh & Van Ditmar/Bzztôh, Nimmer Dralend, Nederlandse klassieken van de twintigste eeuw; licentie-uitgave: Amsterdam 1984, Knippenberg's Uitgeverij, Bulkboek, nr. 142; licentie-uitgave: Groningen 1990, Wolters-Noordhoff, Grote Lijsters 1990, nr. 4; zestiende druk, met een recensie van Albert Helman: Amsterdam 1993, Querido, Salamander Klassiek) |
Eça de Queiros, De misdaad van pater Amaro. [Vertaald door J. Slauerhoff en R. Schreuder. Met een voorwoord door J. Slauerhoff]. Amsterdam 1932, Querido, R. (vert.) |
Guillermo Hernandez Mir, De hof der oranjeboomen. [Vertaald door J. Slauerhoff en R. Schreuder. Met een voorwoord door de schrijver]. Amsterdam 1932, Mij. Tot verspreiding van goede en goedkoope lectuur, Wereldbibliotheek, nr. 587, R. (vert.) (vierde druk, onder de titel Carmen, Maastricht 1953, Leiter/Nypels) |
J. Slauerhoff, Soleares. Oorspronkelijke en vertaalde gedichten. Maastricht 1933, A.A.M. Stols, GB. (tweede, herziene druk, onder de titel Soleares, 1933; derde, vermeerderde druk 1935; vierde, herziene druk 1939; zevende druk [= ongewijzigde herdruk van de tweede druk] 's-Gravenhage 1983, Nijgh & Van Ditmar) |
Paulo Setubal, Johan Maurits van Nassau. Historische roman uit den tijd der Hollandsche bezetting van Brazilie. [Vertaald door R. Schreuder en J. Slauerhoff. Met een voorwoord door de schrijver, gedateerd 1925. Met een inleiding door R. Schreuder, gedateerd 1931. Met twee tekeningen naar oude gravures]. Amsterdam 1933, Wereldbibliotheek, nr. 599, R. (vert.) |
| |
| |
Ramon Gomez de la Serna, Dokter Hoe is het mogelijk. [Vertaald door J. Slauerhoff. Met een woord vooraf door J. Slauerhoff]. Amsterdam 1933, P.N. van Kampen en Zoon, VB. (vert.) |
J. Slauerhoff, Het leven op aarde. Rotterdam 1934, Nijgh & Van Ditmar, R. (tweede druk: 1950, Nimmer Dralend, nr. 26; vijfde druk: Nijgh & Van Ditmar's Paperbacks nr. 45; licentie-uitgave: Utrecht 1989, Patty & Theo Knippenberg, Bulkboek nr. 106; [tiende druk]: 's-Gravenhage 1982, Nijgh & Van Ditmar, Nimmer Dralend, Nederlandse klassieken van de twintigste eeuw; [dertiende] druk, met een recensie van Menno ter Braak, Amsterdam 1987, Querido, Salamander, nr. 647, Klassiek) |
J. Slauerhoff, Een eerlijk zeemansgraf. Rotterdam 1936, Nijgh & Van Ditmar, GB. (derde druk: Rijswijk 1941 [1945], A.A.M. Stols; [vijfde] druk: 's-Gravenhage 1985, Nijgh & Van Ditmar) |
J. Slauerhoff, Compagnie de Mozambique [en Uyemo park Tokio]. Utrecht 1936, Boekhandel Broese, G. (eerder in Soleares) |
Martín Luis Guzman, In de schaduw van den leider. [Vertaald door J. Slauerhoff en dr. G.J. Geers. Met illustraties van Leo Meter.] Den Haag 1937, Boucher, R. (vert.) |
J. Slauerhoff, De opstand van Guadalajara. Rotterdam 1937, Nijgh & Van Ditmar, R. (tweede druk: 1952, Nimmer Dralend, nr. 35; derde druk: Amsterdam 1961, J.M. Meulenhoff, Meulenhoff Pockets, nr. 75; vijfde druk: 's-Gravenhage 1983, Bzztôh/Nijgh & Van Ditmar; licentie-uitgave: Amsterdam-Barneveld 1993, Bulkboek, jrg. 22, nr. 213; zevende druk, met een recensie van D.A.M. Binnendijk: Amsterdam 1994, Querido, Salamander nr. 751, Klassiek) |
J. Slauerhoff, De erfgenaam. Met illustraties door Pol Dom. Amsterdam 1938, Wereldbibliotheek-vereeniging, V. (eerder in Schuim en asch) |
J. Slauerhoff, Verzamelde werken I-III. Gedichten. Met een inleiding bij Slauerhoffs poëzie door H. Marsman. Rotterdam 1941, Nijgh & Van Ditmar, GB. (zesde, vermeerderde druk, in twee delen: 's-Gravenhage/Rotterdam 1961, Nijgh & Van Ditmar; achtste druk, in één deel 1971) |
J. Slauerhoff, Verzamelde werken IV-VII. Proza. Met een inleiding bij Slauerhoffs proza door Albert Helman. Rotterdam 1941-1954, Nijgh & Van Ditmar, VB/R. (tweede editie, in twee delen: 1975; vierde druk, in één deel: Amsterdam 1990) |
J. Slauerhoff, Lof der stoomvaart. [Rijmprent.] [Houtgravure van Thijs Mauve.] 's- Gravenhage 1941, Vereniging tot bevordering der grafische kunst, G. |
J. Slauerhoff, De ochtendzon. Met tekening van C.F. Roelofsz. 's-Gravenhage 1941, A.A.M. Stols, Orpheus nr. 13, G. (eerder in Serenade) |
J. Slauerhoff, Brieven van Slauerhoff. Bezorgd door Arthur Lehning, 's-Gravenhage 1955, A.A.M. Stols, Br. |
| |
| |
J. Slauerhoff, Dagboek. Met een inleiding en aantekeningen van K. Lekkerkerker. Amsterdam 1957, K. Lekkerkerker, D. |
J. Slauerhoff, Camões. [Een keuze uit Verzamelde Werken van J. Slauerhoff handelend over de figuur Camões]. Amsterdam 1957, Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs, Bl. |
J. Slauerhoff, Verzamelde werken VIII. Critisch proza. Amsterdam 1958, K. Lekkerkerker, E. |
J. Slauerhoff, De laatste reis van de Nyborg en Het eind van het lied. Ingeleid en geannoteerd door Th. Vindevogel. Antwerpen 1958, De Sikkel, V. (eerder in Schuim en asch) |
J. Slauerhoff, Bloemlezing uit zijn gedichten. Samengesteld door Pierre H. Dubois. 's-Gravenhage, Rotterdam 1961, Nijgh & Van Ditmar, Nimmer Dralend, nr. 73, Bl. |
Jules Laforgue, Hamlet of De gevolgen der kinderliefde. [Vertaald door J. Slauerhoff]. Amsterdam 1962, Moussault, Kartons, V. (vert.) (tweede druk 1970, Atheneaum-Polak & Van Gennep, Kleine Bellettrie) |
Jules Laforgue, Het eind van het lied. Ingeleid door A.L. Sötemann. Amsterdam, Groningen 1965, Em. Querido en J.B. Wolters, Kort en Goed, V. (eerder in Schuim en asch) (vijfde, bijgewerkte druk: 1975) |
Jules Laforgue, Ster. Met een linosnede van Ru van Rossem. Ulvenhout 1972, Frits Haans, ‘Pen en Burijn’, reeks 2, nr. 4, G. (eerder in Serenade) |
Jules Laforgue, Yoeng poe tsjoeng (‘van geen nut’). Verhalen en gedichten over de Chinese lierdichter Po Tsju I. Utrecht 1974, Knippenberg, Bulkboek, nr. 26, Bl. |
Thomas Raucat, Twee verhalen. [Vertaald door J. Slauerhoff]. Zandvoort 1974, Eliance Pers, Eliance nr. 25, V. (vert.) |
J. Slauerhoff, Een bezoek aan Makallah. Zandvoort 1975, Eliance Pers, Eliance, nr. 30, E. (ook in Reisbeschrijvingen, 1981) |
J. Slauerhoff, Vers japonais. Zuidhorn 1976, Hester Verkruissen, GB. (eerder in Fleurs de marécage) |
J. Slauerhoff, Kaspar Hauser. Delft 1976, Gist-Brocades, G. (eerder in Serenade) |
J. Slauerhoff, Alleen in mijn gedichten kan ik wonen. Een bloemlezing uit zijn gedichten. Samengesteld en ingeleid door K. Lekkerkerker. Amsterdam 1978, Bert Bakker, Bl. |
J. Slauerhoff, Guanito. Haarlem 1979, Carlinapers, G. (eerder in Soleares) |
J. Slauerhoff, Winter op zee. Met een illustratie door Frans de Jong. Amsterdam 1979, Stichting Het Drukhuis, G. (eerder in Een eerlijk zeemansgraf) |
J. Slauerhoff, Larrios. Such is life in China. Kapellen 1979, De Sikkel, Moderne Nederlandse Auteurs, V. (eerder in Schuim en asch) |
J. Slauerhoff, Drie verhalen. Samengesteld door R. Molin. Amsterdam 1980, Meulenhoff Educatief, Cahiers voor Letterkunde, Bl. |
J. Slauerhoff, Gedichten. Bloemlezing. Samengesteld door Herman Vernout. 's-Gravenhage 1981, Nimmer Dralend, Nederlandse Klassieken van de twintigste eeuw, Bl. |
J. Slauerhoff, Reisbeschrijvingen. Samengesteld en geannoteerd door Herman Vernout. 's-Gravenhage 1981, Nijgh & Van Ditmar, EB. |
| |
| |
J. Slauerhoff, Slauerhoff over Archipel. [Facsimile van een brief aan Roel Houwink], Utrecht 1982, Uitgeverij/Antiquariaat Reflex, Br. |
J. Slauerhoff, Winter op zee. Amsterdam 1982, Frans de Jong, G. (eerder in Een eerlijk zeemansgraf) |
J. Slauerhoff, Voor de verre Prinses. [Rijmprent]. Eindhoven 1983, Plint, G. (eerder in Serenade) |
Paul Verlaine, Mandoline. Alphen aan de Rijn 1985, Linea Recta, G. (vert.) |
J. Slauerhoff, Brieven aan Hans Feriz. Bezorgd en van aantekeningen voorzien door Herman Vernout. Amsterdam 1984, De Arbeiderspers, Privé-domein, nr. 91, Br. |
J. Slauerhoff, Bloemen uit het moeras. [Zes gedichten uit Fleurs de marécage, vertaald door Hans van Straten]. Tortuga [Utrecht] 1985, De Piratenvlag, GB. (tweede, uitgebreide druk: 1985; vierde, opnieuw uitgebreide druk: 1987) |
J. Slauerhoff, Hij droeg de zee en de verte aan zich mee. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr.-J.J. Slauerhoff (1930-1936). Bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen. Utrecht, 1985, HES, Kwarto, nr. 6, Br. |
J. Slauerhoff, Ik werd niet geboren om te sterven gelaten. Negen jeugdverzen. Inleiding Arie Pos. Oosterhesselen 1986, Agris Montis pers, GB. |
J. Slauerhoff, Al dwalend. 's-Gravenhage 1986, Nijgh & Van Ditmar, GB. (eerder als een afdeling in Verzamelde Werken III, Gedichten III, 1941) |
J. Slauerhoff, Larrios. Met illustraties van Marjolein Varekamp. Utrecht 1986, De Roos, V. (eerder in Schuim en asch) |
J. Slauerhoff, Verwonderd saam te zijn. Bezorgd door K. Lekkerkerker. 's-Gravenhage 1987, Nijgh & Van Ditmar, Bl. (tweede druk 1987, Nimmer Dralend) |
J. Slauerhoff, Kolibries. Utrecht/Bunnik 1987, Sjaalmanpers, V. (eerder in Verzamelde Werken, IV, Proza I) J. Slauerhoff, Centaur. Met houtgravure door Jan P.C. van Doorn. Oosterbeek 1988, Bosbespers/Ravenberg Pers, V. |
J. Slauerhoff, Waar zal ik wezen als ik zestig ben... [Terhorst] 1988, Ser J.L. Prop, G. (eerder in Al dwalend) |
J. Slauerhoff, [Brief van Slauerhoff aan C.J. Kelk]. Tekstverklaring K. Lekkerkerker. [Amsterdam] 1988, Frans de Jong, Br. |
J. Slauerhoff, Zeven nagelaten gedichten. Samengesteld en verzorgd door K. Lekkerkerker. Terhorst 1989, [Ser J.L. Prop], GB. |
J. Slauerhoff, De dichter, zijn job en zijn domicilie. Oosterhesselen 1990, De Klencke Pers, Winckeldochters, dl. 1, E. |
J. Slauerhoff, Van een liefde die vriendschap moest blijven. Brieven van J. Slauerhoff aan Heleen Hille Ris Lambers. Gekozen en ingeleid door H.C. ten Berge. Arnhem 1992, Nova Zembla, Gelderse Cahiers, nr. 9, Br. |
J. Slauerhoff, Alleen de havens zijn ons trouw. Verzorgd door K. Lekkerkerker. Amsterdam 1992, Nijgh & Van Ditmar, VB. (tweede, verbeterde druk, 1996.) |
| |
| |
J. Slauerhoff, Dronken in de lente. De Chinese gedichten van J. Slauerhoff. Uitgave van de bronnen van Slauerhoff, andere vertalingen en de Chinese originelen. Samenstelling Arie Pos, Cheng Shaogang, Nanneke Scheltens-Boerma. Leiden 1993, Barabinsk, Literair-wetenschappelijk, nr. 1, GB/Vert. |
J. Slauerhoff, De laatste reis van de Nyborg. Met aantekeningen van H. Adema. Leeuwarden 1993, Taal & Teken, Van Klasse, nr. 4, V. (eerder in Schuim en asch) |
J. Slauerhoff, Brief in een flesch gevonden. Hoofddorp 1994, 't Schuurtje, G. (eerder in Eldorado) |
Ch. Baudelaire, Deux fleurs du mal. Vertaald door J. Slauerhoff. Z.p. 1995, De Vijf Winden, G. (vert.) |
[Anoniem], De matroos. Den Haag 1996, Statenhofpers, G. (vert.) (eerder in Eldorado) |
J. Slauerhoff, Op aarde niet en niet op zee. 100 mooie gedichten gekozen door Henny Vrienten. Amsterdam 2000, Nijgh & Van Ditmar, Bl. |
J. Slauerhoff, Japansche danseres. Met een houtgravure van Peter Lazarov. Santpoort 1999, Mercator, G. (eerder in Al dwalend) |
J. Slauerhoff, De zee een lied. Een bloemlezing uit zijn Verzamelde gedichten. Samengesteld door Everhard Huizing. Groningen/Deurne 1999, Wolters-Noordhoff-Wolters Plantyn, Grote lijsters, nr. 6, Bl. |
J. Slauerhoff, De ontdekker. Apeldoorn 2000, Eikeldoorpers, G. (eerder in Een eerlijk zeemansgraf) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Henri Bruning, Eldorado. In: Roeping, jrg. 7, 1928-1929, pp. 411-418. |
Groot Nederland, jrg. 34, nr. 11, november 1936, In Memoriam J. Slauerhoff. (met bijdragen van onder meer: Giacomo Antonini, Menno ter Braak, Cola Debrot, Anton van Duinkerken, J. Greshoff, Jan Engelman en M. de Jong) (grotendeels ook in Kroon, 1981 en 1985) |
Constant van Wessem, Slauerhoff-herinneringen. In: De vrije bladen, jrg. 15, schrift X, oktober 1938, pp. 3-17. |
Menno ter Braak. [Inleiding]. In: Tentoonstelling van de werken van J. Slauerhoff, ter gelegenheid van de boekenweek van 2 t/m 9 maart 1940. Den Haag 1940. |
D.A.M. Binnendijk, J. Slauerhoff, ‘In mijn leven’. In: D.A.M. Binnendijk, Tekst en uitleg, [1e reeks]. Amsterdam 1941, pp. 53-60. (over een gedicht uit Serenade) |
Constant van Wessem, Slauerhoff. Een levensbeschrijving. Met een bibliografie van de werken van J. Slauerhoff, samengesteld door G.H. 's-Gravesande. Rijswijk 1941. (tweede druk, met weglating van de bibliografie, 's-Gravenhage 1980) |
J.A. van der Made, Slauerhoff en het Elysisch verlangen I, II. In: De Waag, 26-7-1942, pp. 1106-1107. |
J.A. van der Made, Slauerhoff's werk en het begrip ‘ontaarde kunst’. In: De Waag, 28-7-1942, pp. 1138-1139. |
De Tsjerne, jrg. 1, nr. 10, oktober 1946, Slauerhoff-nûmer, waarin onder meer Anne Wadman. |
Proloog, jrg. 1, nr. 10/11, oktober-november 1946, In memoriam J. Slauerhoff, bij zijn tienden sterfdag. (bevat onvoltooide gedichten, onvoltooid vroeg prozawerk, een beschouwing van W.F. Hermans over het oeuvre, een groot aantal ‘Getuigenissen’ en ‘In Memoriam’- gedichten) |
F.C. Terborgh, Slauerhoff. Herinneringen en brieven. 's-Gravenhage 1949. |
W.J.C. Buitendijk, Twee uitersten van romantiek. In: W.J.C. Buitendijk, Op de keper beschouwd. Kampen 1951, pp. 114-116. (over Het leven op aarde) |
Herman van den Bergh, Schip achter het boegbeeld. Over het werk van J. Slauerhoff (1898-1936). 's-Gravenhage 1958. |
C.J. Kelk, Leven van Slauerhoff. Amsterdam 1959. (tweede druk, bekort en herschreven, 's-Gravenhage-Rotterdam 1971) |
J. Slauerhoff. 's-Gravenhage, Amsterdam 1961. (Schrijversprentenboek) |
J.F.J. van Tol, Leestekens in gedichten. In: Levende Talen, nr. 212, december 1961, pp. 623-624. (over ‘De ontdekker’ uit Eldorado) (reacties: H. van der Poel, Rijkdommen, in triomftocht aangebracht. In: Levende Talen, nr. 214, april 1962, p. 167; T. Hoekstra, Dichterlijke vrijheid. In: Levende Talen, nr. 214, april 1962, p. 184; J.F.J. van Tol, Naar aanleiding van Slauerhoffs ‘De ontdekker’. In: Levende Talen, nr. 215, juni 1962, p. 327) |
H.A. Gomperts, Slauerhoff. In: H.A. Gomperts, De geheime tuin. Amsterdam 1963, pp. 125-130. (over Dagboek en over C.J. Kelk, Leven van Slauerhoff, 1959) |
Louis J.-E. Fessard, Jan Slauerhoff (1898-1936). L'homme et l'oeuvre. Parijs/Amsterdam 1964. |
H.U. Jessurun d'Oliveira, Het boegbeeld de ziel; een polemische analyse. In: H.U. Jessurun d'Oliveira, Vondsten en bevindingen. Amsterdam 1967, pp. 62-96. |
M. Desmyter, Cursorisch lezen van een verhaal. Slauerhoffs ‘Eind van het lied’. In: Levende Talen, nr. 293, december 1972, pp. 551-558. (Reactie: P.G.L. van Rijswijck, Nogmaals: Het eind van het lied. In: Levende Taten, nr. 301, oktober 1973, pp. 489-491) |
F. Bulhof, Slauerhoff's Camões novel ‘Het verboden rijk’. In: The Texas Quarterly, winter 1972, pp. 39-46. |
Eep Francken, Over Het verboden rijk van J. Slauerhoff. Amsterdam 1977. (over structuuraspecten, bronnen, waardering en tekstgeschiedenis) |
Eep Francken, Slordigheid en slordigheid in Het verboden rijk. In: Tirade, jrg. 21, nr. 224, april 1977, pp. 221-229. |
Henk Povée, Jan Jacob Slauerhoff. Brugge/Nijmegen, 1978. (over leven en werk) |
| |
| |
K. Lekkerkerker, Inleiding. In: J. Slauerhoff, Alleen in mijn gedichten kan ik wonen. Amsterdam 1978, pp. 6-12. |
Dina van Berlaer-Hellemans, De vele wegen van een herschepping. Opeenvolgende reakties op de roman ‘Le passé vivant’ van Henri de Régnier in Slauerhoffs gedichten ‘Le passé vivant’, ‘In den ouden koningstuin’ en ‘Het paviljoen’. In: Spiegel der Letteren, jrg. 22, nr. 2, maart 1980, pp. 81-102. |
Literama, jrg. 15, nr. 7, november 1980, pp. 237-300. Speciaal Slauerhoff-nummer, waarin onder meer: Albert Helman, Jopie Hille Ris Lambers, Willem J. van der Paardt en Gerrit Jan Zwier, (deels ook in Kroon, 1981, 1982) |
Willem J. van der Paardt, Over de poëzie van J. Slauerhoff. Amsterdam 1980. (over motieven, thematiek en receptie van de poëzie) |
Ik had het leven me anders voorgesteld. J. Slauerhoff in vraaggesprekken en herinneringen. Samenstelling Dirk Kroon. 's-Gravenhage 1981. Waarin onder meer:
- | G.H. 's-Gravesande, Interview met Slauerhoff, pp. 15-18. (1939) |
- | G. Bakker, Slauerhoffs laatste reis, pp. 22-32. (1950/1951) |
- | A. Schuilenburg, Slauerhoff in de jaren 1925-1928, pp. 53-69. (1980) |
- | Roel Houwink, Marsman en Slauerhoff. Enkele herinneringen, pp. 169-176. (1937) |
- | S. Vestdijk, J.J. Slauerhoff, pp. 180-193. (1975) |
|
H.M. van der Loo, J.J. Slauerhoff en ‘Schuim en as’. In: Pennestreek, jrg. 2, nr. 1, januari-februari 1982, pp. 14-17. |
J.M.J. Sicking, De interpretatie van de 7e strofe van Slauerhoffs ‘Het boegbeeld: de ziel’. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 75, nr. 5, september 1982, pp. 405-406. (naar aanleiding van H.U. Jessurun d'Oliveira, 1967) |
Er bleef toch geen bewijs. Opstellen over de poëzie van J. Slauerhoff. Samenstelling Dirk Kroon. 's-Gravenhage 1982. Waarin onder meer:
- | Herman van den Bergh, ‘Archipel’, pp. 13-15. (1924) |
- | Urbain van de Voorde, ‘Archipel’, p. 16-19. Kamp met den daemoon, p. 53-61. (1929) (over Eldorado) |
- | Paul van Ostaijen, ‘Archipel’, pp. 20-22. (1924) |
- | Hendrik de Vries, ‘Archipel’, pp. 23-25 (1924); Een misvatting omtrent Slauerhoffs poëzie, pp. 157-160. (1938) (over Een eerlijk zeemansgraf); Slauerhoff en het oosten, pp. 189-191 (1955); De muzikaliteit van Slauerhoffs poëzie, pp. 192-195 (1948); Slauerhoffs vertalingen uit het Spaans, pp. 196-213. (1948) |
- | H. Marsman, ‘Archipel’, pp. 26-27 (1924); ‘Clair-Obscur’, pp. 32-33 (1927); Eldorado, pp. 50-52 (1929); ‘Oost-Azië’, pp. 62-64 (1930); ‘Saturnus’, pp. 73; J. Slauerhoff, pp. 161-171 (1940) (over de poëzie van Slauerhoff in de poëticale context van zijn tijd); Serenade, pp. 77-78. (1930) |
- | Martinus Nijhoff, ‘Archipel’, pp. 28-31. (1925) |
- | Jan Th. Campert, ‘Archipel’, ‘Clair-Obscur’, pp. 34-38. (1928) |
- | Jan Engelman, ‘Clair-Obscur’, pp. 39-45. (1927) |
- | Anthonie Donker, ‘Eldorado’, ‘Oost-Azië’, pp. 65-68 (1929); De reddende uitzondering, pp. 74-76 (1930) (algemene karakteristiek van Slauerhoffs poëzie). |
- | J.W.F. Werumeus Buning, J. Slauerhoffs poëzie, pp. 69-72. (1929) |
- | E. du Perron, Gesprek over Slauerhoff, pp. 79-95. (1930) (een fictief gesprek over de aard en betekenis van Slauerhoffs dichterschap) |
- | Victor E. van Vriesland, ‘Serenade’, pp. 96-97. (1930) |
- | P.N. van Eyck, J. Slauerhoff (‘Saturnus’, ‘Serenade’, ‘Eldorado’, ‘Oost-Azië’), pp. 98-126. (1931) |
- | Menno ter Braak, Het lezen van poëzie (‘Soleares’), pp. 127-131. (1934) |
- | N.G.H. Deen, Rehabilitatie van het sentiment, pp. 132-137. (over Soleares) (1934) |
- | S. Vestdijk, Eilanden en verdwenen continenten (‘Een eerlijk zeemansgraf’), pp. 138-141 (1936); In memoriam J. Slauerhoff, pp. 144-147. (1936) |
- | D.A.M. Binnendijk, ‘Een eerlijk zeemansgraf’, pp. 142-143. (1936) |
|
| |
| |
- | Anton van Duinkerken, J.J. Slauerhoff, pp. 148-156 (1936) (over het oeuvre); Slauerhoff en Samain, pp. 172-175. (1941) |
- | Bertus Aafjes, Het leven of het gedicht?, pp. 176-182. (1942) |
- | Theun de Vries, Slauerhoffs pessimisme, pp. 183-188. (1945) |
- | M. Rutten, Het boegbeeld Slauerhoff, pp. 214-224. (1951) (over Slauerhoffs poëzie). |
- | R.P. Meijer, Slauerhoffs Chinese bewerkingen en hun Engelse voorbeelden, pp. 224-234. (1955) |
- | Piet Calis, Het avontuur als hindernis. [Bij de herdenking van Slauerhoffs dood (1936-1961], pp. 235-240. (1961) |
- | Karel Meeuwesse, ‘Het boegbeeld: de ziel’ hersteld, pp. 241-254. (1972) |
- | A.S. Mulder, De tijd en Slauerhoff, pp. 255-261. (1979) (over het gedicht ‘Terugkeer’ uit Yoeng poe tsjoeng), |
- | Willem J. van der Paardt, Drie eindpunten, pp. 262-271. (1980) (over drie gedichten met de titel ‘Het einde’) |
|
P.E.L. Verkuyl, Bij een ‘vertaling’ van Slauerhoff van een 17e-eeuws gedicht. In: K. Iwema en J.M J. Sicking (red.), Regel voor regel. Vertalen en vertalingen: proeven en beschouwingen. Groningen 1982, pp. 54-59. (over ‘Amor de Dios’ uit Soleares). |
Dina van Berlaer-Hellemans, De innerlijke hel en het ontologische niets. Slauerhoffs gedicht ‘Guanito’. In: Spiegel der letteren, jrg. 25, nr. 1, 1983, pp. 1-27. (over ‘Guanito’ uit Soleares) |
Eep Francken, Geerte van Munster en Arie Pos, Slauerhoff student-auteur. 's-Gravenhage 1983. |
Pim Lukkenaer, Slauerhoffs Unvollendete. In: Meta, jrg. 19, nr. 5, 1984-1985, pp. 10-14; nr. 6, pp. 18-25. (over de thematiek van de geprojecteerde derde ‘Cameron-roman’) |
Hij droeg de zee en de verte aan zich mee. De briefwisseling dr. P.H. Ritter Jr. - J.J. Slauerhoff (1930-1936). Samenstelling Jan van Herpen. Utrecht 1985. |
Jeannette M. Hollaar, Een beeld van Slauerhoff. In: De Revisor, jrg. 12, nr. 4, augustus 1985, pp. 54-59. (over ‘Grafbeeld van Nôfrit’ uit Saturnus). |
Maar toen het lag ontdekt, kek het verraad. Opstellen over het proza van J. Slauerhoff. Samenstelling Dirk Kroon. 's-Gravenhage, 1985. Waarin:
- | Theun de Vries, Chinese verhalen (‘Het lente-eiland’), pp. 15-16 (1930); 'Schuim en as’, pp. 23-26. (1930) |
- | Anton van Duinkerken, ‘Schuim en as’, pp. 17-19 (1930); ‘Het verboden rijk’, pp. 52-57. (1932) |
- | Albert Helman, ‘Schuim en as’, pp. 20-22 (1930); ‘Het verboden rijk’, pp. 66-68 (1932); De oververzadigden (‘Het leven op aarde’), pp. 94-96 (1935); Bij Slauerhoffs proza, pp. 128-142. (1941) |
- | Jan Engelman, ‘Schuim en as’, pp. 32-35 (1930); Een drama van Slauerhoff (Jan Pietersz. Coen), pp. 45-47. (1932) |
- | Roel Houwink, ‘Schuim en as’, pp. 36-39. (1930) |
- | Anthonie Donker, ‘Schuim en as’, pp. 40-41 (1930); Het verboden rijk, pp. 66-68 (1932); ‘Het leven op aarde’, pp. 82-84. (1934) |
- | P. Minderaa, ‘Schuim en as’, pp. 42-44. (1931) |
- | Henrik Scholte, Jan Pietersz. Coen’, pp. 48-51. (1932) |
- | Henri Borel, ‘Het verboden rijk’, pp. 71-75. (1933) |
- | P.H. Ritter jr, ‘Het leven op aarde’, pp. 85-88. (1934) |
- | Menno ter Braak, De onverzorgde stijl (‘Het leven op aarde’), pp. 89-93 (1935); Overvloed en gebrek (‘De opstand van Guadalajara’), pp. 100-104. (1937) |
- | J.F. Otten, Een loflied op de opium (‘Het leven op aarde’), pp. 97-99. (1935) |
- | S. Vestdijk, ‘De opstand van Guadalajara’, pp. 105-106. (1937) |
- | E. du Perron, ‘De opstand van Guadalajara’, pp. 107-109. (1938) |
- | D.A.M. Binnendijk, Een parodie der zaligmaking (‘De opstand van Guadalajara’), pp. 111-113. (1938) |
- | H. Marsman, Aantekeningen bij Slauerhoffs proza, pp. 124-128. (1936) |
- | J.A. Heberle, J. Slauerhoff en Reinhold Schneider, pp. 143-145. (1946) (over Slauerhoff en Camões) |
|
| |
| |
- | Max Nord, Bij Slauerhoffs proza, pp. 149-152. (1946) (over Verzamelde werken IV: Proza 1) |
- | Victor E. van Vriesland, Slauerhoffs romantische werkelijkheidszin, pp. 153-163. (1958) |
- | H.A. Gomperts, De holle man en de halve vrouw (Twee motieven van Slauerhoff), pp. 168-179. (1981) |
- | Henk Buurman, Parallellen in Slauerhoffs proza en poëzie, pp. 186-196. (1977) |
- | Dina van Berlaer-Hellemans, Slauerhoffs ‘reisverhalen’ (Een poging tot interpretatie), pp. 197-216. (1977) |
- | W. Blok, Experimenten met de tijd in ‘Het verboden rijk’, pp. 217-231 (1979); Het China van Slauerhoff, pp. 232-236. (1981) |
- | Louis Fessard, Het doodsmotief bij Slauerhoff, pp. 237-244. (1982) |
- | W.J. Lukkenaer, Mythe of moraal. Een interpretatie van ‘Larrios’, pp. 245-258. (1985) |
|
W. Blok en K. Lekkerkerker, Het China van Slauerhoff. Aantekeningen en ontwerpen voor de Cameron-romans. 's-Gravenhage 1985. |
Klaas Ruitenbeek, Slauerhoffs ‘Yoeng Poe Tsjoeng’ in de Europese letterkunde. In: Literatuur, jrg. 2, nr. 1, januari-februari 1985, pp. 2-10. |
Pascal Tasiaux, Neoromantiek en psychografie in J. Slauerhoffs ‘Het eind van het lied’. In: Spiegel der letteren, jrg. 27, nr. 1-2, 1985, pp. 22-44. |
Ronald Spoor, Drie vrouwen: Larrios, Maria Concepción en Pilar. In: Tirade, jrg. 30, nr. 303, maart-april 1986, pp. 206-217. (over verwante vrouwenfiguren in verhalen van Slauerhoff, F.C. Terborgh en Giacomo Antonini) |
Hijlco Span, Slauerhoffs ‘Jan Pietersz. Coen’ voor het eerst in het theater, [interview met Roel Twijnstra en Ronald Brouwer]. In: Levende talen, nr. 408, februari 1986, pp. 99-101. |
Roel Twijnstra, Jan Pietersz. Coen en de verrassing in de Javaanse mythologie. In: Bres, nr. 116, februari-maart 1986, pp. 31-37. (naar aanleiding van de opvoering door het Nederlands Repertoire Gezelschap in het seizoen 1986) |
Peter Dicker, Slauerhoff, Slodderhoff. Over de muze en de slordigheid van J. Slauerhoff. Oosterbeek 1986. |
Arie Pos, Tussen plicht en passie. In: Literatuur, jrg. 3, nr. 5, september-oktober 1986, pp. 268-272. (over Jan Pietersz. Coen) |
Arie Pos, Het onherroepelijk einde. In: Spektator, jrg. 16, nr. 4, maart 1987, pp. 287-297. (over Het verboden rijk) |
Arie Pos, Van verre havens. Het werk van Slauerhoff en de Chinese werkelijkheid. Amsterdam 1987. (in grote lijnen is de tocht gevolgd van de marconist Cameron in Het verboden rijk en Het leven op aarde, met kaarten, foto's en citaten) |
C. Peeters, De chimaeren van Slauerhoff en het helse. In: Harry Bekkering e.a. (red.), Thema's voor een humanist. Opstellen voor Kees Fens. Baarn 1989, pp. 53-71. (over het gedicht ‘De chimaeren’ uit Saturnus) |
Eep Francken, J. Slauerhoff ‘Eldorado’. In: Lexicon van literaire werken, hoofdwerk, januari 1989. (achtergronden, inhoud, interpretatie, context, waarderingsgeschiedenis, bibliografie) |
Eep Francken, J. Slauerhoff ‘Het verboden rijk’. In: Lexicon van literaire werken, aanv. 3, oktober 1989. (achtergronden, inhoud, interpretatie, context, waarderingsgeschiedenis, bibliografie) |
Jacques Kruithof, Een lied van de aarde. In: Jacques Kruithof, De eenzame in de herfst. Amsterdam 1990, pp. 78-96. (over ‘Het eind van het lied’ uit Schuim en as) |
Hans van Straten, Vertaallaboratorium. Slauerhoff tweehandig vertaald. In: De Revisor, jrg. 17, nr. 1, februari 1990, pp. 42-47. (naar aanleiding van Fleurs de marécage [Moerasbloemen], vierde druk, 1986) |
R.L.K. Fokkema, Kinderen van Saturnus. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 83, nr. 6, november 1990, pp. 481-493. (over Saturnus) |
G.J. van Bork, ‘Soleares lijkt mij beter’. In: Literatuur, jrg. 8, nr. 6, november-december 1991, pp. 348-349. (over de ontstaansgeschiedenis van Soleares) |
Sjoerd Leiker, Het tragisch levensgevoel van Jan Slauerhoff. In: Sjoerd Leiker, De water- |
| |
| |
klok. Herinneringen en beschouwingen. Amsterdam 1991, pp. 171-180. |
Preludium, jrg. 8, nr. 4 - jrg. 9, nr. 1, mei 1992. Speciaal nummer over Slauerhoff, waarin onder meer:
- | Kees Fens, Een dichter in beweging. Ter inleiding, pp. 5-7. |
- | Hans van Straten, Slauerhoff en het leven na de dood, pp. 15-24. (over de dood als spiritistisch en occult motief) |
- | Arie Pos, De strijd met de demon. Twee bronnen voor het demonisatiemotief in het werk van J. Slauerhoff, pp. 26-42. |
- | Gerrit Jan Kleinrensink, Het gedicht als woning of als kraakpand. Over de poëtica van J. Slauerhoff, pp. 44-57. (over het gedicht ‘Fontaine de Médicis (Jardin du Luxembourg)’ uit Saturnus) |
- | Jos de Mul, Slauerhoff en het romantische verlangen, pp. 59-77. |
- | Martin Kageling, De opdracht van Kees Lekkerkerker, pp. 79-90. (een vraaggesprek met Lekkerkerker als tekstverzorger van Slauerhoffs werk) |
- | Hans Ester, Thelen als vertaler van Slauerhoff: Het verboden rijk/ Das verbotene Reich, pp. 91-104. |
|
Eep Francken, J. Slauerhoff, Het verboden rijk. Laren (Gld.) 1993. (samenvatting en analyse) |
Robert Anker, Bontekoe in China. In: Robert Anker, Vergeten licht. Amsterdam 1993, pp. 139-147. (over Het leven op aarde) |
Marcel Janssens, J.J. Slauerhoff en Columbus. In: Marcel Janssens, Met groter L. Van Couperus tot Claus. Leuven 1994, pp. 93-104. (over diverse werken) |
Ronald Westerbeek, ‘Nergens vind ik vree, op aarde niet en niet op zee.’ Een Caribische reis met Slauerhoff. In: Icarus, jrg. 2, nr. 2, juni 1994, pp. 22-26. |
Wim Hazeu, Slauerhoff. Een biografie. Amsterdam/Antwerpen 1995. |
J.C. Bloem, J. Slauerhoff. In: J.C. Bloem, Het onzegbare geheim. Verzamelde essays en kritieken 1911-1963. Bezorgd door H.T.M. van Vliet. Amsterdam 1995, pp. 122-123. (over Een eerlijk zeemansgraf) |
Siem Bakker, Van Camões tot Slauerhoff en terug. In: Martine de Clercq en Siem Bakker (red.), Reizen door de Europese literatuur. Modellen voor het literatuuronderwijs. Leuven/Amersfoort 1995, pp. 53-58. (over het verband tussen Het verboden rijk en De Lusiade van Camões) |
René Marres, Slauerhoffs ‘Larrios’ en ‘Het eind van het lied’. In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde, jrg. 112, nr. 1, 1996, pp. 57-64. (over twee verhalen uit Schuim en as) |
Gerrit Jan Zwier, Alleen voor Friesland heb ik nog een zwak. Slauerhoff en Friesland. Leeuwarden 1998. |
Bzzlletin, jrg. 28, nr. 258, september 1998, Slauerhoff-nummer, waarin onder meer:
- | Cees Nooteboom, Slauerhoff in vertaling. Bij de Duitse uitgave van ‘De opstand van Guadalajara’, pp. 3-6. |
- | Ron Elshout, Jan Jacob Slodderhoff. Over dichterschap en slordigheid als mentaliteit, pp. 10-18; |
- | Yves van Kempen en Colette Dijl, Paradijzen duren niet lang. Van Macao naar Guadalajara door de romans van J. Slauerhoff, pp. 30-33. |
- | Kees Snoek, De weerklank van Slauerhoff in Indonesië, pp. 34-44. |
- | Maria van Hes, Jan Jacob Slauerhoff, scheepsarts, pp. 47-55. |
|
Chris Smith, In het spoor van Slauerhoff. Aziatische reisverhalen. Baarn 1999. |
Adriaan Morriën, Slauerhoff is dood. In: Adriaan Morriën, Brood op de plank. Verzameld kritisch proza. Bezorgd door Rob Molin. Dl. I. Amsterdam 1999, pp. 9-11. |
Arie Pos en Hans Visser, Vestdijk en de Russische lezing van Slauerhoff. In: Vestdijkkroniek, nr. 96, februari 2001, pp. 3-23. (over een lezing die Slauerhoff in 1915 hield voor de schoolvereniging Eloquentia onder de titel ‘Ruslands letterkunde’) |
Ton Brouwers, J. Slauerhoff ‘Het leven op aarde’. In: Lexicon van literaire werken, aanv. 50, mei 2001. (achtergronden, inhoud, interpretatie, context, waarderingsgeschiedenis, bibliografie) |
René Zwaap, In tragiek verbonden. In: De Groene Amsterdammer, 21-7-2001. (over Slauerhoffs inspiratie door Camões) |
86 Kritisch lit. lex.
augustus 2002
|
|