| |
| |
| |
Jan Willem Schulte Nordholt
door Henk van der Ent
1. Biografie
Jan Willem Schulte Nordholt werd op 12 september 1920 te Zwolle geboren in een gereformeerd gezin dat, toen hij twaalf jaar was, door de scheiding van zijn ouders uiteenviel. Zijn vader was grossier in suikerwaren en drop. Zijn jeugd bracht Schulte Nordholt door in het iets zuidelijker gelegen Wezep. Aan het Christelijk Lyceum te Zwolle behaalde hij het gymnasiumdiploma.
In 1942 werd hij wegens het verspreiden van Vrij Nederland door de Duitsers gearresteerd en tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld. In de gevangenis schreef hij gedichten die hij onder het pseudoniem W.S. Noordhout publiceerde (Het bloeiende steen, 1943).
Toen hij in 1945 te Amsterdam ging studeren, werd Schulte Nordholt lid van de Nederlands Hervormde Kerk en verkoos hij de Universiteit van Amsterdam boven de toentertijd gereformeerde Vrije Universiteit. Van 1945 tot 1949 studeerde hij geschiedenis, bij J. Presser en Jan Romein. Hij trouwde in 1947 met Dieuwertje van Apeldoorn; ze vestigden zich in Durgerdam. Schulte Nordholt promoveerde in 1951 op een onderzoek naar paradijsvoorstellingen in de klassieke Oudheid.
Het gezin verhuisde naar Wassenaar, waar hij van 1950 tot 1962 docent geschiedenis was aan het Rijnlands Lyceum. In 1963 werd hij lector en in 1966 hoogleraar te Leiden in de geschiedenis en cultuur van Noord-Amerika. Verschillende malen verbleef hij in de Verenigde Staten, waar hij studie maakte van de positie van de negers. Ook behoorde hij tot de dichters die in opdracht van de synode van de Hervormde Kerk de psalmen
| |
| |
opnieuw berijmden en werkte hij mee aan het Liedboek voor de kerken (1973).
Schulte Nordholt publiceerde in een groot aantal literaire en historische tijdschriften, week- en dagbladen, waaronder Maatstaf, Wending, De Groene Amsterdammer, Hervormd Nederland en Trouw.
In 1983 legde hij om gezondheidsredenen het professoraat neer. Hij beschouwde zichzelf als een ‘minor poet’ en stond afzijdig van de literaire wereld. Voor Levend landschap (1950) ontving hij de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs (1952) en voor Een lichaam van aarde en licht (1960) de Poëzieprijs van de stad Amsterdam (1961).
Hij stierf op 16 augustus 1995 in zijn woonplaats Wassenaar.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Thematiek
Behalve een negental dichtbundels publiceerde Jan Willem Schulte Nordholt een groot aantal studies en essays op zijn vakgebied, de geschiedenis en cultuur van Noord-Amerika: over de positie van de negers in de Verenigde Staten, zoals Het volk dat in duisternis wandelt. De geschiedenis van de negers in Amerika (1956) en In de schaduw van een groot licht. De negerrevolutie in Amerika (1971), biografieën van de presidenten Abraham Lincoln (1959) en Woodrow Wilson (1990), maar ook over vele andere onderwerpen met betrekking tot de Verenigde Staten. Daarnaast vertaalde Schulte Nordholt poëzie uit vele talen en stelde hij diverse poëziebloemlezingen samen: over religieuze en menselijke thema's in ruime zin. Een groot deel van de door hem bijeengebrachte teksten in Hymnen. Een bloemlezing met muziek uit de vroeg-christelijke en middeleeuwse gezangen van de Latijnse en Griekse Kerk (1967) is door hem vertaald. Tevens is hij de auteur van een flink aantal reisboeken, iconografische studies en van beschouwingen op het grensvlak van cultuur en religie, cultuurhistorische essays en kritieken. De belangrijkste werden gebundeld in Het woord brengt de waarheid teweeg. Essays over literatuur en werkelijkheid (1992) en Mens tussen hemel en aarde. Opstellen op het snijvlak van godsdienst, cultuur en samenleving (1996).
| |
Traditie / Verwantschap
Toen Schulte Nordholt in 1952 de Van der Hoogtprijs ontving voor zijn gedichtenbundel Levend landschap (1950), stelde de jury zijn werk inhoudelijk en esthetisch boven dat van de zogenoemde ‘Experimentelen’. Ze waardeerde het dat hij niet behoorde tot de radicale jongeren die zich verzetten tegen het verleden, maar tot hen die, openstaande voor vernieuwingen en zich bewust van de traditie, het als een opdracht zien haar te verrijken.
Het onderscheid dat de jury hier maakte tussen hem en de Vijftigers, onderschreef hij zes jaar daarna in zijn artikel ‘Waarom ik geen experimentele poëzie schrijf’. Hij beschouwde zichzelf als iemand die vóór 1940 was gevormd en stelde dat zijn wereldbeeld, hoezeer hij in en door de Tweede Wereldoorlog had geleden, daardoor niet was ingestort. Dit was wel het geval bij de dichters van de experimentele poëzie. Critici wezen op de ont- | |
| |
goocheling als bron van hun werk en plaatsten dit tegenover de traditionele gedichten zoals onder meer Schulte Nordholt die schreef.
Nog steeds wordt hij genoemd als een voorbeeld van een naoorlogs dichter die de vooroorlogse lijn doortrekt. Ook Redbad Fokkema, die in Aan de mond van al die rivieren (1999) de poëzie sinds 1945 bespreekt, gebruikt de gedichten van Schulte Nordholt om de tegenstelling duidelijk te maken tussen de experimentele poëzie en de gedachtepoëzie. Deze term van Fokkema - Kouwenaar sprak van ‘traditionele mededelingpoëzie’ - maakt duidelijk wat deze dichters, onder anderen Ida Gerhardt, Ed Hoornik, M. Vasalis, Bertus Aafjes, Gerard den Brabander, wilden: eerder de uitleg van een gedachte dan het oproepen van een waarheid door middel van klank en beeld. Hiermee wil niet gezegd zijn dat deze aspecten geen rol vervulden. Zo had Schulte Nordholt een goed oor voor klank en ritme, maar hij wilde dat de vorm van een gedicht de emotie daarin bedwong.
| |
Traditie
Zijn gedichten zijn, te oordelen naar verslengte, strofe-indeling, eindrijm en metrum, voor het grootste gedeelte klassiek van opbouw. In de bundels Levend landschap en Tijd voor eeuwigheid (1953), samen drieënzeventig verzen, staan veertig douzaines, gedichten van twaalf regels, bij hem bestaande uit drie strofen van respectievelijk vijf, vier en drie versregels. Later schreef hij veel sonnetten.
| |
Stijl
Een kwart van zijn gedichten bestaat uit ‘poésie parlante’, waarbij hij gebruikmaakte van retorische, hier en daar zelfs bezwerende taal, zonder eindrijm, regelmaat in strofevorm en verslengte. Opvallend is dat onder de gedichten die hij in zijn Verzamelde gedichten (1989) heeft opgenomen, zich bijna geen vrije poëzie bevindt. Zij ontbreekt ook in zijn laatste bundel, Aan mijn tongval te horen (1994). Zelf verklaarde hij zijn voorliefde voor de gebonden poëzie uit het vertalen van liederen, wat hij zo vaak deed dat het schrijven van teksten met een vaste regellengte en regelmatige strofevorm hem een tweede natuur werd.
| |
Verwantschap / Thematiek
Schulte Nordholt staat tegenover de Vijftigers, niet alleen wat betreft de vorm van zijn poëzie, maar ook wat de inhoud daarvan aangaat. Van het grootse, meeslepende, brutale en uitbun- | |
| |
dige van de Vijftigers moest hij niets hebben. Spot en sarcasme ontbreken. Hij schrok niet terug voor de romantische vaagheid van de droom en hij wilde het verrassende ontdekken in datgene wat voor de Vijftigers klein en benauwd was. Het droommotief is alleen in zijn eerste twee bundels aanwezig, terwijl de aandacht voor de kleine dingen van het bestaan in geheel zijn werk voorkomt. Een verlangen naar een nieuwe maatschappij, zoals we dat in het oeuvre van Lucebert en Kouwenaar aantreffen, is bij hem afwezig. Idealisme en revolutionair elan zijn zijn werk vreemd. Evenals de Vijftigers wilde hij zich aan het aardse hechten, maar hoe anders deed hij dat in zijn poëzie. In ‘Thuiskomst II’ (Levend landschap) laat hij Odysseus zeggen:
Voordat ik voor de lokstemmen bezwijk,
roepend naar mij achter de laatste grens,
- want waarom anders zwerf ik, sterf'lijk mens,
de randgebieden door van 't dodenrijk,
dan uit een diepe, heimelijke wens? -
voordat ik meer word dan ik nu nog ben,
keer ik terug, mijn kleine leven in,
en groet de dingen die 'k van kindsaf ken
en zoek daarin des levens diepste zin.
O liefde, huis en haard, mijn vrouw en zoon -
als ik u weervind tot een nieuw begin,
hervind 'k mijzelf en prijs het leven schoon.
| |
Relatie leven/werk
Schulte Nordholt schreef veel over de oorlog, de bevrijding en de vrijheid, vooral over het inzicht dat de oorlog niet voorbij is. Hij vervloekte (‘het is verdomme nog altijd hetzelfde, / God vergeve ons dat wij bestaan’) de heerszuchtigen en doordat hij wist wat gevangenschap en bezetting inhouden, kon hij de vrijheid bezingen. Oorlog betekent voor de mens altijd de dood, of hij nu sneuvelt of overleeft.
| |
Traditie
De vergankelijkheid op zich is geen kwaad. Ze maakt op een natuurlijke wijze een einde aan het aardse bestaan, dat paradijselijk dient te zijn. Modern gelovige als hij was, wist Schulte Nordholt dat het hier-en-nu belangrijker is dan het hiernamaals. Het paradijs is op déze aarde gelegen. Wat deze opvatting betreft ondervond hij de invloed van Nijhoff. Hij nam dan ook de werkelijkheid tot uitgangspunt voor zijn gedichten: hij beschreef
| |
| |
wat hij zag, niet alleen het licht en de lente, het landschap en het leven in de natuur, maar ook wat hem trof in musea, kerken en kathedralen. Zijn werk is rijk aan beeldgedichten: schilderijen, etsen en sculpturen inspireerden hem en leidden hem tot gedachten en gevoelens. Zo eindigt ‘Danseres van Degas’ met de uitroep ‘God sta ons bij dat wij maar mensen zijn’ en beschrijft ‘Rembrandt’ de overwinning van het licht op de nacht, die met de verschrikkingen van de slaap zo naargeestig kan zijn. In veel interviews vertelde hij dat hij angstdromen over de oorlog had.
| |
Stijl
In zijn stijl, dichttechniek en toon is te merken dat hij behalve Nijhoff ook dichters als Slauerhoff en Marsman bewonderde. Zijn gedichten bevatten het vertellende karakter van Slauerhoff, het vitalistische van Marsman en de visualiteit van Nijhoff. Met Slauerhoff verbindt hem eveneens de aanwezigheid van veel eigennamen binnen het gedicht. Hij onderscheidt zich overigens van hen door een overdadig en niet altijd functioneel gebruik van vergelijkingen die ingeleid worden met ‘als’. Schulte Nordholt wilde graag overeenkomsten zien.
| |
Visie op de wereld
In zeker opzicht was hij een emblematadichter. Natuurlijk in Contrafacten (1974), waarin hij bij zelfgemaakte foto's gedichten schreef, maar ook in zijn andere bundels gaf hij aan wat de verborgen kracht, boodschap en zin van de realiteit is. Evenals Jan Luyken, van wiens werk hij een bloemlezing uitgaf, wilde hij de werkelijkheid met andere ogen bekijken en evenals Guido Gezelle, van wiens werk hij eveneens een bloemlezing samenstelde, begon hij bij de natuur en eindigde hij bij emoties en inzichten.
Voortdurend benadrukte hij dat de wereld niet eenduidig is. Er zijn altijd twee zijden aan dezelfde zaak. Veel elementen van onze werkelijkheid verwijzen in zijn poëzie naar twee tegenovergestelde begrippen. Het zijn dubbelsymbolen, zoals het water, de slang, de boom, de zee en de vrouw die in mythen en bijbelverhalen symbolen van ondergang én van verlossing zijn. Daardoor zijn in de poëzie van Schulte Nordholt motieven als de spiegel, de regen, de mens, de tijd, de dood en de geschiedenis tweeslachtig. Zelfs aan de oorlog zit naast een negatief ook een positief aspect. ‘Ik ben,’ zei hij, ‘niet alleen door de wapenen overweldigd, maar ook daardoor bevrijd.’ Er is een ‘hart- | |
| |
verscheurende dubbelheid van goed en kwaad’, zo schreef hij in ‘Twee gedichten tegen de oorlog’.
Schulte Nordholt toont aan hoe verheven en laaghartig de mens is. Met instemming wees hij op de Renaissancist Pico della Mirandola, die duidelijk maakte dat de mens noch tot de hemel noch tot de aarde behoort, maar een keuze kan maken die tot het goede of tot het kwade leidt. Het gedicht ‘Aards’ waarmee de bundel Een lichaam van aarde en licht (1960) opent, is een loflied op de aarde en het menszijn. Hiertegenover staat ‘Wij zijn maar mensen’, zoals de titel luidt van een gedicht in Een wankel evenwicht (1986), met de bede: ‘Vergeef ons in het uiteindelijk gericht / dat wij maar mensen zijn.’ En in ‘Na 15 jaar II’ (Een lichaam van aarde en licht) staat:
Wat mensen zijn dat weet niemand,
het is met geen pen te beschrijven,
zo hoog en zo diep, zo lief, zo dwaas,
en zo godslasterlijk, zo verblind,
niets onmenselijker dan de mens,
| |
Stijl / Thematiek / Ontwikkeling
Paradoxen, uitspraken die een schijn van tegenstrijdigheid in zich dragen maar waarin de waarheid scherp wordt geformuleerd, hadden zijn voorliefde: er is ‘niets dodelijker dan het leven’, ‘leven is sterven’, ‘wij haten uit liefde’ en ‘alles wat ons scheidt, verbindt ons’.
De paradox kwam de dichter te hulp bij het beschrijven van de Onnoembare: ‘O God, wij bidden U dat Gij bestaat’, ‘Hij is zo heilig dat hij niet bestaat’, ‘Ik bedoel het goddelijk gelaat / dat onzichtbaar is, de stem zo stil / dat ik hem niet hoor als ik hem eer’, ‘Ik hunker naar een God die er niet is’. Hij schreef deze regels respectievelijk in 1955, 1961, 1965 en 1994. Wat dit thema betreft, is er geen ontwikkeling in zijn werk. Dit geldt eveneens voor de andere religieuze thema's: twijfel, onzekerheid, de kracht van de taal en de zekerheid van het geloof tijdens het zingen en zijn opvatting dat de schepping paradoxaal is. In ‘Elmelunde’ (Contrafacten) staat:
Er is een stilte in de schepping Gods
die oorverdovend is, een duisternis
verblindender dan duizendvoudig licht.
En in de liefelijke schijn der dingen
schuilt een geheim van onverzadigd leed.
| |
| |
Hoe kon hij de paradoxale werkelijkheid opvatten als een paradijs, een rijk waar dood en leven een eenheid vormen? Dat was voor hem een strijdpunt, want hij had een sterk besef van de hemel boven de aarde, en van de dood na het leven. Hij onderzoekt in zijn poëzie in hoeverre er verzoening bestaat tussen aarde en hemel, tijd en eeuwigheid, geschiedenis en god, oorlog en vrede, duisternis en licht. Soms blijkt deze verzoening weggelegd voor degene die de werkelijkheid in het licht van de zon en de schepper ziet. Zij weerspiegelt dan - even - een andere wereld. Niet een vlucht uit onze realiteit is nodig, maar een andere visie daarop. Het kijken is voorwaarde voor deze eenheid. In het autobiografische gedicht ‘Ogentroost’ (Een wankel evenwicht) noemt hij het kijken de verbindende schakel tussen wetenschap en verwondering, licht en schaduw, beeld en spiegeling: ‘enkel door het oog was mijn geloof.’
| |
Kunstopvatting
Het licht is het teken van de aanwezigheid van god. In het gedicht ‘Zoon’ beweert hij dat zijn zoon ‘lichtjaren ver van hier vandaan’ uit de hemel afkomstig is en hij vraagt zich af: ‘Wat houdt de mens nog over van / het licht waaruit hij is ontstaan?’ Een mens is niet alleen uit het licht ontstaan, hij zal daarin ook weer verdwijnen. Dat vat hij, evenals Jan Luyken, religieus op. Deze mysticus noemde God ‘Oneindig Licht, te gronden noch te meten, o Licht der Majesteit’. De bloemlezing Ontmoeting met Jan Luyken (1978) droeg hij op aan zijn vriend Klaas Heeroma die hij kenschetste als ‘met Luyken verwant’. Deze taalkundige en dichter (Muus Jacobse) vond evenals Schulte Nordholt taal van essentieel belang in de geloofsbeleving. Beiden zien de taal als een religieus element in het bestaan. Zij verwijst naar onuitsprekelijke geheimen, die helder worden indien zij zich uit ‘in klanken die met andere klanken rijmen’. Het is mogelijk al sprekend en schrijvend de waarheid te vinden. ‘Je schrijft pas een goed gedicht, wanneer je het schrijft over iets wat je van tevoren niet wist.’ In poëzie brengt de dichter de woorden in een bepaalde spanning bij elkaar, waardoor ze een meerwaarde krijgen. De taal heeft scheppende kracht: het woord zelf brengt de waarheid teweeg.
Schulte Nordholt beweerde dat het werk van de dichter A.E. Housman hem op het lijf was geschreven. Deze Engelse hoog- | |
| |
leraar in de Latijnse letterkunde schreef klassieke poëzie. In zijn Leslie Stephen Lecture uit 1933 (The Name and Nature of Poetry) verdedigde hij de stelling dat grote poëzie buiten het intellect om ontstaat.
In ‘L'expérience de l'écriture’ (Aan mijn tongval te horen) schrijft Schulte Nordholt dat het woord de dichter herkent, zijn hart met vuur vervult en zelfs zijn hand hanteert. Hij ervoer een inspiratieve kracht die regels opleverde: ‘Je krijgt twee regels van de muze en moet er zelf tien bij maken, zo werkt het. Maar hoe doe je dat? Door in die bezieling van die eerste twee regels te blijven. Of door de roes kunstmatig te bestendigen. Lukt het dan nog niet, dan blijft het zand en grind in de mond.’
Schulte Nordholt sprak graag van ‘een gedicht dat me overkwam’. Zo schreef hij ‘aus einem Guss’ het gedicht ‘Thomas’. Hij waardeerde dergelijke gedichten het meest. ‘Inspiratie’ (Het weefsel Gods, 1965) luidt:
De stilte is de stip waarop ik sta,
het smalle punt, zoals op smalle wiek
een valk staat in de lucht, en dan daarna
val ik als hij, met hemelse muziek
fluitende om mijn donzen oren heen,
waar alles in, als in een flits van licht,
aanwezig is, een wereld van geween,
en lachen van een eeuwig vergezicht,
val ik, val ik op mijn prachtige prooi,
op de taal die de glans is van de aarde
der mensen, op het blinkende gedicht.
Stilte wordt vuur, duisternis stralend schoon,
waar ik met wijde vleugels neerdaal, waar de
wilde muziek uitvloeit tot evenwicht.
Behalve de inspiratie is de toegewijde inspanning daarna van groot belang: ‘Wat licht begint gaat loodzwaar voort’ schreef hij in ‘Gedicht’ (Aan mijn tongval te horen).
Volgens hem is het doel van gedichten schrijven het scheppen van helderheid, het zoeken naar een waarheid die met jezelf te maken heeft. ‘Ik zou niet weten hoe je een gedicht zou moeten schrijven dat niet over jezelf ging.’ Poëzie vat hij op als een autobiografische spiegel. Het uitdragen van een boodschap is
| |
| |
nooit genoeg voor het schrijven van poëzie. Engagement is een neveneffect in de kunst. Hij had een voorliefde voor dichters die de chaos herleiden tot orde en auteurs die het menselijk fatalisme uitstralen, zoals Van Schendel van de Hollandse periode (‘De berustende toon ervan vind ik een weldaad’) en de zojuist genoemde Housman (‘Het berustende van Housman trekt mij zeer’).
| |
Ontwikkeling
In verschillende interviews heeft Schulte Nordholt gezegd dat hij in zichzelf een eenheid beleeft van verschillende polariteiten: van het dichterlijke en het wetenschappelijke, van ontroering en verstand, het onbewuste en het bewuste, het fatalistische en het verzet tegen de chaos. Veel van zijn creatieve vermogens heeft hij in zijn essays geïnvesteerd. Als prozaïst was hij dichter. Vanzelfsprekend zijn er tussen zijn poëzie en zijn beschouwend proza verschillende verbindingslijnen te trekken.
Schulte Nordholt schrijft dat iedere historicus dichter moet zijn, in ieder geval een receptief dichter. Hieronder verstaat hij iemand die zijn diepste ontroering kan beleven in de woorden van anderen. In zijn essays en zelfs in zijn wetenschappelijke werken geeft hij hiervan op persoonlijke wijze blijk. Wanneer hij in Triomf en tragiek van de vrijheid (1985) het negentiende-eeuwse Amerika bespreekt, wijst hij op twee dichters die elkaars tegenpolen zijn: Emily Dickinson en Walt Whitman. De eerste noemt hij verfijnd, precies en diepzinnig, terwijl de tweede, ‘vormeloos als Amerika zelf’, daverend, uitbundig en wereldomvattend is. Over Abraham Lincolns taalgebruik en poëtische voorliefde schreef hij: ‘Zoals in zijn eigen redevoeringen, zo ook in de poëzie ging het hem om helderheid, geserreerde exactheid, en bovenal eenvoud.’ Het zijn de eigenschappen die we ook in Schulte Nordholts gedichten ontmoeten.
| |
Kunstopvatting
Schulte Nordholt is geïnteresseerd in de mens. Daarom boeide de religie hem, bleef hij geïnteresseerd in mythen (die de mensen volgens hem verzonnen om zich een plaats tussen hemel en aarde te verwerven), schreef hij biografieën en verdiepte hij zich in dichters.
Een constante in zijn essays is zijn aandacht voor de magische kracht van het zingen. Door deze activiteit worden volgens hem de woorden waar. Zijn artikelen over het ontstaan van de spiri- | |
| |
tuals en hun functie in de cultuur van de Amerikaanse negers vinden een weerspiegeling in die over de oorsprong en de werking van de psalmen in West-Europa. Daarbij betrok hij altijd ook de functie van volksliederen in het algemeen en die van het Wilhelmus in het bijzonder.
Niet alleen de scheppende kracht van de taal, maar ook het raadsel van het kwaad, de mystieke kant van het alledaagse, de mens op zijn hoogtepunt van goed en kwaad, de vergankelijkheid en de beeldende kunst zijn onderwerpen die verbindingslijnen vormen tussen zijn poëzie en proza.
| |
Relatie leven/werk
Zijn gedichten verraden zijn grote eruditie. Wanneer hij schreef ‘de herfst neigt naar Corot’, deed hij een beroep op de algemene ontwikkeling van de lezer die weet dat het bij Corot, een voorloper van de impressionisten, gaat om sfeer en tonaliteit. Het begrijpen van Schulte Nordholts poëzie vereist niet alleen kennis van de beeldende kunst, maar ook van de klassieke mythologie, de geschiedenis en de bijbel.
Zijn eruditie kwam ook aan het Echt in zijn vele vertalingen, uit het Duits, Engels, Frans, Grieks, Latijn en Hebreeuws. Voor zijn religieus drieluik Tenzij Gij mij zegent (1960), Als de minste der mensen (1964), Een duif daalt neer (1964) en zijn bloemlezing De stille, droeve mensenmelodie (1995) vertaalde hij in totaal bijna tweehonderd gedichten. Hij leefde met en uit poëzie. Daarom noemde hij zich een receptief dichter, iemand die zijn diepste ontroering kan beleven in de woorden van anderen.
| |
Verwantschap
Met Willem Barnard, Ad den Besten, Klaas Heeroma en Jan Wit werkte hij mee aan de psalmberijming, waarvoor Martinus Nijhoff vanaf 1951 tot zijn dood in 1953 zich inzette, en later aan de liederen voor de eredienst. Zijn bijdrage aan het Liedboek voor de kerken is omvangrijk: behalve elf oorspronkelijke teksten leverde hij zevenenzestig vertalingen. Hij voelde zich vooral verbonden met het middeleeuwse en het Engelse piëtistische kerklied.
Hoewel hij in zijn poëzie de essentie van het christelijk geloof onderzocht en daarvan getuigde, distantieerde hij zich van de term ‘christelijk dichter’. Hij was een dichter die, ondanks twijfel en onzekerheid, het christendom aanhing, want dat vond hij ‘een fantastisch mooie godsdienst. Misschien is 't allemaal wel
| |
| |
niet waar, maar het is wel mooi.’ Zijn poëzie is vervuld van zijn geloofsovertuiging.
| |
Kritiek
Misschien hierdoor, maar stellig door zijn positie naast en tegenover de Vijftigers, kreeg hij weinig aandacht in de literaire kritiek. In 1990 noemde de dichter en criticus Herman de Coninck hem in een lovend artikel een gelegenheidsdichter, een minor poet en een tweederangsdichter: ‘iets te beperkt om het tot vele hoogtepunten te brengen, maar te bekwaam om vele inzinkingen te hebben’.
| |
Publieke belangstelling
Hiertegenover staat dat hij grote bekendheid verwierf met zijn boeken over de negers in Amerika, de geschiedenis van de Verenigde Staten, de relatie tussen Nederland en de nieuwe wereld en zijn biografieën. Hij werd voor de radio en in de gedrukte media vaak geïnterviewd. Ook voor zijn gedichten bestond ruime belangstelling: zijn eerste bundels werden in de jaren vijftig enkele malen herdrukt; ongeveer veertig jaar later raakten de twee oplagen van zijn Verzamelde gedichten, 1500 en 2000 exemplaren, snel uitverkocht.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
W.S. Noordhout, Het bloeiende steen. [Utrecht] 1943, Schildpadreeks dl. 9, GB. |
J.W. Schulte Nordholt, Levend landschap. Amsterdam 1950, Holland, De windroos nr. 9, GB. |
J.W. Schulte Nordholt, De tuin der Hesperiden. Amsterdam 1951, De moderne boekhandel, Dissertatie. |
J.W. Schulte Nordholt, Tijd voor eeuwigheid. Amsterdam 1953, Holland, De windroos nr. 25, GB. |
Thomas a Kempis, De navolging van Christus. Vertaling en toelichting J.W. Schulte Nordholt. Amsterdam 1954, De Arbeiderspers, (vert.) |
J.W. Schulte Nordholt, Het volk dat in duisternis wandelt. De geschiedenis van de negers in Amerika. Arnhem 1956, Van Loghum Slaterus, E. |
J.W. Schulte Nordholt, Het eenvoudig gezpaide. Amsterdam 1958, Holland, De windroos nr. 51, GB. |
J.W. Schulte Nordholt, Waarom ik geen experimentele poëzie schrijf. In: Maatstaf, jrg. 6, 1958, pp. 710-713, E. |
Ad den Besten, Guillaume van der Graft, Muus Jacobse, J.W. Schulte Nordholt en Jan Wit, Het landvolk. Oosterbeekse gedichten. Amsterdam 1958, Holland, GB. |
J.W. Schulte Nordholt, Abraham Lincoln. Arnhem 1959, Van Loghum Slaterus, Biografie. |
J.W. Schulte Nordholt en J.T. Wiersma, Als ziende den onzienlijke. Baarn 1960, Het Wereldvenster, De grote antilope nr. 3, E. |
De dichter en het land. Samenstelling J.W. Schulte Nordholt. Haarlem 1960, Gottmer, Vierkant, Bl. |
J.W. Schulte Nordholt, Een lichaam van aarde en licht. Gedichten. Den Haag [1960], Bert Bakker, GB. |
J.W. Schulte Nordholt, Een tuin in het water. Reizen in Engeland. Baarn 1960, Het Wereldvenster, E. (2e herziene druk: 1973) |
Tenzij Gij mij zegent. Gedichten over God. Een bloemlezing. Samenstelling J.W. Schulte Nordholt. Amsterdam 1960, Ten Have, Carillonreeks nr. 11, Bl. |
Gezicht op Zuid-Holland. Een bloemlezing. Samenstelling J.W. Schulte Nordholt. Alphen aan den Rijn 1961, Samsom, Bl. |
J.W. Schulte Nordholt en J.T. Wiersma, Het Onze Vader. Baarn 1961, Het Wereldvenster, Dubbele antilope reeks nr. 6, E. |
Albert Verwey, Een op de onsterfelijkheid gerichte wil. Een keuze uit zijn lyriek. Samenstelling J.W. Schulte Nordholt. Den Haag 1962, Bakker, Ooievaar nr. 158, Bl. |
J.W. Schulte Nordholt, Amerika. De weg van een wereldmacht. Baarn 1963, In den Toren, Geschiedenis in boeketten, E. |
J.W. Schulte Nordholt, Een staatsman in het rijk der letteren. Arnhem 1963, Van Loghum Slaterus, Openbare les. |
| |
| |
J.W. Schulte Nordholt, Over Muus Jacobse. Bijbelse gezangen. In: Nederlands Theologisch Tijdschrift, jrg. 19, nr. 1, 1964, pp. 85-86, E. |
Hymnen en liederen. Een bloemlezing uit de Latijnse gezangen en gedichten van de kerk der eeuwen. Samenstelling en vertaling J.W. Schulte Nordholt. Hilversum-Antwerpen 1964, Brand, Bl. (vert.) |
J.W. Schulte Nordholt, Marsman en Achterberg. Een jeugdherinnering. In: Maatstaf, jrg. 11, 1964, pp. 714-719. E. |
Als de minste der mensen. Gedichten over Christus. Een bloemlezing. Samenstelling J.W. Schulte Nordholt. Amsterdam 1964, Ten Have, Carillonreeks nr. 18, Bl. |
Een duif daalt neer. Gedichten over de Heilige Geest. Een bloemlezing. Samenstelling J.W. Schulte Nordholt. Amsterdam 1964, Ten Have, Carillonreeks nr. 29, Bl. |
J.W. Schulte Nordholt, Amerika. Land, volk, cultuur. Baarn 1965, Het Wereldvenster 1965, E. |
J.W. Schulte Nordholt, De Verenigde Staten. Het grote experiment. Amsterdam 1965, Meulenhoff, Geschiedenis van de beschavingen nr. 9, E. (2e herziene druk 1969, Meulenhoff Editie E 174) |
J.W. Schulte Nordholt, Rassenproblemen en burgerrechten in de Verenigde Staten. Amsterdam 1965, Van Campen, E. |
J.W. Schulte Nordholt, Het weefsel Gods. Gedichten. Den Haag 1965, Bert Bakker/Daamen, GB. |
J.W. Schulte Nordholt, Gerrit Achterberg. In: B. Bakker en A. Middeldorp (red.), Nieuw kommentaar op Achterberg. Den Haag 1966, Bert Bakker, pp. 101-112, E. |
J.W. Schulte Nordholt, Een dichter in de politiek. Arnhem 1966, Van Loghum Slaterus, Rede. |
Hymnen. Een bloemlezing met muziek uit de vroeg-christelijke en middeleeuwse gezangen van de Latijnse en Griekse kerk. Samenstelling J.W. Schulte Nordholt en J. van Biezen. Doornik 1967, Desclée, Bl. |
J.W. Schulte Nordholt, Pools dagboek. Baarn 1967, Ambo, D. |
J.W. Schulte Nordholt, Achter een muur van licht. Hasselt 1967, Heideland, Vlaamse Pockets, Poëtisch erfdeel der Nederlanden P59, Bl. |
J.W. Schulte Nordholt, Amerika's groei tot internationale verantwoordelijkheid. Amsterdam 1968, Meulenhoff, Cahiers voor geschiedenis, E. |
J.W. Schulte Nordholt, De Amerikaanse droom. Met het oog op de U.S.A. Amersfoort 1968, Werkgroep 2000, E. |
J.W. Schulte Nordholt, Martin Luther King. Profeet der menselijkheid. Leiden 1968, Universitaire pers, Leidse voordrachten nr. 47, Rede. |
Méér dan steen voelen. Een poëtische bloemlezing. Samenstelling J.W. Schulte Nordholt en Jan Wit. Amsterdam 1970, De Arbeiderspers, Bl. |
J.W. Schulte Nordholt, De identiteit van de Amerikaanse neger in zijn geestelijk lied. In: Zijn akker is de taal. Opstellen aangeboden aan prof. dr. K.H. Heeroma ter ge- |
| |
| |
legenheid van zijn 60e verjaardag. Den Haag 1970, Bert Bakker/Daamen, pp. 233-241, E. |
J.W. Schulte Nordholt, In de schaduw van een groot licht. De neger-revolutie in Amerika. Het Zuiden 1954-1966. Deventer 1971, Van Loghum Slaterus, E. |
J.W. Schulte Nordholt, Het kerkelijk lied. Amsterdam 1972, Meulenhoff Educatief, Het spel en de knikkers, Profiel 4, E. |
J.W. Schulte Nordholt, Contrafacten, gedichten op reis en thuis. Baarn 1974, Bosch & Keuning, GB. |
J.W. Schulte Nordholt, Dichters op de Pietersberg. In: A.W. Lazonder e.a., Uit de werkplaats van het Liedboek. Den Haag 1974, Boekencentrum, pp. 39-49, E. |
J.W. Schulte Nordholt, Het woord als wapen. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1974-1975. Leiden 1976, pp. 11-23, E. |
J.W. Schulte Nordholt, Amerika. Spiegel en vergrootglas van het westen. Baarn 1976, In den Toren, Torenboeken, E. |
J.W. Schulte Nordholt, Dit is Amerika. Portret van de Verenigde Staten. Amsterdam 1976, Elsevier, E. |
J.W. Schulte Nordholt, Ambrosius. In: Een compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken. Samengesteld door de Prof. dr. G. van der Leeuwstichting. Amsterdam 1977, pp. 1129-1132, E. |
J.W. Schulte Nordholt, Isaac Watts. In: Een compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken. Samengesteld door de prof. dr. G. van der Leeuwstichting. Amsterdam 1977, pp. 1272-1280, E. |
Jan Luyken, Ontmoeting met Jan Luyken. Samenstelling J.W. Schulte Nordholt. Kampen 1978, Kok, Ontmoetingen met mystici nr. 2, Bl. |
J.W. Schulte Nordholt, Voorbeeld in de verte. De invloed van de Amerikaanse revolutie in Nederland. Baarn 1979, In den Toren, Torenboeken, E. |
Wanneer dit tijdlijk leven endt. Gedichten over de dood. Samenstelling J.W. Schulte Nordholt. Baarn 1980, Bosch & Keuning, Bl. |
Guido Gezelle, Ontmoeting met Guido Gezette. Samenstelling en inleiding J.W. Schulte Nordholt. Kampen 1980, Kok, Ontmoetingen met mystici nr. 4, Bl. |
J.W. Schulte Nordholt, In memoriam Jan Wit, overleden 26 augustus 1980. In: Mededelingen Prof. dr. G. van der Leeuwstichting, nr. 55, 1981, pp. 4359-4368. |
Het zwarte schaap der schepping. Gedichten over de mens in de natuur. Samenstelling en inleiding J.W. Schulte Nordholt. Baarn 1982, Bosch & Keuning, Bl. |
J.W. Schulte Nordholt, Jan Wit. Nijmegen 1 juli 1914 - Groningen 26 augustus 1980. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1980-1981. Leiden 1982, pp. 232-238, Biografische schets. |
J.W. Schulte Nordholt, Tot ik John Adams leerde kennen. Een schets in woord en beeld van John Adams' diplomatie in de Nederlanden, 1581-82, en van zijn huis in Quincy, Massachusetts. Met foto's van Onno Meeter. 's-Gravenhage [1982], Esso Nederland, Esso museumreeks dl. 4, E. |
| |
| |
J.W. Schulte Nordholt, Triomfen tragiek van de vrijheid. De geschiedenis van de Verenigde Staten van Amerika. Amsterdam 1985, Meulenhoff Informatief, E. |
J.W. Schulte Nordholt, De historicus tussen verbeelding en werkelijkheid. In: Geen schepsel wordt vergeten. Liber amicorum voor Jan Willem Schulte Nordholt ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag. Onder redactie van J.F. Heijbroek, A. Lammers en A.P.G. Jos van der Linde. Amsterdam-Zutphen 1985, [Trouw], Afscheidscollege. |
Jan Willem Schulte Nordholt, Een wankel evenwicht. Baarn 1986, De Prom, GB. |
J.W. Schulte Nordholt, Woodrow Wilson, professor of profeet. Het raadsel van zijn rhetoriek. Amsterdam 1987, Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij, Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen, afdeling Letterkunde, nieuwe reeks, dl. 50, nr. 6, Rede. |
Jan Willem Schulte Nordholt, ‘Onwederstandelijk’: herinneringen aan de godsdienst van mijn jeugd. In: Werkschrift voor leerhuis en liturgie, jrg. 9, nr. 8, juli 1989, pp. 19-21, E. |
Jan Willem Schulte Nordholt, Het visionaire element in het kerklied. In: Eredienstvaardig, jrg. 5, nr. 4, september 1989, pp. 178-180, E. |
Jan Willem Schulte Nordholt, Verzamelde gedichten. Baarn 1989, De Prom, GB. (2e uitgebreide druk 1996) |
Jan Willem Schulte Nordholt, Ad fontes. Den Haag 1990, Protestantse Stichting tot Bevordering van het Bibliotheekwezen en de Lectuurvoorziening in Nederland, E. |
Jan Willem Schulte Nordholt, Woodrow Wilson. Een leven voor de wereldvrede. Amsterdam 1990, Meulenhoff, Biografie. |
Jan Willem Schulte Nordholt, Het woord brengt de waarheid teweeg. Essays over literatuur en werkelijkheid. Kampen 1992, Kok, EB. |
Jan Willem Schulte Nordholt, De mythe van het Westen. Amerika als het laatste wereldrijk. Amsterdam 1992, Meulenhoff, Meulenhoff Editie E 1253, E. |
J.W. Schulte Nordholt, Psalmen zingen. Voordracht bij de opening der tentoonstelling ‘Psalmzingen in de Nederlanden van de zestiende eeuw tot heden’. In: Mededelingen Prof. dr. G. van der Leeuwstichting, nr. 67, 1992, pp. 6060-6064, E. |
Jan Willem Schulte Nordholt, Aan mijn tongval te horen. Baarn 1994, De Prom, GB. |
De stille, droeve mensenmelodie. Samenstelling en vertaling J.W. Schulte Nordholt. Baarn 1995, De Prom, Bl. (vert.). |
J.W. Schulte Nordholt, Klaas Heeroma als Liedboekdichter. In: Bloknoot, jrg. 3, nr. 4, november 1994 [= januari 1996], pp. 31-35, E. |
J.W. Schulte Nordholt, Over mijn God en mij. In: Annalen van het Thijmgenootschap, jrg. 84, nr. 1, pp. 146-161, 1996, E. |
J.W. Schulte Nordholt, Mens tussen hemel en aarde. Opstellen op het snijvlak van godsdienst, cultuur en samenleving. Zoetermeer 1996, Meinema, EB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Anton van Duinkerken, Dichter, die bekroond werd. In: De Tijd, 26-7-1952. (over Levend landschap) |
D.A.M. Binnendijk, Rukwind en rozengeur. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 14-11-1953. (over Levend Landschaft) |
Harry Mulisch, Huiskamerlyriek en atoompoëten. In: Het Parool, 6-2-1954. (over Tijd voor eeuwigheid) |
C. Rijnsdorp, Het eenvoudig gezaaide. In: Nieuwe Haagsche Courant, 25-4-1959. |
K. van Doorne, Vier Windrozen. In: Trouw, 26-9-1959. (over Het eenvoudig gezaaide) |
Th.M.J. Naastepad, Jan Willem Schulte Nordholt: dolen, dichten en dienen. In: De Bazuin, 17-2-1960. |
Piet Calis, In elk mens herleeft de wereldgeschiedenis. Poëzie als spiegel van het dagelijkse levenswonder. Bij J.W. Schulte Nordholts dichtbundel ‘Het eenvoudig gezaaide’. In: De Gooi- en Eemlander, 19-4-1960. |
Jan Elemans, Dichter van het eeuwige leven. In: De Tijd-Maasbode, 18-6-1960. (over Het eenvoudig gezaaide) |
Peter van Eeten, Een lichaam van aarde en licht. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 10-12-1960. |
Pierre H. Dubois, Een lichaam van aarde en licht. In: Het Vaderland, 7-1-1961. |
C. Rijnsdorp, Nieuwe dichtbundel van Schulte Nordholt. In: Nieuwe Leidsche Courant, 18-2-1961. (over Een lichaam van aarde en licht) |
Kees Fens, Lezen blijft de kunst. In: De Tijd-Maasbode, 13-5-1961. (over Een lichaam van aarde en licht) |
Bibeb, Dr. J.W. Schulte Nordholt ‘Iets maken is het meest fantastische dat er bestaat’. In: Vrij Nederland, 1-9-1962. (over de oorlog, creativiteit, karaktertrekken) |
G. Messie, Dr. J.W. Schulte Nordholt heeft grote interesse voor Amerika. In: HN-Magazine, 1-6-1963. |
C. Rijnsdorp, Als de minste der mensen. In: Nieuwe Haagsche Courant, 28-3-1964. (over de bloemlezing Als de minste der mensen) |
José Boyens, J.W. Schulte Nordholt. In: Jeugd en Cultuur, jrg. 9, nr. 8, mei 1964, pp. 370-376. |
Jo Wilbrink, Hymnen en liederen. In: Het Centrum, 6-5-1964. (over Hymnen) |
Willem Barnard, Een boekje en een boek. In: HN-Magazine, 15-4-1965. (over Hymnen) |
R.L.K. Fokkema, Schulte Nordholt: een traditioneel doch sympathiek dichter. In: Trouw, 14-8-1965. (over Het weefsel Gods) |
Gabriël Smit, Nieuwe bloei van christelijke poëzie. In: de Volkskrant, 13-11-1965. (over Het weefsel Gods) |
Wim Gijsen, Religieuze overtuiging gevaar voor poëzie? In: Utrechts Nieuwsblad, 27-11-1965. (over Het weefsel Gods) |
[Anoniem], Prof. dr. J.W. Schulte Nordholt, dichter en historicus: Ik besta schrijvend. In: Het Vaderland, 3-12-1966. (over schrijven en wetenschap beoefenen) |
Douwe de Vries, Verrassende priapeeën van Saul van Messel. In: Friesch Dagblad, 10-5-1975. (onder andere over Contrafacten) |
Theo Govaart, Jan Willem Schulte Nordholt. In: Een compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken. Samengesteld door de Prof. dr. G. van der Leeuwstichting. Amsterdam 1977. (over zijn liederen) |
Herbert H. Rowen, De Trouw van Schulte Nordholt. In: Trouw, 24-9-1983. |
Gijsbert van Es, Historicus Schulte Nordholt neemt afscheid van Leidse Universiteit. In: Mare, 29-9-1983. (over zijn ambt) |
Wim Ramaker, J.W. Schulte Nordholt, dichter-historikus. In: Literama-magazine, jrg. 18, nr. 8, december 1983, pp. 386-399. (over religie en vertalen) |
Lenze L. Bouwers, J.W. Schulte Nordholt, In: Uitgelezen. Reacties op boeken, dl. VII. Den Haag 1983, pp. 122-132. (over zijn psalmen en gezangen) |
Geen schepsel wordt vergeten. Liber amicorum voor Jan Willem Schulte Nordholt ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag. Amsterdam-Zutphen 1985. Hierin onder meer:
|
| |
| |
- | H. van der Ent, J.F. Heijbroek, A. Lammers en A.P.G. Jos van der Linde, Jan Willem Schulte Nordholt. Een portret, pp. 9-20. |
- | H.L. Wesseling, Toespraak na Schulte Nordholts afscheidsrede, pp. 30-32. |
- | Leo Vroman, Een kleine cyclus voor W.S.N., pp. 33-36. |
- | L. Voogt, Bibliografie J.W. Schulte Nordholt, pp. 191-198. (bibliografie, afgesloten 23 december 1983) |
|
H. van der Ent, De dichter van de tederheid. In: In de waagschaal, jrg. 14, 1985-1986, pp. 298-305. (over het doodsmotief in zijn gedichten) |
Jos Teunissen, Schulte Nordholt, zijn poëzie en Amerika. Vrachten wierook en belletjes, dat vind ik nou zo aardig. In: HN-Magazine, 21-6-1986. |
Hans Werkman, Een wankel evenwicht. In: Woordwerk, jrg. 4, nr. 16, maart 1987, pp. 40-41. |
Hans Werkman, Ja en nee bij Schulte Nordholt. In: Woordwerk, jrg. 6, nr. 24, december 1988, pp. 6-13. (over zijn religieuze opvattingen) |
Hans Warren, Kunst en credo. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 6-5-1989. (over Verzamelde Gedichten) |
Gerard Mulder, Dichter bij het drama. In: NRC Handelsblad, 15-5-1989. (over geschiedenis en Woodrow Wilson) |
H.A. Abma, Over de poëzie van J.W. Schulte Nordholt. In: Werkschrift voor leerhuis en liturgie, jrg. 9, nr. 8, juli 1989, pp. 45-51. (over Verzamelde gedichten) |
Bert Bukman, J.W. Schulte Nordholt: ‘Wat misgaat vind ik boeiend’. In: De Tijd, 13-10-1989. (over Amerika en Wilson) |
Sybe Bakker, Spiegels van Jan Willem Schulte Nordholt, In: Woordwerk, jrg. 7, nr. 28, december 1989, pp. 37-44. (over het motief van de spiegel) |
Herman de Coninck, Een pleidooi voor tweederangsdichters. In: Nieuw Wereld Tijdschrift, jrg. 7, 1990, pp. 69-71. (over de minor poet) |
Bart Jungmann, De Amerikaanse president met de dichterlijke geest. In: de Volkskrant, 6-10-1990. (over Woodrow Wilson) |
Bart Jungmann, ‘Ik kan niet schrijven over iets wat ik niet kan relateren aan wat ik zelf ben.’ In: Leidraad, jrg. 7, nr. 1, oktober 1991, pp. 12-13. (over zijn werk na zijn emeritaat) |
Anton Korteweg, J.W. Schulte Nordholt. In: Anton Korteweg (red.), Een engel zingend achter een pilaar. Gedichten over schilderijen. Den Haag [1992], pp. 120, 128, 132, 190. (over beeldgedichten) |
Michèle de Waard, ‘Zonder mythen kan een natie niet leven.’ J.W. Schulte Nordholt over Amerika, de waan van het Westen en de zin des levens. In: NRC Handelsblad, 24-10-1992. |
Herman Veenhof, ‘Clinton stelt de echte problemen weer aan de orde’. In: Nederlands Dagblad, 7-11-1992. (over Amerika) |
R.R. Zeeman, Prof. dr. Schulte Nordholt over ‘God's own country’. In: Reformatorisch Dagblad, 27-2-1993. (over De mythe van het Westen) |
Hanne Obbink, Jan Willem Schulte Nordholt. In: VU Magazine, jrg. 22, nr. 1, 1993, pp. 17-21. |
Tjerk de Reus, Een vreemd verzinsel of de Heer. In: Bloknoot, jrg. 3, nr. 9, augustus 1994, pp. 140-143. (over Aan mijn tongval te horen) |
Hans Werkman, ‘Ik hunker naar de god die er niet is’. In: Nederlands Dagblad, 22-10-1994. (over Aan mijn tongval te horen) |
Jacobine Geel, Wat zijn mensen nou eigenlijk? In: HN-Magazine 27-5-1995. (over religie, poëzie en vertalen) |
Michaël Zeeman, Schulte Nordholt, dichter en historicus overleden. In: de Volkskrant, 8-8-1995. |
J. van 't Hul, Historicus, dichter, dominee. In: Reformatorisch Dagblad, 25-8-1995. (over godsdienst en mystiek) |
Jan Goossensen, J.W. Schulte Nordholt verrijkte het Liedboek met gedichten die tegen een stootje kunnen. In: HN-Magazine, 26-8-1995. (in memoriam) |
Wim Berkelaar, Het hele gamma van de menselijke natuur. Bij de dood van J.W. Schulte Nordholt. In: Historisch Nieuwsblad, december 1995, pp. 33-35. (levensbericht) |
Jan. J.M. Westenbroek, In memoriam Jan Willem Schulte Nordholt. Jan Willem Schulte Nordholt en Guido Gezelle. In:
|
| |
| |
Gezelliana, jrg. 8, nr. 1, 1996, pp. 95-102. |
I. Schöffer, Jan Willem Schulte Nordholt, 12 september 1920 - 16 augustus 1995. In: Levensberichten en herdenkingen 1996. Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Amsterdam 1996, pp. 81-87. (levensbericht) |
Frits de Lange, Met beide benen in de hemel. In: HN-Magazine, 14-12-1996. (over Mens tussen hemel en aarde) |
A. Lammers, Jan Willem Schulte Nordholt, Zwolle 12 september 1920 - Wassenaar 16 augustus 1995. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1995-1996. Leiden 1997, pp. 127-141. (levensbericht) |
C. Bregman, Tussen twijfel en brandend verlangen. In: Reformatorisch Dagblad, 28-12-1998. (over het gedicht ‘Blumhardt’) |
Henk van der Ent, Jan Willem Schulte Nordholt, de dichter van het licht. In: HN-Magazine, 1-6-2001 (over inspiratie en vier pinkstergedichten) |
Henk van der Ent, ‘Het regent met de adem van het licht.’ Over de poëzie van Jan Willem Schulte Nordholt. In: Roodkoper, jrg. 6, nr. 4, juli 2001, pp. 25-30. (over het motief van de regen) |
83 Kritisch lit. lex.
november 2001
|
|