| |
| |
| |
Clem Schouwenaars
door Lionel Deflo met een aanvulling door Koen Vermeiren
1. Biografie
Clemens-Renaat-Alice-Jozef Schouwenaars werd geboren op 28 december 1932 in Oude-God, een gehucht van de Antwerpse gemeente Mortsel. Hij studeerde drie jaar rechten aan de Vrije Universiteit te Brussel. Achtereenvolgens was hij public relations officer, free-lance journalist en correspondent. In 1962 werd hij leraar aan het Rijkstechnisch Instituut in Schoten en voordrachthouder aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten en aan het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw te Antwerpen.
Zijn huwelijk liep spaak en in 1968 volgde de scheiding. Het failliet van een liefdesverhouding voerde hem naar een psychische crisis en een zelfmoordpoging. Hij zegde zijn leraarsambt op, verbrak alle relaties en trok zich in de nazomer van 1970 terug in een alleenstaand huisje te Lampernisse, een kleine plattelandsgemeente in het Veurne-Ambachtse (West-Vlaanderen). Hij verbleef er vrijwel een jaar. In juli 1972 keerde hij terug naar zijn geboortedorp Mortsel, waar hij zich als fulltime schrijver vestigde. Hij geraakte er opnieuw verwikkeld in een liefdesaffaire en verhuisde in 1973 met zijn tweede vrouw naar het Westvlaamse rustieke stadje Lo, tussen Veurne en Diksmuide. In 1979 trok hij zich nog dieper op het platteland terug in de Moeren-vlakte, waar hij op een boerderij ging wonen. Schouwenaars heeft zich sedert 1973 compleet gedistantieerd van het literaire leven. Hij woont volledig geïsoleerd, samen met zijn vrouw en twee kinderen (hij heeft ook twee dochters uit zijn eerste huwelijk) en leeft uitsluitend van zijn literaire arbeid. Een tijdlang werkte hij mee aan De Nieuwe Gazet, Voor- | |
| |
uit en de BRT. In 1962 werd hij bekroond met de Leo J. Krijnprijs (tweejaarlijkse prijs voor het beste debuut) voor zijn roman Dokter Simon Falbeck. Tweemaal ontving hij de Literaire Prijs van de Provincie Antwerpen: in 1963 voor zijn gedichtenbundel De Vrouwelijke Verzen en in 1980 voor het autobiografische drieluik Een morgen in de Moeren. De Yang-prijs werd hem in 1973 toegekend voor de roman De Seizoenen. Sinds 1988 woont Schouwenaars in Lubbeek bij Leuven.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Relatie leven/werk
Clem Schouwenaars behoort tot de schare van schrijvers, van wie het werk zo verstrengeld is met het persoonlijke leven, dat hem lezen je haast bij voortduring oog in oog plaatst met de mens achter de pen. Hij publiceerde tot op vandaag een 20-tal poëziebundels en evenveel prozawerken. Daarnaast schreef hij ook toneelstukken en luisterspelen. Deze uitzonderlijk produktieve auteur dankt zijn populariteit vooral aan zijn proza-oeuvre.
| |
Verwantschap
Ontwikkeling
Het proza van Schouwenaars laat zich nauwelijks vatten in strekkingen, stijlrichtingen of scholen. Schouwenaars manifesteert zich vanaf zijn debuut (1959) als een gemotiveerd individualist en de evolutie in zijn werk verloopt vrijwel parallel met de ontwikkeling en later vooral de verwikkelingen in zijn eigen leven. Schematisch kan gesteld worden dat zijn werken van voor 1969 evenveel exponenten betekenen van een zich moeizaam voltrekkend ontvoogdingsproces, een proberen los te komen uit het maatschappelijk gareel, en daardoor evenveel momenten zijn in de verovering van het zelfbeschikkingsrecht.
| |
Thematiek
De periode van 1959 tot 1969 is die van de uitbraakpogingen. Reeds in zijn debuut, de poëtische novelle Jij, een Meermin? (1959). zet het hoofdpersonage zich schrap tegen het traditionalisme, het gangbare fatsoen, het kleinburgerlijk conformisme, het gebonden zijn aan wetten en plichten, door hypocriete gezagsdragers opgesteld. Hier al is bij het hoofdpersonage de drang aanwezig om uit het gareel te breken, uit het keurslijf van een conform, opgelegd maatschappelijk normenpatroon. In deze romantische novelle zijn reeds alle hoofdmotieven vervat die Schouwenaars' latere werk zullen kenmerken: de onvrede met de omgeving, de ontsnapping in de erotiek, het ontnuchterend ontwaken en de uiteindelijke onmacht om uit het gareel te breken.
Dezelfde onmacht karakteriseert Dokter Simon Falbeck, hoofdpersonage uit de gelijknamige roman (1963), die te weinig daadkracht, te weinig pragmatisch verzet bezit om op te tornen tegen een hem belagende omgeving. Dit boek is een pleidooi voor het ontvoogde individu dat door de gemeenschap geoordeeld en veroordeeld wordt op vage gronden van
| |
| |
recht en wettelijkheid. Diezelfde thematiek zal Schouwenaars later weer opnemen in de roman De Leden van de Jury (1977).
De verhouding tussen het individu en de maatschappij, het ‘zijn’ en de ‘schijn’, de tegenstelling tussen het innerlijke leven van de mens en het bestaan dat hem door de maatschappelijke constellatie opgedrongen wordt, vormt de centrale problematiek van de korte ik-roman De Zeven Nachten (1964). Het boek houdt een felle kritiek in op de sociaal-economische welvaartssituatie, waarvan winstbejag, berekening, carrièrekoorts, geldingsdrang, opportunisme, eigenbelang, hypocrisie, lafheid de bekende uitwassen zijn. Al deze motieven preluderen op zijn later werk.
Diezelfde kritiek op hedendaagse verschijnselen via de wrevel of revolte van een hoofdpersonage én het motief van de vlucht zijn weer te vinden in de verhalenbundel De Man van Mos (1966) en in de novelle Kamers voor Reizigers (1967).
De problematiek van de gespletenheid, de ambivalentie, de twee-eenheid, die impliciet verbonden is aan de uitbraakpogingen, zal Schouwenaars ruimer uitwerken in de roman Twee maal Leven (1968). Het hoofdpersonage Manu Ressel is als bediende werkzaam bij de personeelsdienst van een elektronisch bedrijf. Hij woont samen met zijn oudere broer, die onder het pseudoniem Ossian een befaamd schrijver is. In wezen vormen Manu Ressel en Ossian een twee-eenheid. Ressel is een gespleten figuur: één deelfacet van zijn persoonlijkheid impliceert de bediende die om den brode in het gareel van de gevestigde orde moet lopen en daartegen revolteert; het andere facet wordt ingenomen door de Ossian-figuur, de vrijgevochten schrijver. Wanneer het Ossian-aspect in Manu de bovenhand haalt, slaat de gevestigde orde in volle kracht terug: Manu wordt opnieuw in het maatschappelijke keurslijf gedrongen. Dit maakt dan de tweede belangrijke problematiek van de roman uit, namelijk de situatie van het vrije, creatieve individu, voor wie in de technocratische machtsstructuur geen plaats is, dat integendeel, wil het overleven, tot een compromissenbestaan gedwongen wordt.
Sterker dan in voorgaande werken treedt Schouwenaars hier op als aanklager van het loonslavensysteem in het bedrijfs- | |
| |
leven. Het boek is trouwens het meest geslaagd in het sociologisch beeld dat Schouwenaars ophangt, de sfeer en de mentaliteit in een grote technocratische gemeenschap.
| |
Relatie leven/werk
Ontwikkeling
Twee maal Leven is wezenlijk een sterk autobiografisch geïnspireerd werkstuk, een overgangswerk tevens dat preludeert op de aangrijpende autobiografische belijdenisroman Een Nacht op Elba (1969). Twee maal Leven betekent ook een eindpunt in de uitbraakthematiek. Zoals Manu Ressel ziet ook Schouwenaars zich voor het dilemma geplaatst: ofwel het burgerlijk façadeleventje voort te leiden of de moeilijke weg van het authentieke creatieve bestaan (= Ossian) op te gaan. Van nu af aan zullen Schouwenaars' geschriften uitdrukking zijn van zijn strikt persoonlijke leefwerkelijkheid. De belangrijkste creatieve periode breekt aan, die van het onverbloemde, autobiografische, therapeutische schrijven.
Een Nacht op Elba is de eerste van drie therapeutische romans die alle heel sterk op de persoonlijke ervaringswereld van de schrijver betrokken zijn en parallel lopen met de emotionele en daaruit voortvloeiende psychosociale verwikkelingen in zijn persoonlijk bestaan. In deze uitdagende biecht verschuilt Schouwenaars zich niet langer achter gefingeerde personages zoals Falbeck, Trafman (De zeven Nachten), Lansdorf (Kamers voor Reizigers), Ressel (Twee maal Leven), maar schrijft hij onomwonden over zichzelf en zijn omgeving. Hier maakt de 36-jarige schrijver, in een crisismoment, maar tevens op de drempel van een nieuw leven, de balans op van het verleden, waarvan hij het vereenzaamde produkt is. Drijvende krachten tot deze nachtelijke schrijftherapie zijn de ergernis ten opzichte van een hypocriete burgerlijke kudde én het geluk om de pas ontloken liefde met Lucretia. Ook de dichtbundels die Schouwenaars van 1967 tot 1971 schrijft, handelen vrijwel uitsluitend over zijn bewogen en door de buitenwereld gecompliceerde liefdesverhouding met Lucretia (= Lutgart = Leda). Maar de euforie om het herleven is slechts kortstondig. Na een psychische crisis gaat Schouwenaars in vrijwillige ballingschap naar het Westvlaamse polderdorpje Lampernisse. Het relaas van deze eenzame survival-test schrijft hij uit in de meesterlijke (en tot op vandaag beste) roman De Seizoenen.
| |
Thematiek
Schrijnend worden de eenzaamheid en de leegte die Schou- | |
| |
wenaars tijdens zijn overwintering heeft ervaren, geëvoceerd in de daaraan voorafgaande roman Een Krans om de Maan (1971), die hij in Lampernisse schreef. De hoofdfiguur, de leraar Michel Oostkamp, is een duidelijke ik-afsplitsing, al zijn de (schaarse) gebeurtenissen die het boek stofferen louter fictie. Voor een groot deel maakt het boek het proces van het monogame huwelijk. Alle gezinnen waar Oostkamp zich ophoudt, hebben met echtelijke moeilijkheden af te rekenen. Dit psychosociaal verschijnsel blijkt evenwel niet zozeer aan interne conflicten te wijten, als wel aan de maatschappelijke context. De personages die Schouwenaars in al hun kleinburgerlijke bekrompenheid ten tonele voert, zijn allen vervreemd, zij worden geleefd, zij zitten vastgeroest in de kooi van hun onverteerde frustraties. Zij kankeren en rotzooien, maar doen in feite geen enkele poging om er wat aan te veranderen. In de scherpe waarneming en ironisch-cynische registratie van het oerbanale, clichématige gewoontebestaan hangt Schouwenaars een sociologisch beeld op, dat de mentaliteit van de middenklasse-dagjesmens ten voeten uit illustreert. Tegen de achtergrond van deze milieuschets evolueert het stoïcijnse personage van Oostkamp, losgeslagen, onverschillig, op zichzelf betrokken, optomend tegen de leegte, vereenzaamd.
De roman die algemeen beschouwd wordt als Schouwenaars' meesterwerk is De Seizoenen (1972), samengesteld uit vier delen die elk over één seizoen lopen. Niet het uiterlijke gebeuren, de schaarse actiemomenten, bepalen de draagkracht van deze lijvige roman, maar de seizoenen maken de vier fasen uit van een mentaal genezings- en louteringsproces, een bewustzijnsverandering, waarbij rousseauiaans de wisselende natuur en het landelijke leven als heilzame katalysator en tranquillizer optreden. Parallel aan de therapeutische evolutie verloopt ook het maatschappelijk reïntegratieproces. De vlucht uit de stad naar het landelijk isolement voert via een geleidelijke sociale reïntegratie, naar een terugkeer in de stad, waar de hoofdfiguur, Zevenbergen, krachtens zijn afkomst en milieu thuishoort. Tot een échte inleving in het agrarische en rurale milieu komt het hoofdpersonage Zevenbergen niet: stad en vlakte blijven twee totaal verschillende sociaal-economische-culturele werelden. Zevenber- | |
| |
gen-Schouwenaars ervaart het platteland veeleer vanuit een literair en esthetiserend perspectief, vooral in de eerste helft van het boek, waar mensen en gebeurtenissen door typisch literaire epitheta worden gekarakteriseerd. Schouwenaars is evenwel een bijzonder scherp waarnemer van het landelijk leven en van de natuur die op de achtergrond mede de hoofdrol speelt. Heel precies heeft hij de eigen levensstijl en het eigen karakter van de dorps- en plattelandssamenleving aangevoeld: de familieclangeest, de patriarchale man/vrouwrelatie, de verbondenheid met de natuur, de soberheid van het leven, de trage beleving van de tijd, de gebondenheid aan tradities, gewoonten en rituelen en het gestadig doordringen van stadsinvloeden die het agrarisch karakter verstoren.
Waar Een Krans om de Maan eindigt in een crisissituatie van volslagen vereenzaming, betekent De Seizoenen een bevrijdende lofzang op het leven.
Dominant in de verhalenbundel Antichambre (1973), die vier verhalen bevat, zijn eens te meer de eenzaamheid en de vervreemding. Het eerste verhaal, ‘Brieven aan mijn Kater’ loopt al gedeeltelijk vooruit op het resoluut therapeutische karakter van het document humain Oog in Oog (1973). Het titelverhaal ‘Antichambre’ kan gelezen worden als een vervolg op De Seizoenen, maar hier zet Schouwenaars een krachtig wapen in, dat hij ook al in het verhaal ‘De Bruiloft van Kana’ (in De Man van Mos) met brio hanteerde, namelijk de alles relativerende ironie, de zelfspot en het sarcasme. Schouwenaars neemt de betonnen kazernes waar de mensen ‘naast’, maar heel ‘ver’ van elkaar leven, scherp op de korrel: de flatneurose, de geldingsdrang van de bewoners, het gebrek aan communicatie, kortom, alles wat het leven in staal en beton met zich meebrengt, waaronder vóór alles: de persoonlijke eenzaamheid midden de onpersoonlijke menselijke aanwezigheid.
| |
Ontwikkeling
Relatie leven/werk
Waar de verhalen in Antichambre nog wortelen in de literatuur, is dit met Oog in Oog geenszins het geval meer: het is een nietsverhullende biecht, een geestelijke striptease, wars van bewust literaire aspiraties en implicaties, die zijn vroeger werk toelicht, commentarieert en verklaart. Dit document humain wil een getuigenis zijn én terzelfder tijd een balans,
| |
| |
het opmaken van een stand van zaken in medio vitae. De (hoe dan ook) voyeuristische lezer staat hier voortdurend oog in oog met de mens/schrijver, vooral met de problematiek van het ouder worden, het vergankelijkheidsbesef. Meester in het toespitsen op pointes, heeft Schouwenaars zijn boek ook naar het grote crisisgebeuren toegeschreven, de geestelijke instorting na het failliet van de verhouding met Livia, wat uitloopt op een zelfmoordpoging en uiteindelijk resulteert in de zelfverbanning en autotherapeutische kuur in Lampernisse. Met Oog in Oog sluit Schouwenaars ook een periode uit zijn schrijvend leven af, die begint met Een Nacht op Elba en de passie voor de vrouw Lucretia/Leda/Livia, en die uiteindelijk voert tot een niets-ontziende zelfconfrontatie.
Sinds 1974, vanaf de roman Baldriaan (of de vertelling van zijn geboorte zoals hij ze de schrijver heeft gedaan), treden in het werk weer fictionele elementen op, hoewel de centrale thematiek nergens losgelaten wordt: Schouwenaars als romantische en rusteloze zwerver op zoektocht naar zijn eigen wezen, zijn eigen identiteit en zijn plaats in deze maatschappij. Al zijn de gebeurtenissen in deze romantische zwerversroman louter fictie, toch stelt hij de bewustzijnsmutatie centraal die zich ook bij Schouwenaars heeft voorgedaan. Ook hij heeft, na de uitbraakpogingen en de omzwervingen, het nergens tot rust komen, het emotionele koesteren van de littekens die het leven in hem heeft nagelaten én de genezing door het schrijven, uiteindelijk in de herwonnen liefde en de teruggetrokkenheid in een landelijk stadje een (voorlopige) oplossing gevonden.
| |
Thematiek
Met de verhalenbundel Bezoek aan de Dodengang (1975) zal Schouwenaars steeds meer het wapen van humor, ironie, sarcasme en satire aanwenden. Dezelfde lijn van het narratief realisme, met ironische, sarcastische en asteïstische (dit is een vorm van ironie waarbij spottend geprezen wordt wat men in werkelijkheid afkeurt) inslag trekt Schouwenaars door in het satirisch relaas Cresus of hoe ik rijk en volksgeliefd werd (1976). In feite is het relaas een autobiografie, maar hier verteld vanuit de optiek van Vrouwe Fortuna en de materiële welstand. Terzelfder tijd is het ook een morele en sociale satire, waarin Schouwenaars de fouten en onhebbelijkheden van de samenleving eens te meer op de korrel neemt en de
| |
| |
huichelachtigheid in de maatschappelijke relaties onmeedogend aan de kaak stelt, terwijl het ook, vol chaplineske zelfspot en zwarte humor, de positie onthult van de eigengereide, eenzame enkeling, de ‘lonely wolf’ in een materialistische maatschappij.
De lijn van de sociaal-kritische satire trekt Schouwenaars door in de roman De Leden van de Jury (1977), een raamvertelling die een soms schrijnend beeld schetst van 12, naar milieu en leeftijd verschillende personages, in feite maatschappelijke types. Met De stervende Galliër (1977) graaft Schouwenaars opnieuw in het persoonlijk verleden. Het heel omvangrijke, te anekdotisch gestoffeerde boek beschrijft in detail het vervolg van Schouwenaars' leven. Mede wegens zijn omvang ontspoort het boek in langdradigheid en mist het voldoende samenhang om werkelijk geslaagd te heten. De toenemende verrechtsing in het maatschappelijk bestel en het opkomen van fascistische terreurgroepen klaagt Schouwenaars aan in zijn jongste roman Bougainvillea (1979). Ook hier herhaalt hij zijn bekende themata en problematieken, gelardeerd met een love-story, en bereikt hij niet het niveau van zijn vroeger werk.
| |
Techniek
In zijn romans en verhalen besteedt Schouwenaars een zorg- Techniek vuldige aandacht aan structuur, compositie- en verteltechnieken. In de architectuur van zijn werk komt het magische getal zeven veelvuldig voor, de opbouw in zeven delen: Dokter Simon Falbeck, De zeven Nachten, Oog in Oog, Een Krans om de Maan, Baldriaan. Vaak maakt hij ook gebruik van de cirkelstructuur (De zeven Nachten), de raamvertelling (De Leden van de Jury), de flash-back, afgewisseld met de introspectieve monoloog (De zeven Nachten, De Seizoenen, Oog in Oog). De opbouw van de novelle Kamers voor Reizigers, afwisselend beschouwend en verhalend, onderbroken door flash-backs, herinneringen, dagdromen en fantasieën, kondigt reeds de structuur aan van Een Nacht op Elba, Een Krans om de Maan, De Seizoenen en Oog in Oog.
| |
Stijl
Kritiek
Publieke belangstelling
Ook in de stijl doet zich vanaf Een Krans om de Maan een opvallende versobering voor. In De Seizoenen geven korte, enkelvoudige zinnen, zonder veel adjectieven en literaire franjes, aan het boek een zeldzame vaart. Een meester toont Schouwenaars zich ook in het structureren naar pointes toe
| |
| |
(De Seizoenen, Oog in Oog), waardoor zijn boeken de lezer voortdurend in de ban houden. Vanaf het verhaal ‘De Bruiloft van Kana’ hanteert Schouwenaars ook, zoals al vermeld, met succes de literaire satire (Antichambre, Bezoek aan de Dodengang, Cresus, De Leden van de Jury) en bespeelt hij het hele instrumentarium van ironische humor tot sarcasme. Schouwenaars' manier van schrijven is vrij traditioneel, vertellend en uiterst sober, maar door het aanwenden van diverse verteltechnieken, toegespitst op pointes, slaagt hij er in zijn beste proza in de lezer voortdurend te boeien. Samen met zijn spitse observatie en zijn merkwaardig psychologisch inlevingsvermogen is dit waarschijnlijk ook de reden van zijn succes bij een ruim lezerspubliek en zijn waardering in de literaire kritiek, al dient gezegd dat zijn proza, wegens overproduktie, nogal wat niveauverschillen vertoont.
| |
Ontwikkeling
Minder bekend is het omvangrijke dichtwerk van de auteur. Het laat zich schematisch opdelen in twee periodes: van 1955 tot 1966 bevatten de bundels in een vrij klassieke versvorm en strofenbouw hoofdzakelijk variaties op de traditionele thematiek van droom en ontwaken, vrouw en liefde, beroezing en ontnuchtering, muziek en dichterschap. Het zijn veelal romantische, esthetiserende gedichten, met een verfijnde, aristocratische en aanvankelijk door de experimentelen beïnvloede metaforiek, gehuld en meestal verhuld in een soms ijle sfeer. Vanaf 1967 is een ommekeer vast te stellen: het verhullende en verguldende verdwijnen voor het onthullende en therapeutische belijdenisgedicht. De narcistische ik-betrokkenheid uit de eerste periode wordt bovendien, in een uiteraard meer directe zegging, verruimd tot de onomwonden autobiografische bekentenis.
Uit de eerste bundels Het Woud van Licht en Lommer (1955), Albasten Amforen (1956) en vooral Onvoltooide Executie (1958) blijkt een romantische drang om te ontsnappen uit de als banaal ervaren werkelijkheid naar een niet scherp omlijnde, wazige droomwereld. De meeste gedichten zijn veeleer verklankte stemmingen, meer auditief dan visueel, wat overigens ook als een algemeen kenmerk van Schouwenaars' latere poëzie zal gelden.
In De Vrouwelijke Verzen (1960) verkrijgt die omfloerste en verijlde droomwereld duidelijker contouren in het
| |
| |
ideaalbeeld ‘Vrouw’, terwijl in de heterogene bundel De Schaduwdrager (1963), naast sociale bekommernis en opstandigheid, ook de doodsgedachte doorklinkt. Ook hier is de zevenledige architectuur aanwezig. Met Etudes voor de Rechterhand (1964) wordt het gedicht strenger, meer beheerst van vorm, klassieker van constructie. Een streng gestileerde vorm bereikt Schouwenaars in de Frescobaldi-sonnetten (1966), waarvan de klankrijke en exotische titel ten volle de barokke sfeer oproept. Reeds hier duiken autobiografische elementen op.
Vanaf 1967 zal Schouwenaars de ijle droomwereld prijsgeven voor een resolute betrokkenheid op de eigen leefwereld en de persoonlijke werkelijkheid. De omfloerste en vergulde zegging maakt plaats voor het onthullende en therapeutische parlandogedicht. Diezelfde ommekeer manifesteert zich ook in de onverbloemd autobiografische roman Een Nacht op Elba. De ideale (droom)wereld die hij in zijn vroegere bundels vergeefs heeft nagestreefd, vindt nu een reële belichaming in de ideale vrouw: Lutgart ( = Leda, Lucretia, Livia). De liefde betekent voor hem het herleven, zoals de titel van de bundel Leda of het Herleven (1970) suggereert. Deze gedichten vormen als het ware het poëtisch complement van Een Nacht op Elba. Zij zijn afwisselend een cynische afrekening met het persoonlijke verleden én het bezingen van het herleven aan de zijde van de geliefde. Volledig opgebouwd uit anekdotische herinneringsmomenten, zijn ze geschreven in een eenvoudige en directe parlandostijl.
Naarmate de geliefde echter de directe leefwerkelijkheid van de dichter ontstijgt, wordt zij abstracter, mythisch en sacraal, eeuwig en vergoddelijkt, geësthetiseerd en gesublimeerd, vervluchtigt zij opnieuw tot droombeeld. Deze sacrale werkelijkheidservaring geeft Schouwenaars weer in de sterk gestructureerde, aangrijpende bundel liefdeslyriek Een zachte Saraceen (1972), opgebouwd volgens het drievoudig aangewende magische getal zeven. Bestendig wordt hier de liefdesverrukking overschaduwd door een ondergangsgevoel, een droeve weemoed, een stemming van ontgoocheling, wanhoop en teleurstelling om het aanvoelen van de uiteindelijke onbereikbaarheid van het Ideaal. In dezelfde sfeer, compositorisch even
| |
| |
strak en klassiek opgebouwd, liggen de 25 gedichten uit de bibliofiele uitgave Doods domeinen (1972), geschreven bij prachtige erotische opnamen van de Antwerpse fotograaf Roger Dijckmans.
In de winter van 1971 componeert hij in Lampernisse de elegische bundel Schaduw der Dwaling (1974). Deze technisch heel ingenieuze en klankvolle bundel kan thematisch als de tegenhanger van Leda of het Herleven beschouwd worden en is in tal van opzichten het lyrische complement van De Seizoenen. Geen hooggestemde lyriek meer, maar gedichten over de gewone dagelijksheid, veel losser van structuur, bevat de bundel Jongste Gedichten (1974). Een mijmerende zoektocht naar de eigen identiteit is het thema van het lange, ballade-achtige, epische gedicht Het Gezicht in de Ruit (1975). Dit zelfportret heeft Schouwenaars opgebouwd in streng-geritmeerde, afwisselend rijmende kwatrijnen, waarbij verhalende momenten afwisselen met bespiegelende monologen (vergelijk de structuur van De Seizoenen). Ook de bundel Cantica Mea (1976) is één lang doorlopend gedicht, maar hier dan uitgesproken lyrisch en in een vrije versvorm. Gecomponeerd in een cirkelstructuur is Cantica Mea een hymne aan de poëzie, voor Clem Schouwenaars levensnoodzaak, verweer en lijfsbehoud, hoop en zegen. Herfst en winter, eenzaamheid en doodsangst staan dan weer centraal in de pessimistische verzen uit de bundel IJzertijd (1978), waarin de dichter zijn bekende thema's oeverloos herhaalt.
| |
Thematiek / Techniek
Zijn volgende bundels, Dronkenschap (1981) en Liefdeshalve (1985), zijn beide Cyclisch opgebouwd volgens een ‘tema con variazione’. In de eerste bundel vormen de roes en de bedwelming het grondpatroon, de tweede is één lang loflied in strofen op de liefde en op het genadige geluk dat eruit voortvloeit. De verzen zijn bezwerend van toon en bezitten, vooral door de functionele herhalingen, een muzikaal ritme.
Serener van toonaard zijn de eenentwintig Pavanes in Ars Moriendi (1984), waaruit een stoïcijnse levenshouding spreekt. Eurydike-gedichten (1987) is niet enkel een ‘suite op thema's uit Liefdeshalve’, geschreven in een archaïsche, sacrale stijl, maar ligt ook in het verlengde van de roman Prometheus (1986),
| |
| |
waarin de liefdesrelatie tussen de schrijver Jaro Wolffers en Maryse d'Erbysnal, aan wier nagedachtenis de bundel is opgedragen, centraal staat. De gedichten volgen de loop der seizoenen, van lente naar herfst, waarna de doodse winter overblijft, de symbolische ‘ijstijd’ van de dichter, die ook al in Liefdeshalve ter sprake kwam.
| |
Relatie leven/werk
Naarmate de schrijver ouder wordt, blijkt ook de angst voor aftakeling, ziekte en dood toe te nemen. Lothar Hagen, in Winters verweer (1980), komt tot de slotsom dat alleen een relativerende levenshouding in staat is weerwerk te bieden tegen zijn pessimisme en nihilisme. Ars Moriendi, een uitgesproken autobiografische tekst, trekt die lijn door in de richting van een stoïcijnse en epicuristische visie op het bestaan, dat ophoudt met de dood. God is ‘het alibi der zwakken’ en een ‘vlucht uit de werkelijkheid’ die de auteur, als overtuigd atheïst, radicaal afwijst.
| |
Visie op de wereld / Kunstopvatting
Leven en werk zijn bij Schouwenaars altijd sterk met elkaar verweven geweest. Reeds in Een morgen in de Moeren (1980) en in Naschrift voor Jessica (1983) zijn echo's te vinden van de gedachten aan ouderdom en ziekte, terwijl Afscheid van Fonteyne (1989) niet alleen de moeizame verhuizing vanuit de Westhoek naar het Hageland beschrijft, maar ook de problemen veroorzaakt door een verzwakt gezichtsvermogen, de weerkerende depressies, de emotionele en familiale moeilijkheden en het gevecht tegen alcoholmisbruik. Het huis op de heuvel (1991) bevat poëtische impressies, beschouwingen en eenentwintig Tertsen (naar analogie met de Pavanes in Ars Moriendi), die samen een beeld moeten vormen van de gevoels- en denkwereld van de auteur, nadat hij het Westvlaamse Houtem heeft verlaten voor Lubbeek. Ook semi-autobiografische werken, zoals La Comtesse de Sallac (1990) en Oberon (1990) vertonen een nauwe samenhang met het eigen, geromantiseerde leven. Schouwenaars' oordeel over de mensheid valt heel negatief uit. Materialisme, jachtigheid, eigenbelang, kortzichtigheid en blinde machtswellust zijn de ziekten van onze tijd, samen met de dreiging van het neofascisme. Het artistieke gevoel en het esthetisch genieten moeten de basis vormen van een nieuwe ‘Ars Vivendi’ die streeft naar een duurzaam geestelijk welzijn.
| |
| |
Zij betekenen tevens een protest tegen de vervlakking van de massacultuur en tegen een ondoordacht utilitarisme. Als humanist ziet Schouwenaars in Erasmus een leermeester met de juiste dosering van sarcasme en relativeringsvermogen, als schrijver streeft hij naar een evenwicht tussen ‘de eerlijke ontroering van de stuwende revolte’ en beheerste ‘rationele structuren’ die er een richting aan moeten geven (Naschrift voor Jessica, p. 31), zoals in de klassieke muziek waarnaar hij in bijna alle werken verwijst.
| |
Thematiek
Ook liefde en erotiek maken deel uit van een hogere levenskunst. Dat blijkt uit Schouwenaars' poëzie en uit romans als Liliane (1983), Prometheus (1986), Beminnen, de twee Oktober-delen (1988-1989) en La Comtesse de Sallac. Vaak worden de hoofdpersonages getroffen door een ‘coup de foudre’, waarna de geliefde sterk wordt geïdealiseerd. Het prille liefdesgeluk is evenwel meestal van korte duur, aangezien kleinburgerlijkheid, hypocrisie en maatschappelijke conventies de realisering ervan bemoeilijken of zelfs onmogelijk maken. Een enkele keer, in De drie gratiën (1991), treden incest en een oedipale moederbinding op de voorgrond.
Meer dan eens gedragen de verliefde burgermannetjes in Schouwenaars' werk zich bijzonder schijnheilig, door zichzelf te verheffen boven de morele normen en plichten die ze anderen opleggen. Figuren als Edwin Maert (Beminnen), Han Poorter (Oktober), Paul Degryse (Liliane) of Rom Lens (Gras, 1982) zijn in wezen egocentrische en reactionaire bourgeois, die zich alleen maar ruimdenkend en tolerant voordoen. Tegenover die zielige, wat pathetische mannelijke personages stelt Schouwenaars vaak zelfbewuste vrouwen die zich moeizaam uit de schaduw van hun dominerende echtgenoten bevrijden, zoals Nicole (Gras) en Maud Folcke (Oktober, deel 2). Naast de talrijke arrivisten, zijn er ook de zoekers en de zwerversfiguren die aan de rand van de maatschappij leven. In De Reiziger (1986) maakt een vijftigjarige kunstschilder een identiteitscrisis door, nadat zijn geliefde hem tijdelijk heeft verlaten. Enerzijds vertoeft hij in gedachten bij haar, terwijl hij anderzijds aan een symbolische zoektocht naar zichzelf begint (dubbelfiguren komen in Schouwenaars' proza trouwens meer voor).
| |
| |
Schrijven neemt soms de vorm aan van een zuiverende therapie of van een individuele uitbraak, die tot meer zelfkennis moet leiden, zoals in de dubbelroman La Comtesse de Sallac, waarin Nico Torsten (als schepping van Anton Zevenbergen, die op zijn beurt door Schouwenaars in het leven werd geroepen) worstelt met een onafgewerkt manuscript In Rosenkranz (1985) zondert een auteur en copywriter zich af om in alle rust aan zijn boek te kunnen werken, dat maar niet voltooid raakt. Het manuscript van Villabrune (1991) heeft eveneens de ontstaansgeschiedenis van een roman (in de roman) als onderwerp, maar de eenzijdige keuze voor de literatuur maakt van de hoofdfiguur ditmaal een eenzame, door iedereen in de steek gelaten schrijver.
| |
Techniek
Schouwenaars' romans vertonen vaak een gelede structuur, waarin flash-backs, dromen en ingelaste tekstfragmenten deel uitmaken van een raamverhaal. Zo zijn in Winters verweer zeven (een symbolisch getal in Schouwenaars' oeuvre) herinneringen verwerkt in de kadervertelling over de dood. Rosenkranz omvat twee delen, waarbij het eerste gedeelte bestaat uit flash-backs en het tweede een rechtlijnig verloop kent. Op die manier wordt de lezer getuige van een roman in wording, net zoals in La Comtesse de Sallac, waarin twee onafgewerkte romans samen het beeld oproepen van een derde. De drie gratiën bestaat uit alternerende hoofdstukken, waarin een oude, stervende man op zijn leven terugblikt. In de twee delen van Oktober worden de gebeurtenissen eerst vanuit Han Poorter, daarna vanuit zijn vrouw bekeken. Vaak plooit het slot van Schouwenaars' romans zich terug op de beginsituatie, waardoor er een cirkelbeweging ontstaat die als symbool van een bewustzijnsproces kan worden gezien (Winters verweer, De Reiziger, Beminnen, La Comtesse). Gras bezit een overwegend rechtlijnige verhaalstructuur, net zoals Oberon, Oktober en Het manuscript van Villabrune. De beschouwende autobiografische boeken zijn meestal een mengvorm van herinneringen, poëzie, bedenkingen en verhaalfragmenten.
| |
Stijl
In zijn prozawerken toont Schouwenaars zich een rasechte verteller die op een epische manier een intrige weet op te bouwen. Ironie en satire worden veelvuldig aangewend, vooral om
| |
| |
de talrijke snobs en burgermannetjes te portretteren. In zijn liefdesromans benadert hij meermaals het melodrama, terwijl allerlei moraliserende uitweidingen of al te expliciete verduidelijkingen in verband met de gevolgde werkwijze wel eens tot langdradigheid leiden. Maar in het oproepen van sfeer en in het creëren van een (historische) achtergrond of van een decor toont Schouwenaars zich uiterst bedreven. Om zijn figuren te universaliseren maakt hij veelvuldig gebruik van mythische benamingen en verwijzingen.
| |
Thematiek
De romancyclus Emily Beyns of Het heilig zwijgen kan, na De Seizoenen, als een tweede hoogtepunt in Schouwenaars' oeuvre worden beschouwd. Het vierluik bestrijkt de periode 1939-1980 en heeft als belangrijkste thema's: de verrechtsing, het (neo)fascisme, de hypocrisie en de corruptie van de kerk, van het gerecht en van de bourgeoisie. De rijke katholieke families die hij beschrijft, houden er een dubbele moraal op na en zijn met elkaar verbonden door een ‘heilig zwijgen’ dat hun gemeenschappelijke belangen dient en de vele intriges, kuiperijen en leugens voor de buitenwereld verborgen houdt.
| |
Techniek / Stijl
De familiekroniek is geconstrueerd als een feuilleton, waarin van het ene naar het andere personage wordt versprongen. Aanvankelijk is Emily Beyns, dochter van een Duitsgezinde tandarts, een nevenfiguur, die evenwel aan belang wint en uiteindelijk de rode draad wordt in de familiegeschiedenis die als zodanig ook een Bildungsroman vormt Zij en Karel Boudenoodt, de zoon van een gefortuneerd drukker, zijn de enige figuren die hun integriteit weten te bewaren, al moeten zij daar geregeld een serieuze prijs voor betalen. Nu eens legt Schouwenaars de klemtoon op de psychologie van zijn figuren, dan weer op de sociale en maatschappelijke situatie waarvan zij deel uitmaken. De atmosfeer van vóór, tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog wordt niet alleen opgeroepen via de talrijke beschrijvingen van leefgewoonten, kleding of wooninrichting, maar ook door middel van een aangepast taalgebruik vol archaïsmen, gallicismen en Franse uitdrukkingen.
| |
| |
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Schouwenaars mag zich verheugen in een groot en trouw lezerspubliek dat evenwel overwegend uit Vlamingen bestaat, wat niet verwonderlijk is aangezien de meeste toestanden en personages (verrechtsing, Franstalige bourgeoisie, katholicisme, het leven in de Westhoek,...) zo herkenbaar Vlaams zijn. Critici hebben echter al vaak gewezen op het gevaar van een overproduktie, die de literaire kwaliteit van Schouwenaars' werk niet ten goede komt
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Clem Schouwenaars, Het Woud van Licht en Lommer. Lier 1956, De Bladen voor de Poëzie, GB. |
Clem Schouwenaars, Albasten Amforen. Lier 1956, De Bladen voor de Poëzie, GB. |
Clem Schouwenaars, Onvoltooide Executie. Antwerpen 1958, De Sikkel, GB. |
Clem Schouwenaars, Jij, een Meermin? Antwerpen 1959, Ontwikkeling, N. (herbewerkt/herdrukt in De Man van Mos, 1966) |
Clem Schouwenaars, De Vrouwelijke Verzen. Antwerpen 1960, Ontwikkeling, GB. |
Clem Schouwenaars, De Schaduwdrager. Antwerpen 1963, Ontwikkeling, GB. |
Clem Schouwenaars, Dokter Simon Falbeck. Brussel 1963, Manteau, Ad Multos-reeks nr. 20, R. (vierde druk Antwerpen 1976, De Nederlandsche Boekhandel; als tekst cursorisch lezen bezorgd door Guido Van Puyenbroeck) |
Clem Schouwenaars, Etudes voor de Rechterhand. Brussel 1964, Manteau, GB. |
Clem Schouwenaars, De zeven Nachten. Brussel 1964, Manteau, Ad Multos-reeks nr. 23, R. (tweede druk Schoten 1988, Hadewijch) |
Clem Schouwenaars, Frescobaldi-sonnetten. Brussel 1966, Manteau, GB. |
Clem Schouwenaars, De Man van Mos. Brussel 1966, Manteau, Marnixpocket nr. 39, VB. |
Clem Schouwenaars, Kamers voor Reizigers. Sint-Andries/Brugge 1968, Verbeke-Loys, Mini-boek nr. 4, N. |
Clem Schouwenaars, Twee maal Leven. Brussel 1968, Manteau, Grote Marnixpocket nr. 31, R. |
Clem Schouwenaars, Een Nacht op Elba. Antwerpen 1969, Standaard, Literatuur Vandaag, R. |
Clem Schouwenaars, Leda of het Herleven. Deurle 1970, Colibrant, GB. |
Clem Schouwenaars, Een Krans om de Maan. Brugge 1971, Orion, R. |
Clem Schouwenaars, De Seizoenen. Brugge 1972, Orion, R. |
Clem Schouwenaars, Doods domeinen. Antwerpen 1972, Walter Soethoudt, GB. (met foto's van Roger Dijckmans) |
Clem Schouwenaars, Gedichten 1956-1970. Een Ring van Granaat (bevat een keuze uit ‘Albasten Amforen’, ‘Onvoltooide Executie’, ‘De Vrouwelijke Verzen’, ‘De Schaduwdrager’, ‘Etudes voor de Rechterhand’, ‘Frescobaldi’, ‘Dag en Nacht 1967-1969’ - eerste uitgave - en ‘Dagboek-gedichten 1970’). Antwerpen 1972, Standaard, GB. |
Clem Schouwenaars, Een zachte Saraceen. Deurle 1972, Colibrant, GB. |
Clem Schouwenaars, Antichambre. Antwerpen 1973, Standaard, VB. |
Clem Schouwenaars, Oog in Oog. Brugge 1973, Orion, R. |
Clem Schouwenaars, Uit het Gareel. Westerlo 1973, Saeftinge. (aforismen, cursieven, teksten en de monoloog voor vrouwenstem Eluard lezen, gebloemleesd door Gerd de Ley) |
Clem Schouwenaars, Baldriaan of de vertelling van zijn geboorte zoals hij ze de schrijver heeft gedaan. Brugge 1974, Orion, R. |
| |
| |
Clem Schouwenaars, Schaduw der Dwaling. Deurle 1974, Colibrant, GB. |
Clem Schouwenaars, Jongste Gedichten. Brugge 1974, Orion, De Bladen voor de Poëzie, GB. |
Clem Schouwenaars, Rotraut, een gedicht. Brugge 1974, Sonneville Press, G. |
Clem Schouwenaars, Bezoek aan de Dodengang (gevolgd door acht vertellingen en het relaas De Hand der Wet). Antwerpen 1975, Standaard, VB. |
Clem Schouwenaars, Het Gezicht in de Ruit, een gedicht. Deurle 1975, Colibrant, G. |
Clem Schouwenaars, Cresus of hoe ik rijk en volksgeliefd werd, een relaas. Brugge 1976, Orion, R. |
Clem Schouwenaars, Cantica Mea. Brugge 1976, Orion, GB. |
Clem Schouwenaars, Rutebeuf. Brugge 1976, Orion, GB. (vert.) |
Clem Schouwenaars, De Leden van de Jury. Brugge 1977, Orion, R. |
Clem Schouwenaars, De stervende Galliër. Brugge 1977, Orion, R. |
Clem Schouwenaars, IJzertijd. Brugge 1978, Orion, GB. |
Clem Schouwenaars, Bougainvillea. Brugge 1979, Orion, R. |
Clem Schouwenaars, Winter in Reninge. Brugge 1979, Orion, GB. |
Clem Schouwenaars, De Werken van Barmhartigheid, (of zeven luiken uit het leven van Sam Birneman). Zele 1979, D.A.P. Reinaert Uitgaven, R. |
Clem Schouwenaars, Middernachten meer. Antwerpen 1979, ABN-kernen, E. |
Clem Schouwenaars, Het Waanbeeld. Kalmthout 1980, Walter Beckers, R. |
Clem Schouwenaars, Een morgen in de Moeren. Zele 1980, D.A.P. Reinaert Uitgaven, R. |
Clem Schouwenaars, Winters verweer. Antwerpen/Amsterdam 1980, Standaard, R. (tweede druk 1990, Manteau) |
Clem Schouwenaars, Verwanten. Beveren 1981, Orion, R. |
Clem Schouwenaars, Meeldauw. Beveren 1981, Orion, R. |
Clem Schouwenaars, Dronkenschap. Beveren 1981, Orion, GB. |
Clem Schouwenaars, De vrouwen. Beveren 1982, Orion, R. |
Clem Schouwenaars, De glimlach. Beveren 1982, Orion R. |
Clem Schouwenaars, Gras. Antwerpen/Bussum 1982, Standaard, R. |
Clem Schouwenaars, Naschrift voor Jessica. Beveren 1983, Orion, EB. |
Clem Schouwenaars, Liliane of de spiegelingen van leugen en liefde. Antwerpen/Bussum 1983, Standaard, R. |
Clem Schouwenaars, Ars Moriendi. Schoten 1984, Hadewijch, R/GB. |
Clem Schouwenaars, Verzamelde gedichten. Schoten 1984, Hadewijch, GB. |
Clem Schouwenaars, Rosenkranz. Schoten 1985, Hadewijch, R. |
Clem Schouwenaars, Liefdeshalve. Schoten 1985, Hadewijch, GB. |
Clem Schouwenaars, De Reiziger. Schoten 1986, Hadewijch, R. |
Clem Schouwenaars, Prometheus. Schoten 1986, Hadewijch, R. |
Clem Schouwenaars, Eurydike-gedichten. Schoten 1987, Hadewijch, GB. |
Clem Schouwenaars, Beminnen. Schoten 1987, Hadewijch, R. |
| |
| |
Clem Schouwenaars, Emily Beyns of Het heilig zwijgen. Antwerpen/Amsterdam 1988, Manteau (bevat Verwanten, Meeldauw, De vrouwen, De glimlach), RC. |
Clem Schouwenaars, Oktober. Han Poorter. Antwerpen/Amsterdam 1988, Manteau, R. |
Clem Schouwenaars, Oktober. Maud Folcke. Antwerpen/Amsterdam 1989, Manteau, R. |
Clem Schouwenaars, Afscheid van Fonteyne. Antwerpen/Amsterdam 1989, Manteau, R. |
Clem Schouwenaars, Een dageraad. Antwerpen 1989, Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen, N. |
Clem Schouwenaars, Relazen. Antwerpen/Baarn 1989, Hadewijch (bevat Antichambre, Bezoek aan de Dodengang en Cresus), VB/R. |
Clem Schouwenaars, La Comtesse de Sallac. Antwerpen/Baarn 1990, Hadewijch, R. |
Clem Schouwenaars, Oberon. Antwerpen/Amsterdam 1990, Manteau, R. |
Clem Schouwenaars, Het huis op de heuvel. Antwerpen/Amsterdam 1991, Manteau, E/GB. |
Clem Schouwenaars, De drie gratiën. Antwerpen/Baarn 1991, Hadewijch, R. |
Clem Schouwenaars, Het manuscript van Villabrune. Antwerpen/Amsterdam 1991, Manteau, R. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Weverbergh, Clem Schouwenaars: Dokter Simon Falbeck. In: Bok, jrg. 1, nr. 1, juni 1963, pp. 21-25. |
Leo Geerts, Clem Schouwenaars, ‘De Man van Mos’. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 112, nr. 6, juli 1967, pp. 475-476. |
José De Ceulaer, Te gast bij Vlaamse auteurs, deel V. Antwerpen 1969, pp. 70-76. (interview) |
Lionel Deflo, Wrok om gisteren. In: Kultuurleven, jrg. 37, nr. 4, mei 1970, pp. 424-425. (over Een Nacht op Elba) |
Paul Hardy, Tweemaal zoekende Clem Schouwenaars. In: Boekengids, L, 1972, pp. 484-486. (over Twee maal Leven) |
Paul de Vree, Prozakroniek. In: De Periscoop, juli/augustus 1972, p. 3. (over De Seizoenen) |
Hugo Bousset, Therapeutisch schrijverschap. In: Jeugd en Cultuur, jrg. 17, nr. 6, 1972, pp. 247-250. (over Een Nacht op Elba) |
Paul Hardy, Bij benadering (deel 2). Brecht/Antwerpen 1973, De Roerdomp, pp. 115-133. (overzicht werk Clem Schouwenaars) |
Marcel Janssens, Een overwintering van Clem Schouwenaars. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 118, nr. 1, jan. 1973, pp. 37-41. (over De Seizoenen) |
Lionel Deflo, Clem Schouwenaars: ‘Ik leef me kapot, ik schrijf me kapot, ik schrei me kapot’. In: Kreatief, jrg. 7, nr. 1, 1973, pp. 28-37. (over De Seizoenen en de verzamelde gedichten Een Ring van Granaat) |
Lionel Deflo, Kanttekeningen bij recent Vlaams proza. In: Kreatief, jrg. 7, nr. 5, 1973, pp. 32-36. (over Oog in Oog |
Hugo Bousset, Schreien, schrijven, schreeuwen. Brugge 1973, Orion, pp. 17-21. (over onder meer Een Nacht op Elba) |
Hugo Bousset, Clem Schouwenaars, schrijf je vrij. In: Ons Erfdeel, jrg. 16, nr. 3, 1973, pp. 247-250. (over De Seizoenen) |
Willy Spillebeen, De dichter Clem Schouwenaars. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 119, nr. 3, maart/april 1974, pp. 243-247. (over verzamelde gedichten in Een Ring van Granaat) |
R. van de Perre, Clem Schouwenaars oog in oog met zichzelf. In: Nieuwe Stemmen, jrg. 30, nr. 5, april 1974, p. 154. (over Oog in Oog) |
Marcel Janssens, Over Clem Schouwenaars. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 119, nr. 7, september 1974, pp. 554-557. (over Oog in Oog) |
Albert de Longie, Poëziespiegel. In: Nieuwe Stemmen, jrg. 31, nr. 6, juni 1975, pp. 186-187. (over Schaduw der Dwaling) |
Fons Vandergraesen, Vlaams Proza II. In: Nieuwe Stemmen, jrg. 31, nr. 7, juli 1975, pp. 217-219. (over Baldriaan) |
Marcel Janssens, Een Baldriaans ontwerp van wereld. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 120, nr. 8, oktober 1975, pp. 607-611. (over Baldriaan) |
Lionel Deflo, Clem Schouwenaars. Brugge 1976, Orion, reeks Grote Ontmoetingen, nr. 10. (uitgebreide monografie over leven en werk van Clem Schouwenaars) |
Willy Spillebeen, De troubadour Clem Schouwenaars. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 121, nr. 7, september 1976, pp. 535-540. (over Jongste Gedichten, Schaduw der Dwaling en Het Gezicht in de Ruit) |
Marcel Janssens, Arm als Cresus. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 122, nr. 5, juni 1977, pp. 374-376. (over Creseus) |
Lionel Deflo e.a., Clem Schouwenaars. In: Yang, nr. 55, juni 1977. (speciaal nummer over Clem Schouwenaars naar aanleiding van de Yang-prijs 1973, met bijdragen van Luc Decorte, Lionel Deflo, Gerd de Ley, Willy Spillebeen, Clem Schouwenaars en uitgebreide bibliografie) |
Marcel Janssens, Een roman van Clem Schouwenaars over de rechtspraak. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 122, nr. 8, oktober 1977, pp. 590-594. (over De Leden van de Jury) |
| |
| |
Guy van Hoof, De poëzie van Schouwenaars: op de grens tussen kerker en feest. In: Dimensie, jrg. 2, nr. 6, januari 1978, pp. 25-28. (over Schouwenaars' poëzie in het algemeen) |
Marcel Janssens, Het tweede Anton Zevenbergen-boek. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 123, nr. 8, oktober 1978, pp. 611-614. (over De stervende Galliër) |
Alex Rosseels, Clem Schouwenaars: ‘Ik ben schrijver zoals een ander schoenlapper is’. In: Avenue (editie België), mei 1979, pp. B2-B15. (interview) |
Marcel Janssens, Met Clem Schouwenaars een jaar in Vatekapelle. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 124, nr. 10, december 1979, pp. 786-789. (over: Bougainvillea) |
Rudolf van de Perre, Zuidnederlandse poëzie. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 125, nr. 3, maart-april 1980, pp. 215-218. (over Winter in Reninge) |
Marcel Janssens, Nieuw Vlaams proza. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 126, nr. 4, mei 1981, pp. 272-275. (over Winters verweer) Jos Borré, Fiktie is een bot wapen. In: Knack, 10-11-1982. (over Emily Beyns) |
Rudolf van de Perre, Zoveel van toen is mij gebleven. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 128, nr. 2, februari 1983, p. 136. (over Dronkenschap) |
Koen Vermeiren, Een vrouwelijke ontvoogding. In: Kreatief, jrg. 17, nrs. 2-3, juli-augustus 1983, pp. 149-152. (over Gras) |
Jos Borré, Schouwenaars van opstandig naar gelaten. In: De Morgen, 27-10-1984. (algemeen overzicht) |
Fons Vandergraesen, Spinrag. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 129, nr. 9, november 1984, pp. 691-693. (over Liliane) |
Koen Vermeiren, Kunst als levenswijze en revolte. In: Kreatief, jrg. 19, nr. 2, juli-augustus 1985, pp. 118-120. (over Ars Moriendi) |
Lionel Deflo, Schouwenaars' herschrijven. In: Kreatief, jrg. 19, nr. 5, december 1985, pp. 66-73. (over Rosenkranz) |
Koen Vermeiren, Een boek over een roman in wording. InL Dietsche Warande & Belfort, jrg. 131, nr. 4, mei 1986, pp. 286-288. (over Rosenkranz) |
Jef Ector, De ontspoorde Prometheus van Clem Schouwenaars. In: Kultuurleven, jrg. 54, nr. 4, mei 1987, pp. 306-309. (over Prometheus) |
Jooris van Hulle, Kroniek van het Vlaams proza. In Boekengids, jrg. 65, nr. 10, november-december 1987, p. 916. (over Beminnen) |
Carlos Alleene, Iedereen mag alles over me weten. In: Het Volk, 10-12-1987. (algemeen interview) |
Luc Rasquin, Ik ben geen gelukkig man. In: De Rode Vaan, 25-2-1988. (interview naar aanleiding van Beminnen) |
Koen Vermeiren, Sentiment en melodrama. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 133, nr. 3, april 1988, pp. 224-225. (over Beminnen) |
Guido Goedemé, Clem Schouwenaars. In Geboekstaafd. Vlaamse prozaschrijvers na 1945. Leuven 1988, pp. 233-237. (algemeen overzicht) |
Jooris van Hulle, Variaties. In: De Standaard, 14-1-1989. (over Oktober. Han Poorter) |
Koen Vermeiren, Even de adem inhouden. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 134, nr. 2, april 1989, pp. 238-239. (over Oktober. Han Poorter) |
Nicole Vervaet en Kris Vekeman, Vroege waarschuwing voor verrechtsing. In: De Rode Vaan, 30-6-1989. (algemeen overzicht) |
Jooris van Hulle, Vlaams proza. In: Boekengids, jrg. 67, nr. 7, september 1989, pp. 483-484. (over Oktober. Maud Folcke) |
Jeroen Dirks, Roman als multiple choice-vraagstuk voor de lezer. In: Leidsch Dagblad, 5-9-1990. (over La Comtesse de Sallac) |
Jooris van Hulle, Vlaams proza. In: Boekengids, jrg. 68, nr. 8, oktober 1990, pp. 682-683. (over La Comtesse de Sallac) |
44 Kritisch lit. lex.
februari 1992
|
|